Inhoudsopgave

 

 

Hoofdstuk 1    Inleidende regels  5

 

Artikel 1           Begrippen  5

Artikel 2           Wijze van meten  20

 

 

Hoofdstuk 2    Bestemmingsregels  21

 

Artikel 3           Agrarisch  21

Artikel 4           Agrarisch met waarden - Landschap  54

Artikel 5           Agrarisch met waarden - Natuur 84

Artikel 6           Bedrijf 88

Artikel 7           Bedrijf - Nutsvoorziening  101

Artikel 8           Bedrijf - Semi-agrarisch bedrijf 104

Artikel 9           Detailhandel 116

Artikel 10         Cultuur en ontspanning  125

Artikel 11         Groen  134

Artikel 12         Horeca  136

Artikel 13         Maatschappelijk  145

Artikel 14         Maatschappelijk – Militair terrein  155

Artikel 15         Natuur 158

Artikel 16         Recreatie  161

Artikel 17         Recreatie - Recreatiewoning  173

Artikel 18         Sport 176

Artikel 19         Tuin  187

Artikel 20         Verkeer 189

Artikel 21         Verkeer - Railverkeer 190

Artikel 22         Water 191

Artikel 23         Wonen  192

Artikel 24         Wonen - Lint 201

Artikel 25         Leiding - Hoogspanning  210

Artikel 26         Leiding – Gas  212

Artikel 27         Leiding – Olie  215

Artikel 28         Leiding – Water 218

Artikel 29         Leiding – Riool 220

Artikel 30         Waarde - Archeologie  222

Artikel 31         Waarde - Cultuurhistorie  225

Artikel 32         Waarde - Beschermd dorpsgezicht 227

Artikel 33         Waterstaat - Waterhuishoudkundige en of waterstaatkundige functie  229

Artikel 34         Waterstaat - Waterkering  230

 

 

Hoofdstuk 3    Algemene regels  231

 

Artikel 35         Anti-dubbeltelregel 231

Artikel 36         Algemene aanduidingsregels  232


 

Hoofdstuk 4    Overgangs- en slotregels  235

 

Artikel 37         Overgangsrecht 235

Artikel 38         Slotregel 237

 

 

Bijlagen bij regels  238

 

Bijlage 1          Staat van bedrijfsactiviteiten  240

 

Bijlage 2          Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant 242


 

Hoofdstuk 1             Inleidende regels

Artikel 1          Begrippen

1.1        plan:

het bestemmingsplan Buitengebied 2013 (incl. Lint Oosteind) van de gemeente Oosterhout;

1.2        bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0826.BSPbuitengeb2013-VA01 met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3        aan huis verbonden beroep:

de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op zakelijk, administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hieraan gelijk te stellen gebied, dat in een woning of een daarbij behorend bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, met dien verstande dat er geen kapsalons zijn toegestaan en geen detailhandel (waaronder een showroom of afhaalpunt c.q. logistieke functie (internethandel) of vergelijkbare functies) is toegestaan. Wel is toegestaan detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit uit de uitoefening van het betrokken aan huis verbonden beroep of het hebben van een kantoorfunctie als onderdeel van een internethandel;

1.4        aan huis verbonden bedrijf:

een bedrijf of het bedrijfsmatig uitoefenen van activiteiten, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen kan worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.5        aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6        achtergevelrooilijn:

de van de weg, waarop het belangrijkste gebouw op een bouwperceel is georiënteerd, afgekeerde grens van een bouwvlak;

1.7        afhankelijke woonruimte:

een deel van de (bedrijfs)woning of een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bij een (bedrijfs)woning, dat qua ligging een ruimtelijke en planologische eenheid vormt met die woning en waarin een gedeelte van de huishouding, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg is ondergebracht;


1.8        agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van landbouwdieren; onder agrarische bedrijven worden tevens begrepen boomteeltbedrijven, sierteeltbedrijven en productiegerichte paardenhouderijen;

1.9        agrarisch-technisch hulpbedrijf:

bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten waarbij gemechaniseerd loonwerk ten behoeve van land-, tuin-, bos-, of natuurbouw wordt verricht of waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, tuin-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking, zoals grootveeklinieken, KI-stations, mestopslag en mesthandelsbedrijven, loonwerkbedrijven, veetransport- en veehandelsbedrijven;

1.10      agrarisch verwant bedrijf:

bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven, waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking, zoals hoveniersbedrijven, dierenpensions en kennels, dierenklinieken (groot- en kleinvee) en instellingen voor agrarisch proefonderwijs;

1.11      archeologische waarden:

waarden van een terrein in verband met de zich mogelijk daarin bevindende oudheidkundige zaken die van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap en/of hun cultuurhistorische waarde;

1.12      bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.13      bebouwingspercentage:

een in de regels opgenomen of aangeduid percentage, dat de grootte van het deel van een terrein (bouwvlak, bestemmingsvlak, bouwperceel etc.) aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd;

1.14      bed & breakfast:

een voorziening, die als doel heeft het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse met een recreatieve doelstelling verblijft; onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke, seizoensgebonden of permanente werkzaamheden en/of arbeid;


1.15      bedrijfsactiviteiten:

handelingen en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van de uitoefening van een bedrijf;

1.16      bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten;

1.17      bedrijfsmatige exploitatie:

het via een bedrijf, stichting of ander rechtspersoon voeren van een zodanig beheer / exploitatie, dat in de recreatieverblijven daadwerkelijk recreatief gebruik plaatsvindt;

1.18      bedrijfswoning:

een woning, bij een bedrijf of instelling, bestemd voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon die op dat bedrijf of instelling werkzaam is en al dan niet toezicht houdt;

1.19      beperkt kwetsbaar object:

zoals gehanteerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);

1.20      bestaand:

a.     t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;

b.     t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.21      bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.22      bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.23      bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.24      bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.25      bouwen:

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk;

1.26      bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.27      bouwlaag:

doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd;

1.28      bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.29      bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.30      bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.31      bouwwerk, geen gebouw zijnde:

een bouwwerk, dat geen gebouw is;

1.32      boveninsteek oever:

de bestaande snijlijn van het maaiveld en het beloop van een watergang;

1.33      cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied, zoals dat ondermeer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur;

1.34      dagrecreatie:

activiteiten overdag ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting niet is toegestaan;

1.35      detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop en/of afhaalpunt c.q. distributiepunt, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; internethandel zonder de uitstalling ten verkoop en/of afhaalpunt c.q. distributiepunt is hieronder niet begrepen;


1.36      ecologische verbindingszone:

zone die dienst doet als verspreidingsgebied respectievelijk migratieroute voor planten en dieren tussen verschillende natuurgebieden met als doel barričres tussen deze gebieden op te heffen;

1.37      extensief dagrecreatief medegebruik:

die vormen van natuurvriendelijke recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals vogelobservatie, wandelen, fietsen, mountainbiken, picknicken, kanoën, survivaltochten, die niet bedrijfsmatig van aard is en qua omvang en ruimtelijke uitstraling, ondergeschikt is aan de overige, ingevolge de bestemmingsomschrijving toegestane gebruiken en dientengevolge niet het primaire c.q. hoofdgebruik betreffende, al dan niet in combinatie met extensieve dagrecreatieve voorzieningen zoals paden, banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d.;

1.38      garagebedrijf:

een bedrijf, dat uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor verkoop, en/of onderhoud en reparatie van motorvoertuigen, met dien verstande dat de verkoop van motorbrandstoffen is uitgezonderd;

1.39      gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.40      geluidsgevoelige objecten

woningen, scholen voor basisonderwijs, voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs, hoger onderwijs en gezondheidszorggebouwen;

1.41      geluidzoneringsplichtige inrichting:

bedrijven welke vallen onder artikel 2.4. van Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;

1.42      gemeenschapshuis:

een gebouw, dat gebruikt mag worden voor sociale en culturele activiteiten;

1.43      geomorfologisch:

de vorm van het landschap, ontstaan door geologische processen en beďnvloedt door menselijk handelen;

1.44      gestapelde bebouwing:

bebouwing bestaande uit één gebouw, waarin zich boven en naast elkaar zelfstandige woningen en/of bijzondere woonruimten bevinden;

1.45      glastuinbouwbedrijf:

een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in kassen plaatsvindt;

1.46      groepsaccommodatie / logeergebouw:

een gebouw bestemd voor verblijfsrecreatie door meerdere personen in groepsverband;

1.47      grondgebonden agrarisch bedrijf:

agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt, waaronder een productiegerichte paardenhouderij;

1.48      grondgebonden veehouderij:

veehouderij, waarvan het voer en de mest voor het overgrote deel gewonnen respectievelijk aangewend worden op gronden die in gebruik zijn van de veehouderij en die in de directe omgeving liggen van de bedrijfslocatie; hieronder valt in ieder geval niet de intensieve veehouderij;

1.49      grondgebonden woning:

een gebouw dat uitsluitend één woning omvat, rechtstreeks contact heeft met het aangrenzende terrein en toegankelijk is vanaf de weg;

1.50      groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen voor gebruik / verbruik in een andere bedrijfsactiviteit;

1.51      hogere grenswaarden:

een maximale waarde voor geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.52      hervestiging agrarisch bedrijf:

het verplaatsen van een bestaand agrarisch bedrijf van het ene agrarisch bouwvlak naar een ander agrarisch bouwvlak, waar de agrarische activiteiten zijn gestaakt;

1.53      hobbymatig:

een omvang die niet als bedrijfsmatig wordt aangemerkt en/of waarbij geen vergoeding wordt gevraagd voor de verleende diensten of geleverde productengebruik;

1.54      hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.55      horeca:

het bedrijfsmatig verschaffen c.q. verstrekken van logies, dranken, maaltijden en kleine eetwaren, zoals een hotel, restaurant, café, cafetaria of een combinatie van twee of meer van deze bedrijven, waaronder eveneens wordt begrepen het exploiteren van zaalaccommodatie, doch met uitzondering van een seksinrichting, onderscheiden in de volgende horecacategorieën:

 

1.     horecacategorie 1:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren ten behoeve van consumptie ter plaatse, alsmede het daaraan ondergeschikt verstrekken van alcoholhoudende en niet-alcoholhoudende dranken, al dan niet in combinatie met het verstrekken van nachtverblijf en/of van zaalverhuur, zoals een (hotel)-restaurant, pannenkoekhuis, eetcafé en pizzeria, uitgezonderd een zelfstandig maaltijdafhaalcentrum;

 

2.     horecacategorie 2:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse bereide snacks, ijs en kleine maaltijden voor consumptie zowel ter plaatse als elders, met daaraan ondergeschikt het verstrekken van dranken, zoals een snackbar, cafetaria, lunchroom en ijssalon;

 

3.     horecacategorie 3:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van overwegend alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, al dan niet in combinatie met kleine etenswaren, zoals een café;

 

4.     horecacategorie 4:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig bieden van gelegenheid tot dansen in combinatie met het verstrekken van alcoholhoudende en niet-alcoholhoudende dranken, zoals een dancing of discotheek;

1.56      houtgewas:

bomen, struiken, houtopstanden, boomgaarden, knotbomen, singels en houtwallen;

1.57      houtproductie:

het voortbrengen van hout op bedrijfsmatige wijze door een mede daarop afgestemd duurzaam beheer van bos;

1.58      hoveniersbedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het aanleggen en onderhouden van tuinen en andere groenvoorzieningen en eventueel ten dienste daarvan planten en siergewassen kweekt, en als onderdeel van zijn aanleg en onderhoudswerkzaamheden verkoopt, waarbij er geen sprake is van verkoop, uitstalling of levering ter plaatse;

1.59      (inpandige) statische opslag:

het in een gebouw bergen van goederen, die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals (antieke) auto's, boten en caravans. De opslag mag niet bestemd zijn voor de handel dan wel worden opgeslagen voor een elders gevestigd (niet-)agrarisch bedrijf;


1.60      intensieve veehouderij:

agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, konijnen-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, niet zijnde een slakkenkwekerij, viskwekerij of een insectenkwekerij (zoals een wormenkwekerij);

1.61      kamerverhuur:

het bedrijfsmatig verhuren of het aanbieden van kamers voor bewoning;

1.62      kampeerboerderij:

het gelegenheid geven tot het houden van recreatief dag- en nachtverblijf in gebouwen deel uitmakend van een agrarische bedrijf dan wel een voormalig agrarisch bedrijf;

1.63      kampeermiddel:

tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief verblijf;

1.64      kampeerplaats:

standplaats voor één of een aantal bij elkaar behorende kampeermiddelen;

1.65      kampeerterrein:

terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief dag- en nachtverblijf en daaraan gelieerde en (qua omvang en ruimtelijke uitstraling) ondergeschikte vormen van dagrecreatie;

1.66      kantoorvoorziening:

een verblijfsruimte die door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard zonder baliefunctie;

1.67      kas:

agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden, waaronder mede begrepen een schuurkas of een permanente tunnel- of boogkas hoger dan 1,5 meter;

1.68      kwetsbaar object:

zoals gehanteerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);

1.69      landschappelijke inpassing:

het inpassen van een gebouw of een gebruik in het landschap, waarbij afstemming plaatsvindt op de context van het landschap door middel van de architectuur van het gebouw en de aanplant van gebiedseigen beplanting;

1.70      landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beďnvloeding van de levende en niet-levende natuur;

1.71      lawaaisport:

een sportactiviteit waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd dat zodanig is dat het omgevingslawaai wordt overschreden, waaronder in ieder geval begrepen de rallysport, motorsport, (model)vliegsport; de jachtsport wordt hier niet onder begrepen;

1.72      legaal:

in overeenstemming met de Woningwet dan wel de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.73      loon(werk)bedrijf:

een bedrijf dat - voornamelijk met behulp van verplaatsbare werktuigen - diensten verleent aan agrarische bedrijven, onder andere in verband met de bodemcultuur, of ter uitvoering van grondwerkzaamheden;

1.74      manege:

een dagrecreatief bedrijf dat hoofdzakelijk op eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid geeft tot het beoefenen van de paardensport en al dan niet mogelijkheden biedt voor het verblijf en de verzorging van paarden;

1.75      mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychisch en/of sociaal vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.76      natuurwaarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.77      nevenactiviteiten:

het door de eigenaar / exploitant van het ter plaatse gevestigde bedrijf ontplooien van activiteiten bij de hoofdfunctie van de bestemming die niet rechtstreeks de uitoefening van de bedrijfsvoering betreffen, die ingevolge de geldende bestemming is toegestaan, maar wel daaraan (qua omvang en ruimtelijke uitstraling) ondergeschikt zijn;


1.78      niet-zelfstandige woonruimte:

een woonruimte welke geen eigen toegang heeft en welke niet door een persoon of huishouden kan worden bewoond, zonder dat deze daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen - zoals sanitair, kookgelegenheid, wasgelegenheid - buiten die woonruimte;

1.79      nieuwvestiging agrarisch bedrijf:

projectie van een al dan niet gekoppeld agrarisch bouwvlak op een locatie die volgens het ter plaatse geldende bestemmingsplan niet is voorzien van een zelfstandig bouwvlak, dan wel het splitsen van een bouwvlak in twee of meerdere bouwvlakken;

1.80      nutsvoorzieningen:

gebouwde voorzieningen van openbaar nut ten behoeve van water, elektriciteit, gas e.d., zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;

1.81      omgevingsvergunning:

vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);

1.82      omschakeling:

geheel of gedeeltelijk overstappen van de ene (agrarische) bedrijfsvorm naar een andere (agrarische) bedrijfsvorm, dan wel het overstappen van een (niet)-agrarisch bedrijfsmatig gebruik naar een niet bedrijfsmatig gebruik;

1.83      onderkomens:

voor verblijf geschikte – al dan niet aan de bestemming onttrokken – voer- en vaartuigen, arken, caravans en stacaravans voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, als ook tenten;

1.84      ondersteunende horeca:

horeca, welke (qua omvang en ruimtelijke uitstraling) ondergeschikt en gelieerd is aan de functie die ingevolge de geldende bestemming ter plaatse is toegestaan;

1.85      overig niet-grondgebonden bedrijf:

agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt, niet zijnde een intensief veehouderijbedrijf of een glastuinbouwbedrijf, zoals champignonteeltbedrijven, witlofkwekerijen, maar ook slakkenkwekerijen, viskwekerijen en insectenkwekerijen (zoals een wormenkwekerij);

1.86      paardenbak:

een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander natuurlijk materiaal en al dan niet voorzien van een omheining;


1.87      paardenhouderij:

hierbij wordt een onderscheid gemaakt in:

a.     productiegericht:
een grondgebonden agrarisch bedrijf dat zich richt op het produceren van paarden, zoals hengstenstations, opfokbedrijven, paarden- en ponyfokbedrijven, africhtings- en trainingsstallen, africhtingsbedrijven e.d., al dan niet een combinatie van vorenstaande of in combinatie met handelstallen;

b.     gebruiksgericht:

ź een semi-agrarisch bedrijf in de vorm van pensionstalling;

ź een sportbedrijf in de vorm van een manege;

1.88      peil:

a.     voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

b.     voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg of de toekomstige weg ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

c.     in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;

d.     indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil / of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil;

1.89      paardenpension / pensionstalling:

het stallen en weiden van paarden van derden;

1.90      plattelandswoning:

een bij een bedrijf behorende woning die als bedrijfswoning en/of door een derde bewoond mag worden, in de zin van artikel 1.1a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.91      recreatief verblijf:

verblijf, al dan niet door een wisselend publiek, dat voor een korte periode ter plaatse met een recreatieve doelstelling verblijft; hieronder wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke, seizoensgebonden of permanente werkzaamheden en/of arbeid;

1.92      recreatieverblijf

een gebouw dat dient als recreatief dag- en nachtverblijf, niet zijnde een stacaravan;

1.93      risicovolle inrichting:

een inrichting, als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen Bevi);


1.94      ruimtelijke ontwikkeling:

bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist;

1.95      seksinrichting

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam) prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.96      semi-agrarisch bedrijf:

een agrarisch verwant bedrijf en/of een agrarisch-technisch hulpbedrijf;

1.97      slopen:

geheel of gedeeltelijk afbreken;

1.98      stacaravan:

een kampeermiddel in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede gelet op de afmetingen, kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen ook over grotere afstanden als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen;

1.99      stedenbouwkundig beeld:

het beeld dat wordt bepaald door de situering, de bouwmassa’s, de dakvormen en de dakrichtingen van de bebouwing;

1.100    stikstofneutraal:

een toename in stikstofdepositie dat niet leidt tot significante effecten op een nabijgelegen Natura 2000-gebied, al dan niet middels het nemen van maatregelen op de locatie zelf of via externe saldering;

1.101    streekeigen producten:

producten, gemaakt met grondstoffen die als streekeigen worden beschouwd en/of volgens streektraditie geteelde producten, en/of producten die volgens een specifieke bereidingswijze of receptuur van een bepaalde regio wordt geproduceerd;

1.102    teeltondersteunende kassen:

een agrarisch bedrijfsgebouw, waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden, ter ondersteuning van grondgebonden teelten. Schuurkassen en permanente tunnel- of boogkassen, welke gelijk of hoger zijn dan 1,5 meter, worden beschouwd als een kas;

1.103    teeltondersteunende voorziening:

een ondersteunende voorziening in, op of boven de grond die een onderdeel is van een overwegend grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, gericht op het telen van (sier)gewassen (zoals tuinbouw, boomteelt of sierteelt) en wordt gebruikt om de productie onder meer gecontroleerde omstandigheden te laten plaatsvinden en / of de arbeidsomstandigheden te verbeteren. Teeltondersteunende voorzieningen kunnen zowel een gebouw als een bouwwerk, geen gebouw zijnde, zijn. Te onderscheiden zijn de volgende categorieën:

a.     laag / tijdelijk: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte lager dan of gelijk aan 1,5 m, welke niet langer dan 6 maanden per jaar aanwezig zijn, hierbij inbegrepen de constructie die een dergelijke voorziening mogelijk maakt (bijvoorbeeld palen in de grond);

b.     hoog / tijdelijk: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte hoger dan 1,5 m, welke niet langer dan 6 maanden per jaar aanwezig zijn, hierbij inbegrepen de constructie die een dergelijke voorziening mogelijk maakt (bijvoorbeeld palen in de grond);

c.     permanent: teeltondersteunende voorzieningen welke 6 maanden per jaar of langer aanwezig zijn, hierbij inbegrepen de constructie die een dergelijke voorziening mogelijk maakt (bijvoorbeeld palen in de grond);

d.     teeltondersteunende kassen.

Vraathekken (zoals boomteelthekken) en veekeringen worden niet gezien als teeltondersteunende voorzieningen;

1.104    tuincentrum:

detailhandel met een al dan niet geheel overdekt verkoopvloeroppervlak waarop artikelen voor de aanleg, inrichting en het onderhoud van en het verblijf in particuliere tuinen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen en diensten worden aangeboden, zoals tuinplanten en bomen, bloemen en planten, dieren, bloembollen en zaden, gereedschap, decoratiemateriaal buitenhuis en binnenhuis, materiaal ten behoeve van klein en groot tuinonderhoud, dierbenodigdheden, diervoeding, seizoensartikelen in geval van kerstmarkt, paasmarkt, kleinmeubelen, tuinzwembaden en tuinsauna's, tuin gerelateerd speelgoed, tuinartikelen(tuinmeubilair), koffiecorner, eventueel in combinatie met kweek;

1.105    tunnel- of boog(kas):

een werk of bouwwerk voorzien van een bedekking van lichtdoorlatend materiaal en dienend tot het kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen;

1.106    vakantieappartement:

deel van een gebouw welke blijvend is ingericht voor recreatief dag- en nachtverblijf, waarbij wordt verbleven in zelfstandige eenheden;

1.107    veehouderij:

agrarisch bedrijf, gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren;

1.108    verblijfsrecreatie:

recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief dag- en nachtverblijf, zoals een recreatiewoning, groepsaccommodatie / logeergebouw, pension, bed & breakfast, kampeermiddel of trekkershut door personen die hun hoofdwoonverblijf elders hebben;

1.109    verkoopvloeroppervlak:

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;

1.110    vloeroppervlak(te):

de totale oppervlakte, gemeten op vloerniveau, die voor een functie wordt gebruikt;

1.111    volkstuinen:

grond waarop hobbymatig, op kleine schaal voedings- en/of siergewassen worden geteeld en voornamelijk ten eigen behoeve;

1.112    volwaardig (agrarisch) bedrijf:

bedrijf met de omvang van ten minste één volwaardige arbeidskracht met een daarbij passende arbeidsomvang en een daaruit te verwachten redelijk inkomen;

1.113    voorgevelrooilijn:

de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:

a.     gelijk is aan de in de regels voorgeschreven afstand van gebouwen uit de as van de weg op het betreffende bouwperceel;

b.     gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand;

1.114    voorkeursgrenswaarde

de maximale waarde voor de geluidsbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.115    vormverandering van een bouwvlak

wijziging van de begrenzing van een bouwvlak zonder dat dit gepaard gaat met een vergroting van de totale oppervlakte;

1.116    vraathek

een hek, bedoeld om wildvraat aan gewassen te voorkomen, in de regel gebruikt in de boom- en sierteelt;


1.117    waterhuishoudkundige doeleinden:

doeleinden die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang e.d., voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer, waterinfiltratie en waterberging, bijbehorende voorzieningen zoals bermen, paden, beschoeiingen;

1.118    watergang:

een voor de oppervlaktewaterkwantiteit van overwegend belang zijnde sloot;

1.119    woning / wooneenheid:

een complex van intern met elkaar in verbinding staande ruimten, in een (gedeelte van een) gebouw, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden;

1.120    woningsplitsing:

het opdelen van een woning in meerdere wooneenheden;

1.121    (woon)boerderij:

een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met in de bouwmassa opgenomen (voormalige) agrarische bedrijfsruimten, die samen een geďntegreerde eenheid (bouwkarakteristiek waarbij woon- en bedrijfsgedeelte van oudsher aan elkaar verbonden zijn) vormen;

1.122    zijstrook:

de strook grond gelegen tussen de zijdelingse perceelsgrens en de denkbeeldige lijn op 3 meter afstand vanaf de zijdelingse perceelsgrens over de volledige diepte van het bouwvlak;

1.123    zorgvuldige veehouderij:

veehouderij, die door het treffen van maatregelen (onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier) ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving;


Artikel 2          Wijze van meten

 

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1        afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;

2.2        bebouwd(e) oppervlak(te) van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;

2.3        de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4        de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5        de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6        de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.7        de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.8        ondergeschikte bouwonderdelen

Bij toepassing van het in dit artikel bepaalde worden ondergeschikte bouwonderdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, luchtkokers, wolfseinden, dakkapellen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken, ook indien gelegen buiten het aangegeven bestemmingsvlak, buiten beschouwing gelaten.


 

Hoofdstuk 2             Bestemmingsregels

 

Artikel 3          Agrarisch

3.1        Bestemmingsomschrijving

3.1.1     Algemeen

De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     agrarisch gebruik, zowel bedrijfsmatig als hobbymatig;

b.     mestbewerking van enkel op het eigen bedrijf geproduceerde mest;

c.     nevenactiviteiten (voor zover in 3.1.2, onder c, opgenomen of via een omgevingsvergunning voor het afwijken van gebruiksregels op grond van 3.5 kan worden toegestaan);

d.     ondergeschikte detailhandel;

e.     aan huis verbonden beroep en/of bedrijf;

f.      ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' is het toegestaan (één van) de bedrijfswoning(en) als plattelandswoning te gebruiken; de regels voor een bedrijfswoning zijn van overeenkomstige toepassing op een plattelandswoning;

g.     behoud, herstel en ontwikkeling van landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden;

h.     water en waterhuishoudkundige doeleinden;

i.      extensief dagrecreatief medegebruik;

j.      erfbeplanting;

k.     tuinen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', alsmede voortuinen tussen de aanduiding 'bouwvlak' en de weg, alsmede bestaande tuinen;

l.      landschappelijke inpassing van bouwwerken en voorzieningen;

een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder perceelsontsluitingen, en overeenkomstig de in 3.1.2. opgenomen nadere detaillering van de doeleinden.

3.1.2     Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 3.1.1:

a          Type agrarisch bedrijf

Ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mag een grondgebonden agrarisch bedrijf, worden uitgeoefend. Voorts is, al dan niet in combinatie hiermee, het volgende type agrarisch bedrijf toegestaan, overeenkomstig de onderstaande aanduidingen:

·         ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' een glastuinbouwbedrijf;

·         ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' een intensieve veehouderij;

·         ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - glastuinbouw doorgroei' een glastuinbouwbedrijf in het mogelijk doorgroeigebied glastuinbouw;

·         ter plaatse van de aanduiding 'specifiek vorm van agrarisch - overig niet-grondgebonden’ een overig niet-grondgebonden agrarisch bedrijf.


b          Voorzieningen binnen en buiten bouwvlak

Voor voorzieningen ten behoeve van het agrarisch bedrijf, zoals mestsilo's, sleufsilo's, paardenbakken, waterbassins, parkeerplaatsen, opslag ten behoeve van het agrarisch bedrijf e.d. gelden de volgende bepalingen:

1.     de voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

2.     in afwijking van het bepaalde onder 1. zijn deze voorzieningen buiten de aanduiding 'bouwvlak' toegestaan, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - voorziening buiten bouwvlak' en uitsluitend in de vorm van voerplaten, sleufsilo’s, kuilplaten of andere verhardingen tot een maximale hoogte van 2,5 m., ten behoeve van de opslag van ruwvoer, voor zover deze opslag noodzakelijk is voor het op het aansluitende bouwvlak aanwezige grondgebonden veehouderijbedrijf en de daarbij behorende verhardingen nodig zijn om die voorzieningen efficiënt te kunnen gebruiken;

3.     in afwijking van het bepaalde onder 1, zijn waterbassins buiten de aanduiding ‘bouwvlak’, maar binnen de aanduiding ‘glastuinbouwbedrijf’ of ‘specifieke vorm van agrarische – glastuinbouw doorgroei’ toegestaan, tot een maximale hoogte van 2,5 meter.

c          Staat van nevenactiviteiten

Afhankelijk van de opgenomen aanduiding zijn ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' voorts uitsluitend de volgende nevenactiviteiten naast de agrarische bedrijfsvoering toegestaan met de daarbij behorende voorzieningen, waarbij voor de betreffende activiteit maximaal de in de tabel opgenomen vloeroppervlakte aan binnen- en buitenruimte is toegestaan. Voor de functie kampeerterrein of dagrecreatie (niet zijnde een horecafunctie) geldt enkel de binnenruimte als maximum aan vloeroppervlak.

 

 

Afkorting

Aanduiding

Nevenactiviteit

Adres

Huisnum-mer

Vloeropper-vlakte (m2)

(kt)

Kampeerter-rein

kampeerterrein met maximaal 25 kampeerplaatsen

n.v.t.

n.v.t.

250

(sa-1)

specifieke vorm van agrarisch - 1

Paardenpension

Achterstraat

18

500

(sa-2)

specifieke vorm van agrarisch - 2

Paardenpension

Baarschotse-straat

15

500

(sa-3)

specifieke vorm van agrarisch - 3

Detailhandel verwant aan de ter plaatse geproduceerde producten

Ekelstraat

10 (A)

250

(sa-4)

Specifieke vorm van agrarisch - 4

Statische opslag

Heikantse-straat

64

500

(sa-5)

Specifieke vorm van agrarisch - 5

Paardenpension

Houtse Pad

1A

500

(sa-6)

Specifieke vorm van agrarisch - 6

Hoveniersbedrijf

Liniestraat

2

250

(sa-7)

Specifieke vorm van agrarisch - 7

Horeca en detailhandel in streekeigen producten

Steenoven-sebaan

29 (A)

250

(sa-8)

Specifieke vorm van agrarisch - 8

Zorg en resocialisatie

Stelvense-weg

4

250

(sa-9)

Specifieke vorm van agrarisch - 9

Zorg en resocialisatie

Rijenseweg en Steen-ovensebaan

8

 

42

250

(sa-10)

Specifieke vorm van agrarisch - 10

Paardenpension

Seterse-dwarsweg

5A

500

(sa-11)

Specifieke vorm van agrarisch - 11

Ontvangstruimte en zitgelegenheid t.b.v. rondleidin-gen en excursies op het agrarisch bedrijf, waarbij het schenken van alcohol is uitgesloten

Provinciale-weg

93

100

(sa-12)

Specifieke vorm van agrarisch - 12

Paardenpension

Heistraat

17

500

(sa-13)

Specifieke vorm van agrarisch - 13

Loonwerkbedrijf

Steenoven-sebaan

22

1.200

 

De bepalingen opgenomen in 3.5.1 zijn onverkort van toepassing op bovenstaande toegestane nevenactiviteiten.

d          Ondergeschikte detailhandel

Voor ondergeschikte detailhandel gelden de volgende bepalingen:

1.     ten dienste van het agrarisch bedrijf is ondergeschikte detailhandel toegestaan als nevenactiviteit;

2.     het mag enkel gaan om detailhandel in de vorm van verkoop van op het eigen bedrijf geproduceerde producten;

3.     maximaal mag 50 m2 verkoopvloeroppervlak voor deze detailhandelsactiviteit worden aangewend en uitsluitend in aanwezige gebouwen;

4.     deze oppervlakte wordt meegerekend bij de totale gebruiksoppervlakte die is toegestaan voor nevenactiviteiten.


e          Aan huis verbonden beroep en/of bedrijf

Voor aan huis verbonden beroep en/of bedrijf gelden de volgende bepalingen:

1.     er moet sprake zijn van een bouwvlak, waarop minimaal één bedrijfswoning of plattelandswoning is toegestaan;

2.     de activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de (bedrijfs- of plattelands)woning en de bij deze woning behorende bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 50 m2;

3.     het betreft een activiteit, behorend tot milieucategorie 1 of 2, als opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten of een qua milieuhinder en ruimtelijke uitstraling daarmede vergelijkbare activiteit;

4.     buitenopslag ten dienste van het aan huis verbonden beroep en/of bedrijf is niet toegestaan;

5.     horeca en detailhandel (w.o. showroom en/of afhaalpunt c.q. logistieke functie, al dan niet t.b.v. internethandel) zijn niet toegestaan;

6.     de activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de woning;

7.     er dient op eigen terrein, binnen het bouwvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

8.     de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

9.     de nevenactiviteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

10.  het aan huis verbonden beroep en/of bedrijf vindt niet plaats in kassen of teeltondersteunende voorzieningen.

f           Landschappelijke en natuurwaarden

Doel is het behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden. Dit houdt in dat:

1.     ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied ecologische verbindingszone / herstel watersysteem' het beleid is gericht op realisatie van een ecologische verbindingszone als onderdeel van de landelijke ecologische hoofdstructuur (EHS), alsmede het beleid is gericht op verbetering en herstel van het natuurlijke watersysteem van bovenregionaal belang;

2.     ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning openheid' het beleid is gericht op het behoud van de landschappelijke waardevolle openheid;

3.     ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning waardevol reliëf' het beleid is gericht op het behoud van het waardevolle reliëf.

g          Cultuurhistorische waarden

Doel is het behoud en herstel van cultuurhistorische waarden. Dit houdt in dat:

1.     ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning schootsveld' het beleid is gericht op behoud en versterken van de herkenbaarheid van het schootsveld uit oogpunt van cultuurhistorische waarden;

2.     ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning historische verkaveling' het beleid is gericht op behoud en versterken van de historische en landschappelijke waarden van de karakteristieke historische verkavelingsstructuur.

 


h          Landschappelijke inpassing

De gronden, welke nader zijn aangeduid met de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ mogen alleen worden gebruikt als landschappelijke inpassing, ten behoeve van de op het bestemmingsvlak toegestane bouwwerken en voorzieningen.

3.2        Bouwregels

3.2.1     Algemeen

In het algemeen geldt voor het bouwen het volgende:

a.     uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming;

b.     indien blijkens de aanduiding 'relatie' sprake is van een koppeling van twee aanduidingen 'bouwvlak' dan zijn hierop de bepalingen met betrekking tot een enkel bouwvlak van overeenkomstige toepassing.

3.2.2     Gebouwen

Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen, met dien verstande dat voor kassen ter plaatse van de aanduiding ‘glastuinbouw’ en ‘specifieke vorm van agrarisch – glastuinbouw doorgroei’ in 3.2.3 en voor teeltondersteunende voorzieningen in 3.2.5 specifieke regels zijn opgenomen:

a.     gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

b.     ingeval er sprake is van de bouw van bouwwerken ten behoeve van de uitbreiding van het aantal dieren ter plaatse of ten behoeve van mestbewerking ter plaatse, moet worden aangetoond, dat de uitbreiding stikstofneutraal plaatsvindt;

c.     gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd:

1.   op een afstand van minimaal 3 m. achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning;

2.   indien geen bedrijfswoning aanwezig is, dient de minimale afstand van de bebouwing tot aan de as van een weg, waaraan wordt gebouwd, 15 m. te bedragen;

3.   indien een bedrijfsgebouw op een kortere afstand dan 15 m. van de as van de weg, dan wel op een kortere afstand van de weg dan de bedrijfswoning is gelegen, dan geldt als rooilijn de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde bedrijfsgebouw;

d.     de afstand van gebouwen tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ten minste:

1.     1,5 m. voor gebouwen met een goothoogte van 3,5 m. of minder;

2.     3 m. voor een gebouw met een goothoogte van meer dan 3,5 m.;

Indien de perceelsgrens is gelegen in water, worden voormelde maten gemeten vanuit de boveninsteek van de betreffende oever;

e.     de goothoogte bedraagt niet meer dan 6 m.;

f.      de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10 m.

3.2.3     Bebouwing ter plaatse van 'glastuinbouw' en 'specifieke vorm van agrarisch - glastuinbouw doorgroei'

Aanvullend op het bepaalde in 3.2.2 gelden ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' en 'specifieke vorm van agrarisch - glastuinbouw doorgroei' de volgende bepalingen:

a.     ingeval sprake is van de uitbreiding van (teeltondersteunende) kassen moet worden aangetoond, dat de uitbreiding stikstofneutraal plaatsvindt;

b.     kassen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' of 'specifieke vorm van agrarisch - glastuinbouw doorgroei';

c.     ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - glastuinbouw doorgroei' geldt, dat de bebouwde oppervlakte aan kassen maximaal 5 ha. mag bedragen;

d.     ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' geldt, dat de bebouwde oppervlakte aan kassen maximaal 2 ha. mag bedragen, waarbij voor het perceel Molenschotseweg 3 een maximum geldt van 3 ha.;

e.     de goothoogte van kassen bedraagt niet meer dan 6 m.;

f.      de hoogte van waterbassins bedraagt niet meer 2,5 m.; 

g.     kassen en waterbassins mogen voorts uitsluitend worden gebouwd op een afstand van minimaal 3 m. achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning. Indien geen bedrijfswoning aanwezig is, dan geldt als deze rooilijn de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde gebouw;

h.     de afstand van kassen en waterbassins tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ten minste 1 m.

3.2.4     Bebouwing ten behoeve van veehouderij

a.     Aanvullend op het bepaalde in 3.2.2 geldt, dat een toename van de bestaande bebouwingsoppervlakte ten dienste van een veehouderij, niet zijnde een paardenfokkerij, alleen is toegestaan, indien:

1.     voor zover gelegen binnen de aanduiding ‘wetgevingzone - beperking veehouderij’, deze veehouderij blijkens onafhankelijk deskundig advies, grondgebonden is; de toename van het bebouwingsoppervlak van de bestaande bedrijfswoning blijft hierbij buiten beschouwing;

2.     maatregelen worden getroffen en in stand gehouden, die leiden tot een zorgvuldige veehouderij, een en ander conform de nadere regels ter uitvoering van de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij, die zijn vastgesteld door Gedeputeerde Staten op grond van de Verordening ruimte 2014;

3.      is aangetoond, dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12 % en in het buitengebied niet hoger dan 20 %, tenzij er – indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages – door de veehouderij maatregelen worden getroffen, die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;

4.     is aangetoond, dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m3;

5.     een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij de planontwikkeling;

6.     er ten hoogste in één laag wordt gebouwd, dit met uitzondering van voliëre- en scharrelstallen voor legkippen, waar ten hoogste in twee lagen mag worden gebouwd;

7.     de bouw en het voorgenomen gebruik stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig aanvaardbaar is;

b.      deze regels zijn niet van toepassing op uitbreidingen van veehouderijen, voor zover deze uitbreidingen betrekking hebben op bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor de opslag van ruwvoer;

c.      In afwijking van artikel 1, lid 20, wordt onder bestaande bebouwingsoppervlakte  verstaan de:

1.   bebouwing, die op 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering was; of

2.   bebouwing, die mag worden gebouwd krachtens een verleende vergunning; of

3.   bebouwing, die is gebaseerd op een vóór 21 september 2013 ingediende volledige en ontvankelijke aanvraag voor omgevingsvergunning (als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) en die in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan.

3.2.5     Teeltondersteunende voorzieningen

Voor teeltondersteunende voorzieningen gelden de volgende bepalingen:

a.     teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan:

1.     ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' met een maximale bouwhoogte van 4,5 m.;

2.     buiten de aanduiding 'bouwvlak' uitsluitend in de vorm van:

ź  tijdelijke lage teeltondersteunende voorzieningen, met een maximale bouwhoogte van 1,5 m;

ź  tijdelijke hoge teeltondersteunende voorzieningen, met een maximale bouwhoogte van 2,5 m. en een maximale oppervlakte van 3 ha., en uitsluitend op een perceel aansluitend aan de aanduiding ‘bouwvlak’;

ź  in afwijking van het voorgaande zijn tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning openheid' en/of ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning schootsveld' uitsluitend via een omgevingsvergunning, als opgenomen in 3.3.4 toegestaan;

b.     teeltondersteunende kassen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’, voor zover;

1.     is aangetoond, dat de bouw of uitbreiding stikstofneutraal plaatsvindt;

2.     de oppervlakte van teeltondersteunende kassen niet meer bedraagt dan 5.000 m2;

3.     de goothoogte niet meer bedraagt dan 6 m.;

4.     de afstand van kassen tot de zijdelingse perceelsgrenzen ten minste 1 m. bedraagt;

3.2.6     Bedrijfswoning

Voor een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

a.     er is maximaal één bedrijfswoning toegestaan per aanduiding 'bouwvlak', met dien verstande dat:

1.     ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan;

2.     ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aangegeven maximale aantal wooneenheden het toegestane maximale aantal bedrijfswoningen is;

3.     indien een bedrijfswoning is toegestaan, welke nog niet is gebouwd, is de bouw hiervan uitsluitend toegestaan na verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in 3.3.6;

b.     de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m3, met dien verstande dat:

1.     een bestaande grotere inhoud als maximum geldt;

2.     bij monumenten het gehele pand mag worden benut voor de bedrijfswoning, ook als dit leidt tot een grotere inhoudsmaat dan 750 m3;

3.     bij het bepalen van de inhoud van een woning de voor bewoning bestemde aangebouwde bijbehorende bouwwerken worden meegerekend;

c.     de goothoogte bedraagt niet meer dan 4,5 m., met dien verstande dat een bestaande grotere goothoogte als maximum geldt;

d.     de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 9 m., met dien verstande dat een bestaande grotere bouwhoogte als maximum geldt.

3.2.7     Herbouw bedrijfswoning

Voor herbouw van bestaande woningen gelden aanvullend de volgende voorwaarden:

a.     de herbouw vindt plaats op de (voor zover aanwezige) bestaande fundamenten van de bedrijfswoning;

b.     de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen woning(en) wijkt niet af van de bouwwijze van de oorspronkelijke bedrijfswoning(en);

c.     verzekerd is dat overtollige bebouwing (voormalige bedrijfsbebouwing of bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken) wordt gesloopt.

3.2.8     Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning voldoen aan de volgende kenmerken:

a.     de gezamenlijke oppervlakte van niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken per bedrijfswoning bedraagt maximaal 100 m2;

b.     de goothoogte bedraagt maximaal 3,5 m., met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt;

c.     de bouwhoogte bedraagt maximaal 6 m., met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt.

3.2.9     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geen teeltondersteunende voorzieningen zijnde, voldoen aan de volgende kenmerken:

a.     ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' voor of op de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning:

1.     de bouwhoogte maximaal 1 m. bedraagt;

b.     ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning:

1.     de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen maximaal 2 m. bedraagt;

2.     de bouwhoogte van silo's en torensilo's, niet zijnde warmteopslagtanks, watertanks of -bassins, maximaal 20 m. bedraagt;

3.     de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 12 m. bedraagt;

c.     aanvullend op het voorgaande geldt, dat indien geen bedrijfswoning aanwezig is, dan als deze rooilijn de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde gebouw geldt;

d.     buiten de aanduiding 'bouwvlak':

1.     op het perceelsdeel, gelegen tussen de weg en de voorzijde van het aangeduide bouwvlak, de bouwhoogte maximaal 1 m. bedraagt;

2.     overigens een bouwhoogte van maximaal 2,5 m. geldt;

3.     sleufsilo's, mestsilo's, foliemestbassins, paardenbakken, mestzakken en dergelijke voorzieningen zijn niet toegestaan, uitgezonderd waterbassins tot een maximale hoogte van 2,5 meter en (erf)verhardingen, bij de aanduiding ‘glastuinbouwbedrijf’ of ‘specifieke vorm van agrarische – glastuinbouw doorgroei’, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - voorziening buiten bouwvlak' deze uitsluitend zijn toegestaan in de vorm van voerplaten, sleufsilo’s, kuilplaten of andere verhardingen tot een maximale hoogte van 2,5 m., ten behoeve van de opslag van ruwvoer, voor zover deze opslag noodzakelijk is voor het op het aansluitende bouwvlak aanwezige grondgebonden veehouderijbedrijf en de daarbij behorende verhardingen nodig zijn om die voorzieningen efficiënt te kunnen gebruiken;

e.     met dien verstande, dat ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ geen bouwwerken zijn toegestaan.

3.3        Afwijken van de bouwregels

3.3.1     Omgevingsvergunning grotere hoogte gebouwen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2, lid e. en lid f., teneinde grotere hoogtematen voor gebouwen toe te staan, mits:

a.     de hogere hoogtemaat stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is;

b.     uit onafhankelijk deskundig advies is gebleken, dat dit noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;

c.     de goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m. respectievelijk 12 m.

3.3.2. Omgevingsvergunning afstand tot zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2, lid d., 3.2.3, lid h. en 3.2.5, lid b., onder 4, teneinde af te wijken van de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, mits:

a.     de situering stedenbouwkundig, landschappelijk en verkeerskundig aanvaardbaar is;

b.     de situering niet leidt tot aantasting van rechten en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen en de daarop aanwezige bouwwerken.


3.3.3     Omgevingsvergunning grotere hoogte ondersteunende bedrijfsbebouwing bij glastuinbouwbedrijven.

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2, lid e. en f. en 3.2.9, lid b., onder 3., teneinde binnen het bouwvlak met de aanduiding ‘glastuinbouw’ en de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - glastuinbouw doorgroei' een grotere hoogtematen voor gebouwen, niet zijnde kassen, en specifieke bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toe te staan, mits:

a.      er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden, waaronder de schaduwwerking naar een glastuinbouwbedrijf;

b.      er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige waarden;

c.      uit onafhankelijk deskundig advies is gebleken, dit noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering; hiertoe wordt tevens advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen ingewonnen;

d.      de goothoogte van bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, maximaal 10 m bedraagt;

e.      de bouwhoogte van een warmteopslagtanks of een watertank maximaal 15 m. bedraagt.

3.3.4     Omgevingsvergunning teeltondersteunende voorzieningen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.5, teneinde

·         bouwwerken in de vorm van hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten de aanduiding ‘bouwvlak’ op te richten in een grotere omvang dan 3 ha.; en / of

·         bouwwerken in de vorm van hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten de aanduiding ‘bouwvlak’ op te richten met een grotere hoogte dan 2,5 m; en / of

·         bouwwerken in de vorm van permanente teeltondersteunende voorzieningen buiten de aanduiding ‘bouwvlak’ op te richten; en / of

·         bouwwerken in de vorm van (hoge en lage) tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning openheid' en/of ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning schootsveld' op te richten;

een en ander mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     de bouwhoogte bedraagt niet meer dan maximaal 4,5 m.;

b.     de voorzieningen worden aansluitend aan het bouwvlak gesitueerd;

c.     er geen afbreuk wordt gedaan aan de waarden, zoals genomen in de artikelen 3.1.1, onder g., 3.1.2, onder f., sub 2. en 3.1.2, onder g., sub 2.;

d.     uit onafhankelijk deskundig advies blijkt dat:

1.     de voorzieningen noodzakelijk zijn voor een doelmatige agrarische grondgebonden bedrijfsvoering;

2.     de voorzieningen geen aanzet vormen tot een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;

e.     ingeval van permanente voorzieningen geldt aanvullend, dat:

1.     het oprichten hiervan binnen het bestaande bouwvlak niet tot de mogelijkheden behoort;

2.     het totaal oppervlak aan permanente teeltondersteunende voorzieningen binnen en buiten het bouwvlak niet meer bedraagt dan 3 ha.;

3.     ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied ecologische verbindingszone / herstel watersysteem' het realiseren en toekomstig functioneren van de geprojecteerde ecologische verbindingszone niet mag worden geschaad, alsmede vindt er geen onevenredige aantasting plaats van de mogelijkheid tot verwezenlijking, behoud en herstel van een natuurlijk watersysteem. Hiertoe vindt overleg plaats met het waterschap;

4.     aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan;

3.3.5     Omgevingsvergunning m.b.t. herbouw bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.7, teneinde herbouw van de bedrijfswoning op andere wijze mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     de bedrijfswoning wordt binnen het bouwvlak gerealiseerd;

b.     er dient sprake te zijn van (zekerheidsstelling omtrent de) sloop van de bestaande bedrijfswoning én overtollige bebouwing (voormalige bedrijfsgebouwen, al dan niet bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken);

c.     de situering en bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de woning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

d.     de situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving.

3.3.6     Omgevingsvergunning m.b.t. bouw 1e bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.6, onder a., sub 1., teneinde de bouw van een eerste bedrijfswoning mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     de bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan bij een volwaardig agrarisch bedrijf en is noodzakelijk vanwege de aard van de bedrijfsvoering. Hiertoe wordt advies ingewonnen bij de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen. De noodzaak mag niet het gevolg zijn van een eerder aanwezige, doch afgestoten bedrijfswoning;

b.     de situering van de woning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

c.     de situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

d.     aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

3.3.7     Omgevingsvergunning grotere inhoud in cultuurhistorisch waardevolle panden en langgevelboerderijen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.6, onder b., teneinde een grotere inhoudsmaat mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     er is sprake van een langgevelboerderij of, blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies, van een cultuurhistorisch waardevolle pand;

b.     de vergroting van de inhoud plaats vindt binnen het bestaande bouwvolume, dus zonder vergroting van het pand;

c.     het gehele pand mag worden benut voor de bedrijfswoning;

d.     aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

3.4        Specifieke gebruiksregels

3.4.1     Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen:

a.     het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest of enige andere vorm van buitenopslag, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik en plaatsvindt ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

b.     detailhandel, behoudens het bepaalde in 3.1.2, onder c. en d., danwel mogelijk gemaakt na verlening van een omgevingsvergunning, als opgenomen in 3.5.1;

c.     horeca, behoudens het bepaalde in 3.1.2, onder c., dan wel mogelijk gemaakt na verlening van een omgevingsvergunning als opgenomen in 3.5.1;

d.     buitenopslag ten behoeve van nevenactiviteiten;

e.     gebruik als woning met uitzondering van:

1.     de toegestane bedrijfswoningen, voor zover het de huisvesting betreft van (het huishouden van) een persoon die op het bedrijf, waarvan de bedrijfswoning planologisch onderdeel uitmaakt, werkzaam is;

2.     een plattelandswoning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning';

f.      het uitoefenen van een bed & breakfast;

g.     huisvesting van (seizoens)arbeiders en kamerverhuur;

h.     de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een

10-6 risicocontour hebben en die de aanduiding 'bouwvlak' overschrijdt, met uitzondering van bestaande situaties;

i.      het bewerken, verwerken of vergisten van mest van derden;

j.      het gebruik van assimilatiebelichting in teeltondersteunende kassen;

k.     binnen gebouwen mag ten hoogste één bouwlaag worden gebruikt voor het houden van dieren, met uitzondering van:

1.     voličre- en scharrelstallen voor legkippen, waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden;

2.     bestaande gebouwen met meer dan één bouwlaag, die gebruikt mogen worden voor het houden van dieren.

l.      een gebruikswijziging van bestaande gebouwen, gericht op het in gebruik nemen van bebouwing voor de uitoefening van een veehouderij, niet zijnde een paardenfokkerij.

3.5        Afwijken van de gebruiksregels

3.5.1     Omgevingsvergunning nevenactiviteiten

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken teneinde nevenactiviteiten, zoals bedoeld in 3.1.1, onder c. toe te staan in de vorm van:

·         semi-agrarisch activiteiten;

·         inpandige statische opslag;

·         dagrecreatie;

·         horeca;

·         verblijfsrecreatie, waaronder bed & breakfast, kampeerboerderij en vakantieappartementen of andere vormen van (groeps)accommodatie binnen bebouwing, niet zijnde een (kleinschalig) kampeerterrein;

·         sociaal-maatschappelijke functies, waaronder een zorgboerderij en vormen van resocialisatie;

·         educatie, waaronder rondleidingen;

·         vergaderfaciliteiten;

·         verkoop van streekeigen producten anders dan bedoeld in 3.1.2 onder d.;

waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

1.     de oppervlakte die mag worden gebruikt voor deze nevenactiviteiten, bedraagt niet meer dan 250 m2, met dien verstande dat:

a.     de oppervlakte ten behoeve van inpandige statische opslag en semi-agrarische functies niet meer dan 500 m2 bedraagt;

b.     de verkoopvloeroppervlakte van de verkoop streekeigen producten niet meer dan 50 m2 bedraagt;

c.     de oppervlakte ten behoeve van sociaal-maatschappelijke functies, waarbij de zorgactiviteiten c.q. resocialisatie onderdeel uitmaken van de agrarische bedrijfsactiviteiten, niet meer bedraagt dan 250 m˛ aan binnenruimte. Dit betreffen binnenruimten, welke hoofdzakelijk ten behoeve van de sociaal-maatschappelijke functies worden ingezet (zoals ontvangst-, rust-, educatieruimten);

2.     het combineren van nevenactiviteiten is toegestaan, met dien verstande dat de totale oppervlakte niet meer mag bedragen dan 250 m2. Ingeval één van de nevenfuncties betrekking heeft op inpandige statische opslag of semi-agrarische functies, mag de totale oppervlakte niet meer bedragen dan 500 m2;

3.     de inpandige nevenactiviteiten mogen uitsluitend plaatsvinden in aanwezige gebouwen; nieuwbouw ten behoeve van de nevenactiviteiten is niet toegestaan;

4.     met uitzondering van semi-agrarische activiteiten mogen nevenactiviteiten uitsluitend milieucategorie 1 en 2 betreffen, zoals opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten, of een qua milieuhinder en ruimtelijke uitstraling daarmede vergelijkbare activiteit;

5.     detailhandel, anders dan opgenomen in 3.1.2, onder d. of de verkoop van streek eigenproducten, zoals bedoeld in deze bepaling, is niet toegestaan;

6.     ingeval van verblijfsrecreatie geldt een maximum van 10 verblijfsplaatsen;

7.     dagrecreatieve activiteiten zijn uitsluitend toegestaan tussen zonsopgang en zonsondergang;

8.     voor zover horeca niet als nevenactiviteit is opgenomen in de tabel behorende bij artikel 3.1.2, onder c., geldt, dat horeca alleen is toegestaan als ondersteunende horeca bij een, ingevolge deze regeling, toegestane nevenactiviteit, waarbij deze niet mag worden opengesteld voor anderen dan diegenen, die gebruik maken van die nevenactiviteit; voor zover horeca wel is opgenomen in de tabel behorende bij artikel 3.1.2, onder c., geldt een maximum capaciteit van 30 personen / zitplaatsen (binnen- en buitenruimte) en mag deze wel worden opengesteld voor derden;

9.     buitenopslag ten dienste van de nevenactiviteit is niet toegestaan;

10.  er dient op eigen terrein, binnen het bouwvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

11.  de nevenactiviteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig (w.o. afwikkeling verkeer) en milieukundig (w.o. geur en woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

12.  de nevenactiviteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

13.  de nevenactiviteit vindt niet plaats in kassen of teeltondersteunende voorzieningen.

3.5.2     Omgevingsvergunning kleinschalig kamperen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1.2, onder c., teneinde kleinschalig kamperen en de daarbij behorende voorzieningen, zoals sanitaire, dagrecreatieve (slechtweer)-voorzieningen, toe te staan, waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

b.     de activiteiten worden uitgeoefend in een bestaand gebouw; nieuwbouw is uitsluitend toegestaan, indien aangetoond wordt dat redelijkerwijs geen gebruik kan worden gemaakt van een aanwezig gebouw;

c.     er geldt een maximaal gebruiksvloeroppervlakte van gebouwen (niet zijnde de kampeermiddelen) van 250 m˛;

d.     plaatsing van kampeermiddelen wordt jaarrond toegestaan, met dien verstande dat vaste staanplaatsen (d.w.z. jaarrond gebruik door een en dezelfde persoon en / of plaatsing van een en hetzelfde kampeermiddel) niet is toegestaan;

e.     het betreft maximaal 25 plaatsen;

f.      de kampeerplaatsen dienen binnen 100 m. van het bijbehorende bouwvlak gelegen te zijn;

g.     de minimale afstand van een nieuw kleinschalig kampeerterrein tot een reeds bestaand recreatieterrein (al dan niet met stacaravans), kleinschalig kampeerterrein of natuurkampeerterrein dient in beginsel 500 m. te bedragen, ter voorkoming van een ongewenste concentratie aan recreatieterreinen. Van deze minimale afstandseis kan worden afgeweken, wanneer wordt aangetoond dat de draagkracht van het gebied daarmee niet onevenredig wordt aangetast;

h.     dagrecreatieve (slechtweer)voorzieningen en horeca-voorzieningen zijn mogelijk voor zover deze:

1.     gelieerd en ondergeschikt zijn aan het kleinschalige kampeerterrein;

2.     actief zijn tussen zonsop- en ondergang;

3.     vorm krijgen binnen het totaal oppervlak aan gebouwen / centrale voorzieningen dat bij kleinschalige kampeerterreinen is toegestaan, waarbij ten dienste van deze functies (al dan niet via een combinatie daarvan) in totaal maximaal 250 m˛ aan binnen- en buitenruimte mag worden ingezet;

4.     de voorzieningen mogen niet worden opengesteld voor anderen, dan degenen die gebruik maken van de kampeervoorziening;

i.      er dient op eigen terrein, binnen het bouwvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

j.      er is vanuit milieuoogpunt (o.m. geur, gebruik bestrijdingsmiddelen) sprake van een goed verblijfsklimaat voor de nevenactiviteit;

k.     de nevenactiviteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig aanvaardbaar;

l.      het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast;

m.   de nevenactiviteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving;

n.     er wordt voldaan aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant”.

3.5.3     Omgevingsvergunning bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.1, onder f., teneinde een bed & breakfast toe te staan, mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:

a.     er moet sprake zijn van een bouwvlak, waarop minimaal één bedrijfswoning of plattelandswoning is toegestaan;

b.     de activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de (bedrijfs- of plattelands)woning en de bij deze woning behorende bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 100 m2;

c.     het maximaal aantal bedden is niet meer dan 10;

d.     een bed & breakfast is alleen toegestaan in de vorm van niet-zelfstandige woonruimte(n);

e.     de activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de woning;

f.      er dient op eigen terrein, binnen het bouwvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

g.     de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

h.     de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

3.5.4     Omgevingsvergunning huisvesting (seizoens)arbeiders en kamerverhuur

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.1, onder g., ten behoeve van huisvesting van (seizoens)arbeiders en/of kamerverhuur, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     huisvesting vindt plaats in de bedrijfswoning, in de plattelandswoning, in bestaande bedrijfsgebouwen of in op het agrarisch bouwvlak te plaatsen woonunits (niet zijnde (sta)caravans), al dan niet in een combinatie van vorenstaande vormen;

b.     ingeval van huisvesting in een bedrijfswoning of plattelandswoning, is er sprake van huisvesting in een niet-zelfstandige woonruimte;

c.     ingeval van huisvesting in bedrijfsgebouwen of woonunits is deze huisvesting uitsluitend toegestaan, indien de inzet van deze werknemers noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering; hiertoe wordt advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen ingewonnen;

d.     per bewoner is minimaal 24 m2 gebruiksoppervlakte, zoals gedefinieerd in de bouwverordening en het bouwbesluit, aan gezamenlijke woonruimten en eigen woonruimten aanwezig;

e.     er wordt aan maximaal 6 personen woonruimte geboden;

f.      er dient op eigen terrein, binnen het bouwvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

g.     ingeval van toevoeging van woonunits is er sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing: hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

h.     de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

i.      de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

j.      er dient een minimale afstand van een object waarin niet-zelfstandige woonruimte is toegestaan, tot andere (bedrijfs- of plattelands)woningen waarin dat eveneens is toegestaan, van minimaal 250 m. te worden aangehouden. Van deze minimale afstandseis kan worden afgeweken, wanneer wordt aangetoond, dat de draagkracht van het gebied daarmee niet onevenredig wordt aangetast.

3.5.5     Omgevingsvergunning mantelzorg in afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.1 en toestaan dat een vrijstaand bijbehorend bouwwerk of een deel van de bedrijfswoning gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.      de afhankelijke woonruimte is gelegen binnen een bouwvlak, waarop minimaal één bedrijfswoning of plattelandswoning is toegestaan;

b.      ingeval van een bijbehorend bouwwerk is de afhankelijke woonruimte gelegen op een maximale afstand van 15 m. van de bedrijfswoning;

c.      de totale toegestane oppervlakte, welke als afhankelijke woonruimte mag worden ingezet, bedraagt maximaal 100 m2;

d.      de huisvesting moet ten dienste staan van het verlenen van mantelzorg aan een zorgbehoevende, waarvan de noodzaak hiertoe via een indicatiestelling is aangetoond;

e.      ten behoeve van de huisvesting van een zorgbehoevende mogen die voorzieningen worden aangebracht, die zelfstandige bewoning mogelijk maken;

f.       er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de afhankelijke woonruimte, waaronder voor het aspect geur;

g.      de situering van de afhankelijke woonruimte is milieukundig aanvaardbaar, waarbij in ieder geval moet zijn voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder, danwel hiervoor een hogere grenswaarde is vastgesteld;

h.      het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast;

i.       de situering van de afhankelijke woonruimte leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving;

j.       de omgevingsvergunning wordt ingetrokken, indien de noodzaak uit een oogpunt van mantelzorg vervalt. Daarbij dienen de voorzieningen, die zelfstandige bewoning mogelijk maakten, dusdanig verwijderd te worden, dat zelfstandige bewoning niet meer mogelijk is.

3.5.6     Omgevingsvergunning gebruik t.b.v. veehouderij

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in  3.4.1, onder l., ten behoeve van een gebruikswijziging van bestaande gebouwen, gericht op het in gebruik nemen van bebouwing voor de uitoefening van een veehouderij, niet zijnde een paardenfokkerij, mits er:

a.   maatregelen worden getroffen en in stand gehouden, die leiden tot een zorgvuldige veehouderij, een en ander conform de nadere regels ter uitvoering van de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij, die zijn vastgesteld door Gedeputeerde Staten op grond van de Verordening ruimte 2014;

b.   is aangetoond, dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12 % en in het buitengebied niet hoger dan 20 %, tenzij er – indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages – door de veehouderij maatregelen worden getroffen, die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;

c.   is aangetoond, dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m3;

d.   een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij de planontwikkeling;

e.   er ten hoogste in één bouwlaag wordt gebruikt, dit met uitzondering van voličre- en scharrelstallen voor legkippen, waar ten hoogste twee bouwlagen mogen worden gebruikt;

f.    de gebruikswijziging stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig aanvaardbaar is.

3.5.7     Omgevingsvergunning gebruik tweede bedrijfswoning als plattelandswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in  3.4.1, onder e., ten behoeve van een gebruikswijziging van een bestaande bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf voor bewoning door een derde, in de vorm van een plattelandswoning, mits:

a.   op het agrarisch bouwvlak thans meer dan één bedrijfswoning is toegestaan, waarbij tenminste één van die woningen als bedrijfswoning blijft gehandhaafd. Indien op het agrarisch bouwvlak slechts één bedrijfswoning aanwezig is, is omzetting van die bedrijfswoning naar plattelandswoning niet toegestaan;

b.   de plattelandswoning geen onevenredige milieubelemmeringen ondervindt op de aspecten geluid, trilling, fijnstof en/of verkeer van het op dat bouwvlak gevestigde agrarische bedrijf;

c.   de activiteit niet leidt tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving;

d.   de naar plattelandswoning omgezette voormalige bedrijfswoning blijft tellen als bedrijfswoning; toevoeging van een nieuwe bedrijfswoning is niet toegestaan.

 

3.6       Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.6.1     Omgevingsvergunningsplicht

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder 3.6.4. opgenomen omgevingsvergunnings-plichtige werken en werkzaamheden uit te voeren.

3.6.2     Uitzonderingen vergunningenplicht

Het onder 3.6.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

a.     welke plaats vinden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

b.     het betreffen werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden met een diepte van minder dan 0,50 m.;

c.     waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;

d.     welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;

e.     welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.

3.6.3     Toetsing aan aanwezige waarden

De in 3.6.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend, indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden, als opgenomen in 3.1. De in het kader van de belangenafweging te hanteren toetsingscriteria zijn in het schema onder 3.6.4 weergegeven.

3.6.4     Schema omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden

 

Omgevingsvergunningsplichtige werken/werkzaamheden

Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden

het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m2, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied ecologische verbindingszone / herstel watersysteem'.

-   er mogen geen ruimtelijke ingrepen plaatsvinden, die natuurontwikkeling als te realiseren ecologische verbindingszones in de nabije of verre toekomst frustreren;

-   er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de mogelijkheid tot verwezenlijking, behoud en herstel van een natuurlijk watersysteem. Hiertoe vindt overleg plaats met het waterschap;

-   het aanbrengen van verhardingen dient noodzakelijk te zijn in het kader van de agrarische bedrijfsvoering, het extensief recreatief medegebruik dan wel het ecologisch, landschaps- en waterhuis-houdkundig beheer;

-   de waterhuishoudkundige situatie mag niet onevenredig worden aangetast;

het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 200 m2

-   er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschappelijke waarden;

-   het aanbrengen van verhardingen dient noodzakelijk te zijn in het kader van de agrarische bedrijfsvoering, het extensief recreatief medegebruik dan wel het ecologisch, landschaps- en waterhuishoudkundig beheer;

-   de waterhuishoudkundige situatie mag niet onevenredig worden aangetast;

het diepwoelen, diepploegen, afgraven, vergraven, ophogen en egaliseren van de bodem met meer dan 50 cm, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding:

-    'wetgevingszone - wijzigingsgebied ecologische verbindingszone / herstel watersysteem';

-    'wetgevingszone – omgevings-vergunning waardevol reliëf';

-   ter plaatse van de aanduiding

'wetgevingszone - wijzigingsgebied ecologische verbindingszone / herstel watersysteem' mogen er geen ruimtelijke ingrepen plaatsvinden die natuur-ontwikkeling als te realiseren ecologische verbindingszones in de nabije of verre toekomst frustreren;

-  ter plaatse van de aanduiding 'wetgevings-zone - wijzigingsgebied ecologische verbindingszone / herstel watersysteem' vindt er geen onevenredige aantasting plaats van de mogelijkheid tot verwezen-lijking, behoud en herstel van een natuurlijk watersysteem. Hiertoe vindt overleg plaats met het waterschap;

-  ter plaatse van de aanduiding – wetgevingszone - omgevingsvergunning waardevol reliëf' vindt er geen onevenredige aantasting plaats van het waardevolle reliëf;

het dempen van poelen, sloten en greppels uitsluitend ter plaatse van de aanduiding:

-    'wetgevingszone – omgevings-vergunning historische verkaveling';

-       ter plaatse van de aanduiding 'wetgevings-zone - omgevingsvergunning historische verkaveling' mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de historische verkaveling;

het beplanten van gronden met houtgewas hoger dan 1 meter, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding:

-    'wetgevingszone – omgevings-vergunning openheid';

-    'wetgevingszone – omgevings-vergunning schootsveld';

 

 

 

 

Geen omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is vereist:

-    ter plaatse van de functieaanduiding 'boomteelt' (bm);

-    indien de aanplant plaatsvindt in het kader van een zorgvuldige landschappelijke inpassing o.b.v. een verleende omgevingsvergunning voor het afwijken van bouw- of gebruiksregels of na toepassing van een wijzigingsbevoegdheid;

-   ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning openheid' mag er geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschappelijke openheid;

-   ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning schootsveld' mag er geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de herkenbaarheid van het schootsveld uit oogpunt van cultuurhistorische waarden;

 

het wijzigen van de perceelsindeling, zoals door sloten, greppels en beplantingselementen is aangegeven, uitsluitend ter uitsluitend ter plaatse van de aanduiding:

-    'wetgevingszone – omgevings-vergunning historische verkaveling';

-   er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de karakteristieke historische verkavelingsstructuur;

 

3.7        Wijzigingsbevoegdheid

3.7.1     Wijziging t.b.v. vergroting / vormverandering agrarisch bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming op onderdelen wijzigen ten behoeve van vergroting en/of vormverandering van de aanduiding 'bouwvlak', mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a.     de aanduiding 'bouwvlak', dat door uitbreiding of vormverandering ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied ecologische verbindingszone / herstel watersysteem' komt te liggen, mag uitsluitend worden uitgebreid of van vorm veranderd, mits het functioneren van de verbindingszone en de EHS niet onevenredig wordt aangetast en, blijkens advies van het waterschap, geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de mogelijkheid tot verwezenlijking, behoud en herstel van een natuurlijk watersysteem;

b.     de vergroting en/of vormverandering dient noodzakelijk te zijn uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en/of –ontwikkeling; hiertoe wordt advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen ingewonnen;

c.      1. de maximale omvang van de aanduiding ‘bouwvlak’ bedraagt voor een grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij, 2 ha.;

2. voor een veehouderij geldt, dat:

a.   voor zover gelegen binnen de aanduiding ‘wetgevingzone - beperking veehouderij’, deze veehouderij blijkens onafhankelijk deskundig advies, grondgebonden is;

b.   de omvang van het bouwvlak ten hoogste 1,5 hectare bedraagt;

c.   maatregelen worden getroffen en in stand gehouden, die leiden tot een zorgvuldige veehouderij, een en ander conform de nadere regels ter uitvoering van de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij, die zijn vastgesteld door Gedeputeerde Staten op grond van de Verordening ruimte 2014;

d.   is aangetoond, dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrond-belasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12 % en in het buitengebied niet hoger dan 20 %, tenzij er – indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages – door de veehouderij maatregelen worden getroffen, die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;

e.   is aangetoond, dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m3;

f.    de landschappelijke inpassing tenminste 10% van de omvang van het bouwvlak omvat; deze landschappelijke inpassing dient binnen dan wel direct aansluitend aan het bouwvlak te worden gerealiseerd; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

g.   een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij de planontwikkeling;

h.   de bepalingen onder c. tot en met g. zijn niet van toepassing voor:

1.       een paardenfokkerij; of

2.      voor de situatie, dat de vergroting / vormverandering van het agrarisch bouwvlak niet leidt tot een uitbreiding van het bebouwingsoppervlakte en/of tot een gewijzigd gebruik van de bedrijfsbebouwing; of

3.      voor de situatie, dat de vergroting / vormverandering van het agrarisch bouwvlak wel leidt tot een uitbreiding van het bebouwingsoppervlak en/of wijziging van het gebruik, deze uitbreiding of wijziging niet ten dienste staat van de veehouderij; of

4.      voor de situatie, dat de vergroting / vormverandering van het agrarisch bouwvlak wel leidt tot een uitbreiding van het bebouwingsoppervlak of wijziging van het gebruik, welke wel ten dienste staat van de veehouderij, deze uitbreiding of wijziging voorzieningen, geen gebouwen zijnde, betreffen die ten dienste staan van de opslag van ruwvoer;

d.     voor glastuinbouwbedrijven geldt het volgende:

a.     ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' mag die aanduiding 'glastuinbouw' en/of het binnen die aanduiding gelegen aanduiding 'bouwvlak' worden uitgebreid of van vorm veranderd onder de volgende voorwaarden:

1.     de aanduiding 'glastuinbouw' mag niet groter zijn dan dat oppervlak, dat noodzakelijk is om een maximaal netto glasopstand van 3 ha., de realisatie van een voor de bedrijfsvoering noodzakelijk waterbassin en het bouwvlak, zoals hieronder weergegeven, mogelijk te maken;

2.     er kan een uitbreiding van de binnen de aanduiding 'glastuinbouw' gelegen aanduiding 'bouwvlak' worden toegestaan ten behoeve van de bouw van ondersteunende bedrijfsruimten, zoals technische ruimten, verwerkings-, opslag- en verpakkingsruimten, wateropslag, warmteopslagtanks, opstelplaatsen voor vrachtwagens e.d.; de totale omvang van deze aanduiding 'bouwvlak' bedraagt maximaal 0,75 ha.;

b.     ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - glastuinbouw doorgroei' mag die aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - glastuinbouw doorgroei' en/of de binnen die aanduiding gelegen aanduiding 'bouwvlak' worden uitgebreid of van vorm veranderd onder de volgende voorwaarden:

1.     de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - glastuinbouw doorgroei' mag niet groter zijn dan dat oppervlak, dat noodzakelijk is om een maximaal netto glasopstand van 5 ha., de realisatie van een voor de bedrijfsvoering noodzakelijk waterbassin en het bouwvlak, zoals hieronder weergegeven, mogelijk te maken;

2.     daarnaast kan een extra uitbreiding van het binnen de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - glastuinbouw doorgroei' gelegen aanduiding 'bouwvlak' worden toegestaan ten behoeve van de bouw van ondersteunende bedrijfsruimten, zoals technische ruimten, verwerkings-, opslag- en verpakkingsruimten, wateropslag, warmteopslagtanks, opstelplaatsen voor vrachtwagens e.d.; de totale omvang van deze aanduiding 'bouwvlak' bedraagt maximaal 1 ha.;

3.     de uitbreiding van het glastuinbouwbedrijf moet leiden tot voordelen op het gebied van duurzaamheid;

e.     vormverandering van het bouwvlak van een overig niet-grondgebonden agrarisch bedrijf is toegestaan; vergroting van het bouwvlak is niet toegestaan;

f.      ingeval de uitbreiding of vormverandering is bedoeld voor de bouw van bouwwerken voor de uitbreiding van het aantal dieren ter plaatse of de uitbreiding van kassen, moet worden aangetoond, dat de ontwikkeling stikstofneutraal plaatsvindt;

daarnaast gelden in alle gevallen de volgende voorwaarden:

g.     er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden, die zijn geformuleerd in de nadere detaillering van deze bestemming;

h.     de vergroting en/of vormverandering van het bouwvlak is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

i.      het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

j.      er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waterhuishoudkundige situatie; hieromtrent wordt advies ingewonnen bij het waterschap; er dient in ieder geval voldaan te worden aan het principe van hydrologisch neutraal bouwen (en verharden);

k.     aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan;

l.      daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie' geldt aanvullend, dat:

a.     de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

b.     een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

c.     wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.


3.7.2     Wijziging t.b.v. grotere goothoogte kassen bij glastuinbouwbedrijven in doorgroeigebied

Burgemeester en wethouders kunnen de in 3.2.3, onder e., gestelde regels ten aanzien de goothoogte van kassen bij glastuinbouwbedrijven in het doorgroeigebied wijzigen, teneinde een hogere goothoogte voor kassen toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a.     de hogere goothoogte van de kassen is stedenbouwkundig, verkeerskundig en milieukundig aanvaardbaar;

b.     er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden, waaronder de schaduwwerking naar een glastuinbouwbedrijf;

c.     er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige landschappelijke waarden;

d.     uit onafhankelijk deskundig advies is gebleken, dat een hogere goothoogte van de kassen noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering; hiertoe wordt advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen ingewonnen;

e.     de goothoogte van kassen maximaal 8 m. bedraagt;

f.      er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’’ opgenomen.

3.7.3     Wijziging t.b.v. voorzieningen ten dienste van een grondgebonden veehouderij buiten het bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming op onderdelen wijzigen, teneinde bij een grondgebonden veehouderij voorzieningen voor de opslag van ruwvoer, zijnde bouwwerken geen gebouw zijnde, toe te staan buiten een agrarisch bouwvlak door middel van het opnemen van de aanduiding 'wetgevingszone - voorziening buiten bouwvlak’, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a.     uit onafhankelijk deskundig advies blijkt dat;

1.     de voorzieningen noodzakelijk zijn uit het oogpunt van een doelmatige grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;

2.     het fysiek onmogelijk is, althans vanuit een doelmatige bedrijfsvoering niet gewenst is, om voorzieningen ten behoeve van de opslag van ruwvoer binnen het agrarisch bouwvlak, waarvan de voorziening ten dienste staat, te realiseren;

b.     het gebied met de aanduiding 'wetgevingszone - voorziening buiten bouwvlak’ ligt aangrenzend aan het agrarisch bouwvlak, waarvan de voorziening ten dienste staat;

c.     de omvang van het gebied met de aanduiding 'wetgevingszone - voorziening buiten bouwvlak’ mag niet meer bedragen dan 0,5 ha.;

d.     ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied ecologische verbindingszone / herstel watersysteem' is een aanduiding 'wetgevingszone - voorziening buiten bouwvlak’ alleen toegestaan, mits het functioneren van de verbindingszone en de EHS niet onevenredig wordt aangetast en, blijkens advies van het waterschap, geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de mogelijkheid tot verwezenlijking, behoud en herstel van een natuurlijk watersysteem;

e.     er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden, die zijn geformuleerd in de nadere detaillering van deze bestemming;

f.      de opneming van de aanduiding 'wetgevingszone - voorziening buiten bouwvlak’ is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

g.     het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

h.     er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waterhuishoudkundige situatie; hieromtrent wordt advies ingewonnen bij het waterschap; er dient in ieder geval voldaan te worden aan het principe van hydrologisch neutraal bouwen (en verharden);

i.      aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan;

j.      daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie’ geldt aanvullend, dat:

1.     de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2.     een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3.     wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

3.7.4     Wijziging t.b.v. omschakeling / hervestiging naar grondgebonden agrarisch bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming op onderdelen wijzigen, teneinde omschakeling naar dan wel hervestiging toe te staan van een grondgebonden agrarisch bedrijf, door middel van het verwijderen van de, ter plaatse op een bouwvlak aanwezige, aanduiding 'glastuinbouw' c.q. 'intensieve veehouderij' c.q. 'specifieke vorm van agrarisch - glastuinbouw doorgroei' c.q. 'specifiek vorm van agrarisch - overig niet-grondgebonden’, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a.     op de locatie heeft geen sloop van bedrijfsgebouwen plaatsgevonden met gebruikmaking van de 'Regeling Beëindiging Veehouderijtakken' of de regeling 'Ruimte-voor-ruimte';

b.     eventueel aanwezige kassen en teeltondersteunende voorzieningen worden gesloopt;

c.     de maximale omvang van de aanduiding 'bouwvlak' bedraagt:

1.     voor een grondgeboden agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij, 2 ha.;

2.     voor een grondgebonden veehouderij geldt dat;

a.     de omvang van het bouwvlak ten hoogste 1,5 hectare bedraagt;

b.     maatregelen worden getroffen en in stand gehouden, die leiden tot een zorgvuldige veehouderij, een en ander conform de nadere regels ter uitvoering van de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij, die zijn vastgesteld door Gedeputeerde Staten op grond van de Verordening ruimte 2014;

c.     is aangetoond, dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelas-ting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12 % en in het buitengebied niet hoger dan 20 %, tenzij er – indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages – door de veehouderij maatregelen worden getroffen, die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;

d.     is aangetoond, dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m3;

e.     de landschappelijke inpassing tenminste 10% van de omvang van het bouwvlak omvat; deze landschappelijke inpassing dient binnen dan wel direct aansluitend aan het bouwvlak te worden gerealiseerd; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

f.      een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij de planontwikkeling;

g.     voor een paardenfokkerij zijn de bepalingen onder b. tot en met f. niet van toepassing;

indien sprake is van vormverandering of vergroting van het bestaande, om te schakelen bouwvlak, dient aanvullend te worden voldaan aan de bepalingen in 3.7.1;

d.     er dient op eigen terrein, binnen het bouwvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

e.     het dient om (een aanzet tot) een volwaardig grondgebonden agrarisch bedrijf te gaan; hiertoe wordt advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen ingewonnen;

f.      er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden, die zijn geformuleerd in de nadere detaillering van deze bestemming;

g.     de omschakeling is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

h.     het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

i.      er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waterhuishoudkundige situatie; hieromtrent wordt advies ingewonnen bij het waterschap; er dient in ieder geval voldaan te worden aan het principe van hydrologisch neutraal bouwen (en verharden);

j.      er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

k.     bebouwing die niet noodzakelijk is voor de nieuwe bestemming (overtollige bebouwing) dient te worden gesloopt, tenzij het - blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing is;

l.      aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan;

m.   ingeval de wijziging is bedoeld voor het houden van vee, moet worden aangetoond, dat de ontwikkeling stikstofneutraal plaatsvindt;

n.     daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie’ geldt aanvullend, dat:

1.     de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2.     een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3.     wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

3.7.5     Wijziging t.b.v. omschakeling / hervestiging naar overig niet-grondgebonden agrarisch bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming op onderdelen wijzigen, teneinde omschakeling naar dan wel hervestiging toe te staan van een overig niet-grondgebonden agrarisch bedrijf, door middel van het aanduiden van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - overig niet-grondgebonden', mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

a.     op de locatie heeft geen sloop van bedrijfsgebouwen plaatsgevonden met gebruikmaking van de 'Regeling Beëindiging Veehouderijtakken' of de regeling 'Ruimte-voor-ruimte';

b.     eventueel aanwezige kassen en teeltondersteunende voorzieningen worden gesloopt;

c.     het bouwvlak wordt strak om de bestaande bebouwing gelegd, waarbij een absoluut maximum geldt van 1,5 ha.; vergroting naar deze maat is niet toegestaan;

d.     er dient op eigen terrein, binnen het bouwvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

e.     het dient om (een aanzet tot) een volwaardig grondgebonden agrarisch bedrijf te gaan; hiertoe wordt advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen ingewonnen;

f.      er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden, die zijn geformuleerd in de nadere detaillering van deze bestemming;

g.     de omschakeling is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

h.     het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

i.      er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waterhuishoudkundige situatie; hieromtrent wordt advies ingewonnen bij het waterschap; er dient in ieder geval voldaan te worden aan het principe van hydrologisch neutraal bouwen (en verharden);

j.      er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

k.     bebouwing die niet noodzakelijk is voor de nieuwe bestemming (overtollige bebouwing) dient te worden gesloopt, tenzij het - blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing is;

l.      ingeval de wijziging is bedoeld voor het houden van vee, moet worden aangetoond, dat de ontwikkeling stikstofneutraal plaatsvindt;

m.   aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan;

n.     daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie’ geldt aanvullend, dat:

1.     de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2.     een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3.     wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

3.7.6     Wijziging wonen / woningsplitsing / toevoegen woning

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden met de aanduiding 'bouwvlak' wijzigen in artikel 23 ‘Wonen’ of artikel 24 ‘Wonen – Lint’, waarbij na bedrijfsbeëindiging de verbouw van een voormalige bedrijfswoning of (woon)boerderij voor wonen kan worden toegestaan; tevens kan daarbij woningsplitsing worden toegestaan. Een en ander mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a.     de bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken, met inbegrip van die bijbehorende bouwwerken waarvoor in het kader van mantelzorg bewoning tijdelijk mogelijk is, bedraagt niet meer dan 100 m2 per woning; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

b.     in afwijking van het bepaalde onder a. kan een grotere oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken worden toegestaan, indien overtollige bebouwing wordt gesloopt. Er is in die situatie maximaal 20% van het te slopen bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken toegestaan, tot een totale bebouwde oppervlakte van in totaal maximaal 200 m2;

c.     eventueel aanwezige kassen en teeltondersteunende voorzieningen worden in ieder geval gesloopt;

d.     één extra woning (al dan niet door woningsplitsing) is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

1.     de extra woning komt in een pand met een monumentenstatus of in een langgevelboerderij. Over het aspect, of sprake is van een langgevelboerderij wordt onafhankelijk deskundig advies ingewonnen;

2.     de extra woning is uitsluitend toegestaan, indien dit mede is gericht op het behoud of herstel van deze cultuurhistorische waardevolle bebouwing als bedoeld onder sub 1; hieromtrent wordt deskundig advies ingewonnen;

3.     het pand mag (ten behoeve van de extra woning) niet worden uitgebreid;

e.     de toevoeging van de woning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

f.      de situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving;

g.     er wordt een bij de woonfunctie passende omvang van het bestemmingsvlak ‘Wonen’ opgenomen, waarbij de omvang van het bestemmingsvlak per woning maximaal 1.500 m2 bedraagt; het resterende deel van de aanduiding 'bouwvlak' wordt verwijderd;

h.     de regels van artikel 23 ‘Wonen’ of, ingeval van ligging in het Lint Oosteind, artikel 24 ‘Wonen-Lint’ worden per wooneenheid van overeenkomstige toepassing verklaard, met dien verstande dat de inhoudsmaat na woningsplitsing niet mag worden vergroot;

i.      er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen.

j.      aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan;

k.     daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie’ geldt aanvullend, dat:

1.     de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2.     een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3.     wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

3.7.7     Wijziging semi-agrarisch bedrijf / manege

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' wijzigen in:

·       ‘Bedrijf - Semi-agrarisch bedrijf’, teneinde één agrarisch verwant bedrijf dan wel één agrarisch technisch hulpbedrijf toe te staan, waarbij het een activiteit betreft behorende tot milieucategorie 1 of 2, als opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten of een qua milieuhinder en ruimtelijke uitstraling daarmede vergelijkbare activiteit; danwel

·       in de bestemming ‘Sport’ ten behoeve van één manege, waarbij het een activiteit betreft behorende tot milieucategorie 1 of 2, als opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten of een qua milieuhinder en ruimtelijke uitstraling daarmede vergelijkbare activiteit;

mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a.     het hergebruik vindt plaats binnen de aanwezige gebouwen, niet zijnde kassen of teeltondersteunende voorzieningen, tot een maximale oppervlakte van 750 m2 (exclusief de bedrijfswoning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken); uitbreiding of heroprichting van bebouwing is niet toegestaan;

b.     in afwijking van het bepaalde onder a. gelden er in de gevallen van wijziging in de bestemming ‘Sport’ ten behoeve van een manege of in de bestemming ‘Bedrijf - Semi-agrarisch bedrijf’ ten behoeve van een paardenpension, geen bepalingen ten aanzien van de maximaal toegestane bebouwingsoppervlakte en/of de plicht tot gebruikmaking van bestaande gebouwen. Wel moet bebouwing die niet noodzakelijk is voor de bestemming worden gesloopt, tenzij het - blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing betreft;

c.     de bebouwde oppervlakte aan bij de woning behorende niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken, met inbegrip van die bijbehorende bouwwerken waarvoor in het kader van mantelzorg bewoning tijdelijk mogelijk is, bedraagt niet meer dan 100 m2 per woning; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

d.     in afwijking van het bepaalde onder c. kan een grotere oppervlakte aan bij de woning behorende niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken worden toegestaan, indien overtollige bebouwing wordt gesloopt. Er is in die situatie maximaal 20% van het te slopen bebouwde oppervlakte aan deze niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken toegestaan, tot een totale bebouwde oppervlakte van in totaal maximaal 200 m2;

e.     in afwijking van het bepaalde onder a. geldt, dat het is toegestaan nieuwe gebouwen te bouwen, met dien verstande dat er dan in plaats van 750 m2, maximaal 500 m2 aan gebouwen en gebruik ten behoeve van het bedrijf is toegestaan, exclusief de bedrijfswoning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

f.      niet toegestaan is:

1.     buitenopslag, met uitzondering van de opslag van voer en mest, voor zover deze noodzakelijk is binnen de bestemming ‘Sport’ met de nadere aanduiding ‘manege’ en de bestemming ‘Bedrijf - Semi-agrarisch bedrijf’, met de nadere aanduiding ‘paardenpension’;

2.     detailhandel;

3.     kassen;

4.     horeca;

g.     in afwijking van vorenstaande is horeca uitsluitend toegestaan bij een manege en uitsluitend onder de volgende voorwaarden:

1.     de horecafunctie is ondergeschikt en gelieerd aan de manege-activiteiten;

2.     horeca mag niet voor anderen dan degenen, die gebruik maken van de manege, worden opengesteld;

3.     er zijn geen feesten en partijen toegestaan, die geen directe samenhang hebben met de manege-activiteiten;

h.     in afwijking van vorenstaande is het bij een manege of paardenpension toegestaan om in de vorm van een nevenactiviteit een sociaal maatschappelijke functie (zorgactiviteiten, vormen van resocialisatie) te ontplooien, tot een maximale omvang van 250 m˛;

i.      er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

j.      er dient een bedrijfsplan te worden overgelegd, waaruit blijkt dat de ontwikkeling concreet en (financieel) uitvoerbaar is; bij twijfel hieromtrent kan er een onafhankelijk deskundige advies worden ingewonnen;

k.     het is niet toegestaan op locaties waar sloop van bedrijfsgebouwen heeft plaatsgevonden met gebruikmaking van de regeling ruimte-voor-ruimte;

l.      er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden, die zijn geformuleerd binnen de nadere detaillering van deze bestemming;

m.   de omschakeling is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

n.     het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

o.     er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

p.     er wordt een bestemmingsvlak ‘Bedrijf - Semi-agrarisch bedrijf’ dan wel ‘Sport’ strak om de bebouwing en voorzieningen (zoals paardenbak en erfverharding) gelegd, waarbij de omvang van het bestemmingsvlak moet worden verkleind. De omvang van dat bouwvlak mag maximaal 5.000 m2 bedragen. Rondom de bestaande gebouwen, geen bouwwerken zijnde, wordt een bouwvlak opgenomen; het resterende deel van de aanduiding 'bouwvlak' wordt verwijderd;

q.     de regels van artikel 8 ‘Bedrijf - Semi-agrarisch bedrijf’, respectievelijk artikel 18 ‘Sport’ worden van overeenkomstige toepassing verklaard;

r.      aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan;

s.     ingeval de wijziging is bedoeld voor het houden van vee, moet worden aangetoond, dat de ontwikkeling stikstofneutraal plaatsvindt;

t.      daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie’ geldt aanvullend, dat:

1.     de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2.     een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3.     wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

3.7.8     Wijziging inpandige statische opslag

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' wijzigen om hergebruik van de bedrijfsbebouwing toe te staan voor inpandige statische opslag, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     als belangrijke voorwaarde voor hergebruik geldt, dat het hergebruik plaatsvindt binnen de aanwezige gebouwen, niet zijnde kassen of teeltondersteunende voorzieningen; uitbreiding of heroprichting van bebouwing is niet toegestaan;

b.     de bebouwde oppervlakte aan bij de woning behorende niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken, met inbegrip van die bijbehorende bouwwerken waarvoor in het kader van mantelzorg bewoning tijdelijk mogelijk is, bedraagt niet meer dan 100 m2 per woning; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

c.     in afwijking van het bepaalde onder b. kan een grotere oppervlakte aan bij de woning behorende niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken worden toegestaan, indien overtollige bebouwing wordt gesloopt. Er is in die situatie maximaal 20% van het te slopen bebouwde oppervlakte aan deze niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken toegestaan, tot een totale bebouwde oppervlakte van in totaal maximaal 200 m2;

d.     overtollige gebouwen, zijnde de gebouwen die niet ten dienste staan aan de vervolgfunctie en die niet vallen binnen de bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerkenregeling als vermeld onder b., worden gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

e.     niet toegestaan is:

1.     buitenopslag;

2.     kassen;

3.     (detail)handel, alsmede een showroom of afhaalpunt c.q. logistieke functie (al dan niet t.b.v. een internethandel);

4.     horeca;

f.      er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

g.     het is niet toegestaan op locaties waar sloop van bedrijfsgebouwen heeft plaatsgevonden met gebruikmaking van de regeling ruimte-voor-ruimte;

h.     de omschakeling is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

i.      het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

j.      er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

k.     er wordt een bestemmingsvlak artikel 6 ‘Bedrijf’ strak om de bebouwing en voorzieningen (zoals erfverhardingen) gelegd, waarbij de omvang van dat bestemmingsvlak moet worden verkleind tot maximaal 5.000 m2. Rondom de bestaande gebouwen, geen bouwwerken zijnde, wordt een bouwvlak opgenomen; het resterende deel van de aanduiding 'bouwvlak', alsmede de daar voorkomende bouwwerken, wordt verwijderd;

l.      er wordt een aanduiding 'statische opslag' opgenomen ten behoeve van de inpandige statische opslag;

m.   de regels van artikel 6 ‘Bedrijf’, waarbij de inpandige statische opslag wordt geregeld, worden van overeenkomstige toepassing verklaard;

n.     aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan;

o.     daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie’ geldt aanvullend, dat:

1.     de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2.     een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3.     wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

3.7.9     Wijziging overig niet-agrarisch bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' wijzigen, teneinde één overig niet-agrarisch bedrijf toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a.     als belangrijke voorwaarde voor hergebruik geldt, dat het hergebruik plaatsvindt binnen de aanwezige gebouwen, niet zijnde kassen of teeltondersteunende voorzieningen; uitbreiding of heroprichting van bebouwing is niet toegestaan;

b.     er wordt maximaal 400 m2 aan bebouwing toegestaan, exclusief de bedrijfswoning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken;

c.     de bebouwde oppervlakte aan bij de woning behorende niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken, met inbegrip van die bijbehorende bouwwerken waarvoor in het kader van mantelzorg bewoning tijdelijk mogelijk is, bedraagt niet meer dan 100 m2 per woning; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

d.     in afwijking van het bepaalde onder c. kan een grotere oppervlakte aan bij de woning behorende niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken worden toegestaan, indien overtollige bebouwing wordt gesloopt. Er is in die situatie maximaal 20% van het te slopen bebouwde oppervlakte aan deze niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken toegestaan, tot een totale bebouwde oppervlakte van in totaal maximaal 200 m2;

e.     in afwijking van het bepaalde onder b. geldt, dat het is toegestaan nieuwe gebouwen te bouwen, met dien verstande, dat er dan in plaats van 400 m2, maximaal 250 m2 aan gebouwen is toegestaan, exclusief de bedrijfswoning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

f.      ingeval van een kleinschalig kampeerterrein geldt aanvullend het gestelde in 3.5.2, lid d. tot met h.;

g.     ingeval een natuurkampeerterrein geldt aanvullend dat;

1.     het natuurkampeerterrein een extensief karakter heeft;

2.     de ontwikkeling gepaard gaat met de ontwikkeling van nieuwe natuur, waarbij de oppervlakte nieuw te realiseren natuur, minimaal gelijk is aan het oppervlak nieuw te realiseren natuurkampeerterrein; hiertoe wordt de bestemming ‘Natuur’ opgenomen;

3.     naast de ontwikkeling van nieuwe natuur, het terrein ook rondom adequaat landschappelijk wordt ingepast; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

4.     binnen het bouwvlak zijn permanente bouwwerken toegestaan in de vorm van kleinschalige recreatieve onderkomens (zoals trekkershutten, blokhutten, tipi's en boomhutten), alsmede centrale voorzieningen (zoals sanitaire voorzieningen, receptie en slechtweervoorzieningen);

5.     buiten het bouwvlak is jaarrond de plaatsing van kampeermiddelen toegestaan, met dien verstande dat vaste staanplaatsen (d.w.z. jaarrond gebruik door een en dezelfde persoon en / of plaatsing van een en hetzelfde kampeermiddel) niet zijn toegestaan;

6.     de minimale afstand van een nieuw natuurkampeerterrein tot een reeds bestaand kampeerterrein (al dan niet met stacaravans), kleinschalig kampeerterrein of natuurkampeerterrein dient in beginsel 500 m. te bedragen, ter voorkoming van een ongewenste concentratie aan kampeerterreinen. Van deze minimale afstandseis kan worden afgeweken, wanneer kan worden aangetoond, dat de draagkracht van het gebied daarmee niet onevenredig wordt aangetast;

h.     het mogen uitsluitend bedrijven in milieucategorie 1 en 2 betreffen, zoals opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten, of een qua milieuhinder en ruimtelijke uitstraling daarmede vergelijkbare activiteit;

i.      niet toegestaan is:

1.     buitenopslag;

2.     detailhandel;

3.     horeca, met uitzondering van horeca welke gelieerd en ondergeschikt is aan een recreatiebedrijf, en niet extern toegankelijk is;

4.     een al dan niet zelfstandig kantoorvoorziening met baliefunctie;

5.     kassen;

j.      er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

k.     er dient een bedrijfsplan te worden overgelegd, waaruit blijkt dat de ontwikkeling concreet en (financieel) uitvoerbaar is; bij twijfel hieromtrent kan er een onafhankelijk deskundig advies worden ingewonnen;

l.      het is niet toegestaan op locaties waar sloop van bedrijfsgebouwen heeft plaatsgevonden met gebruikmaking van de regeling ruimte-voor-ruimte;

m.   er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden, die zijn geformuleerd binnen de nadere detaillering van deze bestemming;

n.     de omschakeling is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklmaat) aanvaardbaar;

o.     het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

p.     er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

q.     er wordt een bestemmingsvlak artikel 6 ‘Bedrijf’ strak om de bebouwing en voorzieningen (zoals erfverhardingen) gelegd, waarbij de omvang van dat bestemmingsvlak moet worden verkleind tot maximaal 5.000 m2. Rondom de bestaande gebouwen, geen bouwwerken zijnde, wordt een bouwvlak opgenomen; het resterende deel van de aanduiding 'bouwvlak', alsmede de daar voorkomende bouwwerken, wordt verwijderd;

r.      indien er reeds regels in dit bestemmingsplan zijn opgenomen ten behoeve van de op te nemen bestemming, dan zijn die regels van overeenkomstige toepassing;

s.     aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan;

t.      er is aangetoond, dat de ruimtelijke ontwikkeling ook op de langere termijn past binnen de toegestane omvang van 5.000 m˛;

u.     daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie’ geldt aanvullend, dat:

1.     de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2.     een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3.     wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.


Artikel 4          Agrarisch met waarden - Landschap

4.1        Bestemmingsomschrijving

4.1.1     Algemeen

De voor Agrarisch met waarden - Landschap aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     het behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheidene gebieden;

b.     agrarisch gebruik, zowel bedrijfsmatig als hobbymatig;

c.     nevenactiviteiten (voor zover in 4.1.2, onder c., opgenomen of via een omgevingsvergunning voor het afwijken van gebruiksregels op grond van 4.5 kan worden toegestaan);

d.     ondergeschikte detailhandel;

e.     aan huis verbonden beroep en/of bedrijf;

f.      ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' is het toegestaan (één van) de bedrijfswoning(en) als plattelandswoning te gebruiken; de regels voor een bedrijfswoning zijn van overeenkomstige toepassing op een plattelandswoning;

g.     behoud, herstel en ontwikkeling van landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden;

h.     water en waterhuishoudkundige doeleinden;

i.      extensief dagrecreatief medegebruik;

j.      erfbeplanting;

k.     tuinen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', alsmede voortuinen tussen de aanduiding 'bouwvlak' en de weg, alsmede bestaande tuinen;

l.      landschappelijke inpassing van bouwwerken en voorzieningen;

een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder perceelsontsluitingen, en overeenkomstig de in 4.1.2 opgenomen nadere detaillering van de doeleinden.

4.1.2     Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 4.1.1:

a          Type agrarisch bedrijf

Ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mag een grondgebonden agrarisch bedrijf worden uitgeoefend. Voorts is, al dan niet in combinatie hiermee, het volgende type agrarisch bedrijf toegestaan, overeenkomstig de onderstaande aanduidingen:

ź  ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' een glastuinbouwbedrijf;

ź  ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' een intensieve veehouderij;

ź  ter plaatse van de aanduiding 'specifiek vorm van agrarisch - overig niet-grondgebonden' een overig niet-grondgebonden agrarisch bedrijf.


b          Voorzieningen binnen en buiten bouwvlak

Voor voorzieningen ten behoeve van het agrarisch bedrijf, zoals mestsilo's, sleufsilo's, paardenbakken, waterbassins, parkeerplaatsen, opslag ten behoeve van het agrarisch bedrijf e.d. gelden de volgende bepalingen:

1.     de voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

2.     in afwijking van het bepaalde onder 1. zijn deze voorzieningen buiten de aanduiding 'bouwvlak' toegestaan, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - voorziening buiten bouwvlak' en uitsluitend in de vorm van voerplaten, sleufsilo’s, kuilplaten of andere verhardingen tot een maximale hoogte van 2,5 m., ten behoeve van de opslag van ruwvoer, voor zover deze opslag noodzakelijk is voor het op het aansluitende bouwvlak aanwezige grondgebonden veehouderijbedrijf en de daarbij behorende verhardingen nodig zijn om die voorzieningen efficiënt te kunnen gebruiken;

3.     in afwijking van het bepaalde onder 1., zijn waterbassins buiten de aanduiding ‘bouwvlak’, maar binnen de aanduiding ‘glastuinbouwbedrijf’ toegestaan, tot een maximale hoogte van 2,5 meter.

c          Staat van nevenactiviteiten

Afhankelijk van de opgenomen aanduiding zijn ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' voorts uitsluitend de volgende nevenactiviteiten naast de agrarische bedrijfsvoering toegestaan met de daarbij behorende voorzieningen, waarbij voor de betreffende activiteit maximaal de in de tabel opgenomen vloeroppervlakte aan binnen- en buitenruimte is toegestaan. Voor de functie kampeerterrein of dagrecreatie (niet zijnde een horecafunctie) geldt enkel de binnenruimte als maximum aan vloeroppervlak.

 

Afkorting

Aanduiding

Nevenactiviteit

Adres

Huisnum-mer

Vloeropper-vlakte (m2)

(kt)

kampeerterrein

kampeerterrein met maximaal 25 kampeerplaatsen

n.v.t.

n.v.t.

250 m˛

(saw-1)

specifieke vorm van agrarisch met waarden - 1

Dagrecreatie en inpandige  verblijfsrecreatie

Moerstraat

10 (A)

625 m˛

 

De bepalingen opgenomen in 4.5.1 zijn onverkort van toepassing op bovenstaande toegestane nevenactiviteiten.

d          Ondergeschikte detailhandel

Voor ondergeschikte detailhandel gelden de volgende bepalingen:

1.     ten dienste van het agrarisch bedrijf is ondergeschikte detailhandel toegestaan als nevenactiviteit;

2.     het mag enkel gaan om detailhandel in de vorm van verkoop van op het eigen bedrijf geproduceerde streekeigen producten;

3.     maximaal mag 50 m2 verkoopvloeroppervlak voor deze detailhandelsactiviteit worden aangewend en uitsluitend in aanwezige gebouwen;

4.     deze oppervlakte wordt meegerekend bij de totale gebruiksoppervlakte die is toegestaan voor nevenactiviteiten.

e          Aan huis verbonden beroep en/of bedrijf

Voor aan huis verbonden beroep en/of bedrijf gelden de volgende bepalingen:

1.      er moet sprake zijn van een bouwvlak, waarop minimaal één bedrijfswoning of plattelandswoning is toegestaan;

2.      de activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de (bedrijfs- of plattelands-)woning en de bij deze woning behorende bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 50 m2;

3.      het betreft een activiteit behorend tot milieucategorie 1 of 2, als opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten of een qua milieuhinder en ruimtelijke uitstraling daarmede vergelijkbare activiteit;

4.      buitenopslag ten dienste van het aan huis verbonden beroep en/of bedrijf is niet toegestaan;

5.      horeca en detailhandel (w.o. showroom en/of afhaalpunt c.q. logistieke functie, al dan niet t.b.v. internethandel) zijn niet toegestaan;

6.      de activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de woning;

7.      er dient op eigen terrein, binnen het bouwvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

8.      de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

9.      de nevenactiviteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

10.    het aan huis verbonden beroep en/of bedrijf vindt niet plaats in kassen of teeltondersteunende voorzieningen.

f           Landschappelijke en natuurwaarden

Doel is het behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden. Dit houdt in dat:

1.     ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied ecologische verbindingszone / herstel watersysteem' het beleid is gericht op realisatie van een ecologische verbindingszone als onderdeel van de landelijke ecologische hoofdstructuur (EHS), alsmede het beleid is gericht op verbetering en herstel van het natuurlijke watersysteem van bovenregionaal belang;

2.     ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning openheid' het beleid is gericht op het behoud van de landschappelijke waardevolle openheid;

3.     ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning waardevol reliëf' het beleid is gericht op het behoud van het waardevolle reliëf.

g          Cultuurhistorische waarden

Doel is het behoud en herstel van cultuurhistorische waarden. Dit houdt in dat:

1.     ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning schootsveld' het beleid is gericht op behoud en versterken van de herkenbaarheid van het schootsveld uit oogpunt van cultuurhistorische waarden;

2.     ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning historische verkaveling' het beleid is gericht op behoud en versterken van de historische en landschappelijke waarden van de karakteristieke historische verkavelingsstructuur.


 

h          Landschappelijke inpassing

De gronden, welke nader zijn aangeduid met de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ mogen alleen worden gebruikt als landschappelijke inpassing, ten behoeve van de op het bestemmingsvlak toegestane bouwwerken en voorzieningen.

4.2        Bouwregels

4.2.1     Algemeen

In het algemeen geldt voor het bouwen het volgende:

a.     uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming;

b.     indien blijkens de aanduiding 'relatie' sprake is van een koppeling van twee aanduidingen 'bouwvlak', dan zijn hierop de bepalingen met betrekking tot een enkel bouwvlak van overeenkomstige toepassing.

4.2.2     Gebouwen

Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen, met dien verstande dat voor kassen ter plaatse van de aanduiding ‘glastuinbouw’ in 4.2.3 en voor teeltondersteunende voorzieningen in 4.2.5 specifieke regels zijn opgenomen:

a.     gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

b.     ingeval er sprake is van de bouw van bouwwerken ten behoeve van de uitbreiding van het aantal dieren ter plaatse moet worden aangetoond, dat de uitbreiding stikstofneutraal plaatsvindt;

c.     gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd:

1.     op een afstand van minimaal 3 m. achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning;

2.     indien geen bedrijfswoning aanwezig is, dient de minimale afstand van de bebouwing tot aan de as van een weg, waaraan wordt gebouwd, 15 m. te bedragen;

3.     indien een bedrijfsgebouw op een kortere afstand dan 15 m. van de as van de weg, dan wel op een kortere afstand van de weg dan de bedrijfswoning is gelegen, dan geldt als rooilijn de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde bedrijfsgebouw;

d.     de afstand van gebouwen tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ten minste:

1.     1,5 m. voor gebouwen met een goothoogte van 3,5 m. of minder;

2.     3 m. voor een gebouw met een goothoogte van meer dan 3,5 m.;

Indien de perceelsgrens is gelegen in water worden voormelde maten gemeten vanuit de boveninsteek van de betreffende oever;

e.     de goothoogte bedraagt niet meer dan 6 m.;

f.      de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10 m.

4.2.3     Bebouwing ter plaatse van 'glastuinbouw'

Aanvullend op het bepaalde in 4.2.2 gelden ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' de volgende bepalingen:

a.     ingeval er sprake is van uitbreiding van (teeltondersteunende) kassen, moet worden aangetoond, dat de uitbreiding stikstofneutraal plaatsvindt;

b.     kassen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw';

c.     ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' geldt, dat de bebouwde oppervlakte aan kassen maximaal 2 ha. mag bedragen;

d.     de goothoogte van kassen bedraagt niet meer dan 6 m.;

e.     de hoogte van waterbassins bedraagt niet meer 2,5 m.;

f.      kassen en waterbassins mogen uitsluitend worden gebouwd op een afstand van minimaal 3 m. achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning. Indien geen bedrijfswoning aanwezig is, dan geldt als deze rooilijn de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde gebouw;

g.     de afstand van kassen en waterbassins tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ten minste 1 m.;

4.2.4     Bebouwing ten behoeve van een veehouderij

a.     Aanvullend op het bepaalde in 4.2.2 geldt, dat een toename van de bestaande bebouwingsoppervlakte ten dienste van een veehouderij, niet zijnde een paardenfokkerij, alleen is toegestaan, indien:

1.   voor zover gelegen binnen de aanduiding ‘wetgevingzone – beperking veehouderij’, deze veehouderij blijkens onafhankelijk deskundig advies, grondgebonden is; de toename van het bebouwingsoppervlak van de bestaande bedrijfswoning blijft hierbij buiten beschouwing;

2.   maatregelen worden getroffen en in stand gehouden, die leiden tot een zorgvuldige veehouderij, een en ander conform de nadere regels ter uitvoering van de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij, die zijn vastgesteld door Gedeputeerde Staten op grond van de Verordening ruimte 2014;

3.   is aangetoond, dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12 % en in het buitengebied niet hoger dan 20 %, tenzij er – indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages – door de veehouderij maatregelen worden getroffen, die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;

4.   is aangetoond, dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m3;

5.   een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij de planontwikkeling;

6.   er ten hoogste in één laag wordt gebouwd, dit met uitzondering van voliëre- en scharrelstallen voor legkippen, waar ten hoogste in twee lagen mag worden gebouwd;

7.   de bouw en het voorgenomen gebruik stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig aanvaardbaar is;

b.     deze regels zijn niet van toepassing op uitbreidingen van veehouderijen, voor zover deze uitbreidingen betrekking hebben op bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor de opslag van ruwvoer;

c.     In afwijking van artikel 1, lid 20, wordt onder bestaande bebouwingsoppervlakte  verstaan de:

1.     bebouwing, die op 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering was; of

2.     bebouwing, die mag worden gebouwd krachtens een verleende vergunning; of

3.     bebouwing, die is gebaseerd op een vóór 21 september 2013 ingediende volledige en ontvankelijke aanvraag voor omgevingsvergunning (als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) en die in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan.

4.2.5     Teeltondersteunende voorzieningen

Voor teeltondersteunende voorzieningen gelden de volgende bepalingen:

a.     teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan:

1.     ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' met een maximale bouwhoogte van 4,5 m.;

2.     buiten de aanduiding 'bouwvlak' uitsluitend in de vorm van:

·       tijdelijke lage teeltondersteunende voorzieningen, met een maximale bouwhoogte van 1,5 m.;

·       tijdelijke hoge teeltondersteunende voorzieningen, met een maximale bouwhoogte van 2,5 m. en een maximale oppervlakte van 3 ha., en uitsluitend op een bouwvlak;

·       in afwijking van het voorgaande zijn tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning openheid' en/of ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning schootsveld' uitsluitend via een omgevingsvergunning, als opgenomen in 4.3.4, toegestaan;

b.     teeltondersteunende kassen zijn niet toegestaan.

4.2.6     Bedrijfswoning

Voor een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

a.     er is maximaal één bedrijfswoning toegestaan per aanduiding 'bouwvlak', met dien verstande dat:

1.     ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan;

2.     indien een bedrijfswoning is toegestaan, welke nog niet is gebouwd, is de bouw hiervan uitsluitend toegestaan na verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in 4.3.6;

b.     de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m3, met dien verstande dat:

1.     een bestaande grotere inhoud als maximum geldt;

2.     bij monumenten mag het gehele pand worden benut voor de bedrijfswoning, ook als dit leidt tot een grotere inhoudsmaat dan 750 m3;

3.     bij het bepalen van de inhoud van een woning worden voor bewoning bestemde aangebouwde bijbehorende bouwwerken meegerekend;

c.     de goothoogte bedraagt niet meer dan 4,5 m., met dien verstande dat een bestaande grotere goothoogte als maximum geldt;

d.     de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 9 m., met dien verstande dat een bestaande grotere bouwhoogte als maximum geldt.


4.2.7     Herbouw bedrijfswoning

Voor herbouw van bestaande woningen gelden aanvullend de volgende voorwaarden:

a.     de herbouw vindt plaats op de (voor zover aanwezige) bestaande fundamenten van de bedrijfswoning;

b.     de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen woning(en) wijkt niet af van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en);

c.     verzekerd is, dat overtollige bebouwing (voormalige bedrijfsbebouwing of bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken) wordt gesloopt.

4.2.8     Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning voldoen aan de volgende kenmerken:

a.     de gezamenlijke oppervlakte van niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken per bedrijfswoning bedraagt maximaal 100 m2;

b.     de goothoogte bedraagt maximaal 3,5 m., met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt;

c.     de bouwhoogte bedraagt maximaal 6 m., met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt.

4.2.9     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geen teeltondersteunende voorzieningen zijnde, voldoen aan de volgende kenmerken:

a.     ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' voor of op de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning:

1.     de bouwhoogte maximaal 1 m. bedraagt;

b.     ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning:

1.     de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen maximaal 2 m. bedraagt;

2.     de bouwhoogte van silo's en torensilo's, niet zijnde warmteopslagtanks, watertanks of -bassins, maximaal 20 m. bedraagt;

3.     de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 12 m. bedraagt;

c.     aanvullend op het voorgaande geldt, dat indien geen bedrijfswoning aanwezig is, dan als deze rooilijn de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde gebouw geldt;

d.     buiten de aanduiding 'bouwvlak':

1.     op het perceelsdeel, gelegen tussen de weg en de voorzijde van het aangeduide bouwvlak, de bouwhoogte maximaal 1 m. bedraagt;

2.     overigens een bouwhoogte van maximaal 2,5 m. geldt;

3.     sleufsilo's, mestsilo's, foliemestbassins, paardenbakken, mestzakken en dergelijke voorzieningen zijn niet toegestaan, uitgezonderd waterbassins tot een maximale hoogte van 2,5 meter en (erf)verhardingen, bij de aanduiding ‘glastuinbouwbedrijf’, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - voorziening buiten bouwvlak' deze uitsluitend zijn toegestaan in de vorm van voerplaten, sleufsilo’s, kuilplaten of andere verhardingen tot een maximale hoogte van 2,5 m., ten behoeve van de opslag van ruwvoer, voor zover deze opslag noodzakelijk is voor het op het aansluitende bouwvlak aanwezige grondgebonden veehouderijbedrijf en de daarbij behorende verhardingen nodig zijn om die voorzieningen efficiënt te kunnen gebruiken.

e.     met dien verstande, dat ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ geen bouwwerken zijn toegestaan.

4.3        Afwijken van de bouwregels

4.3.1     Omgevingsvergunning grotere hoogte gebouwen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.2, lid e. en lid f., teneinde grotere hoogtematen voor gebouwen toe te staan, mits:

a.     de hogere hoogtemaat stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is;

b.     uit onafhankelijk deskundig advies is gebleken dat dit noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;

c.     de goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m. respectievelijk 12 m.

4.3.2. Omgevingsvergunning afstand tot zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.2, lid d. en 4.2.3, lid g., teneinde af te wijken van de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, mits:

a.     de situering stedenbouwkundig, landschappelijk en verkeerskundig aanvaardbaar is;

b.     de situering niet leidt tot aantasting van rechten en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen en de daarop aanwezige bouwwerken.

4.3.3     Omgevingsvergunning grotere hoogte ondersteunende bedrijfsbebouwing bij glastuinbouwbedrijven.

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.2, lid e. en f. en 4.2.9, lid b., onder 3,  teneinde binnen het bouwvlak met de aanduiding ‘glastuinbouw’ grotere hoogtematen voor gebouwen, niet zijnde kassen, en specifieke bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toe te staan, mits:

f.       er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden, waaronder de schaduwwerking naar een glastuinbouwbedrijf;

g.      er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige waarden;

h.      uit onafhankelijk deskundig advies is gebleken, dit noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering; hiertoe wordt tevens advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen ingewonnen;

i.       de goothoogte van bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, maximaal 10 m. bedraagt;

j.       de bouwhoogte van een warmteopslagtanks of een watertank maximaal 15 m. bedraagt.

4.3.4     Omgevingsvergunning teeltondersteunende voorzieningen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.5, teneinde

·         bouwwerken in de vorm van hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten de aanduiding ‘bouwvlak’ op te richten in een grotere omvang dan 3 ha.; en / of

·         bouwwerken in de vorm van hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten de aanduiding ‘bouwvlak’ op te richten met een grotere hoogte dan 2,5 m; en / of

·         bouwwerken in de vorm van permanente teeltondersteunende voorzieningen buiten de aanduiding ‘bouwvlak’ op te richten; en / of

·         bouwwerken in de vorm van (hoge en lage) tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning openheid' en/of ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning schootsveld' op te richten;

een en ander mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     de bouwhoogte bedraagt niet meer dan maximaal 4,5 m.;

b.      de voorzieningen worden aansluitend aan het bouwvlak gesitueerd;

c.      er geen afbreuk wordt gedaan aan de waarden, zoals genomen in de artikelen 4.1.1, onder g., 4.1.2, onder f., sub 2. en 4.1.2, onder g., sub 2.;

d.      uit onafhankelijk deskundig advies blijkt dat:

1.   de voorzieningen noodzakelijk zijn voor een doelmatige agrarische grondgebonden bedrijfsvoering;

2.   de voorzieningen geen aanzet vormen tot een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;

e.      ingeval van permanente voorzieningen geldt aanvullend, dat:

1.   het oprichten hiervan binnen het bestaande bouwvlak niet tot de mogelijkheden behoort;

2.   het totaal oppervlak aan permanente teeltondersteunende voorzieningen binnen en buiten het bouwvlak niet meer bedraagt dan 3 ha.;

3.   ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied ecologische verbindingszone / herstel watersysteem' het realiseren en toekomstig functioneren van de geprojecteerde ecologische verbindingszone niet mag worden geschaad, alsmede vindt er geen onevenredige aantasting plaats van de mogelijkheid tot verwezenlijking, behoud en herstel van een natuurlijk watersysteem. Hiertoe vindt overleg plaats met het waterschap;

4.   aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan;

4.3.5     Omgevingsvergunning m.b.t. herbouw bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.7, teneinde herbouw van de bedrijfswoning op andere wijze mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     de bedrijfswoning wordt binnen het bouwvlak gerealiseerd;

b.     er dient sprake te zijn van (zekerheidsstelling omtrent de) sloop van de bestaande bedrijfswoning én overtollige bebouwing (voormalige bedrijfsgebouwen, al dan niet bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken);

c.     de situering en bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de woning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

d.     de situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

4.3.6     Omgevingsvergunning m.b.t. bouw 1e bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.6, onder a., sub 1., teneinde de bouw van de eerste bedrijfswoning mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     de bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan bij een volwaardig agrarisch bedrijf en is noodzakelijk vanwege de aard van de bedrijfsvoering. Hiertoe wordt advies ingewonnen bij de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen. De noodzaak mag niet het gevolg zijn van een eerder aanwezige, doch afgestoten bedrijfswoning;

b.     de situering van de woning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

c.     de situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

d.     aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

4.3.7     Omgevingsvergunning grotere inhoud in cultuurhistorisch waardevolle panden panden en langgevelboerderijen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.6, onder b., teneinde een grotere inhoudsmaat mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     er is sprake van een langgevelboerderij of, blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies, van een cultuurhistorisch waardevolle pand;

b.     de vergroting van de inhoud plaats vindt binnen het bestaande bouwvolume, dus zonder vergroting van het pand;

c.     het gehele pand mag worden benut voor de bedrijfswoning;

d.     aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap zoals opgenomen in Bijlage 2 Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

 

4.4        Specifieke gebruiksregels

4.4.1     Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen:

a.     het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest of enige andere vorm van buitenopslag, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik en plaatsvindt ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

b.     detailhandel, behoudens het bepaalde in 4.1.2, onder c. en d., dan wel mogelijk gemaakt na verlening van een omgevingsvergunning, als opgenomen in 4.5.1;

c.     horeca, behoudens het bepaalde in 4.1.2, onder c., dan wel mogelijk gemaakt na verlening van een omgevingsvergunning, als opgenomen in 4.5.1;

d.     buitenopslag ten behoeve van nevenactiviteiten;

e.     gebruik als woning met uitzondering van:

1.     de toegestane bedrijfswoningen, voor zover het de huisvesting betreft van (het huishouden van) een persoon die op het bedrijf, waarvan de bedrijfswoning planologisch onderdeel uitmaakt, werkzaam is;

2.     een plattelandswoning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning';

f.      het uitoefenen van een bed & breakfast;

g.     huisvesting van (seizoens)arbeiders en kamerverhuur;

h.     de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een

10-6 risicocontour hebben die de aanduiding 'bouwvlak' overschrijdt, met uitzondering van bestaande situaties;

i.      het bewerken, verwerken of vergisten van mest;

j.      het gebruik van assimilatiebelichting in teeltondersteunende kassen;

k.     binnen gebouwen mag ten hoogste één bouwlaag worden gebruikt voor het houden van dieren, met uitzondering van:

1.     voličre- en scharrelstallen voor legkippen, waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden;

2.     bestaande gebouwen met meer dan één bouwlaag, die gebruikt mag worden voor het houden van dieren.

l.      een gebruikswijziging van bestaande gebouwen, gericht op het in gebruik nemen van bebouwing voor de uitoefening van een veehouderij, niet zijnde een paardenfokkerij.


4.5        Afwijken van de gebruiksregels

4.5.1     Omgevingsvergunning nevenactiviteiten

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken teneinde nevenactiviteiten, zoals bedoeld in 4.1.1, onder c., toe te staan in de vorm van:

·         semi-agrarisch activiteiten;

·         inpandige statische opslag;

·         dagrecreatie;

·         horeca;

·         verblijfsrecreatie, waaronder bed & breakfast, kampeerboerderij en vakantieappartementen of andere vormen van (groeps)accommodatie binnen bebouwing, niet zijnde een (kleinschalig) kampeerterrein;

·         sociaal-maatschappelijke functies, waaronder een zorgboerderij en vormen van resocialisatie;

·         educatie, waaronder rondleidingen;

·         vergaderfaciliteiten;

·         verkoop van streek eigenproducten anders dan bedoeld in 4.1.2, onder d.;

waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     de oppervlakte die mag worden gebruikt voor deze nevenactiviteiten, bedraagt niet meer dan 250 m2, met dien verstande dat:

1.     de oppervlakte ten behoeve van inpandige statische opslag en semi-agrarische functies niet meer dan 500 m2 bedraagt;

2.     de verkoopvloeroppervlakte van de verkoop streekeigen producten niet meer dan 50 m2 bedraagt;

3.     de oppervlakte ten behoeve van sociaal-maatschappelijke functies, waarbij de zorgactiviteiten c.q. resocialisatie onderdeel uitmaken van de agrarische bedrijfsactiviteiten, niet meer bedraagt dan 250 m˛ aan binnenruimte. Dit betreffen binnenruimten, welke hoofdzakelijk ten behoeve van de sociaal-maatschappelijke functies worden ingezet (zoals ontvangst-, rust-, educatieruimten);

b.     het combineren van nevenactiviteiten is toegestaan, met dien verstande dat de totale oppervlakte niet meer mag bedragen dan 250 m2. Ingeval één van de nevenfuncties betrekking heeft op inpandige statische opslag of semi-agrarische functies, mag de totale oppervlakte niet meer bedragen dan 500 m2;

c.     de inpandige nevenactiviteiten mogen uitsluitend plaatsvinden in aanwezige gebouwen; nieuwbouw ten behoeve van de nevenactiviteiten is niet toegestaan;

d.     nevenactiviteiten mogen uitsluitend milieucategorie 1 en 2 betreffen, zoals opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten, of een qua milieuhinder en ruimtelijke uitstraling daarmede vergelijkbare activiteit;

e.     detailhandel, anders dan opgenomen in 4.1.2, onder d., of de verkoop van streekeigen producten, zoals bedoeld in deze bepaling, is niet toegestaan;

f.      in geval van verblijfsrecreatie geldt een maximum van 10 verblijfsplaatsen, waarbij er ter plaatse van de specifieke aanduiding saw-1 (perceel Moerstraat 10 (A)), in afwijking van dit artikellid, geen maximum aantal verblijfsplaatsen van toepassing is;

g.     dagrecreatieve activiteiten zijn uitsluitend toegestaan tussen zonsopgang en zonsondergang;

h.     voor zover horeca niet als nevenactiviteit is opgenomen in de tabel behorende bij artikel 4.1.2, onder c., geldt, dat horeca alleen is toegestaan als ondersteunende horeca bij een, ingevolge deze regeling, toegestane nevenactiviteit, waarbij deze niet mag worden opengesteld voor anderen dan diegenen, die gebruik maken van die nevenactiviteit; voor zover horeca wel is opgenomen in de tabel behorende bij artikel 4.1.2, onder c., geldt een maximum capaciteit van 30 zitplaatsen (binnen- en buitenruimte) en mag deze wel worden opengesteld voor derden;

i.      buitenopslag ten dienste van de nevenactiviteit is niet toegestaan;

j.      er dient op eigen terrein, binnen het bouwvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

k.     de nevenactiviteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

l.      de nevenactiviteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

m.   de nevenactiviteit niet plaats vindt in kassen of teeltondersteunende voorzieningen.

4.5.2     Omgevingsvergunning kleinschalig kamperen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.1.2, onder c., teneinde kleinschalig kamperen en de daarbij behorende voorzieningen, zoals sanitaire, dagrecreatieve (slechtweer)-voorzieningen, toe te staan, waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

b.     de activiteiten worden uitgeoefend in een bestaand gebouw; nieuwbouw is uitsluitend toegestaan, indien aangetoond wordt, dat redelijkerwijs geen gebruik kan worden gemaakt van een aanwezig gebouw;

c.      er geldt een maximaal gebruiksvloeroppervlakte van gebouwen (niet zijnde de kampeermiddelen) van 250 m˛;

d.     plaatsing van kampeermiddelen wordt jaarrond toegestaan, met dien verstande dat vaste staanplaatsen (d.w.z. jaarrond gebruik door een en dezelfde persoon en/of plaatsing van een en hetzelfde kampeermiddel) niet is toegestaan;

e.     het betreft maximaal 25 plaatsen;

f.      de kampeerplaatsen dienen binnen 100 m. van het bijbehorende bouwvlak gelegen te zijn;

g.     de minimale afstand van een nieuw kleinschalig kampeerterrein tot een reeds bestaand recreatieterrein (al dan niet met stacaravans), kleinschalig kampeerterrein of natuurkampeerterrein dient in beginsel 500 m. te bedragen, ter voorkoming van een ongewenste concentratie aan recreatieterreinen. Van deze minimale afstandseis kan worden afgeweken, wanneer wordt aangetoond dat de draagkracht van het gebied daarmee niet onevenredig wordt aangetast;

h.     dagrecreatieve (slechtweer)voorzieningen en horeca-voorzieningen zijn mogelijk voor zover deze:

1.     gelieerd en ondergeschikt zijn aan het kleinschalige kampeerterrein;

2.     actief zijn tussen zonsop- en ondergang;

3.     vorm krijgen binnen het totaal oppervlak aan gebouwen / centrale voorzieningen dat bij kleinschalige kampeerterreinen is toegestaan, waarbij ten dienste van deze functies (al dan niet via een combinatie daarvan) in totaal maximaal 250 m˛ aan binnen- en buitenruimte mag worden ingezet;

4.     de voorziening mogen niet worden opengesteld voor anderen, dan degenen die gebruik maken van de kampeervoorziening;

i.      er dient op eigen terrein, binnen het bouwvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

j.      er is vanuit milieuoogpunt (o.m. geur, gebruik bestrijdingsmiddelen) sprake van een goed verblijfsklimaat voor de nevenactiviteit;

k.     de nevenactiviteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig aanvaardbaar;

l.      het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast;

m.   de nevenactiviteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

n.     er wordt voldaan aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant”.

4.5.3     Omgevingsvergunning bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.4.1, onder f., teneinde een bed & breakfast toe te staan, mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:

a.     er moet sprake zijn van een bouwvlak waarop minimaal één bedrijfswoning of plattelandswoning is toegestaan;

b.     de activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de (bedrijfs- of plattelands)woning en de bij deze woning behorende bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 100 m2;

c.     het maximaal aantal bedden is niet meer dan 10;

d.     een bed & breakfast is alleen toegestaan in de vorm van niet-zelfstandige woonruimte(n);

e.     de activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de woning;

f.      er dient op eigen terrein, binnen het bouwvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

g.     de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

h.     de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

4.5.4     Omgevingsvergunning huisvesting (seizoens)arbeiders en kamerverhuur

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.4.1, onder g., ten behoeve van huisvesting van (seizoens)arbeiders en/of kamerverhuur, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     huisvesting vindt plaats in de bedrijfswoning, in de plattelandswoning, in bestaande bedrijfsgebouwen of in op het agrarisch bouwvlak te plaatsen woonunits, al dan niet in een combinatie van vorenstaande vormen;

b.     ingeval van huisvesting in een bedrijfswoning of plattelandswoning, is er sprake van huisvesting in een niet-zelfstandige woonruimte;

c.     ingeval van huisvesting in bedrijfsgebouwen of woonunits is deze huisvesting uitsluitend toegestaan, indien de inzet van deze werknemers noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering; hiertoe wordt advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen ingewonnen;

d.     per bewoner is minimaal 24 m2 gebruiksoppervlakte, zoals gedefinieerd in de bouwverordening en het bouwbesluit, aan gezamenlijke woonruimten en eigen woonruimten aanwezig;

e.     er wordt aan maximaal 6 personen woonruimte geboden;

f.      er dient op eigen terrein, binnen het bouwvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

g.     ingeval van toevoeging van woonunits is er sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

h.     de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

i.      de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

j.      er dient een minimale afstand van een object waarin niet-zelfstandige woonruimte is toegestaan, tot andere (bedrijfs- of plattelands)woningen waarin dat eveneens is toegestaan, van minimaal 250 m. te worden aangehouden. Van deze minimale afstandseis kan worden afgeweken, wanneer wordt aangetoond, dat de draagkracht van het gebied daarmee niet onevenredig wordt aangetast.

4.5.5     Omgevingsvergunning mantelzorg in afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.4.1 en toestaan dat een vrijstaand bijbehorend bouwwerk of een deel van de bedrijfswoning gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     de afhankelijke woonruimte is gelegen binnen een bouwvlak waarop minimaal één bedrijfswoning of plattelandswoning is toegestaan;

b.     ingeval van een bijbehorend bouwwerk is de afhankelijke woonruimte gelegen op een maximale afstand van 15 m. van de bedrijfswoning;

c.     de totaal toegestane oppervlakte welke als afhankelijke woonruimte mag worden ingezet, bedraagt maximaal 100 m2;

d.     de huisvesting moet ten dienste staan van het verlenen van mantelzorg aan een zorgbehoevende, waarvan de noodzaak hiertoe via een indicatiestelling is aangetoond;

e.     ten behoeve van de huisvesting van een zorgbehoevende mogen die voorzieningen worden aangebracht, die zelfstandige bewoning mogelijk maken;

f.      er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de afhankelijke woonruimte, waaronder voor het aspect geur;

g.     de situering van de afhankelijke woonruimte is milieukundig aanvaardbaar, waarbij in ieder geval moet zijn voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder, danwel hiervoor een hogere grenswaarde is vastgesteld;

h.     het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast;

i.      de situering van de afhankelijke woonruimte leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

j.      de omgevingsvergunning wordt ingetrokken, indien de noodzaak uit een oogpunt van mantelzorg vervalt. Daarbij dienen de voorzieningen, die zelfstandige bewoning mogelijk maakten, dusdanig verwijderd te worden, dat zelfstandige bewoning niet meer mogelijk is.

4.5.6     Omgevingsvergunning gebruik t.b.v. veehouderij

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in  4.4.1, onder l., ten behoeve van een gebruikswijziging van bestaande gebouwen, gericht op het in gebruik nemen van bebouwing voor de uitoefening van een veehouderij, niet zijnde een paardenfokkerij, mits er:

a.      maatregelen worden getroffen en in stand gehouden, die leiden tot een zorgvuldige veehouderij, een en ander conform de nadere regels ter uitvoering van de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij, die zijn vastgesteld door Gedeputeerde Staten op grond van de Verordening ruimte 2014;

b.      is aangetoond, dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12 % en in het buitengebied niet hoger dan 20 %, tenzij er – indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages – door de veehouderij maatregelen worden getroffen, die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;

c.      is aangetoond, dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m3;

d.      een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij de planontwikkeling;

e.      er ten hoogste in één bouwlaag wordt gebruikt, dit met uitzondering van voličre- en scharrelstallen voor legkippen, waar ten hoogste twee bouwlagen mogen worden gebruikt;

f.       de gebruikswijziging stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig aanvaardbaar is.

4.5.7     Omgevingsvergunning gebruik tweede bedrijfswoning als plattelandswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in  4.4.1, onder e., ten behoeve van een gebruikswijziging van een bestaande bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf voor bewoning door een derde, in de vorm van een plattelandswoning, mits:

a.     op het agrarisch bouwvlak thans meer dan één bedrijfswoning is toegestaan, waarbij tenminste één van die woningen als bedrijfswoning blijft gehandhaafd. Indien op het agrarisch bouwvlak slechts één bedrijfswoning aanwezig is, is omzetting van die bedrijfswoning naar plattelandswoning niet toegestaan;

b.     de plattelandswoning geen onevenredige milieubelemmeringen ondervindt op de aspecten geluid, trilling, fijnstof en/of verkeer van het op dat bouwvlak gevestigde agrarische bedrijf;

c.     de activiteit niet leidt tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving;

d.     de naar plattelandswoning omgezette voormalige bedrijfswoning blijft tellen als bedrijfswoning; toevoeging van een nieuwe bedrijfswoning is niet toegestaan.

4.6       Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.6.1     Omgevingsvergunningsplicht

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder 4.6.4 opgenomen omgevingsvergunnings-plichtige werken en werkzaamheden uit te voeren.

4.6.2     Uitzonderingen vergunningenplicht

Het onder 4.6.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

a.     welke plaats vinden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

b.     het betreffen werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden met een diepte van minder dan 0,50 m.;

c.     waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;

d.     welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;

e.     welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.

4.6.3     Toetsing aan aanwezige waarden

De in 4.6.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend, indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in 4.1. De in het kader van de belangenafweging te hanteren toetsingscriteria zijn in het schema onder 4.6.4 weergegeven.

4.6.4     Schema omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden

Omgevingsvergunningsplichtige werken/werkzaamheden

Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden

het aanbrengen van oppervlaktever-hardingen groter dan 100 m2, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied ecologische verbindingszone / herstel watersysteem'.

-   er mogen geen ruimtelijke ingrepen plaatsvinden, die natuurontwikkeling als te realiseren ecologische verbindingszones in de nabije of verre toekomst frustreren;

-   er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de mogelijkheid tot verwe-zenlijking, behoud en herstel van een natuurlijk watersysteem. Hiertoe vindt overleg plaats met het waterschap;

-   het aanbrengen van verhardingen dient noodzakelijk te zijn in het kader van de agrarische bedrijfsvoering, het extensief recreatief medegebruik dan wel het ecologisch, landschaps- en waterhuishoudkundig beheer;

-   de waterhuishoudkundige situatie mag niet onevenredig worden aangetast;

het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 200 m2

-    er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschappelijke waarden;

-    het aanbrengen van verhardingen dient noodzakelijk te zijn in het kader van de agrarische bedrijfsvoering, het extensief recreatief medegebruik dan wel het ecologisch, landschaps- en waterhuishoudkundig beheer;

-    de waterhuishoudkundige situatie mag niet onevenredig worden aangetast;

het diepwoelen, diepploegen, afgraven, vergraven, ophogen en egaliseren van de bodem met meer dan 50 cm

-  er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de natuur- en land-schappelijke waarden;

-  ter plaatse van de aanduiding 'wetgevings-zone - omgevingsvergunning cultuur-historisch vlak' mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de cultuurhistorische waarden;

het dempen van poelen, sloten en greppels

-   er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de natuur- en landschappelijke waarden;

-   ter plaatse van de aanduiding 'wetgevings-zone - omgevingsvergunning cultuur-historisch vlak' mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de cultuurhistorische waarden;

-        het beplanten van gronden met houtgewas hoger dan 1 meter

Geen omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is vereist:

-    ter plaatse van de functieaanduiding ‘boomteelt’ (bm);

-    indien de aanplant plaatsvindt in het kader van een zorgvuldige landschap-pelijke inpassing o.b.v. een verleende omgevingsvergunning voor het afwijken van bouw- of gebruiksregels of na toepassing van een wijzigingsbevoegdheid;

-   er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de natuur- en landschappelijke waarden;

-   ter plaatse van de aanduiding 'wetgevings-zone - omgevingsvergunning schootsveld' mag er geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de herkenbaarheid van het schootsveld uit oogpunt van cultuurhistorische waarden;

vellen of rooien van houtgewas

 

Geen omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is vereist:

-    ter plaatse van de functieaanduiding ‘boomteelt’ (bm);

-   er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschaps- en natuurwaarden;

het wijzigen van de perceelsindeling, zoals door sloten, greppels en beplantingselementen is aangegeven uitsluitend ter plaatse van de aanduiding:

-    'wetgevingszone – omgevings-vergunning cultuurhistorisch vlak';

-   ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning cultuurhistorisch vlak' mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de cultuurhistorische waarden;


4.7        Wijzigingsbevoegdheid

4.7.1     Wijziging t.b.v. vergroting / vormverandering agrarisch bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming op onderdelen wijzigen ten behoeve van vergroting en/of vormverandering van de aanduiding 'bouwvlak', mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a.     de aanduiding 'bouwvlak', dat door uitbreiding of vormverandering ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied ecologische verbindingszone / herstel watersysteem' komt te liggen, mag uitsluitend worden uitgebreid of van vorm veranderd, mits het functioneren van de verbindingszone en de EHS niet onevenredig wordt aangetast en, blijkens advies van het waterschap, geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de mogelijkheid tot verwezenlijking, behoud en herstel van een natuurlijk watersysteem;

b.     de vergroting en/of vormverandering dient noodzakelijk te zijn uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en/of –ontwikkeling; hiertoe wordt advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen ingewonnen;

c.      1. de maximale omvang van de aanduiding ‘bouwvlak’ bedraagt voor een grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij, 2 ha.;

2. voor een veehouderij geldt, dat:

a.   voor zover gelegen binnen de aanduiding ‘wetgevingzone – beperking veehouderij’, deze veehouderij blijkens onafhankelijk deskundig advies, grondgebonden is;

b.   de omvang van het bouwvlak ten hoogste 1,5 hectare bedraagt;

c.   maatregelen worden getroffen en in stand gehouden, die leiden tot een zorgvuldige veehouderij, een en ander conform de nadere regels ter uitvoering van de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij, die zijn vastgesteld door Gedeputeerde Staten op grond van de Verordening ruimte 2014;

d.   is aangetoond, dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrond-belasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12 % en in het buitengebied niet hoger dan 20 %, tenzij er – indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages – door de veehouderij maatregelen worden getroffen, die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;

e.   is aangetoond, dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m3;

f.    de landschappelijke inpassing tenminste 10% van de omvang van het bouwvlak omvat; deze landschappelijke inpassing dient binnen dan wel direct aansluitend aan het bouwvlak te worden gerealiseerd; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

g.   een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij de planontwikkeling;

h.   de bepalingen onder c. tot en met g. zijn niet van toepassing voor:

1.   een paardenfokkerij; of

2.   voor de situatie, dat de vergroting / vormverandering van het agrarisch bouwvlak niet leidt tot een uitbreiding van het bebouwingsoppervlakte en/of tot een gewijzigd gebruik van de bedrijfsbebouwing; of

3.   voor de situatie, dat de vergroting / vormverandering van het agrarisch bouwvlak wel leidt tot een uitbreiding van het bebouwingsoppervlak en/of wijziging van het gebruik, deze uitbreiding of wijziging niet ten dienste staat van de veehouderij; of

4.   voor de situatie, dat de vergroting / vormverandering van het agrarisch bouwvlak wel leidt tot een uitbreiding van het bebouwingsoppervlak of wijziging van het gebruik, welke wel ten dienste staat van de veehouderij, deze uitbreiding of wijziging voorzieningen, geen gebouwen zijnde, betreffen die ten dienste staan van de opslag van ruwvoer;

d.     voor glastuinbouwbedrijven, ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' mag die aanduiding 'glastuinbouw' en/of het binnen die aanduiding gelegen aanduiding 'bouwvlak' van vorm worden veranderd; vergroting van het bouwvlak en/ of bestemmingsvlak is niet toegestaan;

e.     vormverandering van het bouwvlak van een overig niet-grondgebonden agrarisch bedrijf is toegestaan; vergroting van het bouwvlak is niet toegestaan;

f.      ingeval de uitbreiding of vormverandering is bedoeld voor de bouw van bouwwerken voor de uitbreiding van het aantal dieren ter plaatse of de uitbreiding van kassen, dan moet worden aangetoond, dat de ontwikkeling stikstofneutraal plaatsvindt;

daarnaast gelden in alle gevallen de volgende voorwaarden:

g.     er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden die zijn geformuleerd in de nadere detaillering van deze bestemming;

h.     de vergroting en/of vormverandering van het bouwvlak is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

i.      het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

j.      er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waterhuishoudkundige situatie; bij vergroting van het bouwvlak wordt hieromtrent advies ingewonnen bij het waterschap; er dient in ieder geval voldaan te worden aan het principe van hydrologisch neutraal bouwen (en verharden);

k.     er moet sprake zijn van een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken;

l.      aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan;

m.   daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie’ geldt aanvullend, dat:

a.     de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

b.     een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

c.     wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.


4.7.2     Wijziging t.b.v. voorzieningen ten dienste van een grondgebonden veehouderij buiten het bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming op onderdelen wijzigen, teneinde bij een grondgebonden veehouderij voorzieningen voor de opslag van ruwvoer, zijnde bouwwerken geen gebouw zijnde, toe te staan buiten een agrarisch bouwvlak door middel van het opnemen van de aanduiding 'wetgevingszone - voorziening buiten bouwvlak’, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a.     uit onafhankelijk deskundig advies blijkt dat;

1.     de voorzieningen noodzakelijk zijn uit het oogpunt van een doelmatige grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;

2.     het fysiek onmogelijk is, althans vanuit een doelmatige bedrijfsvoering niet gewenst is, om voorzieningen ten behoeve van de opslag van ruwvoer binnen het agrarisch bouwvlak, waarvan de voorziening ten dienste staat, te realiseren;

b.     het gebied met de aanduiding 'wetgevingszone - voorziening buiten bouwvlak’ ligt aangrenzend aan het agrarisch bouwvlak, waarvan de voorziening ten dienste staat;

c.     de omvang van het gebied met de aanduiding 'wetgevingszone - voorziening buiten bouwvlak’ mag niet meer bedragen dan 0,5 ha.;

d.     ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied ecologische verbindingszone / herstel watersysteem' is een aanduiding 'wetgevingszone - voorziening buiten bouwvlak’ alleen toegestaan, mits het functioneren van de verbindingszone en de EHS niet onevenredig wordt aangetast en, blijkens advies van het waterschap, geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de mogelijkheid tot verwezenlijking, behoud en herstel van een natuurlijk watersysteem;

e.     er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden, die zijn geformuleerd in de nadere detaillering van deze bestemming;

f.      de opneming van de aanduiding 'wetgevingszone - voorziening buiten bouwvlak’ is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

g.     het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

h.     er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waterhuishoudkundige situatie; hieromtrent wordt advies ingewonnen bij het waterschap; er dient in ieder geval voldaan te worden aan het principe van hydrologisch neutraal bouwen (en verharden);

i.      aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan;

j.      daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – olie’ geldt aanvullend, dat:

1.     de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2.     een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3.     wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

4.7.3     Wijziging t.b.v. omschakeling / hervestiging naar grondgebonden agrarisch bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming op onderdelen wijzigen, teneinde omschakeling naar dan wel hervestiging toe te staan van een grondgebonden agrarisch bedrijf, door middel van het verwijderen van de ter plaatse op een bouwvlak aanwezige aanduiding 'glastuinbouw' c.q. 'intensieve veehouderij' c.q. 'specifiek vorm van agrarisch - overig niet-grondgebonden’, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a.     op de locatie heeft geen sloop van bedrijfsgebouwen plaatsgevonden met gebruikmaking van de 'Regeling Beëindiging Veehouderijtakken' of de regeling 'Ruimte-voor-ruimte';

b.     eventueel aanwezige kassen en teeltondersteunende voorzieningen worden gesloopt;

c.     de maximale omvang van de aanduiding 'bouwvlak' bedraagt:

1.     voor een grondgeboden agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij, 2 ha.;

2.     voor een veehouderij geldt dat

a.     de omvang van het bouwvlak ten hoogste 1,5 hectare bedraagt;

b.     maatregelen worden getroffen en in stand gehouden, die leiden tot een zorgvuldige veehouderij, een en ander conform de nadere regels ter uitvoering van de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij, die zijn vastgesteld door Gedeputeerde Staten op grond van de Verordening ruimte 2014;

c.     is aangetoond, dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12 % en in het buitengebied niet hoger dan 20 %, tenzij er – indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages – door de veehouderij maatregelen worden getroffen, die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;

d.     is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m3;

e.     de landschappelijke inpassing tenminste 10% van de omvang van het bouwvlak omvat; deze landschappelijke inpassing dient binnen dan wel direct aansluitend aan het bouwvlak te worden gerealiseerd; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

f.      een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij de planontwikkeling;

g.     voor een paardenfokkerij zijn de bepalingen onder b. tot en met f. niet van toepassing;

indien sprake is van vormverandering of vergroting van het bestaande, om te schakelen bouwvlak, dient aanvullend te worden voldaan aan de bepalingen in 4.7.1;

d.     er dient op eigen terrein, binnen het bouwvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

e.     het dient om een (een aanzet tot) een volwaardig grondgebonden agrarisch bedrijf te gaan; hiertoe wordt advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen ingewonnen;

f.      er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden, die zijn geformuleerd in de nadere detaillering van deze bestemming;

g.     de omschakeling is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefmilieu) aanvaardbaar;

h.     het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

i.      er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waterhuishoudkundige situatie; hieromtrent wordt advies ingewonnen bij het waterschap; er dient in ieder geval voldaan te worden aan het principe van hydrologisch neutraal bouwen (en verharden);

j.      er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

k.     bebouwing die niet noodzakelijk is voor de nieuwe bestemming (overtollige bebouwing) dient te worden gesloopt, tenzij het - blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing is;

l.      ingeval de wijziging is bedoeld voor het houden van vee, moet worden aangetoond, dat de ontwikkeling stikstofneutraal plaatsvindt;

m.   aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan;

n.     daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie’ geldt aanvullend, dat:

1.     de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2.     een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3.     wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

4.7.4     Wijziging wonen / woningsplitsing / toevoegen woning

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden met de aanduiding 'bouwvlak' wijzigen in artikel 23 ‘Wonen’ of artikel 24 ‘Wonen – Lint’, waarbij na bedrijfsbeëindiging de verbouw van een voormalige bedrijfswoning of (woon)boerderij voor wonen kan worden toegestaan; tevens kan daarbij woningsplitsing worden toegestaan. Een en ander mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a.     de bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken, met inbegrip van die bijbehorende bouwwerken, waarvoor in het kader van mantelzorg bewoning tijdelijk mogelijk is, bedraagt niet meer dan 100 m2 per woning; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

b.     in afwijking van het bepaalde onder a kan een grotere oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken worden toegestaan, indien overtollige bebouwing wordt gesloopt. Er is in die situatie maximaal 20% van het te slopen bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken toegestaan, tot een bebouwde oppervlakte van in totaal maximaal 200 m2;

c.     eventueel aanwezige kassen en teeltondersteunende voorzieningen worden in ieder geval gesloopt;

d.     één extra woning (al dan niet door woningsplitsing) is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

1.     de extra woning komt in een pand met een monumentenstatus of in een langgevelboerderij. Over het aspect, of sprake is van een langgevelboerderij wordt onafhankelijk deskundig advies ingewonnen;

2.     de extra woning is uitsluitend toegestaan, indien dit mede is gericht op het behoud of herstel van deze cultuurhistorische waardevolle bebouwing als bedoeld onder sub 1.; hieromtrent wordt deskundig advies ingewonnen;

3.     het pand mag (ten behoeve van de extra woning) niet worden uitgebreid;

e.     de toevoeging van de woning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

f.      de situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

g.     er wordt een bij de woonfunctie passende omvang van het bestemmingsvlak ‘Wonen’ opgenomen, waarbij de omvang van het bestemmingsvlak per woning maximaal 1500 m2 bedraagt; het resterende deel van de aanduiding 'bouwvlak' wordt verwijderd;

h.     de regels van artikel 23 ‘Wonen’ of, ingeval van ligging in het Lint Oosteind, artikel 24 ‘Wonen-Lint’ worden per wooneenheid van overeenkomstige toepassing verklaard, met dien verstande dat de inhoudsmaat na woningsplitsing niet mag worden vergroot;

i.      er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

j.      aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan;

k.     daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie’ geldt aanvullend, dat:

1.     de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2.     een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3.     wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

4.7.5     Wijziging semi-agrarisch bedrijf / manege

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' wijzigen in:

·       ‘Bedrijf - Semi-agrarisch bedrijf’, teneinde één agrarisch verwant bedrijf dan wel één agrarisch technisch hulpbedrijf toe te staan, waarbij het een activiteit betreft behorende tot milieucategorie 1 of 2, als opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten of een qua milieuhinder en ruimtelijke uitstraling daarmede vergelijkbare activiteit; danwel

·       in de bestemming ‘Sport’ ten behoeve van één manege, waarbij het een activiteit betreft behorende tot milieucategorie 1 of 2, als opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten of een qua milieuhinder en ruimtelijke uitstraling daarmede vergelijkbare activiteit;

mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a.     het hergebruik vindt plaats binnen de aanwezige gebouwen, niet zijnde kassen of teeltondersteunende voorzieningen, tot een maximale oppervlakte van 750 m2 (exclusief de bedrijfswoning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken); uitbreiding of heroprichting van bebouwing is niet toegestaan;

b.     in afwijking van het bepaalde onder a. gelden er in de gevallen van wijziging in de bestemming ‘Sport’ ten behoeve van een manege of in de bestemming ‘Bedrijf - Semi-agrarisch bedrijf’ ten behoeve van een paardenpension, geen bepalingen ten aanzien van de maximaal toegestane bebouwingsoppervlakte en/of de plicht tot gebruikmaking van bestaande gebouwen. Wel moet bebouwing die niet noodzakelijk is voor de bestemming worden gesloopt, tenzij het - blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing betreft;

c.     de bebouwde oppervlakte aan bij de woning behorende niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken, met inbegrip van die bijbehorende bouwwerken waarvoor in het kader van mantelzorg bewoning tijdelijk mogelijk is, bedraagt niet meer dan 100 m2 per woning; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

d.     in afwijking van het bepaalde onder c. kan een grotere oppervlakte aan bij de woning behorende niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken worden toegestaan, indien overtollige bebouwing wordt gesloopt. Er is in die situatie maximaal 20% van het te slopen bebouwde oppervlakte aan deze niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken toegestaan, tot een totale bebouwde oppervlakte van in totaal maximaal 200 m2;

e.     in afwijking van het bepaalde onder a. geldt, dat het is toegestaan nieuwe gebouwen te bouwen, met dien verstande dat er dan in plaats van 750 m2, maximaal 500 m2 aan gebouwen en gebruik ten behoeve van het bedrijf is toegestaan, exclusief de bedrijfswoning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

f.      niet toegestaan is:

1.     buitenopslag, met uitzondering van de opslag van voer en mest, voor zover deze noodzakelijk is binnen de bestemming ‘Sport’ met de nadere aanduiding ‘manege’ en de bestemming ‘Bedrijf - Semi-agrarisch bedrijf’, met de nadere aanduiding ‘paardenpension’;

2.     detailhandel;

3.     kassen;

4.     horeca

g.     in afwijking van vorenstaande is horeca uitsluitend toegestaan bij een manege en uitsluitend onder de volgende voorwaarden:

1.     de horecafunctie is ondergeschikt en gelieerd aan de manege-activiteiten;

2.     horeca mag niet voor anderen, dan degenen die gebruik maken van de manege worden opgesteld;

3.     er zijn geen feesten en partijen toegestaan, die geen directe samenhang hebben met de manege-activiteiten;

h.     in afwijking van vorenstaande is het bij een manege of paardenpension toegestaan om in de vorm van een nevenactiviteit een sociaal maatschappelijke functie (zorgactiviteiten, vormen van resocialisatie) te ontplooien, tot een maximale omvang van 250 m˛;

i.      er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

j.      er dient een bedrijfsplan te worden overgelegd, waaruit blijkt dat de ontwikkeling concreet en (financieel) uitvoerbaar is; bij twijfel hieromtrent kan er een onafhankelijk deskundig advies worden ingewonnen;

k.     het is niet toegestaan op locaties waar sloop van bedrijfsgebouwen heeft plaatsgevonden met gebruikmaking van de regeling ruimte-voor-ruimte;

l.      er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden die zijn geformuleerd binnen de nadere detaillering van deze bestemming;

m.   de omschakeling is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

n.     het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

o.     er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

p.     er moet sprake zijn van een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken;

q.     er wordt een bestemmingsvlak ‘Bedrijf - Semi-agrarisch bedrijf’ danwel ‘Sport’ strak om de bebouwing en voorzieningen (zoals paardenbak en erfverhardingen) gelegd, waarbij de omvang van het bestemmingsvlak moet worden verkleind. De omvang van dat bouwvlak mag maximaal 5.000 m2 bedragen. Rondom de bestaande gebouwen, geen bouwwerken zijnde, wordt een bouwvlak opgenomen; het resterende deel van de aanduiding 'bouwvlak' wordt verwijderd;

r.      de regels van artikel 8 ‘Bedrijf - Semi-agrarisch bedrijf’ respectievelijk artikel 18 ‘Sport’ worden van overeenkomstige toepassing verklaard;

s.     aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan;

t.      ingeval de wijziging is bedoeld voor het houden van vee, moet worden aangetoond, dat de ontwikkeling stikstofneutraal plaatsvindt;

u.     daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie’ geldt aanvullend, dat:

1.     de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2.     een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3.     wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.


4.7.6     Wijziging inpandige statische opslag

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' wijzigen om hergebruik van de bedrijfsbebouwing toe te staan voor inpandige statische opslag, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     als belangrijke voorwaarde voor hergebruik geldt dat het hergebruik plaatsvindt binnen de aanwezige gebouwen, niet zijnde kassen of teeltondersteunende voorzieningen; uitbreiding of heroprichting van bebouwing is niet toegestaan;

b.     de bebouwde oppervlakte aan bij de woning behorende niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken, met inbegrip van die bijbehorende bouwwerken waarvoor in het kader van mantelzorg bewoning tijdelijk mogelijk is, bedraagt niet meer dan 100 m2 per woning; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

c.     in afwijking van het bepaalde onder b. kan een grotere oppervlakte aan bij de woning behorende niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken worden toegestaan, indien overtollige bebouwing wordt gesloopt. Er is in die situatie maximaal 20% van het te slopen bebouwde oppervlakte aan deze niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken toegestaan, tot een totale bebouwde oppervlakte van in totaal maximaal 200 m2;

d.     overtollige gebouwen, zijnde de gebouwen die niet ten dienste staan aan de vervolgfunctie en die niet vallen binnen de bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerkenregeling, als vermeld onder b, worden gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

e.     niet toegestaan is:

1.     buitenopslag;

2.     kassen;

3.     (detail)handel, alsmede een showroom of afhaalpunt c.q. logistieke functie (al dan niet t.b.v. een internethandel);

4.     horeca

f.      er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

g.     het is niet toegestaan op locaties waar sloop van bedrijfsgebouwen heeft plaatsgevonden met gebruikmaking van de regeling ruimte-voor-ruimte;

h.     de omschakeling is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

i.      het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

j.      er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

k.     er wordt een bestemmingsvlak artikel 6 ‘Bedrijf’ strak om de bebouwing en voorzieningen (zoals erfverhardingen) gelegd, waarbij de omvang van dat bestemmingsvlak moet worden verkleind tot maximaal 5.000 m2. Rondom de bestaande gebouwen, geen bouwwerken zijnde, wordt een bouwvlak opgenomen; het resterende deel van de aanduiding 'bouwvlak', alsmede de daar voorkomende bouwwerken, wordt verwijderd;

l.      er wordt een aanduiding 'statische opslag' opgenomen ten behoeve van de inpandige statische opslag;

m.   de regels van artikel 6 ‘Bedrijf’ worden van overeenkomstige toepassing verklaard, waarbij de inpandige statische opslag wordt geregeld;

n.     aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan;

o.     daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie’ geldt aanvullend, dat:

1.     de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2.     een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3.     wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

4.7.7     Wijziging overig niet-agrarisch bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' wijzigen, teneinde één overig niet-agrarisch bedrijf toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a.     als belangrijke voorwaarde voor hergebruik geldt, dat het hergebruik plaatsvindt binnen de aanwezige gebouwen, niet zijnde kassen of teeltondersteunende voorzieningen; uitbreiding of heroprichting van bebouwing is niet toegestaan;

b.     er wordt maximaal 400 m2 aan bebouwing toegestaan, exclusief de bedrijfswoning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken;

c.     de bebouwde oppervlakte aan bij de woning behorende niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken, met inbegrip van die bijbehorende bouwwerken waarvoor in het kader van mantelzorg bewoning tijdelijk mogelijk is, bedraagt niet meer dan 100 m2 per woning; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

d.     in afwijking van het bepaalde onder c kan een grotere oppervlakte aan bij de woning behorende niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken worden toegestaan, indien overtollige bebouwing wordt gesloopt. Er is in die situatie maximaal 20% van het te slopen bebouwde oppervlakte aan deze niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken toegestaan, tot een totale bebouwde oppervlakte van in totaal maximaal 200 m2;

e.     in afwijking van het bepaalde onder b. geldt, dat het is toegestaan nieuwe gebouwen te bouwen, met dien verstande, dat er dan in plaats van 400 m2, maximaal 250 m2 aan gebouwen is toegestaan, exclusief de bedrijfswoning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

f.      ingeval van een kleinschalig kampeerterrein geld aanvullend het gestelde in 4.5.2 lid d. tot met h.;

g.     ingeval een natuurkampeerterrein geldt aanvullend dat;

1.     het natuurkampeerterrein een extensief karakter heeft;

2.     de ontwikkeling gepaard gaat met de ontwikkeling van nieuwe natuur, waarbij de oppervlakte nieuw te realiseren natuur, minimaal gelijk is aan het oppervlak nieuw te realiseren natuurkampeerterrein; hiertoe wordt de bestemming ‘Natuur’ opgenomen;

3.     naast de ontwikkeling van nieuwe natuur, het terrein ook rondom adequaat landschappelijk wordt ingepast, hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

4.     binnen het bouwvlak zijn permanente bouwwerken toegestaan in de vorm van kleinschalige recreatieve onderkomens (zoals trekkershutten, blokhutten, tipi's en boomhutten), alsmede centrale voorzieningen (zoals sanitaire voorzieningen, receptie en slechtweervoorzieningen);

5.     buiten het bouwvlak is jaarrond de plaatsing van kampeermiddelen toegestaan, met dien verstande dat vaste staanplaatsen (d.w.z. jaarrond gebruik door een en dezelfde persoon en / of plaatsing van een en hetzelfde kampeermiddel) niet zijn toegestaan;

6.     de minimale afstand van een nieuw natuurkampeerterrein tot een reeds bestaand kampeerterrein (al dan niet met stacaravans), kleinschalig kampeerterrein of natuurkampeerterrein dient in beginsel 500 m. te bedragen, ter voorkoming van een ongewenste concentratie aan kampeerterreinen. Van deze minimale afstandseis kan worden afgeweken, wanneer kan worden aangetoond, dat de draagkracht van het gebied daarmee niet onevenredig wordt aangetast;

h.     het mogen uitsluitend bedrijven in milieucategorie 1 en 2 betreffen, zoals opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten, of een qua milieuhinder en ruimtelijke uitstraling daarmede vergelijkbare activiteit;

i.      niet toegestaan is:

1.     buitenopslag;

2.     detailhandel;

3.     horeca, met uitzondering van horeca welke gelieerd en ondergeschikt is aan een recreatiebedrijf, en niet extern toegankelijk is;

4.     een al dan niet zelfstandig kantoorvoorziening met baliefunctie;

5.     kassen;

j.      er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

k.     er dient een bedrijfsplan te worden overgelegd, waaruit blijkt dat de ontwikkeling concreet en (financieel) uitvoerbaar is; bij twijfel hieromtrent kan er een onafhankelijk deskundig advies worden ingewonnen;

l.      het is niet toegestaan op locaties waar sloop van bedrijfsgebouwen heeft plaatsgevonden met gebruikmaking van de regeling ruimte-voor-ruimte;

m.   er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden, die zijn geformuleerd binnen de nadere detaillering van deze bestemming;

n.     de omschakeling is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

o.     het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

p.     er moet sprake zijn van een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken;

q.     er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

r.      er wordt een bestemmingsvlak artikel 6 ‘Bedrijf’ strak om de bebouwing en voorzieningen (zoals erfverhardingen) gelegd, waarbij de omvang van dat bestemmingsvlak moet worden verkleind tot maximaal 5.000 m2. Rondom de bestaande gebouwen, geen bouwwerken zijnde, wordt een bouwvlak opgenomen; het resterende deel van de aanduiding 'bouwvlak', alsmede de daar voorkomende bouwwerken, wordt verwijderd;

s.     indien er reeds regels in dit bestemmingsplan zijn opgenomen ten behoeve van de op te nemen bestemming, dan zijn die regels van overeenkomstige toepassing;

t.      aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan;

u.     er is aangetoond, dat de ruimtelijke ontwikkeling ook op de langere termijn past binnen de toegestane omvang van 5.000 m˛;

v.     daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie’ geldt aanvullend, dat:

1.     de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2.     een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3.     wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

4.7.8     Wijziging naar Natuur

Burgemeester en wethouders kunnen de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied ecologische verbindingszone / herstel watersysteem' geheel of gedeeltelijk wijzigen in de bestemming ‘Natuur’, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a.     de ontwikkeling van deze gebieden geschiedt enkel op basis van vrijwillige medewerking van de landeigenaren;

b.     de bestaande cultuurhistorische waarden worden niet onevenredig aangetast;

c.     de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de natuur-, milieu- en dierenwelzijnwetgeving;

d.     uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken, dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;

e.     advies dient te worden ingewonnen bij het waterschap;

f.      daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie’ geldt aanvullend, dat:

1.     de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2.     een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3.     wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.


Artikel 5          Agrarisch met waarden - Natuur

5.1        Bestemmingsomschrijving

5.1.1     Algemeen

De voor Agrarisch met waarden - Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de EHS;

b.     agrarisch gebruik, zowel bedrijfsmatig als hobbymatig;

c.     behoud, herstel en ontwikkeling van landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden;

d.     water en waterhuishoudkundige doeleinden;

e.     extensief dagrecreatief medegebruik;

f.      erfbeplanting;

g.     landschappelijke inpassing van bouwwerken en voorzieningen;

een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder perceelsontsluitingen, en overeenkomstig de in 5.1.2. opgenomen nadere detaillering van de doeleinden.

5.1.2     Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 5.1.1:

a          Voorzieningen

Voorzieningen, zoals mestsilo's, sleufsilo's, paardenbakken, waterbassins, parkeerplaatsen en opslag e.d. zijn niet toegestaan.

b          Natuurwaarden

Gestreefd wordt naar behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden. Dit houdt in dat:

1.      ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied ecologische verbindingszone / herstel watersysteem' het beleid is gericht op realisatie van een ecologische verbindingszone als onderdeel van de landelijke ecologische hoofdstructuur (EHS), alsmede het beleid is gericht op verbetering en herstel van het natuurlijke watersysteem van bovenregionaal belang.

5.2        Bouwregels

5.2.1     Algemeen

Uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming en uitsluitend in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2.2     Teeltondersteunende voorzieningen

Voor teeltondersteunende voorzieningen gelden de volgende bepalingen:

a.     uitsluitend zijn tijdelijke lage teeltondersteunende voorzieningen toegestaan, met een maximale bouwhoogte van 1,5 m.

5.2.3     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken geen gebouwen zijnde, geen teeltondersteunende voorzieningen zijnde, voldoen aan de volgende kenmerken:

a.     de bouwhoogte bedraagt maximaal 2,5 m.;

5.3        Specifieke gebruiksregels

5.3.1     Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen:

a.     het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik en plaatsvindt ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

b.     detailhandel;

c.     horeca;

d.     buitenopslag ten behoeve van nevenactiviteiten;

e.     de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een

10-6 risicocontour hebben;

f.      het bewerken, verwerken of vergisten van mest;

g.     het gebruik van assimilatiebelichting in teeltondersteunende voorzieningen;

5.4        Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.4.1     Omgevingsvergunningsplicht

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder 5.4.4. opgenomen omgevingsvergunnings-plichtige werken en werkzaamheden uit te voeren.

5.4.2     Uitzonderingen vergunningenplicht

Het onder 5.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

a.     welke plaats hebben ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

b.     het betreffen werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden met een diepte van minder dan 0,50 m.;

c.     waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;

d.     welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;

e.     welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.


5.4.3     Toetsing aan aanwezige waarden

De in 5.4.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend, indien na een belangenafweging blijkt, dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in 5.1. De in het kader van de belangenafweging te hanteren toetsingscriteria zijn in het schema onder 5.4.4 weergegeven.

5.4.4       Schema omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden

Omgevingsvergunningsplichtige werken/werkzaamheden

Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden

het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m2

-   het aanbrengen van verhardingen dient noodzakelijk te zijn in het kader van de agrarische bedrijfsvoering, het extensief recreatief medegebruik dan wel het ecologisch, landschaps- en waterhuishoudkundig beheer;

-   de werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting tot gevolg hebben van de waarden van de EHS en de ontwikkeling tot natuur;

-   de waterhuishoudkundige situatie mag niet onevenredig worden aangetast;

het aanbrengen van (infrastructurele) ondergrondse leidingen

-   er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de natuur- en landschappelijke waarden;

het diepwoelen, diepploegen, afgraven, vergraven, ophogen en egaliseren van de bodem met meer dan 50 cm

-   er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de natuur- en landschappelijke waarden;

het omzetten van grasland in bouwland/ scheuren grasland

 

Geen omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is vereist:

-    ter plaatse van de functieaanduiding ‘boomteelt’ (bm);

-   er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van het graslandareaal ten behoeve van weidevogels;

het dempen van poelen, sloten en greppels, het aanleggen van drainage, het verlagen van de grondwaterstand door de aanleg van beregeningsinstallaties

-   er mag geen onevenredige aantasting zijn van de grondwaterafhankelijke natuur;

-   er mag geen onevenredige aantasting zijn van het belang van waterberging;

het beplanten van gronden met houtgewas hoger dan 1 meter

Geen omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is vereist:

-    ter plaatse van de functieaanduiding ‘boomteelt’ (bm);

-    indien de aanplant plaatsvindt in het kader van een zorgvuldige landschap-pelijke inpassing o.b.v. een verleende omgevingsvergunning voor het afwijken van bouw- of gebruiksregels of na toepassing van een wijzigingsbevoegdheid;

-   er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschappelijk waardevolle openheid;

vellen of rooien van houtgewas

 

Geen omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is vereist:

-    ter plaatse van de functieaanduiding ‘boomteelt’ (bm);

-   er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschaps- en natuurwaarden;

het wijzigen van de perceelsindeling, zoals door sloten, greppels en beplantingselementen is aangegeven, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding:

-    'wetgevingszone - omgevingsvergunning historische verkaveling'.

-   er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de karakteristieke historische verkavelingsstructuur;

5.5        Wijzigingsbevoegdheid

5.5.1     Wijziging naar Natuur

Burgemeester en wethouders kunnen de gronden geheel of gedeeltelijk wijzigen in de bestemming ‘Natuur’, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a.     de ontwikkeling van deze gebieden geschiedt enkel op basis van vrijwillige medewerking van de landeigenaren;

b.     de bestaande cultuurhistorische waarden worden niet onevenredig aangetast;

c.     de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de natuur-, milieu- en dierenwelzijnwetgeving;

d.     uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken, dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;

e.     advies dient te worden ingewonnen bij het waterschap;

f.      daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ’Leiding – Olie’ geldt aanvullend dat :

1.     de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2.     er een verantwoording is opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3.     wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.


Artikel 6          Bedrijf

6.1        Bestemmingsomschrijving

6.1.1     Algemeen

De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     niet-agrarische bedrijven, zoals opgenomen in 6.1.2, onder a.;

b.     aan huis verbonden beroep en/of bedrijf;

c.     water en waterhuishoudkundige doeleinden;

d.     extensief dagrecreatief medegebruik;

e.     erfbeplanting;

f.      landschappelijke inpassing van bouwwerken en voorzieningen;

één en ander met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen, waaronder perceelsontsluitingen, en overeenkomstig de in 6.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.

6.1.2     Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 6.1.1:

a          Staat van niet-agrarische bedrijven

Op de gronden met deze bestemming zijn overeenkomstig de aanduidingen aanvullend de volgende bedrijven toegestaan, genoemd in de navolgende Staat van niet-agrarische bedrijven en maximaal één bedrijf per bestemmingsvlak:

 

Afkor-ting

Aanduiding

Betekenis in regels

Straat

Huis-num-mer

Bebouw-de opper-vlakte (m˛)

(sb-1)

specifieke vorm van bedrijf - 1

Schildersbedrijf

Achterstraat

2A/B

400

(sb-2)

specifieke vorm van bedrijf - 2

Statische opslag

Achterstraat

9

1.500

(sb-3)

specifieke vorm van bedrijf - 3

Statische opslag

Baarschot-sestraat

3

900

(sb-4)

specifieke vorm van bedrijf - 4

Garagebedrijf (autoverkoop, reparatie- en  herstelwerk-zaamheden)

Bavelstraat

8(A)

755

(sb-5)

specifieke vorm van bedrijf - 5

Catering

Berkenstraat

2

1.700

(sb-6)

specifieke vorm van bedrijf – 6

 

 

Groothandel in banden

Bredaseweg

162

935

(sb-7)

specifieke vorm van bedrijf - 7

Garagebedrijf (autoverkoop, reparatie- en  herstelwerk-zaamheden)

Eindsepad

12

2.067

(sb-8)

specifieke vorm van bedrijf – 8

Autoschadebe-drijf en –spuiterij

Heikantse-straat

42 (A)

822

(sb-9)

Specifieke vorm van bedrijf – 9

Bedrijfsverza-melgebouw cat. 1 en 2

Hespelaar

30

1.120

(sb-10)

specifieke vorm van bedrijf – 10

Transportbedrijf

Hoge Dijk

3

804

(sb-11)

specifieke vorm van bedrijf – 11

Transportbedrijf

Hoge Dijk

22A / 22B / 24

473

(sb-12)

specifieke vorm van bedrijf – 12

Autoherstelbe-drijf

Hoogstraat

106 / 106 B

667

(sb-13)

specifieke vorm van bedrijf – 13

Agrarisch toeleveringsbe-drijf

Provinciale-weg

30

4.200

(sb-14)

specifieke vorm van bedrijf – 14

Rietdekker

Provinciale-weg

53

489

(sb-15)

specifieke vorm van bedrijf – 15

Metaalbewer-kingsbedrijf

Provinciale-weg

57 / 59

333

(sb-16)

specifieke vorm van bedrijf – 16

Garagebedrijf

(autoverkoop, reparatie- en herstelwerk-zaamheden)

Provinciale-weg

63

337

(sb-17)

specifieke vorm van bedrijf – 17

Metaalbewer-kingsbedrijf

Provinciale-weg

64

139

(sb-18)

specifieke vorm van bedrijf – 18

Statische opslag

Provinciale-weg

65

350

(sb-19)

specifieke vorm van bedrijf – 19

Statische opslag

Provinciale-weg

73 A

200

(sb-20)

specifieke vorm van bedrijf – 20

Statische opslag

Provinciale-weg

76 A

1.278

(sb-21)

specifieke vorm van bedrijf – 21

Kapsalon

Provinciale-weg

79

175

(sb-22)

specifieke vorm van bedrijf – 22

Horeca categorie 1 en groot- en detailhandel in decoratie-artikelen

 

Provinciale-weg

85

330

(sb-23)

specifieke vorm van bedrijf – 23

Garagebedrijf (autoverkoop, reparatie- en herstelwerk-zaamheden) met verkoop-punt brandstof-fen zonder LPG

Provinciale-weg

98

850

(sb-24)

specifieke vorm van bedrijf – 24

Aannemersbe-drijf en groot-handel in civieltechnische producten

Provinciale-weg

111

800

(sb-25)

specifieke vorm van bedrijf – 25

Elektrotech-nisch installatie-bedrijf

Provinciale-weg

116 / 116 A

350

(sb-26)

specifieke vorm van bedrijf – 26

Statische opslag

Provinciale-weg

141/ 141 A

500

(sb-27)

specifieke vorm van bedrijf – 27

Leerverwer-kingsbedrijf

Provinciale-weg

122

807

(sb-28)

specifieke vorm van bedrijf – 28

Statische opslag

Provinciale-weg

122 A

600

(sb-29)

specifieke vorm van bedrijf – 29

Handel- en verkoop hekwerken

Provinciale-weg

124

1.496

(sb-30)

specifieke vorm van bedrijf – 30

Groothandel in hout

Provinciale-weg

154

609

(sb-31)

specifieke vorm van bedrijf – 31

Groothandel in cosmetica

Provinciale-weg

193

251

(sb-32)

specifieke vorm van bedrijf – 32

Garagebedrijf (autoverkoop, reparatie- en herstelwerk-zaamheden)

Provinciale-weg

194 / 194 A

750

(sb-33)

specifieke vorm van bedrijf – 33

Bakkerij

Provinciale-weg

203

235

(sb-34)

specifieke vorm van bedrijf – 34

Opslag verhuurbedrijf in materiaal voor horeca en evenementen

Provinciale-weg

211

1.000

(sb-35)

specifieke vorm van bedrijf – 35

Garagebedrijf (autoverkoop, reparatie- en  herstelwerk-zaamheden)

Rijksweg

50 (A)

494

(sb-36)

specifieke vorm van bedrijf – 36

Verkooppunt brandstoffen met LPG met daaraan gelieerde en  ondergeschikte detailhandel

Rijksweg

A 27

15

225

(sb-37)

specifieke vorm van bedrijf – 37

Verkooppunt brandstoffen met LPG met daaraan gelieerde en  ondergeschikte detailhandel

Rijksweg

A 27

22

273

(sb-38)

specifieke vorm van bedrijf – 38

Verkooppunt brandstoffen met LPG met daaraan gelieerde en  ondergeschikte detailhandel

Rijksweg

A 59

6

273

(sb-39)

specifieke vorm van bedrijf – 39

Aannemersbe-drijf

Ruiterspoor

47

892

(sb-40)

specifieke vorm van bedrijf – 40

Statische opslag

Tilburgse-baan

7

604

(sb-41)

specifieke vorm van bedrijf – 41

Metaalbewer-kingsbedrijf

Vrachelse-straat

58

704

(sb-42)

specifieke vorm van bedrijf – 42

Meubelfabriek

Vrachelse-straat

62 + 64

1.948

(sb-43)

specifieke vorm van bedrijf – 43

Metaalhandel-bedrijf

Vraggelse-baan

15A

675

(sb-66)

specifieke vorm van bedrijf - 66

groothandel in (banden)lijm-producten en wegenwacht-services

Provinciale-weg

162

500

 

b          Aan huis verbonden beroep en/of bedrijf

Voor aan huis verbonden beroep en/of bedrijf gelden de volgende bepalingen:

1.     er moet sprake zijn van een bouwvlak, waarop minimaal één bedrijfswoning is toegestaan;

2.     de activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bedrijfswoning en de bij deze woning behorende bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 50 m2;

3.     het betreft een activiteit behorend tot milieucategorie 1 of 2, als opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten of een qua milieuhinder en ruimtelijke uitstraling vergelijkbare activiteit;

4.     buitenopslag ten dienste van het aan huis verbonden beroep en/of bedrijf is niet toegestaan;

5.     horeca en detailhandel (w.o. showroom en/of afhaalpunt c.q. logistieke functie, al dan niet t.b.v. internethandel) zijn niet toegestaan;

6.     de activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de woning;

7.     er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

8.     de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

9.     de nevenactiviteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

10.  het aan huis verbonden beroep en/of bedrijf vindt niet plaats in kassen of teeltondersteunende voorzieningen.

 

c          Landschappelijke inpassing

De gronden, welke nader zijn aangeduid met de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ mogen alleen worden gebruikt als landschappelijke inpassing, ten behoeve van de op het bestemmingsvlak toegestane bouwwerken en voorzieningen.

6.2        Bouwregels

6.2.1     Algemeen

In het algemeen geldt voor het bouwen het volgende:

a.     uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming;

b.     indien blijkens de aanduiding 'relatie' sprake is van een koppeling van twee bestemmingsvlakken, dan zijn hierop de bepalingen met betrekking tot een enkel bestemmingsvlak van overeenkomstige toepassing.

6.2.2     Gebouwen algemeen

Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.     gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

b.     gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd:

1.     op een afstand van minimaal 3 m. achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning;

2.     indien geen bedrijfswoning aanwezig is, dient de minimale afstand van de bebouwing tot aan de as van een weg, waaraan wordt gebouwd, 15 m. te bedragen;

3.     indien een bedrijfsgebouw op een kortere afstand dan 15 m. van de as van de weg, dan wel op een kortere afstand van de weg dan de bedrijfswoning is gelegen, dan geldt als rooilijn de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde bedrijfsgebouw;

c.     de afstand van gebouwen tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ten minste:

1.     1,5 m. voor gebouwen met een goothoogte van 3,5 m. of minder;

2.     3 m. voor een gebouw met een goothoogte van meer dan 3,5 m.

Indien de perceelsgrens is gelegen in water worden voormelde maten gemeten vanuit de boveninsteek van de betreffende oever.


6.2.3     Bedrijfsgebouwen

Voor bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.     de goothoogte bedraagt niet meer dan 6 m., met dien verstande dat de bestaande grotere goothoogte als maximum geldt;

b.     de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10 m., met dien verstande dat de bestaande grotere bouwhoogte als maximum geldt;

c.     de bebouwde oppervlakte bedraagt niet meer dan in de tabel in 6.1.2, onder a. is opgenomen.

6.2.4     Bedrijfswoning

Voor een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

a.     er is maximaal één bedrijfswoning toegestaan per bestemmingsvlak, met dien verstande dat:

1.     ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan;

2.     ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aangegeven maximale aantal wooneenheden het toegestane maximale aantal bedrijfswoningen is;

3.     ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - inpandig' dient de bedrijfswoning in één van de bedrijfsgebouwen te worden opgericht;

4.     indien een bedrijfswoning is toegestaan, welke nog niet is gebouwd, is de bouw hiervan uitsluitend toegestaan na verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in 6.3.3;

b.     de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m3, met dien verstande dat:

1.     een bestaande grotere inhoud als maximum geldt;

2.     bij monumenten het gehele pand mag worden benut voor de bedrijfswoning, ook als dit leidt tot een grotere inhoudsmaat dan 750 m3;

3.     bij het bepalen van de inhoud van een woning worden voor bewoning bestemde aangebouwde bijbehorende bouwwerken meegerekend;

c.     de goothoogte bedraagt niet meer dan 4,5 m., met dien verstande dat een bestaande grotere goothoogte als maximum geldt;

d.     de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 9 m., met dien verstande dat een bestaande grotere bouwhoogte als maximum geldt.

6.2.5     Herbouw bedrijfswoning

Voor herbouw van bestaande woningen gelden aanvullend de volgende voorwaarden:

a.     de herbouw vindt plaats op de (voor zover aanwezige) bestaande fundamenten van de bedrijfswoning;

b.     de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen bedrijfswoning(en) wijkt niet af van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en);

c.     verzekerd is dat overtollige bebouwing (voormalige bedrijfsbebouwing of bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken) wordt gesloopt.


6.2.6     Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning voldoen aan de volgende kenmerken:

a.     de gezamenlijke oppervlakte van niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken per bedrijfswoning bedraagt maximaal 100 m2;

b.     de goothoogte bedraagt maximaal 3,5 m., met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt;

c.     de bouwhoogte bedraagt maximaal 6 m., met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt.

6.2.7     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voldoen aan de volgende kenmerken:

a.     ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' voor of op de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning:

1.     de bouwhoogte bedraagt maximaal 1 m.;

b.     ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning:

1.     de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen bedraagt maximaal 2 m.;

2.     de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 12 m.;

c.     aanvullend op het voorgaande geldt, dat indien geen bedrijfswoning aanwezig is, dan als deze rooilijn de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde gebouw geldt;

d.     buiten de aanduiding 'bouwvlak':

1.     op het perceelsdeel, gelegen tussen de weg en de voorzijde van het aangeduide bouwvlak, mag de bouwhoogte maximaal 1 m. bedragen;

2.     overigens geldt een bouwhoogte van maximaal 2,5 m.;

e.     met dien verstande, dat ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ geen bouwwerken zijn toegestaan.

6.3        Afwijken van de bouwregels

6.3.1     Omgevingsvergunning afstand tot zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.2, onder c., teneinde af te wijken van de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, mits:

a.     de situering stedenbouwkundig, landschappelijk en verkeerskundig aanvaardbaar is;

b.     de situering niet leidt tot aantasting van rechten en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen en de daarop aanwezige bouwwerken.

6.3.2     Omgevingsvergunning m.b.t. herbouw bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.5, teneinde herbouw van de bedrijfswoning op een andere wijze mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     de bedrijfswoning wordt binnen het bouwvlak gerealiseerd;

b.     er dient sprake te zijn van (zekerheidsstelling omtrent de) sloop van de bestaande bedrijfswoning én overtollige bebouwing (voormalige bedrijfsgebouwen, al dan niet bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken);

c.     de situering en bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de bedrijfswoning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

d.     de situering van de bedrijfswoning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

6.3.3     Omgevingsvergunning m.b.t. bouw 1e bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door het verlenen  van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.4, lid a., onder 1., teneinde de bouw van de eerste bedrijfswoning mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     de bedrijfswoning is noodzakelijk vanwege de aard van de bedrijfsvoering. De noodzaak mag niet het gevolg zijn van een eerder aanwezige, doch afgestoten bedrijfswoning;

b.     de situering van de woning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

c.     de situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

d.     aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

6.3.4     Omgevingsvergunning grotere inhoud in cultuurhistorisch waardevolle panden en langgevelboerderijen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.4, onder b., teneinde een grotere inhoudsmaat mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     er is sprake van een langgevelboerderij of, blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies, van een cultuurhistorisch waardevolle pand;

b.     de vergroting van de inhoud plaats vindt binnen het bestaande bouwvolume, dus zonder vergroting van het pand;

c.     het gehele pand mag worden benut voor de bedrijfswoning;

d.     aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

6.4        Specifieke gebruiksregels

6.4.1     Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen:

a.     het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik, met dien verstande dat buitenopslag voor de voorgevel en het verlengde daarvan niet is toegestaan;

b.     detailhandel en horeca, behoudens het bepaalde in 6.1.2, onder a., waarbij bij een verkooppunt brandstoffen (met of zonder LPG), daaraan ondergeschikte detailhandel van andere goederen is toegestaan, tot een verkoopvloeroppervlakte van maximaal 100 m˛;

c.     gebruik als woning met uitzondering van de toegestane bedrijfswoningen, voor zover het de huisvesting betreft van (het huishouden van) een persoon die op het bedrijf, waarvan de bedrijfswoning planologisch onderdeel uitmaakt, werkzaam is;

d.     het uitoefenen van een bed & breakfast;

e.     huisvesting van (seizoens)arbeiders en kamerverhuur;

f.      een seksinrichting;

g.     geluidzoneringsplichtige inrichtingen;

h.     risicovolle inrichtingen;

i.      de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een

10-6 risicocontour hebben die het bestemmingsvlak overschrijdt, met uitzondering van bestaande situaties;

j.      ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – 24‘ (Provincialeweg 111) mogen, met uitzondering van de bedrijfswoning, gebouwen niet als zodanig worden gebruikt, dat deze in de zin van de Wet geurhinder en veehouderij als geurgevoelig object moeten worden beschouwd.

6.5        Afwijken van de gebruiksregels

6.5.1     Omgevingsvergunning naar andere vorm van niet-agrarisch bedrijf

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.1, teneinde een andere vorm van een niet-agrarisch bedrijf toe te staan, mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:

a.     de andere vorm van het niet-agrarisch bedrijf heeft maximaal milieucategorie 2, als opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten of een qua milieuhinder en ruimtelijke uitstraling vergelijkbare activiteit;

b.     aangetoond dient te worden, dat in ruimtelijk en milieuhygiënisch opzicht een verbetering voor de omgeving plaatsvindt, in vergelijking met de gevolgen van het in 6.1.2, onder a. opgenomen bedrijf;

c.     er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik;

d.     qua grootte en ruimtebeslag is het passend op de locatie en in de omgeving;

e.     niet toegestaan is:

1.     buitenopslag, anders dan noodzakelijk voor het op de bestemming gerichte gebruik;

2.     detailhandel;

3.     horeca;

4.     kassen;

f.      er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

g.     er dient een bedrijfsplan te worden overgelegd, waaruit blijkt dat de ontwikkeling concreet en (financieel) uitvoerbaar is; bij twijfel hieromtrent kan er een onafhankelijk deskundig advies worden ingewonnen;

h.     er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in de omgeving aanwezige waarden;

i.      de omschakeling is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefmilieu) aanvaardbaar;

j.      het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

k.     de ontwikkeling draagt bij aan de ontwikkeling van een gemengde plattelandseconomie;

l.      de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een grootschalige voorziening, waaronder wordt verstaan een voorziening waarbij blijkens een economisch effectenonderzoek het te verwachten aantal bezoekers en overnachtingen samen genomen meer dan 100.000 per jaar bedraagt;

m.   aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

6.5.2     Omgevingsvergunning bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.4.1, onder d., teneinde een bed & breakfast toe te staan, mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:

a.     er moet sprake zijn van een bouwvlak, waarop minimaal één bedrijfswoning is toegestaan;

b.     de activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bedrijfswoning en de bij deze woning behorende bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 100 m2;

c.     het maximaal aantal bedden is niet meer dan 10;

d.     een bed & breakfast is alleen toegestaan in de vorm van niet-zelfstandige woonruimte(n);

e.     de activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de woning;

f.      er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

g.     de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

h.     de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

6.5.3     Omgevingsvergunning huisvesting (seizoens)arbeiders en kamerverhuur

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.4.1, onder e., ten behoeve van huisvesting van (seizoens)arbeiders en/of kamerverhuur, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     huisvesting vindt uitsluitend plaats in de bedrijfswoning;

b.     er is sprake van huisvesting in een niet-zelfstandige woonruimte;

c.     per bewoner van het object is minimaal 24 m2 gebruiksoppervlakte, zoals gedefinieerd in de bouwverordening en het bouwbesluit, aan gezamenlijke woonruimten en eigen woonruimten, aanwezig;

d.     in het object wordt aan maximaal 6 personen woonruimte geboden;

e.     er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

f.      de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

g.     de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

h.     er dient een minimale afstand van een object waarin niet-zelfstandige woonruimte is toegestaan, tot andere (bedrijfs)woningen waarin dat eveneens is toegestaan, van minimaal 250 m. te worden aangehouden. Van deze minimale afstandseis kan worden afgeweken, wanneer kan worden aangetoond, dat de draagkracht van het gebied daarmee niet onevenredig wordt aangetast.

6.5.4     Omgevingsvergunning mantelzorg in afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.4.1 en toestaan, dat een vrijstaand bijbehorend bouwwerk of een deel van de bedrijfswoning gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     de afhankelijke woonruimte is gelegen binnen een bouwvlak, waarop minimaal één bedrijfswoning is toegestaan;

b.     ingeval van een bijbehorend bouwwerk is de afhankelijke woonruimte gelegen op een maximale afstand van 15 m. van de bedrijfswoning;

c.     de totaal toegestane oppervlakte welke als afhankelijke woonruimte mag worden ingezet bedraagt maximaal 100 m2;

d.     de huisvesting moet ten dienste staan van het verlenen van mantelzorg aan een zorgbehoevende, waarvan de noodzaak hiertoe via een indicatiestelling is aangetoond;

e.     ten behoeve van de huisvesting van een zorgbehoevende mogen die voorzieningen worden aangebracht, die zelfstandige bewoning mogelijk maken;

f.      er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de afhankelijke woonruimte, waaronder voor het aspect geur;

g.     de situering van de afhankelijke woonruimte is milieukundig aanvaardbaar, waarbij in ieder geval moet zijn voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder, danwel hiervoor een hogere grenswaarde is vastgesteld;

h.     het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast;

i.      de situering van de afhankelijke woonruimte leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

j.      de omgevingsvergunning wordt ingetrokken, indien de noodzaak uit een oogpunt van mantelzorg vervalt. Daarbij dienen de voorzieningen, die zelfstandige bewoning mogelijk maakten, dusdanig verwijderd te worden, dat zelfstandige bewoning niet meer mogelijk is.


6.6        Wijzigingsbevoegdheid

6.6.1     Wijziging wonen / woningsplitsing / toevoegen woning

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden met de aanduiding 'bouwvlak' wijzigen in artikel 23 ‘Wonen’ of artikel 24 ‘Wonen – Lint’, waarbij na bedrijfsbeëindiging de verbouw van een voormalige bedrijfswoning of (woon)boerderij voor wonen kan worden toegestaan; tevens kan daarbij woningsplitsing worden toegestaan. Een en ander mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a.     de bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken, met inbegrip van die bijbehorende bouwwerken waarvoor in het kader van mantelzorg bewoning tijdelijk mogelijk is, bedraagt niet meer dan 100 m2 per woning; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

b.     in afwijking van het bepaalde onder a. kan een grotere oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken worden toegestaan indien overtollige bebouwing wordt gesloopt. Er is in die situatie maximaal 20% van het te slopen bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken toegestaan, tot een totale bebouwde oppervlakte van in totaal maximaal 200 m2;

c.     één extra woning (al dan niet door woningsplitsing) is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

1.     de extra woning komt in een pand met een monumentenstatus of in een langgevelboerderij. Over het aspect, of sprake is van een langgevelboerderij wordt onafhankelijk deskundig advies ingewonnen;

2.     de extra woning is uitsluitend toegestaan indien dit mede is gericht op het behoud of herstel van deze cultuurhistorische waardevolle bebouwing als bedoeld onder sub 1; hieromtrent wordt deskundig advies ingewonnen;

3.     het pand mag (ten behoeve van de extra woning) niet worden uitgebreid;

d.     de toevoeging van de woning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

e.     de situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

f.      er wordt een bij de woonfunctie passende omvang van het bestemmingsvlak ‘Wonen’ opgenomen, waarbij de omvang van het bestemmingsvlak per woning maximaal 1.500 m2 bedraagt; het resterende deel van het bestemmingsvlak wordt verwijderd;

g.     de regels van artikel 23 ‘Wonen’ of, ingeval van ligging in het Lint Oosteind, artikel 24 ‘Wonen-Lint’ worden per wooneenheid van overeenkomstige toepassing verklaard, met dien verstande dat de inhoudsmaat na woningsplitsing niet mag worden vergroot;

h.     er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

i.      aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan;

j.      daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie’ geldt aanvullend, dat:

1.     de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2.     een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3.     wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.


Artikel 7          Bedrijf - Nutsvoorziening

7.1        Bestemmingsomschrijving

7.1.1     Algemeen

De voor Bedrijf - Nutsvoorziening aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     nutsbedrijven, als opgenomen in 7.1.2, onder a.;

b.     nutsvoorzieningen in de vorm van gebouwen, bouwwerken en bovengrondse en ondergrondse leidingen;

c.     water en waterhuishoudkundige doeleinden;

d.     erfbeplanting;

e.     landschappelijke inpassing van bouwwerken en voorzieningen;

één en ander met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen, waaronder perceelsont-sluitingen, parkeervoorzieningen, lichtvoorzieningen, erf- en terreinafscheidingen en overeenkomstig de in 7.1.2. opgenomen nadere detaillering van de bestemming.

7.1.2     Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 7.1.1, onder a.:

a          Staat van nutsbedrijven

Op de gronden met deze bestemming zijn overeenkomstig de aanduidingen uitsluitend toegestaan de nutsbedrijven, genoemd in de navolgende Staat van nutsbedrijven:

 

Afkorting

Aanduiding

Betekenis in regels

Straat

Huisnummer

Bebouwde oppervlak-te (m˛/ %)

Goot-hoogte (m)

(sb-n1)

specifieke vorm van bedrijf –nuts 1

Meet- en regel-station

Groenendijk

27

25 %

6

(sb-n2)

specifieke vorm van bedrijf –nuts 2

Transformatie-station

Hoge Dijk

38

25 %

9

(sb-n3)

specifieke vorm van bedrijf –nuts 3

Telecommuni-catiemast / UMTS zendmast

Kalbergse-weg

3

100 %

nvt

 

(sb-n4)

specifieke vorm van bedrijf –nuts 4

Drinkwaterpro-ductiebedrijf

Oude Bredasebaan

10

25 %

7

(sb-n5)

specifieke vorm van bedrijf –nuts 5

Transformatie-station

Parallelweg

8

25 %

9

(sb-n6)

specifieke vorm van bedrijf –nuts 6

Pompstation brandstof

Provinciale-weg

241

25 %

6

(sb-n7)

specifieke vorm van bedrijf -nuts 7

 

Pompstation brandstof

Provinciale-weg

243/ 245

25 %

6

(sb-n8)

specifieke vorm van bedrijf - nuts 8

Telecommuni-catiemast / UMTS zendmast

Rijksweg

211

100 %

nvt

(sb-n9)

specifieke vorm van bedrijf –nuts 9

Rioolwaterzuive-ringsinstallatie

Statendam

90

25 %

6

 

(sb-n10)

specifieke vorm van bedrijf –nuts 10

Drinkwaterpro-ductiebedrijf

Wethouder van Dijklaan

13

25 %

7

(sb-n11)

specifieke vorm van bedrijf –nuts 11

Telecommuni-catiemast / UMTS zendmast

Heikant

2

100 %

nvt

7.2        Bouwregels

7.2.1     Algemeen

In het algemeen geldt voor het bouwen het volgende:

a.     uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming;

b.     indien blijkens de aanduiding 'relatie' sprake is van een koppeling van twee bestemmingsvlakken, dan zijn hierop de bepalingen met betrekking tot een enkel bestemmingsvlak van overeenkomstige toepassing.

7.2.2     Gebouwen

Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.     gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

b.     gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd:

1.     op een afstand van minimaal 3 m. achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning;

2.     indien geen bedrijfswoning aanwezig is, dient de minimale afstand van de bebouwing tot aan de as van een weg, waaraan wordt gebouwd, 15 m. te bedragen;

3.     indien een bedrijfsgebouw op een kortere afstand dan 15 m. van de as van de weg, dan wel op een kortere afstand van de weg dan de bedrijfswoning is gelegen, dan geldt als rooilijn de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde bedrijfsgebouw;

c.     de afstand van gebouwen tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ten minste:

1.     1,5 m. voor gebouwen met een goothoogte van 3,5 m. of minder;

2.     3 m. voor een gebouw met een goothoogte van meer dan 3,5 m.;

Indien de perceelsgrens is gelegen in water, worden voormelde maten gemeten vanuit de boveninsteek van de betreffende oever;

d.     de goothoogte bedraagt niet meer dan de goothoogte, zoals die is opgenomen in 7.1.2, onder a.;

e.     de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10 m., met dien verstande dat de bestaande grotere bouwhoogte als maximum geldt;

f.      de bebouwde oppervlakte bedraagt niet meer dan in de tabel in 7.1.2, onder a., is opgenomen; ingeval van een bebouwingspercentage wordt dit percentage berekend over de oppervlakte van de aanduiding 'bouwvlak' en niet over het gehele bestemmingsvlak;

g.     Voor gebouwen die niet zijn opgenomen in 7.1.2, onder a. geldt de bestaande maatvoering als maximum.

7.2.3     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken geen gebouwen zijnde voldoen aan de volgende kenmerken:

a.     de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen bedraagt maximaal 3,5 m.;

b.     de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 4 m.

7.3        Afwijken van de bouwregels

7.3.1     Omgevingsvergunning afstand tot zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.2.2, onder c., teneinde af te wijken van de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, mits:

a.     de situering stedenbouwkundig, landschappelijk en verkeerskundig aanvaardbaar is;

b.     de situering niet leidt tot aantasting van rechten en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen en de daarop aanwezige bouwwerken.

7.4        Specifieke gebruiksregels

7.4.1     Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen:

a.     het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik, met dien verstande dat buitenopslag voor de voorgevel en het verlengde daarvan niet is toegestaan;

b.     detailhandel of horeca;

c.     gebruik als woning;

d.     het uitoefenen van een aan huis verbonden beroeps- en/of bedrijfsactiviteit;

e.     huisvesting van (seizoens)arbeiders en kamerverhuur;

f.      een seksinrichting;

g.     geluidzoneringsplichtige inrichtingen;

h.     risicovolle inrichtingen;

i.      de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een

10-6 risicocontour hebben die het bestemmingsvlak overschrijdt, met uitzondering van bestaande situaties.


Artikel 8          Bedrijf - Semi-agrarisch bedrijf

8.1        Bestemmingsomschrijving

8.1.1     Algemeen

De voor Bedrijf - Semi-agrarisch bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     semi-agrarische bedrijven, zoals opgenomen in 8.1.2, onder a.;

b.     aan huis verbonden beroep en/of bedrijf;

c.     behoud, herstel en ontwikkeling van landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden;

d.     water en waterhuishoudkundige doeleinden;

e.     extensief dagrecreatief medegebruik;

f.      erfbeplanting;

g.     landschappelijke inpassing van bouwwerken en voorzieningen.

één en ander met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen, waaronder perceels-ontsluitingen en overeenkomstig de in 8.1.2. opgenomen nadere detaillering van de bestemming.

8.1.2     Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 8.1.1:

a          Staat van semi-agrarische bedrijven

Op de gronden met deze bestemming zijn overeenkomstig de aanduidingen aanvullend de volgende bedrijven toegestaan, genoemd in de navolgende Staat van semi-agrarische bedrijven en maximaal één bedrijf per bestemmingsvlak:

 

Afkorting

Aanduiding

Betekenis in regels

Straat

Huisnummer

Bebouwde oppervlakte (m˛)

(sb-44)

specifieke vorm van bedrijf - 44

Grondverzet en Loonwerkbedrijf

Achterstraat

28

567

(sb-45)

specifieke vorm van bedrijf - 45

Paardenpension

Bavelstraat

11

1.690

(sb-46)

specifieke vorm van bedrijf - 46

Hoveniersbedrijf

Bavelstraat

33 (A)

1.190

(sb-47)

specifieke vorm van bedrijf - 47

Hoveniersbedrijf

Berkenstraat

27

900

(sb-48)

specifieke vorm van bedrijf - 48

Loonwerkbedrijf

Dordrechtse-weg

13+15

670

(sb-49)

specifieke vorm van bedrijf - 49

Loonwerkbedrijf

Eindsepad

7 (A)

9.068

(sb-50)

specifieke vorm van bedrijf - 50

Hoveniersbedrijf

Eindsepad

14

300

(sb-51)

specifieke vorm van bedrijf - 51

Hoveniersbedrijf

Groenendijk

35

1.500

(sb-52)

specifieke vorm van bedrijf – 52

 

Loonwerkbedrijf

Groenestraat

22

1.250

(sb-53)

specifieke vorm van bedrijf - 53

Loonwerkbedrijf

Heistraat

20

1.527

(sb-54)

specifieke vorm van bedrijf - 54

Hoveniersbedrijf

Houtsesteeg

3

300

(sb-55)

specifieke vorm van bedrijf - 55

Hoveniersbedrijf

Meerberg

12

412

(sb-56)

specifieke vorm van bedrijf - 56

Loonwerkbedrijf

Moerstraat

9 (A)

3.100

(sb-57)

specifieke vorm van bedrijf - 57

Hoveniersbedrijf

Provincialeweg

108 A

850

(sb-58)

specifieke vorm van bedrijf - 58

Honden en/of kattenpension

Rijksweg

31

140

(sb-59)

specifieke vorm van bedrijf - 59

Composterings-inrichting

Statendamweg

100

3.000

(sb-60)

specifieke vorm van bedrijf - 60

Paardenpension

Steenovense-baan

20

1.000

(sb-61)

specifieke vorm van bedrijf - 61

Paardenpension, met als neven-activiteit (tot maximaal 250 m˛) zorg en resocialisatie

Steenovense-baan

39

1.760

(sb-62)

specifieke vorm van bedrijf - 62

Honden en/of kattenpension met als neven-activiteit een hondentrim-salon

Ter Aalst

9

875

(sb-63)

specifieke vorm van bedrijf - 63

Loonwerkbedrijf

Vrachelsestraat

60

682

(sb-64)

Specifieke vorm van bedrijf - 64

Dierenartspraktijk

Hoogstraat

98 (A)

800

(sb-65)

specifieke vorm van bedrijf - 65

Paardenpension, met als neven-activiteit (tot maximaal 250 m˛) zorg en resocialisatie

Provincialeweg

45

1.500

b          Aan huis verbonden beroep en/of bedrijf

Voor aan huis verbonden beroep en/of bedrijf gelden de volgende bepalingen:

1.     er moet sprake zijn van een bouwvlak, waarop minimaal één bedrijfswoning is toegestaan;

2.     de activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bedrijfswoning en de bij deze woning behorende bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 50 m2;

3.     het betreft een activiteit behorend tot milieucategorie 1 of 2, als opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten of een qua milieuhinder en ruimtelijke uitstraling vergelijkbare activiteit;

4.     buitenopslag ten dienste van het aan huis verbonden beroep en/of bedrijf is niet toegestaan;

5.     horeca en detailhandel (w.o. showroom en/of afhaalpunt c.q. logistieke functie, al dan niet t.b.v. internethandel) zijn niet toegestaan;

6.     de activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de woning;

7.     er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

8.     de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

9.     de nevenactiviteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

10.  het aan huis verbonden beroep of bedrijf vindt niet plaats in kassen of teeltondersteunende voorzieningen.

 

c          Landschappelijke inpassing

De gronden, welke nader zijn aangeduid met de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ mogen alleen worden gebruikt als landschappelijke inpassing, ten behoeve van de op het bestemmingsvlak toegestane bouwwerken en voorzieningen.

8.2        Bouwregels

8.2.1     Algemeen

In het algemeen geldt voor het bouwen het volgende:

a.     uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming;

b.     indien blijkens de aanduiding 'relatie' sprake is van een koppeling van twee bestemmingsvlakken, dan zijn hierop de bepalingen met betrekking tot een enkel bestemmingsvlak van overeenkomstige toepassing.

8.2.2     Gebouwen algemeen

Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.     gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

b.     gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd:

1.     op een afstand van minimaal 3 m. achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning;

2.     indien geen bedrijfswoning aanwezig is, dient de minimale afstand van de bebouwing tot aan de as van een weg, waaraan wordt gebouwd, 15 m. te bedragen;

3.     indien een bedrijfsgebouw op een kortere afstand dan 15 m. van de as van de weg, dan wel op een kortere afstand van de weg dan de bedrijfswoning is gelegen, dan geldt als rooilijn de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde bedrijfsgebouw;

c.     de afstand van gebouwen tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ten minste:

1.     1,5 m. voor gebouwen met een goothoogte van 3,5 m. of minder;

2.     3 m. voor een gebouw met een goothoogte van meer dan 3,5 m.;

Indien de perceelsgrens is gelegen in water, worden voormelde maten gemeten vanuit de boveninsteek van de betreffende oever.

8.2.3     Bedrijfsgebouwen

Voor bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.     de goothoogte bedraagt niet meer dan 6 m., met dien verstande dat de bestaande grotere goothoogte als maximum geldt;

b.     de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10 m., met dien verstande dat de bestaande grotere bouwhoogte als maximum geldt;

c.     de bebouwde oppervlakte bedraagt niet meer dan in de tabel in 8.1.2, onder a. is opgenomen.

8.2.4     Bedrijfswoning

Voor een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

a.     er is maximaal één bedrijfswoning toegestaan per bestemmingsvlak, met dien verstande dat:

1.     ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is geen bedrijfswoning toegestaan;

2.     ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is het aangegeven maximale aantal wooneenheden het toegestane maximale aantal bedrijfswoningen;

3.     ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - inpandig' dient de bedrijfswoning in één van de bedrijfsgebouwen, en daarmee binnen het in artikel 8.1.2, onder a. genoemde oppervlakte, te worden opgericht;

4.     indien een bedrijfswoning is toegestaan, welke nog niet is gebouwd, is de bouw hiervan uitsluitend toegestaan na verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in 8.3.4;

b.     de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m3, met dien verstande dat:

1.     een bestaande grotere inhoud als maximum geldt;

2.     bij monumenten mag het gehele pand worden benut voor de bedrijfswoning, ook als dit leidt tot een grotere inhoudsmaat dan 750 m3;

3.     bij het bepalen van de inhoud van een woning worden voor bewoning bestemde aangebouwde bijbehorende bouwwerken meegerekend;

c.     de goothoogte bedraagt niet meer dan 4,5 m., met dien verstande dat een bestaande grotere goothoogte als maximum geldt;

d.     de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 9 m., met dien verstande dat een bestaande grotere bouwhoogte als maximum geldt.

8.2.5     Herbouw bedrijfswoning

Voor herbouw van bestaande woningen gelden aanvullend de volgende voorwaarden:

a.     de herbouw vindt plaats op de (voor zover aanwezige) bestaande fundamenten van de bedrijfswoning;

b.     de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen bedrijfswoning(en) wijkt niet af van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en);

c.     verzekerd is dat overtollige bebouwing (voormalige bedrijfsbebouwing of bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken) wordt gesloopt.

8.2.6     Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning voldoen aan de volgende kenmerken:

a.     de gezamenlijke oppervlakte van niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken per bedrijfswoning bedraagt maximaal 100 m2;

b.     de goothoogte bedraagt maximaal 3,5 m., met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt;

c.     de bouwhoogte bedraagt maximaal 6 m., met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt.

8.2.7     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken geen gebouwen zijnde, voldoen aan de volgende kenmerken:

a.     ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' voor of op de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning:

1.     de bouwhoogte bedraagt maximaal 1 m.;

b.     ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning:

1.     de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen bedraagt maximaal 2 m.;

2.     de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 12 m.;

c.     aanvullend op het voorgaande geldt, dat indien geen bedrijfswoning aanwezig is, dan als deze rooilijn de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde gebouw geldt;

d.     buiten de aanduiding 'bouwvlak':

1.     op het perceelsdeel, gelegen tussen de weg en de voorzijde van het aangeduide bouwvlak, mag de bouwhoogte maximaal 1 m. bedragen;

2.     overigens geldt een bouwhoogte van maximaal 2,5 m.;

e.     met dien verstande, dat ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ geen bouwwerken zijn toegestaan.

8.3        Afwijken van de bouwregels

8.3.1     Omgevingsvergunning afstand tot zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2.2, onder c., teneinde af te wijken van de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, mits:

a.     de situering stedenbouwkundig, landschappelijk en verkeerskundig aanvaardbaar is;

b.     de situering niet leidt tot aantasting van rechten en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen en de daarop aanwezige bouwwerken.

8.3.2     Omgevingsvergunning grotere oppervlakte bebouwing

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in 8.2.3, onder c., teneinde een grotere bebouwde oppervlakte aan bedrijfsbebouwing toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     het bedrijf is niet gelegen in een gebied met de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschap’;

b.     de in 8.1.2, onder a. opgenomen bebouwde oppervlakte mag met maximaal 15% worden vergroot;

c.     een hiertoe noodzakelijke uitbreiding van de aanduiding 'bouwvlak' is toegestaan;

d.     er sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik;

e.     qua grootte en ruimtebeslag het passend is op de locatie en in de omgeving;

f.      er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

g.     er dient een bedrijfsplan te worden overgelegd, waaruit blijkt dat de ontwikkeling concreet en (financieel) uitvoerbaar is; bij twijfel hieromtrent kan er een onafhankelijk deskundig advies worden ingewonnen;

h.     de uitbreiding is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- een leefklimaat) aanvaardbaar;

i.      het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

j.      de ontwikkeling draagt bij aan de ontwikkeling van een gemengde plattelandseconomie;

k.     de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een grootschalige voorziening, waaronder wordt verstaan een voorziening, waarbij blijkens een economisch effectenonderzoek het te verwachten aantal bezoekers en overnachtingen samen genomen meer dan 100.000 per jaar bedraagt;

l.      aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

8.3.3     Omgevingsvergunning m.b.t. herbouw bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2.5, teneinde herbouw van de bedrijfswoning op een andere wijze mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     de bedrijfswoning wordt binnen het bouwvlak gerealiseerd;

b.     er dient sprake te zijn van (zekerheidsstelling omtrent de) sloop van de bestaande bedrijfswoning én overtollige bebouwing (voormalige bedrijfsgebouwen, al dan niet bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken);

c.     de situering en bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de bedrijfswoning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

d.     de situering van de bedrijfswoning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

8.3.4     Omgevingsvergunning m.b.t. bouw 1e bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door het verlenen  van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2.4, lid a., onder 1., teneinde de bouw van de eerste bedrijfswoning mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     de bedrijfswoning is noodzakelijk vanwege de aard van de bedrijfsvoering. De noodzaak mag niet het gevolg zijn van een eerder aanwezige, doch afgestoten bedrijfswoning;

b.     de situering van de woning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

c.     de situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

d.     aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

8.3.5     Omgevingsvergunning grotere inhoud in cultuurhistorisch waardevolle panden en langgevelboerderijen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2.4, onder b., teneinde een grotere inhoudsmaat mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     er is sprake van een langgevelboerderij of, blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies, van een cultuurhistorisch waardevolle pand;

b.     de vergroting van de inhoud plaats vindt binnen het bestaande bouwvolume, dus zonder vergroting van het pand;

c.     het gehele pand mag worden benut voor de bedrijfswoning;

d.     aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

8.4        Specifieke gebruiksregels

8.4.1     Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen:

a.     het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik, met dien verstande dat buitenopslag voor de voorgevel en het verlengde daarvan niet is toegestaan;

b.     detailhandel en horeca, behoudens het bepaalde in 8.1.2, onder a. en uitgezonderd detailhandel als niet-zelfstandig onderdeel van de bedrijfsvoering en ondergeschikt aan de ter plaatse toegestane functie;

c.     gebruik als woning met uitzondering van de toegestane bedrijfswoningen, voor zover het de huisvesting betreft van (het huishouden van) een persoon die op het bedrijf, waarvan de bedrijfswoning planologisch onderdeel uitmaakt, werkzaam is;

d.     het uitoefenen van een bed & breakfast;

e.     huisvesting van (seizoens)arbeiders en kamerverhuur;

f.      een seksinrichting;

g.     geluidzoneringsplichtige inrichtingen;

h.     risicovolle inrichtingen;

i.      de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een

10-6 risicocontour hebben die het bestemmingsvlak overschrijdt, met uitzondering van bestaande situaties.


8.5        Afwijken van de gebruiksregels

8.5.1     Omgevingsvergunning naar andere vorm van semi-agrarisch bedrijf

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.1.1, teneinde een andere vorm van een semi-agrarisch bedrijf toe te staan, mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:

a.     de andere vorm van semi-agrarisch bedrijf heeft maximaal milieucategorie 2, als opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten of een qua milieuhinder en ruimtelijke uitstraling vergelijkbare activiteit;

b.     aangetoond dient te worden dat in ruimtelijk en milieuhygiënisch opzicht een verbetering voor de omgeving plaatsvindt, in vergelijking met de gevolgen van het in 8.1.2, onder a. opgenomen bedrijf;

c.     er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik;

d.     qua grootte en ruimtebeslag is het passend op de locatie en in de omgeving;

e.     niet toegestaan is:

1.     buitenopslag, anders dan noodzakelijk voor het op de bestemming gerichte gebruik;

2.     detailhandel;

3.     horeca;

4.     kassen;

f.      er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

g.     er dient een bedrijfsplan te worden overgelegd, waaruit blijkt dat de ontwikkeling concreet en (financieel) uitvoerbaar is; bij twijfel hieromtrent kan er een onafhankelijk deskundig advies worden ingewonnen;

h.     de omschakeling is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

i.      het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

j.      de ontwikkeling draagt bij aan de ontwikkeling van een gemengde plattelandseconomie;

k.     de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een grootschalige voorziening, waaronder wordt verstaan een voorziening, waarbij blijkens een economisch effectenonderzoek het te verwachten aantal bezoekers en overnachtingen samen genomen meer dan 100.000 per jaar bedraagt;

l.      aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

8.5.2     Omgevingsvergunning kleinschalig kamperen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.1.2, teneinde kleinschalig kamperen en de daarbij behorende voorzieningen, zoals sanitaire, dagrecreatieve (slechtweer)-voorzieningen, toe te staan, waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

b.     de activiteiten worden uitgeoefend in een bestaand gebouw; nieuwbouw is uitsluitend toegestaan, indien aangetoond wordt dat redelijkerwijs geen gebruik kan worden gemaakt van een aanwezig gebouw;

c.     er geldt een maximaal gebruiksvloeroppervlakte van gebouwen (niet zijnde de kampeermiddelen) van 250 m˛;

d.     plaatsing van kampeermiddelen wordt jaarrond toegestaan, met dien verstande dat vaste staanplaatsen (d.w.z. jaarrond gebruik door een en dezelfde persoon en / of plaatsing van een en hetzelfde kampeermiddel) niet is toegestaan;

e.     het betreft maximaal 25 plaatsen;

f.      de kampeerplaatsen dienen binnen 100 m. van het bijbehorende bouwvlak gelegen te zijn;

g.     de minimale afstand van een nieuw kleinschalig kampeerterrein tot een reeds bestaand recreatieterrein (al dan niet met stacaravans), kleinschalig kampeerterrein of natuurkampeerterrein dient in beginsel 500 m. te bedragen, ter voorkoming van een ongewenste concentratie aan recreatieterreinen. Van deze minimale afstandseis kan worden afgeweken, wanneer wordt aangetoond dat de draagkracht van het gebied daarmee niet onevenredig wordt aangetast;

h.     dagrecreatieve (slechtweer)voorzieningen en horeca-voorzieningen zijn mogelijk voor zover deze:

1.     gelieerd en ondergeschikt zijn aan het kleinschalige kampeerterrein;

2.     actief zijn tussen zonsop- en ondergang;

3.     vorm krijgen binnen het totaal oppervlak aan gebouwen / centrale voorzieningen dat bij kleinschalige kampeerterreinen is toegestaan, waarbij ten dienste van deze functies (al dan niet via een combinatie daarvan) in totaal maximaal 250 m˛ aan binnen- en buitenruimte mag worden ingezet;

4.     de voorzieningen mogen niet worden opengesteld voor anderen, dan degenen die gebruik maken van de kampeervoorziening;

i.      er dient op eigen terrein, binnen het bouwvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

j.      er is vanuit milieuoogpunt (o.m. geur, gebruik bestrijdingsmiddelen) sprake van een goed verblijfsklimaat voor de nevenactiviteit;

k.     de nevenactiviteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig aanvaardbaar;

l.      het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast;

m.   de nevenactiviteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving;

n.     er wordt voldaan aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant”.

8.5.3     Omgevingsvergunning bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.4.1, onder d., teneinde een bed en breakfast toe te staan, mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:

a.     er moet sprake zijn van een bouwvlak waarop minimaal één bedrijfswoning of plattelandswoning is toegestaan;

b.     de activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bedrijfswoning en de bij deze woning behorende bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 100 m2;

c.     het maximaal aantal bedden is niet meer dan 10;

d.     een bed & breakfast is alleen toegestaan in de vorm van niet-zelfstandige woonruimte(n);

e.     de activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de woning;

f.      er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

g.     de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

h.     de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

8.5.4     Omgevingsvergunning huisvesting (seizoens)arbeiders en kamerverhuur

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.4.1, onder e., ten behoeve van huisvesting van (seizoens)arbeiders en/of kamerverhuur, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     huisvesting vindt uitsluitend plaats in de bedrijfswoning;

b.     er is sprake van huisvesting in een niet-zelfstandige woonruimte;

c.     per bewoner van het object is minimaal 24 m2 gebruiksoppervlakte, zoals gedefinieerd in de bouwverordening en het bouwbesluit, aan gezamenlijke woonruimten en eigen woonruimten, aanwezig;

d.     in het object wordt aan maximaal 6 personen woonruimte geboden;

e.     er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

f.      de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

g.     de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

h.     er dient een minimale afstand van een object waarin niet-zelfstandige woonruimte is toegestaan, tot andere (bedrijfs)woningen, waarin dat eveneens is toegestaan, van minimaal 250 m. te worden aangehouden. Van deze minimale afstandseis kan worden afgeweken, wanneer kan worden aangetoond, dat de draagkracht van het gebied daarmee niet onevenredig wordt aangetast.

8.5.5     Omgevingsvergunning mantelzorg in afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.4.1 en toestaan, dat een vrijstaand bijbehorend bouwwerk of een deel van de bedrijfswoning gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     de afhankelijke woonruimte is gelegen binnen een bouwvlak, waarop minimaal één bedrijfswoning is toegestaan;

b.     ingeval van een bijbehorend bouwwerk is de afhankelijke woonruimte gelegen op een maximale afstand van 15 m. van de bedrijfswoning;

c.     de totaal toegestane oppervlakte, welke als afhankelijke woonruimte mag worden ingezet bedraagt maximaal 100 m2;

d.     de huisvesting moet ten dienste staan van het verlenen van mantelzorg aan een zorgbehoevende, waarvan de noodzaak hiertoe via een indicatiestelling is aangetoond;

e.     ten behoeve van de huisvesting van een zorgbehoevende mogen die voorzieningen worden aangebracht, die zelfstandige bewoning mogelijk maken;

f.      de situering van de afhankelijke woonruimte is milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

g.     de situering van de afhankelijke woonruimte leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

h.     de omgevingsvergunning wordt ingetrokken, indien de noodzaak uit een oogpunt van mantelzorg vervalt. Daarbij dienen de voorzieningen, die zelfstandige bewoning mogelijk maakten, dusdanig verwijderd te worden, dat zelfstandige bewoning niet meer mogelijk is.

8.5.6     Omgevingsvergunning sociaal maatschappelijke functies bij paardenpension

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in artikel 8.1.2, onder a., teneinde sociaal-maatschappelijke functies (zoals een zorgboerderij en vormen van resocialisatie), toe te staan als nevenactiviteit bij een paardenpension, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     het gehele paardenpension mag worden ingezet voor deze nevenactiviteit, met dien verstande dat de binnenruimte welke uitsluitend ten behoeve van de sociaal-maatschappelijke functie wordt ingezet (zoals ontvangst-, rust-, educatieruimte), niet meer bedraagt dan 250 m˛;

b.     de nevenactiviteiten mogen uitsluitend plaatsvinden in aanwezige gebouwen; nieuwbouw ten behoeve van de nevenactiviteiten is niet toegestaan;

c.     er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

d.     de nevenactiviteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

e.     de nevenactiviteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

8.6        Wijzigingsbevoegdheid

8.6.1     Wijziging wonen / woningsplitsing / toevoegen woning

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden met de aanduiding 'bouwvlak' wijzigen in artikel 23 ‘Wonen’ of artikel 24 ‘Wonen – Lint’, waarbij na bedrijfsbeëindiging de verbouw van een voormalige bedrijfswoning of (woon)boerderij voor wonen kan worden toegestaan; tevens kan daarbij woningsplitsing worden toegestaan. Een en ander mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a.      de bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken, met inbegrip van die bijbehorende bouwwerken, waarvoor in het kader van mantelzorg bewoning tijdelijk mogelijk is, bedraagt niet meer dan 100 m2 per woning; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

b.      in afwijking van het bepaalde onder a. kan een grotere oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken worden toegestaan, indien overtollige bebouwing wordt gesloopt. Er is in die situatie maximaal 20% van het te slopen bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken toegestaan, tot een totale bebouwde oppervlakte van in totaal maximaal 200 m2;

c.      één extra woning (al dan niet door woningsplitsing) is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

1.   de extra woning komt in een pand met een monumentenstatus of in een langgevelboerderij. Over het aspect, of sprake is van een langgevelboerderij wordt onafhankelijk deskundig advies ingewonnen;

2.   de extra woning is uitsluitend toegestaan indien dit mede is gericht op het behoud of herstel van deze cultuurhistorische waardevolle bebouwing als bedoeld onder sub 1.; hieromtrent wordt deskundig advies ingewonnen;

3.   het pand mag (ten behoeve van de extra woning) niet worden uitgebreid;

d.      de toevoeging van de woning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

e.      de situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

f.       er wordt een bij de woonfunctie passende omvang van het bestemmingsvlak ‘Wonen’ opgenomen, waarbij de omvang van het bestemmingsvlak per woning maximaal 1.500 m2 bedraagt; het resterende deel van het bestemmingsvlak wordt verwijderd;

g.      de regels van artikel 23 ‘Wonen’ of, ingeval van ligging in het Lint Oosteind, artikel 24 ‘Wonen-Lint’ worden per wooneenheid van overeenkomstige toepassing verklaard, met dien verstande dat de inhoudsmaat na woningsplitsing niet mag worden vergroot;

h.      er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

i.       aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan;

j.       daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie’ geldt aanvullend, dat:

1.     de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2.     een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3.     wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.


Artikel 9          Detailhandel

9.1        Bestemmingsomschrijving

9.1.1     Algemeen

De voor Detailhandel aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     detailhandel zoals opgenomen in 9.1.2, onder a.;

b.     aan huis verbonden beroep en/of bedrijf;

c.     water en waterhuishoudkundige doeleinden;

d.     extensief dagrecreatief medegebruik;

e.     erfbeplanting;

f.      landschappelijke inpassing van bouwwerken en voorzieningen;

één en ander met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen, waaronder perceelsontsluitingen en overeenkomstig de in 9.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.

9.1.2     Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 9.1.1:

a          Staat van detailhandelsbedrijven

Op de gronden met deze bestemming zijn overeenkomstig de aanduidingen uitsluitend de volgende bedrijven toegestaan, genoemd in de navolgende Staat van detailhandelsbedrijven en maximaal één bedrijf per bestemmingsvlak:

 

Afkorting

Aanduiding

Betekenis in regels

Straat

Huisnummer

Bebouwde oppervlakte (m˛)

(sdh-1)

specifieke vorm van detailhandel - 1

Tuincentrum, met daaraan gelieerde en ondergeschikte horeca, en verkoop van consumenten-vuurwerk

Heistraat

 

47 (A)

7.325

(sdh-2)

specifieke vorm van detailhandel – 2

Bloemen, planten, woningdecoratie en –inrichting

Provinciale-weg

88 A

260

b          Aan huis verbonden beroep en/of bedrijf

Voor aan huis verbonden beroep en/of bedrijf gelden de volgende bepalingen:

1.     er moet sprake zijn van een bouwvlak, waarop minimaal één bedrijfswoning is toegestaan;

2.     de activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bedrijfswoning en de bij deze woning behorende bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 50 m2;

3.     het betreft een activiteit behorend tot milieucategorie 1 of 2, als opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten of een qua milieuhinder en ruimtelijke uitstraling vergelijkbare activiteit;

4.     buitenopslag ten dienste van de nevenactiviteit is niet toegestaan;

5.     horeca en detailhandel (w.o. showroom en/of afhaalpunt c.q. logistieke functie, al dan niet t.b.v. internethandel) zijn niet toegestaan;

6.     de activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de woning;

7.     er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

8.     de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig (w.o. afwikkeling verkeer) en milieukundig (w.o. geur) aanvaardbaar;

9.     de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving, waaronder voor het aspect geur;

10.  de activiteit niet plaats vindt in kassen of teeltondersteunende voorzieningen.

9.2        Bouwregels

9.2.1     Algemeen

In het algemeen geldt voor het bouwen het volgende:

a.     uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming;

b.     indien blijkens de aanduiding 'relatie' sprake is van een koppeling van twee bestemmingsvlakken, dan zijn hierop de bepalingen met betrekking tot een enkel bestemmingsvlak van overeenkomstige toepassing.

9.2.2     Gebouwen algemeen

Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.     gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

b.     gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd:

1.     op een afstand van minimaal 3 m. achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning;

2.     indien geen bedrijfswoning aanwezig is, dient de minimale afstand van de bebouwing tot aan de as van een weg, waaraan wordt gebouwd, 15 m. te bedragen;

3.     indien een bedrijfsgebouw op een kortere afstand dan 15 m. van de as van de weg, dan wel op een kortere afstand van de weg dan de bedrijfswoning is gelegen, dan geldt als rooilijn de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde bedrijfsgebouw;

c.     de afstand van gebouwen tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ten minste:

1.     1,5 m. voor gebouwen met een goothoogte van 3,5 m. of minder;

2.     3 m. voor een gebouw met een goothoogte van meer dan 3,5 m.;

Indien de perceelsgrens is gelegen in water, worden voormelde maten gemeten vanuit de boveninsteek van de betreffende oever.


9.2.3     Bedrijfsgebouwen

Voor bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.     de goothoogte bedraagt niet meer dan 6 m., met dien verstande dat de bestaande grotere goothoogte als maximum geldt;

b.     de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10 m., met dien verstande dat de bestaande grotere bouwhoogte als maximum geldt;

c.     de bebouwde oppervlakte bedraagt niet meer dan in de tabel in 9.1.2, onder a., is opgenomen.

9.2.4     Bedrijfswoning

Voor een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

a.     er is maximaal één bedrijfswoning toegestaan per bestemmingsvlak, met dien verstande dat:

1.     ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is geen bedrijfswoning toegestaan;

2.     ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is het aangegeven maximale aantal wooneenheden het toegestane maximale aantal bedrijfswoningen;

3.     indien een bedrijfswoning is toegestaan, welke nog niet is gebouwd, is de bouw hiervan uitsluitend toegestaan na verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in 9.3.3;

b.     de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m3, met dien verstande dat:

1.     een bestaande grotere inhoud als maximum geldt;

2.     bij monumenten mag het gehele pand worden benut voor de bedrijfswoning, ook als dit leidt tot een grotere inhoudsmaat dan 750 m3;

3.     bij het bepalen van de inhoud van een woning worden voor bewoning bestemde aangebouwde bijbehorende bouwwerken meegerekend;

c.     de goothoogte bedraagt niet meer dan 4,5 m., met dien verstande dat een bestaande grotere goothoogte als maximum geldt;

d.     de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 9 m., met dien verstande dat een bestaande grotere bouwhoogte als maximum geldt.

9.2.5     Herbouw bedrijfswoning

Voor herbouw van bestaande woningen gelden aanvullend de volgende voorwaarden:

a.     de herbouw vindt plaats op de (voor zover aanwezige) bestaande fundamenten van de bedrijfswoning;

b.     de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen bedrijfswoning(en) wijkt niet af van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en);

c.     verzekerd is dat overtollige bebouwing (voormalige bedrijfsbebouwing of bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken) wordt gesloopt.


9.2.6     Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning voldoen aan de volgende kenmerken:

a.     de gezamenlijke oppervlakte van niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken per bedrijfswoning bedraagt maximaal 100 m2;

b.     de goothoogte bedraagt maximaal 3,5 m., met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt;

c.     de bouwhoogte bedraagt maximaal 6 m., met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt.

9.2.7     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken geen gebouwen zijnde voldoen aan de volgende kenmerken:

a.     ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' voor of op de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning:

1.     de bouwhoogte bedraagt maximaal 1 m.;

b.     ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning:

1.     de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen bedraagt maximaal 2 m.;

2.     de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 12 m.;

c.     aanvullend op het voorgaande geldt, dat indien geen bedrijfswoning aanwezig is, dan als deze rooilijn de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde gebouw geldt;

d.     buiten de aanduiding 'bouwvlak':

1.     op het perceelsdeel, gelegen tussen de weg en de voorzijde van het aangeduide bouwvlak, mag de bouwhoogte maximaal 1 m. bedragen;

2.     overigens geldt een bouwhoogte van maximaal 2,5 m.

9.3        Afwijken van de bouwregels

9.3.1     Omgevingsvergunning afstand tot zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.2.2, onder c., teneinde af te wijken van de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, mits:

a.     de situering stedenbouwkundig, landschappelijk en verkeerskundig aanvaardbaar is;

b.     de situering niet leidt tot aantasting van rechten en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen en de daarop aanwezige bouwwerken.

9.3.2     Omgevingsvergunning m.b.t. herbouw bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.2.5, teneinde herbouw van de bedrijfswoning op andere wijze mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     de bedrijfswoning wordt binnen het bouwvlak gerealiseerd;

b.     er dient sprake te zijn van (zekerheidsstelling omtrent de) sloop van de bestaande bedrijfswoning én overtollige bebouwing (voormalige bedrijfsgebouwen, al dan niet bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken);

c.     de situering en bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de bedrijfswoning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

d.     de situering van de bedrijfswoning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

9.3.3     Omgevingsvergunning m.b.t. bouw 1e bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.2.4, lid a., onder 1., teneinde de bouw van de eerste bedrijfswoning mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     de bedrijfswoning is noodzakelijk vanwege de aard van de bedrijfsvoering. De noodzaak mag niet het gevolg zijn van een eerder aanwezige, doch afgestoten bedrijfswoning;

b.     de situering van de woning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

c.     de situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

d.     aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

9.3.4     Omgevingsvergunning grotere inhoud in cultuurhistorisch waardevolle panden en langgevelboerderijen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.2.4, lid b., teneinde een grotere inhoudsmaat mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     er is sprake van een langgevelboerderij of, blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies, van een cultuurhistorisch waardevolle pand;

b.     de vergroting van de inhoud plaats vindt binnen het bestaande bouwvolume, dus zonder vergroting van het pand;

c.     het gehele pand mag worden benut voor de bedrijfswoning;

d.     aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

9.4        Specifieke gebruiksregels

9.4.1     Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen:

a.     het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik, met dien verstande dat buitenopslag voor de voorgevel en het verlengde daarvan niet is toegestaan;

b.     een supermarkt;

c.     horeca, behoudens het bepaalde in 9.1.2, onder a.;

d.     gebruik als woning met uitzondering van de toegestane bedrijfswoningen, voor zover het de huisvesting betreft van (het huishouden van) een persoon die op het bedrijf, waarvan de bedrijfswoning planologisch onderdeel uitmaakt, werkzaam is;

e.     het uitoefenen van een bed & breakfast;

f.      huisvesting van (seizoens)arbeiders en kamerverhuur;

g.     een seksinrichting;

h.     geluidzoneringsplichtige inrichtingen;

i.      risicovolle inrichtingen;

j.      de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een

10-6 risicocontour hebben, die het bestemmingsvlak overschrijdt, met uitzondering van bestaande situaties.

9.5        Afwijken van de gebruiksregels

9.5.1     Omgevingsvergunning naar andere vorm van detailhandel

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.1, teneinde een andere vorm van detailhandel toe te staan, mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:

a.     de andere vorm van detailhandel heeft maximaal milieucategorie 2, als opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten of een qua milieuhinder en ruimtelijke uitstraling vergelijkbare activiteit;

b.     aangetoond dient te worden, dat in ruimtelijk en milieuhygiënisch opzicht een verbetering voor de omgeving plaatsvindt, in vergelijking met de gevolgen van het in 9.1.2, onder a. opgenomen vorm van detailhandel;

c.     er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik;

d.     qua grootte en ruimtebeslag is het passend op de locatie en in de omgeving;

e.     niet toegestaan is:

1.     buitenopslag, anders dan noodzakelijk voor het op de bestemming gerichte gebruik;

2.     horeca;

3.     kassen;

f.      er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

g.     er dient een bedrijfsplan te worden overgelegd, waaruit blijkt dat de ontwikkeling concreet en (financieel) uitvoerbaar is; bij twijfel hieromtrent kan er een onafhankelijk deskundig advies worden ingewonnen;

h.     er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in de omgeving aanwezige waarden;

i.      de omschakeling is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

j.      het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

k.     de ontwikkeling draagt bij aan de ontwikkeling van een gemengde plattelandseconomie;

l.      de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een grootschalige voorziening, waaronder wordt verstaan een voorziening, waarbij blijkens een economisch effectenonderzoek, het te verwachten aantal bezoekers en overnachtingen samen genomen meer dan 100.000 per jaar bedraagt;

m.   aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

9.5.2     Omgevingsvergunning bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.4.1, onder e., teneinde een bed & breakfast toe te staan, mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:

a.     er moet sprake zijn van een bouwvlak, waarop minimaal één bedrijfswoning of plattelandswoning is toegestaan;

b.     de activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bedrijfswoning en de bij deze woning behorende bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 100 m2;

c.     het maximaal aantal bedden is niet meer dan 10;

d.     een bed & breakfast is alleen toegestaan in de vorm van niet-zelfstandige woonruimte(n);

e.     de activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de woning;

f.      er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

g.     de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

h.     de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

9.5.3     Omgevingsvergunning huisvesting (seizoens)arbeiders en kamerverhuur

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.4.1, onder f., ten behoeve van huisvesting van (seizoens)arbeiders en/of kamerverhuur, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     huisvesting vindt uitsluitend plaats in de bedrijfswoning;

b.     er is sprake van huisvesting in een niet-zelfstandige woonruimte;

c.     per bewoner van het object is minimaal 24 m2 gebruiksoppervlakte, zoals gedefinieerd in de bouwverordening en het bouwbesluit, aan gezamenlijke woonruimten en eigen woonruimten, aanwezig;

d.     in het object wordt aan maximaal 6 personen woonruimte geboden;

e.     er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

f.      de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

g.     de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

h.     er dient een minimale afstand van een object, waarin niet-zelfstandige woonruimte is toegestaan, tot andere (bedrijfs)woningen waarin dat eveneens is toegestaan, van minimaal 250 m. te worden aangehouden. Van deze minimale afstandseis kan worden afgeweken, wanneer kan worden aangetoond, dat de draagkracht van het gebied daarmee niet onevenredig wordt aangetast.

9.5.4     Omgevingsvergunning mantelzorg in afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.4.1 en toestaan, dat een vrijstaand bijbehorend bouwwerk of een deel van de bedrijfswoning gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     de afhankelijke woonruimte is gelegen binnen een bouwvlak, waarop minimaal één bedrijfswoning is toegestaan;

b.     ingeval van een bijbehorend bouwwerk is de afhankelijke woonruimte gelegen op een maximale afstand van 15 m. van de bedrijfswoning;

c.     de totaal toegestane oppervlakte, welke als afhankelijke woonruimte mag worden ingezet bedraagt maximaal 100 m2;

d.     de huisvesting moet ten dienste staan van het verlenen van mantelzorg aan een zorgbehoevende, waarvan de noodzaak hiertoe via een indicatiestelling is aangetoond;

e.     ten behoeve van de huisvesting van een zorgbehoevende mogen die voorzieningen worden aangebracht die zelfstandige bewoning mogelijk maken;

f.      de situering van de afhankelijke woonruimte is milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

g.     de situering van de afhankelijke woonruimte leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

h.     de omgevingsvergunning wordt ingetrokken, indien de noodzaak uit een oogpunt van mantelzorg vervalt. Daarbij dienen de voorzieningen, die zelfstandige bewoning mogelijk maakten, dusdanig verwijderd te worden, dat zelfstandige bewoning niet meer mogelijk is.

9.6        Wijzigingsbevoegdheid

9.6.1     Wijziging wonen / woningsplitsing / toevoegen woning

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden met de aanduiding 'bouwvlak' wijzigen in artikel 23 ‘Wonen’ of artikel 24 ‘Wonen – Lint’, waarbij na bedrijfsbeëindiging de verbouw van een voormalige bedrijfswoning of (woon)boerderij voor wonen kan worden toegestaan; tevens kan daarbij woningsplitsing worden toegestaan. Een en ander mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a.     de bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken, met inbegrip van die bijbehorende bouwwerken, waarvoor in het kader van mantelzorg bewoning tijdelijk mogelijk is, bedraagt niet meer dan 100 m2 per woning; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

b.     in afwijking van het bepaalde onder a kan een grotere oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken worden toegestaan, indien overtollige bebouwing wordt gesloopt. Er is in die situatie maximaal 20% van het te slopen bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken toegestaan, tot een bebouwde oppervlakte van in totaal maximaal 200 m2;

c.     één extra woning (al dan niet door woningsplitsing) is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

1.     de extra woning komt in een pand met een monumentenstatus of in een langgevelboerderij. Over het aspect, of sprake is van een langgevelboerderij wordt onafhankelijk deskundig advies ingewonnen;

2.     de extra woning is uitsluitend toegestaan, indien dit mede is gericht op het behoud of herstel van deze cultuurhistorische waardevolle bebouwing als bedoeld onder sub 1; hieromtrent wordt deskundig advies ingewonnen;

3.     het pand mag (ten behoeve van de extra woning) niet worden uitgebreid;

d.     de situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

e.     de toevoeging van de woning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

f.      de situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

g.     er wordt een bij de woonfunctie passende omvang van het bestemmingsvlak ‘Wonen’ opgenomen, waarbij de omvang van het bestemmingsvlak per woning maximaal 1.500 m2 bedraagt; het resterende deel van de aanduiding 'bouwvlak' wordt verwijderd;

h.     de regels van artikel 23 ‘Wonen’ of, ingeval van ligging in het Lint Oosteind, artikel 24 ‘Wonen-Lint’ worden per wooneenheid van overeenkomstige toepassing verklaard, met dien verstande dat de inhoudsmaat na woningsplitsing niet mag worden vergroot;

i.      er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

j.      aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan;

k.     daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie’ geldt aanvullend, dat:

1.     de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2.     een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3.     wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.


Artikel 10        Cultuur en ontspanning

10.1      Bestemmingsomschrijving

10.1.1   Algemeen

De voor Cultuur en ontspanning aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     doeleinden van cultuur en ontspanning, zoals opgenomen in 10.1.2, onder a.;

b.     aan huis verbonden beroep en/of bedrijf;

c.     behoud, herstel en ontwikkeling van landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden;

d.     water en waterhuishoudkundige doeleinden;

e.     extensief dagrecreatief medegebruik;

f.      erfbeplanting;

g.     landschappelijke inpassing van bouwwerken en voorzieningen.

één en ander met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen, waaronder perceels-ontsluitingen, en overeenkomstig de in 10.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.

10.1.2   Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 10.1.1:

a          Staat van doeleinden van cultuur en ontspanning

Op de gronden met deze bestemming zijn overeenkomstig de aanduidingen uitsluitend de volgende bedrijven toegestaan, genoemd in de navolgende Staat van doeleinden van cultuur en ontspanning en maximaal één bedrijf per bestemmingsvlak:

 

Afkorting

Aanduiding

Betekenis in regels

Straat

Huisnum-mer

Bebouw-de opper-vlakte (m˛)

(sco-1)

specifieke vorm van cultuur en ontspanning - 1

Kunstatelier

Groenestraat

3 + 5

400

(sco-2)

specifieke vorm van cultuur en ontspanning – 2

Beeldentuin, openluchtthea-ter

Groenendijk

Ong

0

 

b          Aan huis verbonden beroep en/of bedrijf

Voor aan huis verbonden beroep en/of bedrijf gelden de volgende bepalingen:

1.     er moet sprake zijn van een bouwvlak, waarop minimaal één bedrijfswoning is toegestaan;

2.     de activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bedrijfswoning en de bij deze woning behorende bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 50 m2;

3.     het betreft een activiteit behorend tot milieucategorie 1 of 2, als opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten of een qua milieuhinder en ruimtelijke uitstraling vergelijkbare activiteit;

4.     buitenopslag ten dienste van het aan huis verbonden beroep en/of bedrijf is niet toegestaan;

5.     horeca en detailhandel (w.o. showroom en/of afhaalpunt c.q. logistieke functie, al dan niet t.b.v. internethandel) zijn niet toegestaan;

6.     de activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de woning;

7.     er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

8.     de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

9.     de nevenactiviteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

10.  het aan huis verbonden beroep en/of bedrijf vindt niet plaats in kassen of teeltondersteunende voorzieningen.

10.2      Bouwregels

10.2.1   Algemeen

In het algemeen geldt voor het bouwen het volgende:

a.     uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming;

b.     indien blijkens de aanduiding 'relatie' sprake is van een koppeling van twee bestemmingsvlakken, dan zijn hierop de bepalingen met betrekking tot een enkel bestemmingsvlak van overeenkomstige toepassing.

10.2.2   Gebouwen algemeen

Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.     gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

b.     gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd:

1.     op een afstand van minimaal 3 m. achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning;

2.     indien geen bedrijfswoning aanwezig is, dient de minimale afstand van de bebouwing tot aan de as van een weg, waaraan wordt gebouwd, 15 m. te bedragen;

3.     indien een bedrijfsgebouw op een kortere afstand dan 15 m. van de as van de weg, dan wel op een kortere afstand van de weg dan de bedrijfswoning is gelegen, dan geldt als rooilijn de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde bedrijfsgebouw;

c.     de afstand van gebouwen tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ten minste:

1.     1,5 m. voor gebouwen met een goothoogte van 3,5 m. of minder;

2.     3 m. voor een gebouw met een goothoogte van meer dan 3,5 m.;

Indien de perceelsgrens is gelegen in water, worden voormelde maten gemeten vanuit de boveninsteek van de betreffende oever.


10.2.3   Bedrijfsgebouwen

Voor bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.     de goothoogte bedraagt niet meer dan 6 m., met dien verstande dat de bestaande grotere goothoogte als maximum geldt;

b.     de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10 m., met dien verstande dat de bestaande grotere bouwhoogte als maximum geldt;

c.     de bebouwde oppervlakte bedraagt niet meer dan in de tabel in 10.1.2, onder a., is opgenomen.

10.2.4   Bedrijfswoning

Voor een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

a.     er is maximaal één bedrijfswoning toegestaan per bestemmingsvlak, met dien verstande dat:

1.     ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is geen bedrijfswoning toegestaan;

2.     ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is het aangegeven maximale aantal wooneenheden het toegestane maximale aantal bedrijfswoningen;

3.     indien een bedrijfswoning is toegestaan, welke nog niet is gebouwd, is de bouw hiervan uitsluitend toegestaan na verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in 10.3.3;

b.     de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m3, met dien verstande dat:

1.     een bestaande grotere inhoud als maximum geldt;

2.     bij monumenten mag het gehele pand worden benut voor de bedrijfswoning, ook als dit leidt tot een grotere inhoudsmaat dan 750 m3;

3.     bij het bepalen van de inhoud van een woning worden voor bewoning bestemde aangebouwde bijbehorende bouwwerken meegerekend;

c.     de goothoogte bedraagt niet meer dan 4,5 m., met dien verstande dat een bestaande grotere goothoogte als maximum geldt;

d.     de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 9 m., met dien verstande dat een bestaande grotere bouwhoogte als maximum geldt.

10.2.5   Herbouw bedrijfswoning

Voor herbouw van bestaande woningen gelden aanvullend de volgende voorwaarden:

a.     de herbouw vindt plaats op de (voor zover aanwezige) bestaande fundamenten van de bedrijfswoning;

b.     de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen bedrijfswoning(en) wijkt niet af van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en);

c.     verzekerd is dat overtollige bebouwing (voormalige bedrijfsbebouwing of bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken) wordt gesloopt.


10.2.6   Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning voldoen aan de volgende kenmerken:

a.     de gezamenlijke oppervlakte van niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken per bedrijfswoning bedraagt maximaal 100 m2;

b.     de goothoogte bedraagt maximaal 3,5 m., met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt;

c.     de bouwhoogte bedraagt maximaal 6 m., met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt.

10.2.7   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken geen gebouwen zijnde voldoen aan de volgende kenmerken:

a.     ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' voor of op de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning:

1.     de bouwhoogte bedraagt maximaal 1 m.;

b.     ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning:

1.     de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen bedraagt maximaal 2 m.;

2.     de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 12 m.;

c.     aanvullend op het voorgaande geldt, dat indien geen bedrijfswoning aanwezig is, dan als deze rooilijn de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde gebouw geldt;

d.     buiten de aanduiding 'bouwvlak':

1.     op het perceelsdeel, gelegen tussen de weg en de voorzijde van het aangeduide bouwvlak, mag de bouwhoogte maximaal 1 m. bedragen;

2.     overigens geldt een bouwhoogte van maximaal 2,5 m.

10.3      Afwijken van de bouwregels

10.3.1   Omgevingsvergunning afstand tot zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.2.2, onder c., teneinde af te wijken van de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, mits:

a.     de situering stedenbouwkundig, landschappelijk en verkeerskundig aanvaardbaar is;

b.     de situering niet leidt tot aantasting van rechten en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen en de daarop aanwezige bouwwerken.

10.3.2   Omgevingsvergunning m.b.t. herbouw bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.2.5, teneinde herbouw van de bedrijfswoning op andere wijze mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     de bedrijfswoning wordt binnen het bouwvlak gerealiseerd;

b.     er dient sprake te zijn van (zekerheidsstelling omtrent de) sloop van de bestaande bedrijfswoning én overtollige bebouwing (voormalige bedrijfsgebouwen, al dan niet bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken);

c.     de situering en bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de bedrijfswoning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

d.     de situering van de bedrijfswoning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

10.3.3   Omgevingsvergunning m.b.t. bouw 1e bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.2.4, lid a., onder 1., teneinde de bouw van de eerste bedrijfswoning mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.      de bedrijfswoning is noodzakelijk vanwege de aard van de bedrijfsvoering. De noodzaak mag niet het gevolg zijn van een eerder aanwezige, doch afgestoten bedrijfswoning;

b.      de bedrijfswoning wordt binnen het bouwvlak gerealiseerd;

c.      er dient sprake te zijn van (zekerheidsstelling omtrent de) sloop van de bestaande bedrijfswoning én overtollige bebouwing (voormalige bedrijfsgebouwen, al dan niet bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken);

d.      de situering en bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de bedrijfswoning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

e.      de situering van de bedrijfswoning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

10.3.4   Omgevingsvergunning grotere inhoud in cultuurhistorisch waardevolle panden en langgevelboerderijen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.2.4, lid b., teneinde een grotere inhoudsmaat mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     er is sprake van een langgevelboerderij of, blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies, van een cultuurhistorisch waardevolle pand;

b.     de vergroting van de inhoud plaats vindt binnen het bestaande bouwvolume, dus zonder vergroting van het pand;

c.     het gehele pand mag worden benut voor de bedrijfswoning;

d.     aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

10.4      Specifieke gebruiksregels

10.4.1   Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen:

a.     het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik, met dien verstande dat buitenopslag voor de voorgevel en het verlengde daarvan niet is toegestaan;

b.     detailhandel, anders dan ondergeschikte en ondersteunende, aan de functie gerelateerde verkoop;

c.     horeca;

d.     gebruik als woning met uitzondering van de toegestane bedrijfswoningen, voor zover het de huisvesting betreft van (het huishouden van) een persoon die op het bedrijf, waarvan de bedrijfswoning planologisch onderdeel uitmaakt, werkzaam is;

e.     het uitoefenen van een bed & breakfast;

f.      huisvesting van (seizoens)arbeiders en kamerverhuur;

g.     een seksinrichting;

h.     geluidzoneringsplichtige inrichtingen;

i.      risicovolle inrichtingen;

j.      de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een

10-6 risicocontour hebben die het bestemmingsvlak overschrijdt, met uitzondering van bestaande situaties.

10.5      Afwijken van de gebruiksregels

10.5.1   Omgevingsvergunning naar andere vorm van cultuur en ontspanning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.1, teneinde een andere vorm van cultuur en ontspanning toe te staan, mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:

a.     de andere vorm van cultuur en ontspanning heeft maximaal milieucategorie 2, als opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten of een qua milieuhinder en ruimtelijke uitstraling vergelijkbare activiteit;

b.     aangetoond dient te worden, dat in ruimtelijk en milieuhygiënisch opzicht een verbetering voor de omgeving plaatsvindt, in vergelijking met de gevolgen van het in 10.1.2, onder a. opgenomen vorm van cultuur en ontspanning;

c.     er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik;

d.     qua grootte en ruimtebeslag is het passend op de locatie en in de omgeving;

e.     niet toegestaan is:

1.     buitenopslag, anders dan noodzakelijk voor het op de bestemming gerichte gebruik;

2.     detailhandel;

3.     horeca;

4.     kassen;

f.      er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

g.     er dient een bedrijfsplan te worden overgelegd, waaruit blijkt dat de ontwikkeling concreet en (financieel) uitvoerbaar is; bij twijfel hieromtrent kan er een onafhankelijk deskundig advies worden ingewonnen;

h.     er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in de omgeving aanwezige waarden;

i.      de omschakeling is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

j.      het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

k.     de ontwikkeling draagt bij aan de ontwikkeling van een gemengde plattelandseconomie;

l.      de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een grootschalige voorziening, waaronder wordt verstaan een voorziening, waarbij blijkens een economisch effectenonderzoek, het te verwachten aantal bezoekers en overnachtingen samen genomen meer dan 100.000 per jaar bedraagt;

m.   aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

10.5.2   Omgevingsvergunning bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.4.1, onder e., teneinde bed & breakfast toe te staan, mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:

a.     er moet sprake zijn van een bouwvlak, waarop minimaal één bedrijfswoning of plattelandswoning is toegestaan;

b.     de activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bedrijfswoning en de bij deze woning behorende bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 100 m2;

c.     het maximaal aantal bedden is niet meer dan 10;

d.     een bed & breakfast is alleen toegestaan in de vorm van niet-zelfstandige woonruimte(n);

e.     de activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de woning;

f.      er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

g.     de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

h.     de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

10.5.3   Omgevingsvergunning huisvesting (seizoens)arbeiders en kamerverhuur

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.4.1, onder f.,  ten behoeve van huisvesting van (seizoens)arbeiders en/of kamerverhuur, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     huisvesting vindt uitsluitend plaats in de bedrijfswoning;

b.     er is sprake van huisvesting in een niet-zelfstandige woonruimte;

c.     per bewoner van het object is minimaal 24 m2 gebruiksoppervlakte, zoals gedefinieerd in de bouwverordening en het bouwbesluit, aan gezamenlijke woonruimten en eigen woonruimten, aanwezig;

d.     in het object wordt aan maximaal 6 personen woonruimte geboden;

e.     er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

f.      de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

g.     de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

h.     er dient een minimale afstand van een object, waarin niet-zelfstandige woonruimte is toegestaan, tot andere (bedrijfs)woningen waarin dat eveneens is toegestaan, van minimaal 250 m. te worden aangehouden. Van deze minimale afstandseis kan worden afgeweken, wanneer kan worden aangetoond, dat de draagkracht van het gebied daarmee niet onevenredig wordt aangetast.

10.5.4   Omgevingsvergunning mantelzorg in afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.4.1 en toestaan, dat een vrijstaand bijbehorend bouwwerk of een deel van de bedrijfswoning gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     de afhankelijke woonruimte is gelegen binnen een bouwvlak waarop minimaal één bedrijfswoning is toegestaan;

b.     ingeval van een bijbehorend bouwwerk is de afhankelijke woonruimte gelegen op een maximale afstand van 15 m. van de bedrijfswoning;

c.     de totaal toegestane oppervlakte, welke als afhankelijke woonruimte mag worden ingezet bedraagt maximaal 100 m2;

d.     de huisvesting moet ten dienste staan van het verlenen van mantelzorg aan een zorgbehoevende, waarvan de noodzaak hiertoe via een indicatiestelling is aangetoond;

e.     ten behoeve van de huisvesting van een zorgbehoevende mogen die voorzieningen worden aangebracht, die zelfstandige bewoning mogelijk maken;

f.      de situering van de afhankelijke woonruimte is milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

g.     de situering van de afhankelijke woonruimte leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

h.     de omgevingsvergunning wordt ingetrokken, indien de noodzaak uit een oogpunt van mantelzorg vervalt. Daarbij dienen de voorzieningen, die zelfstandige bewoning mogelijk maakten, dusdanig verwijderd te worden, dat zelfstandige bewoning niet meer mogelijk is.

10.6      Wijzigingsbevoegdheid

10.6.1   Wijziging wonen / woningsplitsing / toevoegen woning

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden met de aanduiding 'bouwvlak' wijzigen in artikel 23 ‘Wonen’ of artikel 24 ‘Wonen – Lint’, waarbij na bedrijfsbeëindiging de verbouw van een voormalige bedrijfswoning of (woon)boerderij voor wonen kan worden toegestaan; tevens kan daarbij woningsplitsing worden toegestaan. Een en ander mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a.     de bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken, met inbegrip van die bijbehorende bouwwerken, waarvoor in het kader van mantelzorg bewoning tijdelijk mogelijk is, bedraagt niet meer dan 100 m2 per woning; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

b.     in afwijking van het bepaalde onder a. kan een grotere oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken worden toegestaan, indien overtollige bebouwing wordt gesloopt. Er is in die situatie maximaal 20% van het te slopen bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken toegestaan, tot een bebouwde oppervlakte van in totaal maximaal 200 m2;

c.     één extra woning (al dan niet door woningsplitsing) is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

1.     de extra woning komt in een pand met een monumentenstatus of in een langgevelboerderij. Over het aspect, of sprake is van een langgevelboerderij wordt onafhankelijk deskundig advies ingewonnen;

2.     de extra woning is uitsluitend toegestaan, indien dit mede is gericht op het behoud of herstel van deze cultuurhistorische waardevolle bebouwing als bedoeld onder sub 1.; hieromtrent wordt deskundig advies ingewonnen;

3.     het pand mag (ten behoeve van de extra woning) niet worden uitgebreid;

d.     de toevoeging van de woning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

e.     de situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

f.      er wordt een bij de woonfunctie passende omvang van het bestemmingsvlak ‘Wonen’ opgenomen, waarbij de omvang van het bestemmingsvlak per woning maximaal 1.500 m2 bedraagt; het resterende deel van de aanduiding 'bouwvlak' wordt verwijderd;

g.     de regels van artikel 23 ‘Wonen’ of, ingeval van ligging in het Lint Oosteind, artikel 24 ‘Wonen-Lint’ worden per wooneenheid van overeenkomstige toepassing verklaard, met dien verstande dat de inhoudsmaat na woningsplitsing niet mag worden vergroot;

h.     er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

i.      aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan;

j.      daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie’ geldt aanvullend, dat:

1.     de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2.     een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3.     wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.


Artikel 11        Groen

11.1      Bestemmingsomschrijving

 

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     groenvoorzieningen;

b.     bermen en beplantingen;

c.     voorzieningen voor langzaamverkeer;

d.     sport- en speelvoorzieningen;

e.     water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

f.      geluidwerende voorzieningen;

g.     straatmeubilair;

h.     kunstobjecten;

i.      ontmoetingsplaatsen voor jongeren en/of ouderen;

j.      nutsvoorzieningen;

k.     (voorzieningen voor) ambulante detailhandel;

l.      abri’s;

m.   vlonders, steigers en (voetgangers)bruggen.

11.2      Bouwregels

11.2.1   Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.     op deze gronden mogen abri’s en nutsvoorzieningen worden gebouwd met een oppervlakte van niet meer dan 10 m˛ per gebouw en een bouwhoogte van niet meer dan 3,5 m.;

b.     voor het overige mogen op of in deze gronden geen gebouwen worden gebouwd.

11.2.2   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a.     de bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleidingen, beveiliging en regeling voor verkeer mag niet meer bedragen dan 15 m.;

b.     de bouwhoogte van kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 15 m.;

c.     de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde (waaronder geluidwerende voorzieningen), mag niet meer bedragen dan 4 m.

11.3      Specifieke gebruiksregels

 

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik ten behoeve van voorzieningen van verkeer en verblijf (waaronder parkeren en inritten), met uitzondering van de in lid 1. wel toegestane voorzieningen voor langzaamverkeer.


11.4      Afwijken van de gebruiksregels

 

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 11.3 voor het aanleggen van voorzieningen voor verkeer en verblijf (waaronder parkeren en inritten), met dien verstande dat:

a.     het stedenbouwkundig beeld niet in onevenredige mate wordt geschaad;

b.     de voorzieningen voor verkeer en verblijf (waaronder parkeren en inritten) noodzakelijk zijn uit een oogpunt van verkeersveiligheid en bereikbaarheid;

c.     de aanleg van de voorzieningen voor verkeer en verblijf (waaronder parkeren en inritten) geen zodanige invloed op de aanwezige groenstructuur mag hebben, dat deze groenstructuur daardoor onevenredig schade wordt toegebracht en de gebruiksmogelijkheden ervan in overwegende mate worden beperkt;

d.     er rekening wordt gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding (waterkwaliteit en –kwantiteit);

e.     de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig wordt beperkt.


Artikel 12        Horeca

12.1      Bestemmingsomschrijving

12.1.1   Algemeen

De voor Horeca aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     horeca, zoals opgenomen in 12.1.2, onder a.;

b.     aan huis verbonden beroep en/of bedrijf;

c.     behoud, herstel en ontwikkeling van landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden;

d.     water en waterhuishoudkundige doeleinden;

e.     extensief dagrecreatief medegebruik;

f.      erfbeplanting;

g.     landschappelijke inpassing van bouwwerken en voorzieningen.

één en ander met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen, waaronder perceels-ontsluitingen en overeenkomstig de in 12.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.

12.1.2   Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 12.1.1:

a          Staat van horecabedrijven

Op de gronden met deze bestemming zijn overeenkomstig de aanduidingen uitsluitend de volgende bedrijven toegestaan, genoemd in de navolgende Staat van horecabedrijven en maximaal één bedrijf per bestemmingsvlak:

 

Afkorting

Aanduiding

Horeca-categorie

Straat

Huis-nummer

Bebouwde oppervlakte (m˛)

(sh-1)

specifieke vorm van horeca - 1

1

Bergsebaan

37

1.000

(sh-2)

specifieke vorm van horeca – 2

1

Hoogstraat

96 (A)

391

(sh-3)

specifieke vorm van horeca – 3

1

Ketenbaan

2

675

(sh-4)

specifieke vorm van horeca – 4

1

Ruiterspoor

71 + 73

680

(sh-5)

specifieke vorm van horeca – 5

1

Veekestraat

19 (A)

515

b          Aan huis verbonden beroep en/of bedrijf

Voor aan huis verbonden beroep en/of bedrijf gelden de volgende bepalingen:

1.     er moet sprake zijn van een bouwvlak waarop minimaal één bedrijfswoning is toegestaan;

2.     de activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bedrijfswoning en de bij deze woning behorende bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 50 m2;

3.     het betreft een activiteit behorend tot milieucategorie 1 of 2, als opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten of een qua milieuhinder en ruimtelijke uitstraling vergelijkbare activiteit;

4.     buitenopslag ten dienste van het aan huis verbonden beroep en/of bedrijf is niet toegestaan;

5.     horeca en detailhandel (w.o. showroom en/of afhaalpunt c.q. logistieke functie, al dan niet t.b.v. internethandel) zijn niet toegestaan;

6.     de activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de woning;

7.     er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

8.     de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

9.     de nevenactiviteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

10.  het aan huis verbonden beroep en/of bedrijf vindt niet plaats in kassen of teeltondersteunende voorzieningen.

12.2      Bouwregels

12.2.1   Algemeen

In het algemeen geldt voor het bouwen het volgende:

a.     uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming;

b.     indien blijkens de aanduiding 'relatie' sprake is van een koppeling van twee bestemmingsvlakken, dan zijn hierop de bepalingen met betrekking tot een enkel bestemmingsvlak van overeenkomstige toepassing.

12.2.2   Gebouwen algemeen

Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.     gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

b.     gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd:

1.     op een afstand van minimaal 3 m. achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning;

2.     indien geen bedrijfswoning aanwezig is, dient de minimale afstand van de bebouwing tot aan de as van een weg, waaraan wordt gebouwd, 15 m. te bedragen;

3.     indien een bedrijfsgebouw op een kortere afstand dan 15 m. van de as van de weg, dan wel op een kortere afstand van de weg dan de bedrijfswoning is gelegen, dan geldt als rooilijn de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde bedrijfsgebouw;

c.     de afstand van gebouwen tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ten minste:

1.     1,5 m. voor gebouwen met een goothoogte van 3,5 m. of minder;

2.     3 m. voor een gebouw met een goothoogte van meer dan 3,5 m.;

Indien de perceelsgrens is gelegen in water, worden voormelde maten gemeten vanuit de boveninsteek van de betreffende oever.


12.2.3   Bedrijfsgebouwen

Voor bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.     de goothoogte bedraagt niet meer dan 6 m., met dien verstande dat de bestaande grotere goothoogte als maximum geldt;

b.     de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10 m., met dien verstande dat de bestaande grotere bouwhoogte als maximum geldt;

c.     de bebouwde oppervlakte bedraagt niet meer dan in de tabel in 12.1.2, onder a., is opgenomen.

12.2.4   Bedrijfswoning

Voor een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

a.     er is maximaal één bedrijfswoning toegestaan per bestemmingsvlak, met dien verstande dat:

1.     ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is geen bedrijfswoning toegestaan;

2.     ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is het aangegeven maximale aantal wooneenheden het toegestane maximale aantal bedrijfswoningen;

3.     ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - inpandig' dient de bedrijfswoning in één van de bedrijfsgebouwen, en daarmee binnen het in artikel 12.1.2, onder a., genoemde oppervlakte, te worden opgericht;

4.     indien een bedrijfswoning is toegestaan, welke nog niet is gebouwd, is de bouw hiervan uitsluitend toegestaan na verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in 12.3.3;

b.     de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m3, met dien verstande dat:

1.     een bestaande grotere inhoud als maximum geldt;

2.     bij monumenten mag het gehele pand worden benut voor de bedrijfswoning, ook als dit leidt tot een grotere inhoudsmaat dan 750 m3;

3.     bij het bepalen van de inhoud van een woning, worden voor bewoning bestemde aangebouwde bijbehorende bouwwerken meegerekend;

c.     de goothoogte bedraagt niet meer dan 4,5 m., met dien verstande dat een bestaande grotere goothoogte als maximum geldt;

d.     de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 9 m., met dien verstande dat een bestaande grotere bouwhoogte als maximum geldt.

12.2.5   Herbouw bedrijfswoning

Voor herbouw van bestaande woningen gelden aanvullend de volgende voorwaarden:

a.     de herbouw vindt plaats op de (voor zover aanwezige) bestaande fundamenten van de bedrijfswoning;

b.     de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen bedrijfswoning(en) wijkt niet af van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en);

c.     verzekerd is dat overtollige bebouwing (voormalige bedrijfsbebouwing of bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken) wordt gesloopt.

12.2.6   Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning voldoen aan de volgende kenmerken:

a.     de gezamenlijke oppervlakte van niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken per bedrijfswoning bedraagt maximaal 100 m2;

b.     de goothoogte bedraagt maximaal 3,5 m., met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt;

c.     de bouwhoogte bedraagt maximaal 6 m., met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt.

12.2.7   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voldoen aan de volgende kenmerken:

a.     ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' voor of op de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning:

1.     de bouwhoogte bedraagt maximaal 1 m.;

b.     ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning:

1.     de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen bedraagt maximaal 2 m.;

2.     de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 12 m.;

c.     aanvullend op het voorgaande geldt, dat indien geen bedrijfswoning aanwezig is, dan als deze rooilijn de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde gebouw geldt;

d.     buiten de aanduiding 'bouwvlak':

1.     op het perceelsdeel, gelegen tussen de weg en de voorzijde van het aangeduide bouwvlak, mag de bouwhoogte maximaal 1 m. bedragen;

2.     overigens geldt een bouwhoogte van maximaal 2,5 m.

12.3      Afwijken van de bouwregels

12.3.1   Omgevingsvergunning afstand tot zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.2.2, onder c., teneinde af te wijken van de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, mits:

a.     de situering stedenbouwkundig, landschappelijk en verkeerskundig aanvaardbaar is;

b.     de situering niet leidt tot aantasting van rechten en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen en de daarop aanwezige bouwwerken.

12.3.2   Omgevingsvergunning m.b.t. herbouw bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.2.5, teneinde herbouw van de bedrijfswoning op andere wijze mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     de bedrijfswoning wordt binnen het bouwvlak gerealiseerd;

b.     er dient sprake te zijn van (zekerheidsstelling omtrent de) sloop van de bestaande bedrijfswoning én overtollige bebouwing (voormalige bedrijfsgebouwen, al dan niet bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken);

c.     de situering en bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de bedrijfswoning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

d.     de situering van de bedrijfswoning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

12.3.3   Omgevingsvergunning m.b.t. bouw 1e bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.2.4, lid a., onder 1., teneinde de bouw van de eerste bedrijfswoning mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     de bedrijfswoning is noodzakelijk vanwege de aard van de bedrijfsvoering. De noodzaak mag niet het gevolg zijn van een eerder aanwezige, doch afgestoten bedrijfswoning;

b.     de situering van de woning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

c.     de situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

d.     aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

12.3.4   Omgevingsvergunning grotere inhoud in cultuurhistorisch waardevolle panden en langgevelboerderijen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.2.4, lid b., teneinde een grotere inhoudsmaat mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     er is sprake van een langgevelboerderij of, blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies, van een cultuurhistorisch waardevolle pand;

b.     de vergroting van de inhoud plaats vindt binnen het bestaande bouwvolume, dus zonder vergroting van het pand;

c.     het gehele pand mag worden benut voor de bedrijfswoning;

d.     aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

12.4      Specifieke gebruiksregels

12.4.1   Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen:

a.     het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik, met dien verstande dat buitenopslag voor de voorgevel en het verlengde daarvan niet is toegestaan;

b.     detailhandel, behoudens het bepaalde in 12.1.2, onder a.;

c.     gebruik als woning, met uitzondering van de toegestane bedrijfswoningen, voor zover het de huisvesting betreft van (het huishouden van) een persoon die op het bedrijf, waarvan de bedrijfswoning planologisch onderdeel uitmaakt, werkzaam is;

d.     het uitoefenen van een bed & breakfast;

e.     huisvesting van (seizoens)arbeiders en kamerverhuur;

f.      een seksinrichting;

g.     geluidzoneringsplichtige inrichtingen;

h.     risicovolle inrichtingen;

i.      de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een

10-6 risicocontour hebben die het bestemmingsvlak overschrijdt, met uitzondering van bestaande situaties.

12.5      Afwijken van de gebruiksregels

12.5.1   Omgevingsvergunning naar andere vorm van horeca

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.1, teneinde een aan andere vorm van horeca toe te staan, mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:

a.     de andere vorm van horeca heeft maximaal horeca-categorie 3;

b.     aangetoond dient te worden, dat in ruimtelijk en milieuhygiënisch opzicht een verbetering voor de omgeving plaatsvindt, in vergelijking met de gevolgen van het in 12.1.2, onder a., opgenomen vorm van horeca;

c.     er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik;

d.     qua grootte en ruimtebeslag is het passend op de locatie en in de omgeving;

e.     niet toegestaan is:

1.     buitenopslag, anders dan noodzakelijk voor het op de bestemming gerichte gebruik;

2.     detailhandel;

f.      er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

g.     er dient een bedrijfsplan te worden overgelegd, waaruit blijkt dat de ontwikkeling concreet en (financieel) uitvoerbaar is; bij twijfel hieromtrent kan er een onafhankelijk deskundig advies worden ingewonnen;

h.     de omschakeling is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

i.      het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (o.a. geur);

j.      de ontwikkeling draagt bij aan de ontwikkeling van een gemengde plattelandseconomie;

k.     de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een grootschalige voorziening, waaronder wordt verstaan een voorziening, waarbij blijkens een economisch effectenonderzoek, het te verwachten aantal bezoekers en overnachtingen samen genomen meer dan 100.000 per jaar bedraagt;

l.      aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.


12.5.2   Omgevingsvergunning bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.4.1, onder d., teneinde een bed & breakfast toe te staan, mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:

a.     er moet sprake zijn van een bouwvlak, waarop minimaal één bedrijfswoning of plattelandswoning is toegestaan;

b.     de activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bedrijfswoning en de bij deze woning behorende bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 100 m2;

c.     het maximaal aantal bedden is niet meer dan 10;

d.     een bed & breakfast is alleen toegestaan in de vorm van niet-zelfstandige woonruimte(n);

e.     de activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de woning;

f.      er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

g.     de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

h.     de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

12.5.3   Omgevingsvergunning huisvesting (seizoens)arbeiders en kamerverhuur

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.4.1, onder e., ten behoeve van huisvesting van (seizoens)arbeiders en/of kamerverhuur, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.      huisvesting vindt uitsluitend plaats in de bedrijfswoning;

b.      er is sprake van huisvesting in een niet-zelfstandige woonruimte;

c.      per bewoner van het object is minimaal 24 m2 gebruiksoppervlakte, zoals gedefinieerd in de bouwverordening en het bouwbesluit, aan gezamenlijke woonruimten en eigen woonruimten, aanwezig;

d.      in het object wordt aan maximaal 6 personen woonruimte geboden;

e.      er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de bewoning, waaronder voor het aspect geur;

f.       het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; hiertoe dient een minimale afstand van een object, waarin niet-zelfstandige woonruimte is toegestaan, tot andere (bedrijfs)woningen, waarin dat eveneens is toegestaan, van minimaal 250 m. te worden aangehouden. Van deze minimale afstandseis kan worden afgeweken, wanneer wordt aangetoond, dat de draagkracht van het gebied daarmee niet onevenredig wordt aangetast;

g.      deze huisvesting leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving.


12.5.4   Omgevingsvergunning mantelzorg in afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.4.1 en toestaan dat een vrijstaand bijbehorend bouwwerk of een deel van de bedrijfswoning gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     de afhankelijke woonruimte is gelegen binnen een bouwvlak, waarop minimaal één bedrijfswoning is toegestaan;

b.     ingeval van een bijbehorend bouwwerk is de afhankelijke woonruimte gelegen op een maximale afstand van 15 m. van de bedrijfswoning;

c.     de totaal toegestane oppervlakte, welke als afhankelijke woonruimte mag worden ingezet bedraagt maximaal 100 m2;

d.     de huisvesting moet ten dienste staan van het verlenen van mantelzorg aan een zorgbehoevende, waarvan de noodzaak hiertoe via een indicatiestelling is aangetoond;

e.     ten behoeve van de huisvesting van een zorgbehoevende mogen die voorzieningen worden aangebracht, die zelfstandige bewoning mogelijk maken;

f.      de situering van de afhankelijke woonruimte is milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

g.     de situering van de afhankelijke woonruimte leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

h.     de omgevingsvergunning wordt ingetrokken, indien de noodzaak uit een oogpunt van mantelzorg vervalt. Daarbij dienen de voorzieningen, die zelfstandige bewoning mogelijk maakten, dusdanig verwijderd te worden, dat zelfstandige bewoning niet meer mogelijk is.

12.6      Wijzigingsbevoegdheid

12.6.1   Wijziging wonen / woningsplitsing / toevoegen woning

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden met de aanduiding 'bouwvlak' wijzigen in artikel 23 ‘Wonen’ of artikel 24 ‘Wonen – Lint’, waarbij na bedrijfsbeëindiging de verbouw van een voormalige bedrijfswoning of (woon)boerderij voor wonen kan worden toegestaan; tevens kan daarbij woningsplitsing worden toegestaan. Een en ander mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a.     de bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken, met inbegrip van die bijbehorende bouwwerken, waarvoor in het kader van mantelzorg bewoning tijdelijk mogelijk is, bedraagt niet meer dan 100 m2 per woning; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

b.     in afwijking van het bepaalde onder a kan een grotere oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken worden toegestaan, indien overtollige bebouwing wordt gesloopt. Er is in die situatie maximaal 20% van het te slopen bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken toegestaan, tot een bebouwde oppervlakte van in totaal maximaal 200 m2;

c.     één extra woning (al dan niet door woningsplitsing) is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

1.     de extra woning komt in een pand met een monumentenstatus of in een langgevelboerderij. Over het aspect, of sprake is van een langgevelboerderij wordt onafhankelijk deskundig advies ingewonnen;

2.     de extra woning is uitsluitend toegestaan, indien dit mede is gericht op het behoud of herstel van deze cultuurhistorische waardevolle bebouwing als bedoeld onder sub 1; hieromtrent wordt deskundig advies ingewonnen;

3.     het pand mag (ten behoeve van de extra woning) niet worden uitgebreid;

d.     de toevoeging van de woning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

e.     de situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (o.a. geur);

f.      er wordt een bij de woonfunctie passende omvang van het bestemmingsvlak ‘Wonen’ opgenomen, waarbij de omvang van het bestemmingsvlak per woning maximaal 1.500 m2 bedraagt; het resterende deel van de aanduiding 'bouwvlak' wordt verwijderd;

g.     de regels van artikel 23 ‘Wonen’ of, ingeval van ligging in het Lint Oosteind, artikel 24 ‘Wonen-Lint’ worden per wooneenheid van overeenkomstige toepassing verklaard, met dien verstande dat de inhoudsmaat na woningsplitsing niet mag worden vergroot;

h.     er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

i.      aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan;

j.      daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie’ geldt aanvullend, dat:

1.     de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2.     een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3.     wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.


Artikel 13        Maatschappelijk

13.1      Bestemmingsomschrijving

13.1.1   Algemeen

De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     maatschappelijke doeleinden zoals opgenomen in 13.1.2, onder a.;

b.     aan huis verbonden beroep en/of bedrijf;

c.     behoud, herstel en ontwikkeling van landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden;

d.     water en waterhuishoudkundige doeleinden;

e.     extensief dagrecreatief medegebruik;

f.      tuinen en erven;

g.     erfbeplanting;

h.     landschappelijke inpassing van bouwwerken en voorzieningen;

één en ander met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen, waaronder perceels-ontsluitingen, en overeenkomstig de in 13.1.2. opgenomen nadere detaillering van de bestemming.

13.1.2   Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 13.1.1:

a          Staat van maatschappelijke doeleinden

Op de gronden met deze bestemming zijn overeenkomstig de aanduidingen uitsluitend de volgende maatschappelijke doeleinden toegestaan, genoemd in de navolgende Staat van maatschappelijke doeleinden:

 

Afkor-ting

Aanduiding

Betekenis in regels

Straat

Huisnum-mer

Bebouwde oppervlakte (m˛/ %)

(sm-1)

specifieke vorm van maatschap-pelijk - 1

Zorgwoning

Bavelstraat

7A

600 m˛

(sm-2)

specifieke vorm van maatschap-pelijk – 2

Natuurtuin

Domeinweg

9

12%

(sm-3)

specifieke vorm van maatschap-pelijk – 3

Religieuze doeleinden

Oude Bredasebaan

10A

90 m˛

(sm-4)

specifieke vorm van maatschap-pelijk – 4

Religieuze doeleinden

Oude Bredasebaan

10B

60 m˛

(sm-5)

specifieke vorm van maatschap-pelijk – 5

Begraafplaats

Pannenhuisstraat

21

60 m˛

(sm-6)

specifieke vorm van maatschap-pelijk – 6

Religieuze doeleinden, begraafplaats

Provincialeweg

84 / 84 A / 86

1.200 m˛

(sm-7)

specifieke vorm van maatschap-pelijk – 7

Gemeen-schapshuis met onder-steunende horeca

Provincialeweg

96

560 m˛

(sm-8)

specifieke vorm van maatschap-pelijk – 8

School

Schoolpad

4

1.100 m˛

(sm-9)

specifieke vorm van maatschap-pelijk – 9

Religieuze doeleinden

Wethouder van Dijklaan

4

10 m˛

(sm-10)

specifieke vorm van maatschap-pelijk – 10

Opleidings- en trainings-centrum

Wethouder van Dijklaan

19

550 m˛

(sm-11)

specifieke vorm van maatschap-pelijk – 11

Opslag- en ontvangst-ruimte t.b.v. beheer van en excursies in aangren-zend natuur-gebied

Tilburgseweg

5 A

130 m˛

 

b          Aan huis verbonden beroep en/of bedrijf

Voor aan huis verbonden beroep en/of bedrijf gelden de volgende bepalingen:

1.     er moet sprake zijn van een bouwvlak waarop minimaal één bedrijfswoning is toegestaan;

2.     de activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bedrijfswoning en de bij deze woning behorende bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 50 m2;

3.     het betreft een activiteit behorend tot milieucategorie 1 of 2, als opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten of een qua milieuhinder en ruimtelijke uitstraling vergelijkbare activiteit;

4.     buitenopslag ten dienste van het aan huis verbonden beroep en/of bedrijf is niet toegestaan;

5.     horeca en detailhandel (w.o. showroom en/of afhaalpunt c.q. logistieke functie, al dan niet t.b.v. internethandel) zijn niet toegestaan;

6.     de activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de woning;

7.     er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

8.     de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

9.     de nevenactiviteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

10.  het aan huis verbonden beroep en/of bedrijf vindt niet plaats in kassen of teeltondersteunende voorzieningen.


13.2      Bouwregels

13.2.1   Algemeen

In het algemeen geldt voor het bouwen het volgende:

a.     uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming;

b.     indien blijkens de aanduiding 'relatie' sprake is van een koppeling van twee bestemmingsvlakken, dan zijn hierop de bepalingen met betrekking tot een enkel bestemmingsvlak van overeenkomstige toepassing.

13.2.2   Gebouwen algemeen

Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.     gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

b.     gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd:

1.     op een afstand van minimaal 3 m. achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning;

2.     indien geen bedrijfswoning aanwezig is, dient de minimale afstand van de bebouwing tot aan de as van een weg, waaraan wordt gebouwd, 15 m. te bedragen;

3.     indien een bedrijfsgebouw op een kortere afstand dan 15 m. van de as van de weg, dan wel op een kortere afstand van de weg dan de bedrijfswoning is gelegen, dan geldt als rooilijn de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde bedrijfsgebouw;

c.     de afstand van gebouwen tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ten minste:

1.     1,5 m. voor gebouwen met een goothoogte van 3,5 m. of minder;

2.     3 m. voor een gebouw met een goothoogte van meer dan 3,5 m.;

Indien de perceelsgrens is gelegen in water, worden voormelde maten gemeten vanuit de boveninsteek van de betreffende oever.

13.2.3   Bedrijfsgebouwen

Voor bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.     de goothoogte bedraagt niet meer dan 6 m., met dien verstande dat de bestaande grotere goothoogte als maximum geldt en dat bij de functie ‘natuurtuin’ deze niet meer bedraagt dan 3,5 m.;

b.     de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10 m., met dien verstande dat de bestaande grotere bouwhoogte als maximum geldt en dat bij de functie ‘natuurtuin’ deze niet meer bedraagt dan 5 m.;

c.     de bebouwde oppervlakte bedraagt niet meer dan in de tabel in 13.1.2, onder a. is opgenomen; ingeval van een bebouwingspercentage wordt dit percentage berekend over de oppervlakte van de aanduiding 'bouwvlak' en niet over het gehele bestemmingsvlak;

13.2.4   Bedrijfswoning

Voor een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

a.     er is maximaal één bedrijfswoning toegestaan per bestemmingsvlak, met dien verstande dat:

1.     ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is geen bedrijfswoning toegestaan;

2.     ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is het aangegeven maximale aantal wooneenheden het toegestane maximale aantal bedrijfswoningen;

3.     indien een bedrijfswoning is toegestaan, welke nog niet is gebouwd, is de bouw hiervan uitsluitend toegestaan na verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in 13.3.3;

b.     de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m3, met dien verstande dat:

1.     een bestaande grotere inhoud als maximum geldt;

2.     bij monumenten mag het gehele pand worden benut voor de bedrijfswoning, ook als dit leidt tot een grotere inhoudsmaat dan 750 m3;

3.     bij het bepalen van de inhoud van een woning worden voor bewoning bestemde aangebouwde bijbehorende bouwwerken meegerekend;

c.     de goothoogte bedraagt niet meer dan 4,5 m., met dien verstande dat een bestaande grotere goothoogte als maximum geldt;

d.     de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 9 m., met dien verstande dat een bestaande grotere bouwhoogte als maximum geldt.

13.2.5   Herbouw bedrijfswoning

Voor herbouw van bestaande woningen gelden aanvullend de volgende voorwaarden:

a.     de herbouw vindt plaats op de (voor zover aanwezige) bestaande fundamenten van de bedrijfswoning;

b.     de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen bedrijfswoning(en) wijkt niet af van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en);

c.     verzekerd is dat overtollige bebouwing (voormalige bedrijfsbebouwing of bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken) wordt gesloopt.

13.2.6   Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning voldoen aan de volgende kenmerken:

a.     de gezamenlijke oppervlakte van niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken per bedrijfswoning bedraagt maximaal 100 m2;

b.     de goothoogte bedraagt maximaal 3,5 m., met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt;

c.     de bouwhoogte bedraagt maximaal 6 m., met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt.

13.2.7   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voldoen aan de volgende kenmerken:

a.     ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' voor of op de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning:

1.     de bouwhoogte bedraagt maximaal 1 m.;

b.     ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning:

1.     de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen bedraagt maximaal 2 m.;

2.     de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 12 m.;

c.     aanvullend op het voorgaande geldt, dat indien geen bedrijfswoning aanwezig is, dan als deze rooilijn de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde gebouw geldt;

d.     buiten de aanduiding 'bouwvlak':

1.     op het perceelsdeel, gelegen tussen de weg en de voorzijde van het aangeduide bouwvlak, mag de bouwhoogte maximaal 1 m. bedragen;

2.     overigens geldt een bouwhoogte van maximaal 2,5 m.

13.3      Afwijken van de bouwregels

13.3.1   Omgevingsvergunning afstand tot zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.2.2, onder c., teneinde af te wijken van de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, mits:

a.     de situering stedenbouwkundig, landschappelijk en verkeerskundig aanvaardbaar is;

b.     de situering niet leidt tot aantasting van rechten en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen en de daarop aanwezige bouwwerken.

13.3.2   Omgevingsvergunning m.b.t. herbouw bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.2.5, teneinde herbouw van de bedrijfswoning op andere wijze mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     de bedrijfswoning wordt binnen het bouwvlak gerealiseerd;

b.     er dient sprake te zijn van (zekerheidsstelling omtrent de) sloop van de bestaande bedrijfswoning én overtollige bebouwing (voormalige bedrijfsgebouwen, al dan niet bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken);

c.     de situering en bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de bedrijfswoning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

d.     de situering van de bedrijfswoning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

13.3.3   Omgevingsvergunning m.b.t. bouw 1e bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.2.4, lid a., onder 1., teneinde de bouw van de eerste bedrijfswoning mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.      de bedrijfswoning is noodzakelijk vanwege de aard van de bedrijfsvoering. De noodzaak mag niet het gevolg zijn van een eerder aanwezige, doch afgestoten bedrijfswoning;

b.      de situering van de woning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

c.      de situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

d.      aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

13.3.4   Omgevingsvergunning grotere inhoud in cultuurhistorisch waardevolle panden en langgevelboerderijen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.2.4, lid b., teneinde een grotere inhoudsmaat mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     er is sprake van een langgevelboerderij of, blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies, van een cultuurhistorisch waardevolle pand;

b.     de vergroting van de inhoud plaats vindt binnen het bestaande bouwvolume, dus zonder vergroting van het pand;

c.     het gehele pand mag worden benut voor de bedrijfswoning;

d.     aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

13.4      Specifieke gebruiksregels

13.4.1   Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen:

a.     het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik, met dien verstande dat buitenopslag voor de voorgevel en het verlengde daarvan niet is toegestaan;

b.     detailhandel en horeca, behoudens het bepaalde in 13.1.2, onder a.;

c.     gebruik als woning, met uitzondering van de toegestane bedrijfswoningen, voor zover het de huisvesting betreft van (het huishouden van) een persoon die op het bedrijf, waarvan de bedrijfswoning planologisch onderdeel uitmaakt, werkzaam is;

d.     het uitoefenen van bed & breakfast;

e.     huisvesting van (seizoens)arbeiders en kamerverhuur;

f.      een seksinrichting;

g.     geluidzoneringsplichtige inrichtingen;

h.     risicovolle inrichtingen;

i.      de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een

10-6 risicocontour hebben die het bestemmingsvlak overschrijdt, met uitzondering van bestaande situaties.


13.5      Afwijken van de gebruiksregels

13.5.1   Omgevingsvergunning naar andere vorm van maatschappelijk

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.1, teneinde een andere vorm van maatschappelijk toe te staan, mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:

a.     de andere vorm van maatschappelijk heeft maximaal milieu-categorie 2, als opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten of een qua milieuhinder en ruimtelijke uitstraling vergelijkbare activiteit;

b.     aangetoond dient te worden, dat in ruimtelijk en milieuhygiënisch opzicht een verbetering voor de omgeving plaatsvindt, in vergelijking met de gevolgen van het in 13.1.2, onder a. opgenomen vorm van maatschappelijk;

c.     er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik;

d.     qua grootte en ruimtebeslag is het passend op de locatie en in de omgeving;

e.     niet toegestaan is:

1.     buitenopslag, anders dan noodzakelijk voor het op de bestemming gerichte gebruik;

2.     detailhandel;

3.     horeca;

f.      er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

g.     er dient een bedrijfsplan te worden overgelegd, waaruit blijkt dat de ontwikkeling concreet en (financieel) uitvoerbaar is; bij twijfel hieromtrent kan er een onafhankelijk deskundig advies worden ingewonnen;

h.     er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in de omgeving aanwezige waarden;

i.      de omschakeling is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon en leefklimaat) aanvaardbaar;

j.      het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

k.     de ontwikkeling draagt bij aan de ontwikkeling van een gemengde plattelandseconomie;

l.      de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een grootschalige voorziening, waaronder wordt verstaan een voorziening, waarbij blijkens een economisch effectenonderzoek, het te verwachten aantal bezoekers en overnachtingen samen genomen meer dan 100.000 per jaar bedraagt;

m.   aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

13.5.2   Omgevingsvergunning bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.4.1, onder d., teneinde een bed & breakfast toe te staan, mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:

a.     er moet sprake zijn van een bouwvlak, waarop minimaal één bedrijfswoning is toegestaan;

b.     de activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bedrijfswoning en de bij deze woning behorende bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 100 m2;

c.     het maximaal aantal bedden is niet meer dan 10;

d.     een bed & breakfast is alleen toegestaan in de vorm van niet-zelfstandige woonruimte(n);

e.     de activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de woning;

f.      er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

g.     de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

h.     de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

13.5.3   Omgevingsvergunning huisvesting (seizoens)arbeiders en kamerverhuur

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.4.1, onder e., ten behoeve van huisvesting van (seizoens)arbeiders en/of kamerverhuur, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.      huisvesting vindt uitsluitend plaats in de bedrijfswoning;

b.      er is sprake van huisvesting in een niet-zelfstandige woonruimte;

c.      per bewoner van het object is minimaal 24 m2 gebruiksoppervlakte, zoals gedefinieerd in de bouwverordening en het bouwbesluit, aan gezamenlijke woonruimten en eigen woonruimten, aanwezig;

d.      in het object wordt aan maximaal 6 personen woonruimte geboden;

e.      er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

f.       de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

g.      de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

h.      er dient een minimale afstand van een object, waarin niet-zelfstandige woonruimte is toegestaan, tot andere (bedrijfs)woningen, waarin dat eveneens is toegestaan, van minimaal 250 m. te worden aangehouden. Van deze minimale afstandseis kan worden afgeweken, wanneer wordt aangetoond, dat de draagkracht van het gebied daarmee niet onevenredig wordt aangetast.

13.5.4   Omgevingsvergunning mantelzorg in afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.4.1 en toestaan, dat een vrijstaand bijbehorend bouwwerk of een deel van de bedrijfswoning gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     de afhankelijke woonruimte is gelegen binnen een bouwvlak, waarop minimaal één bedrijfswoning is toegestaan;

b.     ingeval van een bijbehorend bouwwerk is de afhankelijke woonruimte gelegen op een maximale afstand van 15 m. van de bedrijfswoning;

c.     de totaal toegestane oppervlakte, welke als afhankelijke woonruimte mag worden ingezet bedraagt maximaal 100 m2;

d.     de huisvesting moet ten dienste staan van het verlenen van mantelzorg aan een zorgbehoevende, waarvan de noodzaak hiertoe via een indicatiestelling is aangetoond;

e.     ten behoeve van de huisvesting van een zorgbehoevende mogen die voorzieningen worden aangebracht, die zelfstandige bewoning mogelijk maken;

f.      de situering van de afhankelijke woonruimte is milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

g.     de situering van de afhankelijke woonruimte leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

h.     de omgevingsvergunning wordt ingetrokken, indien de noodzaak uit een oogpunt van mantelzorg vervalt. Daarbij dienen de voorzieningen, die zelfstandige bewoning mogelijk maakten, dusdanig verwijderd te worden, dat zelfstandige bewoning niet meer mogelijk is.

13.6      Wijzigingsbevoegdheid

13.6.1   Wijziging wonen / woningsplitsing / toevoegen woning

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden met de aanduiding 'bouwvlak' wijzigen in artikel 23 ‘Wonen’ of artikel 24 ‘Wonen – Lint’, waarbij na bedrijfsbeëindiging de verbouw van een voormalige bedrijfswoning of (woon)boerderij voor wonen kan worden toegestaan; tevens kan daarbij woningsplitsing worden toegestaan. Een en ander mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a.     de bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken, met inbegrip van die bijbehorende bouwwerken, waarvoor in het kader van mantelzorg bewoning tijdelijk mogelijk is, bedraagt niet meer dan 100 m2 per woning; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

b.     in afwijking van het bepaalde onder a kan een grotere oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken worden toegestaan, indien overtollige bebouwing wordt gesloopt. Er is in die situatie maximaal 20% van het te slopen bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken toegestaan, tot een bebouwde oppervlakte van in totaal maximaal 200 m2;

c.     één extra woning (al dan niet door woningsplitsing) is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

1.     de extra woning komt in een pand met een monumentenstatus of in een langgevelboerderij. Over het aspect, of sprake is van een langgevelboerderij wordt onafhankelijk deskundig advies ingewonnen;

2.     de extra woning is uitsluitend toegestaan, indien dit mede is gericht op het behoud of herstel van deze cultuurhistorische waardevolle bebouwing als bedoeld onder sub 1; hieromtrent wordt deskundig advies ingewonnen;

3.     het pand mag (ten behoeve van de extra woning) niet worden uitgebreid;

d.     de toevoeging van de woning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar; de situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (o.a. geur);

e.     er wordt een bij de woonfunctie passende omvang van het bestemmingsvlak ‘Wonen’ opgenomen, waarbij de omvang van het bestemmingsvlak per woning maximaal 1.500 m2 bedraagt; het resterende deel van de aanduiding 'bouwvlak' wordt verwijderd;

f.      de regels van artikel 23 ‘Wonen’ of, ingeval van ligging in het Lint Oosteind, artikel 24 ‘Wonen-Lint’ worden per wooneenheid van overeenkomstige toepassing verklaard, met dien verstande dat de inhoudsmaat na woningsplitsing niet mag worden vergroot;

g.     er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing: hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

h.     aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan;

i.      daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie’ geldt aanvullend, dat:

1.     de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2.     een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3.     wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.


Artikel 14        Maatschappelijk – Militair terrein

14.1      Bestemmingsomschrijving

14.1.1   Algemeen

De voor Maatschappelijk – Militair terrein aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     militair oefenterrein;

b.     instandhouding, herstel en/of ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en abiotische waarden met een zo sterk mogelijk ecologische en ruimtelijk-structurele samenhang;

c.     houtproductie, mits ondergeschikt aan het behoud van landschappelijke en natuurwaarden;

d.     water en waterhuishoudkundige doeleinden;

e.     extensief recreatief medegebruik;

f.      agrarisch gebruik gericht op natuurbeheer;

een en ander met bijbehorende voorzieningen.

14.2      Bouwregels

14.2.1   Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming en uitsluitend in de vorm van erfafscheidingen.

14.2.2   Maatvoering

De bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt niet meer dan 3 m.

14.3      Specifieke gebruiksregels

14.3.1   Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en opstallen:

a.     voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

b.     voor lawaaisporten;

c.     voor verblijfsrecreatie;

d.     voor het aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen;

e.     het omzetten van grasland in bouwland / het scheuren van grasland;

f.      het aanleggen van drainage;

g.     het verlagen van de (grond)waterstand door de aanleg van beregeningsinstallaties;

h.     het plaatsen van een mestzak.

14.4      Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

14.4.1   Omgevingsvergunningsplicht

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder 14.4.4. opgenomen omgevingsvergunnings-plichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.

14.4.2   Uitzonderingen vergunningplicht

Het onder 14.4.1. vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

a.     waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;

b.     welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;

c.     welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.

14.4.3   Toetsing aan aanwezige waarden

De in 14.4.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend, indien na een belangenafweging blijkt, dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in 14.1. De in het kader van de belangenafweging te hanteren toetsingscriteria zijn in het schema onder 14.4.4 weergegeven.

14.4.4   Schema omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden

 

Omgevingsvergunningsplichtige werken/werkzaamheden

Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden

het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m2

-  het aanbrengen van verhardingen dient noodzakelijk te zijn in het kader van de agrarische bedrijfsvoering, het extensief recreatief medegebruik dan wel het ecologisch, landschaps- en waterhuishoudkundig beheer;

-  de werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting tot gevolg hebben van de natuurwaarden;

-  de waterhuishoudkundige situatie mag niet onevenredig worden aangetast;

het aanbrengen van (infrastructurele) ondergrondse leidingen

-  er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de natuur- en landschappelijke waarden;

het diepwoelen, diepploegen, afgraven, vergraven, ophogen en egaliseren van de bodem met meer dan 50 cm

-  er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de natuur- en landschappelijke waarden;

het dempen van poelen, sloten en greppels, het aanleggen van drainage of het verlagen van de grondwaterstand door de aanleg van beregeningsinstallaties

-  er mag geen onevenredige aantasting zijn van de grondwaterafhankelijke natuur;

-  er mag geen onevenredige aantasting zijn van het belang van waterberging;

 

vellen of rooien van houtgewas

-  er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschaps- en natuurwaarden;

het wijzigen van de perceelsindeling, zoals door sloten, greppels en beplantingselementen is aangegeven, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding:

-    'wetgevingszone - omgevingsvergunning historische verkaveling'

-  er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de karakteristieke historische verkavelingsstructuur.


Artikel 15        Natuur

15.1      Bestemmingsomschrijving

15.1.1   Algemeen

De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     instandhouding, herstel en/of ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en abiotische waarden met een zo sterk mogelijk ecologische en ruimtelijk-structurele samenhang;

b.     houtproductie, mits ondergeschikt aan het behoud van landschappelijke en natuurwaarden;

c.     water en waterhuishoudkundige doeleinden;

d.     voorzieningen voor verkeer, parkeren en inritten;

e.     extensief recreatief medegebruik;

f.      agrarisch gebruik gericht op natuurbeheer;

een en ander met bijbehorende voorzieningen.

15.2      Bouwregels

15.2.1   Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming en uitsluitend in de vorm van erfafscheidingen.

15.2.2   Maatvoering

De bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m.

15.3      Specifieke gebruiksregels

15.3.1   Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en opstallen:

a.      voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

b.      voor lawaaisporten;

c.      voor verblijfsrecreatie;

d.      voor het aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen;

e.      het omzetten van grasland in bouwland / het scheuren van grasland;

f.       het aanleggen van drainage;

g.      het verlagen van de (grond)waterstand door de aanleg van beregeningsinstallaties;

h.      het plaatsen van een mestzak.

15.4      Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

15.4.1   Omgevingsvergunningsplicht

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder 15.4.4. opgenomen omgevingsvergunnings-plichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.

15.4.2   Uitzonderingen vergunningplicht

Het onder 15.4.1. vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

a.      waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;

b.      welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;

c.      welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.

15.4.3   Toetsing aan aanwezige waarden

De in 15.4.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend, indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in 15.1. De in het kader van de belangenafweging te hanteren toetsingscriteria zijn in het schema onder 15.4.4 weergegeven.

15.4.4   Schema omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden

 

Omgevingsvergunningsplichtige werken/werkzaamheden

Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden

het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m2

-  het aanbrengen van verhardingen dient noodzakelijk te zijn in het kader van de agrarische bedrijfsvoering, het extensief recreatief medegebruik dan wel het ecologisch, landschaps- en waterhuishoudkundig beheer;

-  de werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting tot gevolg hebben van de natuurwaarden;

-  de waterhuishoudkundige situatie mag niet onevenredig worden aangetast;

het aanbrengen van (infrastructurele) ondergrondse leidingen

-  er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de natuur- en landschappelijke waarden;

het diepwoelen, diepploegen, afgraven, vergraven, ophogen en egaliseren van de bodem met meer dan 50 cm

-  er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de natuur- en landschappelijke waarden;

het dempen van poelen, sloten en greppels, het aanleggen van drainage of het verlagen van de grondwaterstand door de aanleg van beregeningsinstallaties

-  er mag geen onevenredige aantasting zijn van de grondwaterafhankelijke natuur;

-  er mag geen onevenredige aantasting zijn van het belang van waterberging;

 

vellen of rooien van houtgewas

-  er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschaps- en natuurwaarden;

het wijzigen van de perceelsindeling, zoals door sloten, greppels en beplantingselementen is aangegeven, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding:

-    'wetgevingszone - omgevingsvergunning historische verkaveling'

-  er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de karakteristieke historische verkavelingsstructuur;


Artikel 16        Recreatie

16.1      Bestemmingsomschrijving

16.1.1   Algemeen

De voor Recreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.             recreatie en / of horeca, zoals opgenomen in 16.1.2, onder a.;

b.             aan huis verbonden beroep en/of bedrijf;

c.             daar waar in de tabel geen melding wordt gemaakt van horecavoorzieningen of dagrecreatieve voorzieningen of vormen van detailhandel, zijn deze toegestaan voor zover deze gelieerd en ondergeschikt zijn aan het recreatiebedrijf en niet extern toegankelijk zijn;

d.             behoud, herstel en ontwikkeling van landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden;

e.             water en waterhuishoudkundige doeleinden;

f.              voorzieningen voor verkeer, parkeren en inritten;

g.             dagrecreatief medegebruik;

h.             erfbeplanting;

i.              landschappelijke inpassing van bouwwerken en voorzieningen.

één en ander met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen, waaronder perceelsontsluitingen en overeenkomstig de in 16.1.2. opgenomen nadere detaillering van de bestemming.

16.1.2   Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 16.1.1:

a          Staat van recreatiebedrijven

Op de gronden met deze bestemming zijn overeenkomstig de aanduidingen uitsluitend de volgende bedrijven toegestaan, genoemd in de navolgende Staat van recreatiebedrijven:

 

Afkorting

Aanduiding

Betekenis in regels

Straat

Huis-num-mer

Aantal recrea-tiever-blijven

Bebouw-de op-pervlak-te (m˛)

(sr-1)

specifieke vorm van recreatie – 1

Recreatieter-rein met stacaravans

Bredaseweg

160

0

1.705 m˛

(sr-2)

specifieke vorm van recreatie – 2

Volkstuin

Domeinweg

10

0

12 m˛ per perceel

(sr-3)

specifieke vorm van recreatie – 3

Recreatieter-rein met stacaravans en Horeca categorie 1

 

 

Hoevestraat

12

0

620 m˛

(sr-4)

specifieke vorm van recreatie – 4

Groepsac-commodatie

Hoevestraat

12 B

0

 

300 m˛

(sr-5)

specifieke vorm van
recreatie – 5

Volkstuin

Hoge Dijk

100

0

155 m˛

(sr-6)

specifieke vorm van recreatie – 6

Recreatieter-rein met dagrecrea-tieve voor-zieningen en Horeca in categorie 1

Katjeskelder

1

400

4.100 m˛

(sr-7)

specifieke vorm van recreatie – 7

Groepsac-commodatie

Meerberg

2 A

0

350 m˛

(sr-8)

specifieke vorm van recreatie – 8

Kleinschalig kampeerter-rein

Meerberg

4

0

400 m˛

(sr-9)

specifieke vorm van recreatie – 9

Kleinschalig kampeerter-rein

Meerberg

10

0

400 m˛

(sr-10)

specifieke vorm van recreatie – 10

Groepsac-commodatie

Oude Dongense-baan

12

0

120 m˛

(sr-11)

specifieke vorm van recreatie – 11

Molen

Provinciale-weg

143 A

0

310 

(sr-12)

specifieke vorm van recreatie – 12

Recreatieter-rein

Ruiterspoor

75

0

80 m˛

(sr-13)

specifieke vorm van recreatie – 13

Camper-plaats voor maximaal 6 campers

Ter Horst

19

0

0

(sr-14)

specifieke vorm van recreatie – 14

Recreatieter-rein

Salesdreef

3 A + C

45

0

(sr-15)

specifieke vorm van recreatie – 15

Recreatieter-rein met stacaravans

Seterseweg

4

67

1.000 m˛

(sr-16)

specifieke vorm van recreatie – 16

Recreatieter-rein

Seterseweg

10

32

0

(sr-17)

specifieke vorm van recreatie – 17

Recreatieter-rein met stacaravans

Ter Aalst

11

0

300 m˛

(sr-18)

specifieke vorm van recreatie – 18

Recreatieter-rein met stacaravans en dagre-creatieve voorziening

Vijf Eiken-weg

45

100

4.000 m˛

(sr-19)

specifieke vorm van recreatie – 19

Groepsac-commodatie

Vrachelse-heide

155

0

900 m˛

(sr-20)

specifieke vorm van recreatie – 20

Dagrecrea-tief terrein

Ruiterspoor

ong.

0

20 m˛

(sr-21)

specifieke vorm van recreatie – 21

 

Natuurkam-peerterrein

Steenoven-sebaan

27

0

290 m˛

(sr-22)

specifieke vorm van recreatie – 22

 

Volkstuin

Statenlaan

ong.

0

12 m˛ per perceel

(sr-23)

specifieke vorm van recreatie – 23

Volkstuin

Hoogstraat

ong.

0

12 m˛ per perceel

 

b          Landschappelijke inpassing

De gronden binnen de bestemming Recreatie, welke nader zijn aangeduid met de  gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ mogen alleen worden gebruikt als landschappelijke inpassing ten behoeve van de op het bestemmingsvlak toegestane  bouwwerken en voorzieningen.

c          Aan huis verbonden beroep en/of bedrijf

Voor aan huis verbonden beroep en/of bedrijf gelden de volgende bepalingen:

1.     er moet sprake zijn van een bouwvlak, waarop minimaal één bedrijfswoning is toegestaan;

2.     de activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bedrijfswoning en de bij deze woning behorende bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 50 m2;

3.     het betreft een activiteit behorend tot milieucategorie 1 of 2, als opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten of een qua milieuhinder en ruimtelijke uitstraling vergelijkbare activiteit;

4.     buitenopslag ten dienste van het aan huis verbonden beroep en/of bedrijf is niet toegestaan;

5.     horeca en detailhandel (w.o. showroom en/of afhaalpunt c.q. logistieke functie, al dan niet t.b.v. internethandel) zijn niet toegestaan;

6.     de activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de woning;

7.     er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

8.     de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

9.     de nevenactiviteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

10.  het aan huis verbonden beroep en/of bedrijf vindt niet plaats in kassen of teeltondersteunende voorzieningen.


16.2      Bouwregels

16.2.1   Algemeen

In het algemeen geldt voor het bouwen het volgende:

a.     uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming;

b.     indien blijkens de aanduiding 'relatie' sprake is van een koppeling van twee bestemmingsvlakken, dan zijn hierop de bepalingen met betrekking tot een enkel bestemmingsvlak van overeenkomstige toepassing.

16.2.2   Gebouwen

Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.     gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

b.     gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd:

1.     op een afstand van minimaal 3 m. achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning;

2.     indien geen bedrijfswoning aanwezig is, dient de minimale afstand van de bebouwing tot aan de as van een weg, waaraan wordt gebouwd, 15 m. te bedragen;

3.     indien een bedrijfsgebouw op een kortere afstand dan 15 m. van de as van de weg, dan wel op een kortere afstand van de weg dan de bedrijfswoning is gelegen, dan geldt als rooilijn de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde bedrijfsgebouw;

c.     de afstand van gebouwen tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ten minste:

1.     1,5 m. voor gebouwen met een goothoogte van 3,5 m. of minder;

2.     3 m. voor een gebouw met een goothoogte van meer dan 3,5 m.;

Indien de perceelsgrens is gelegen in water, worden voormelde maten gemeten vanuit de boveninsteek van de betreffende oever;

d.     de bebouwde oppervlakte aan gebouwen bedraagt niet meer dan in de tabel in 16.1.2, onder a. is opgenomen; ingeval van een bebouwingspercentage wordt dit percentage berekend over de oppervlakte van de aanduiding 'bouwvlak' en niet over het gehele bestemmingsvlak;

e.     de in de tabel in 16.1.2, onder a., aangegeven maximaal toegestane bebouwde oppervlakte, geldt niet voor eventueel toegestane recreatieverblijven, sanitairgebouwen, onderhoudsgebouwen en bedrijfswoningen, inclusief bij deze woningen behorende bijbehorende bouwwerken;

f.      de goothoogte bedraagt niet meer dan 6 m.;

g.     de bouwhoogte bedraagt niet meer 9 m.;

h.     in afwijking van het gestelde onder lid f., geldt er ter plaatse van de aanduiding sr-6 (Katjeskelder 1), dat de maximale bouwhoogte 16 m. mag bedragen.

 

16.2.3   Aanvullende bouwregels volkstuinen

In aanvulling op het bepaalde in 16.2.2 geldt, dat voor volkstuinen buiten de aanduiding ‘bouwvlak’ gebouwen tot een maximale bouwhoogte van 3 m. zijn toegestaan, voor zover deze ten dienste staan van het gebruik als volkstuin en tot een maximum oppervlakte, zoals opgenomen in de tabel in 16.1.2, onder a.

16.2.4   Aanvullende bouwregels Recreatieterrein en Recreatieterrein met stacaravans

In aanvulling op het bepaalde in 16.2.2 gelden voor recreatieterreinen en recreatieterreinen met stacaravans de volgende bouwregels:

a.     buiten de aanduiding 'bouwvlak' zijn tevens (af)wasgelegenheden, wasserettes, sanitair- en onderhoudsgebouwen toegestaan, tot een maximale goothoogte van 3 m. en een maximale bouwhoogte van 5 m., met uitzondering van gronden met de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’;

b.     er zijn niet meer recreatieverblijven toegestaan dan in de tabel in 16.1.2, onder a. is opgenomen. Hierbij geldt, dat de recreatieverblijven buiten de aanduiding ‘bouwvlak’ mogen worden opgericht, er per recreatieverblijf een maximale inhoud is toegestaan van 300 mł en een maximum oppervlak van 30 m˛ aan bijbehorende bouwwerken; bij het bepalen van de inhoud van het recreatieverblijf worden voor bewoning bestemde aangebouwde bijbehorende bouwwerken meegerekend;

c.     daar waar in de tabel in 16.1.2, onder a. is aangegeven, dat er ter plaatse een recreatieterrein met stacaravans is toegestaan, zijn deze toegestaan tot een maximum van 40 stacaravans per ha., waarbij per stacaravan een maximum oppervlak is toegestaan van 90 m˛;

d.     de goothoogte van recreatieverblijven en van stacaravans bedraagt niet meer dan 3,5 m., met dien verstande dat een bestaande grotere goothoogte als maximum geldt;

e.     de bouwhoogte van recreatieverblijven en van stacaravans bedraagt niet meer dan 6 m., met dien verstande dat een bestaande grotere bouwhoogte als maximum geldt;

f.      de goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bij deze recreatieverblijven en stacaravans, bedraagt niet meer dan 3 m.;

g.     ter plaatse van de aanduiding sr-17 (Ter Aalst 11) geldt, dat er naast stacaravans, ook chalets mogen worden opgericht, waarop de regels inzake stacaravans van overeenkomstige toepassing zijn;

h.     ter plaatse van de aanduiding sr-6 (Katjeskelder 1) geldt, dat de recreatieverblijven in plaats van een maximale inhoudsopmaat, een maximale oppervlaktemaat mogen hebben van 225 m˛.

16.2.5   Aanvullende bouwregels kleinschalig kampeerterrein

In aanvulling op het gestelde onder 16.2.2 gelden voor kleinschalige kampeerterreinen de volgende bouwregels:

a.     buiten het bouwvlak is jaarrond de plaatsing van maximaal 25 kampeermiddelen toegestaan, met dien verstande dat vaste staanplaatsen (d.w.z. jaarrond gebruik door een en dezelfde persoon en / of plaatsing van een en hetzelfde kampeermiddel) niet zijn toegestaan;

b.     de kampeermiddelen moeten binnen 100 m. van het bij het betreffende kleinschalig kampeerterrein behorende bouwvlak gesitueerd zijn.

16.2.6   Aanvullende bouwregels natuurkampeerterrein

In aanvulling op het gestelde onder 16.2.2 gelden voor natuurkampeerterreinen de volgende bouwregels:

a.      binnen het bouwvlak zijn permanente bouwwerken toegestaan in de vorm van kleinschalige recreatieve onderkomens (zoals trekkershutten, blokhutten, tipi's en boomhutten), alsmede centrale voorzieningen (zoals sanitaire voorzieningen, receptie en slechtweervoorzieningen);

b.      buiten het bouwvlak is jaarrond de plaatsing van kampeermiddelen toegestaan, met dien verstande dat vaste staanplaatsen (d.w.z. jaarrond gebruik door een en dezelfde persoon en / of plaatsing van een en hetzelfde kampeermiddel) niet zijn toegestaan;

c.      in afwijking van lid a. geldt, dat ter plaatse van de aanduiding sr-21 (Steenovensebaan 27) de in dat lid genoemde permanente bouwwerken ook buiten het bouwvlak zijn toegestaan.

16.2.7   Bedrijfswoning

Voor een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

a.     er is maximaal één bedrijfswoning toegestaan per bestemmingsvlak, met dien verstande dat:

1.     ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is geen bedrijfswoning toegestaan;

2.     ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is het aangegeven maximale aantal wooneenheden het toegestane maximale aantal bedrijfswoningen;

3.     indien een bedrijfswoning is toegestaan, welke nog niet is gebouwd, is de bouw hiervan uitsluitend toegestaan na verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in 16.3.3;

b.     de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m3, met dien verstande dat:

1.     een bestaande grotere inhoud als maximum geldt;

2.     bij monumenten mag het gehele pand worden benut voor de bedrijfswoning, ook als dit leidt tot een grotere inhoudsmaat dan 750 m3;

3.     bij het bepalen van de inhoud van een woning worden voor bewoning bestemde aangebouwde bijbehorende bouwwerken meegerekend;

c.     de goothoogte bedraagt niet meer dan 4,5 m., met dien verstande dat een bestaande grotere goothoogte als maximum geldt;

d.     de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 9 m., met dien verstande dat een bestaande grotere bouwhoogte als maximum geldt.

16.2.8   Herbouw bedrijfswoning

Voor herbouw van bestaande woningen gelden aanvullend de volgende voorwaarden:

a.     de herbouw vindt plaats op de (voor zover aanwezige) bestaande fundamenten van de bedrijfswoning;

b.     de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen bedrijfswoning(en) wijkt niet af van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en);

c.     verzekerd is dat overtollige bebouwing (voormalige bedrijfsbebouwing of bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken) wordt gesloopt.


16.2.9   Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning voldoen aan de volgende kenmerken:

a.     de gezamenlijke oppervlakte van niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken per bedrijfswoning bedraagt maximaal 100 m2;

b.     de goothoogte bedraagt maximaal 3,5 m., met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt;

c.     de bouwhoogte bedraagt maximaal 6 m., met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt.

16.2.10 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voldoen aan de volgende kenmerken:

a.     ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' voor of op de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning:

1.     de bouwhoogte bedraagt maximaal 1 m.;

b.     ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning:

1.     de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen bedraagt maximaal 2 m.;

2.     de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 12 m.;

c.     aanvullend op het voorgaande geldt, dat indien geen bedrijfswoning aanwezig is, dan als deze rooilijn de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde gebouw geldt;

d.     buiten de aanduiding 'bouwvlak', doch niet gelegen op gronden met gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’:

1.     op het perceelsdeel, gelegen tussen de weg en de voorzijde van het aangeduide bouwvlak, mag de bouwhoogte maximaal 1 m. bedragen;

2.     overigens geldt een bouwhoogte van maximaal 2,5 m.

16.3      Afwijken van de bouwregels

16.3.1   Omgevingsvergunning afstand tot zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.2.2, onder c., teneinde af te wijken van de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, mits:

a.     de situering stedenbouwkundig, landschappelijk en verkeerskundig aanvaardbaar is;

b.     de situering niet leidt tot aantasting van rechten en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen en de daarop aanwezige bouwwerken.

16.3.2   Omgevingsvergunning m.b.t. herbouw bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.2.8, teneinde herbouw van de bedrijfswoning op andere wijze mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     de bedrijfswoning wordt binnen het bouwvlak gerealiseerd;

b.     er dient sprake te zijn van (zekerheidsstelling omtrent de) sloop van de bestaande bedrijfswoning én overtollige bebouwing (voormalige bedrijfsgebouwen, al dan niet bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken);

c.     de situering en bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de bedrijfswoning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

d.     de situering van de bedrijfswoning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

16.3.3   Omgevingsvergunning m.b.t. bouw 1e bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.2.7, lid a., onder 1., teneinde de bouw van de eerste bedrijfswoning mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.      de bedrijfswoning is noodzakelijk vanwege de aard van de bedrijfsvoering. De noodzaak mag niet het gevolg zijn van een eerder aanwezige, doch afgestoten bedrijfswoning;

b.      de situering van de woning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

c.      de situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

d.      aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

16.3.4   Omgevingsvergunning grotere inhoud in cultuurhistorisch waardevolle panden en langgevelboerderijen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.2.7, lid b., teneinde een grotere inhoudsmaat mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.      er is sprake van een langgevelboerderij of, blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies, van een cultuurhistorisch waardevolle pand;

b.      de vergroting van de inhoud plaats vindt binnen het bestaande bouwvolume, dus zonder vergroting van het pand;

c.      het gehele pand mag worden benut voor de bedrijfswoning;

d.      aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

16.3.5. Omgevingsvergunning grotere oppervlakte bebouwing

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in artikel 16.2.2, lid d., teneinde een grotere bebouwde oppervlakte bedrijfsbebouwing toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     de in artikel 16.2.2 opgenomen bebouwde oppervlakte mag met maximaal 25% worden vergroot;

b.     een hiertoe noodzakelijke uitbreiding van de aanduiding 'bouwvlak' is toegestaan;

c.     er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik;

d.     qua grootte en ruimtebeslag is het passend op de locatie en in de omgeving;

e.     er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

f.      er dient een bedrijfsplan te worden overgelegd, waaruit blijkt dat de ontwikkeling concreet en (financieel) uitvoerbaar is; bij twijfel hieromtrent kan er een onafhankelijk deskundig advies worden ingewonnen;

g.     de uitbreiding is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

h.     het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

i.      de ontwikkeling draagt bij aan de ontwikkeling van een gemengde plattelandseconomie;

j.      de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een grootschalige voorziening, waaronder wordt verstaan een voorziening, waarbij blijkens een economisch effectenonderzoek, het te verwachten aantal bezoekers en overnachtingen samen genomen meer dan 100.000 per jaar bedraagt;

k.     aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

16.4      Specifieke gebruiksregels

16.4.1   Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen:

a.     het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik, met dien verstande dat buitenopslag voor de voorgevel en het verlengde daarvan niet is toegestaan;

b.     detailhandel, tenzij deze gelieerd en ondergeschikt is aan het recreatiebedrijf, waarbij deze voorziening niet mag worden opengesteld voor anderen, dan degenen die gebruik maken van de recreatieve voorziening;

c.     gebruik als woning, met uitzondering van de toegestane bedrijfswoningen, voor zover het de huisvesting betreft van (het huishouden van) een persoon die op het bedrijf, waarvan de bedrijfswoning planologisch onderdeel uitmaakt, werkzaam is;

d.     het uitoefenen van bed & breakfast;

e.     huisvesting van (seizoens)arbeiders en kamerverhuur;

f.      een seksinrichting;

g.     geluidzoneringsplichtige inrichtingen;

h.     risicovolle inrichtingen;

i.      de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een

10-6 risicocontour hebben die het bestemmingsvlak overschrijdt, met uitzondering van bestaande situaties;

16.4.2   Aanvullende gebruiksregels voor kleinschalig kampeerterrein

In aanvulling op het gestelde onder 16.4.1 gelden voor kleinschalig kampeerterreinen de volgende gebruiksregels:

a.     vaste staanplaatsen (d.w.z. jaarrond gebruik door een en dezelfde persoon en / of plaatsing van een en hetzelfde kampeermiddel) zijn niet toegestaan;

b.     voor het gebruik van dagrecreatieve (slechtweer)voorzieningen en horecavoorzieningen geldt dat;

1.     deze gelieerd en ondergeschikt zijn aan het kleinschalige kampeerterrein;

2.     actief zijn tussen zonsop- en ondergang;

3.     de voorzieningen niet mogen worden opengesteld voor anderen, dan degenen die gebruik maken van de (kleinschalige) kampeervoorziening.

16.4.3   Aanvullende gebruiksregels voor natuurkampeerterrein

In aanvulling op het gestelde onder 16.4.1 geldt voor natuurkampeerterreinen, dat vaste staanplaatsen (d.w.z. jaarrond gebruik door een en dezelfde persoon en/of plaatsing van een en hetzelfde kampeermiddel) niet zijn toegestaan.

16.5      Afwijken van de gebruiksregels

16.5.1   Omgevingsvergunning naar andere vorm van recreatie

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.1, teneinde een andere vorm van recreatie toe te staan, mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:

a.     de andere vorm van recreatie heeft maximaal milieucategorie 2, als opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten of een qua milieuhinder en ruimtelijke uitstraling vergelijkbare activiteit;

b.     aangetoond dient te worden, dat in ruimtelijk en milieuhygiënisch opzicht een verbetering voor de omgeving plaatsvindt, in vergelijking met de gevolgen van het in 16.1.2, onder a., opgenomen vorm van recreatie;

c.     er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik;

d.     qua grootte en ruimtebeslag is het passend op de locatie en in de omgeving;

e.     niet toegestaan is:

1.     buitenopslag, anders dan noodzakelijk voor het op de bestemming gerichte gebruik;

2.     detailhandel;

3.     horeca;

f.      er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

g.     er dient een bedrijfsplan te worden overgelegd, waaruit blijkt dat de ontwikkeling concreet en (financieel) uitvoerbaar is; bij twijfel hieromtrent kan er een onafhankelijk deskundig advies worden ingewonnen;

h.     de omschakeling is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

i.      het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

j.      de ontwikkeling draagt bij aan de ontwikkeling van een gemengde plattelandseconomie;

k.     de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een grootschalige voorziening, waaronder wordt verstaan een voorziening, waarbij blijkens een economisch effectenonderzoek, het te verwachten aantal bezoekers en overnachtingen samen genomen meer dan 100.000 per jaar bedraagt;

l.      aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

16.5.2   Omgevingsvergunning bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.4.1, onder d., teneinde bed & breakfast toe te staan, mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:

a.     er moet sprake zijn van een bouwvlak, waarop minimaal één bedrijfswoning of plattelandswoning is toegestaan;

b.     de activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bedrijfswoning en de bij deze woning behorende bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 100 m2;

c.     het maximaal aantal bedden is niet meer dan 10;

d.     een bed & breakfast is alleen toegestaan in de vorm van niet-zelfstandige woonruimte(n);

e.     de activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de woning;

f.      er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

g.     de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

h.     de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

16.6      Wijzigingsbevoegdheid

16.6.1   Wijziging wonen / woningsplitsing / toevoegen woning

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden met de aanduiding 'bouwvlak' wijzigen in artikel 23 ‘Wonen’ of artikel 24 ‘Wonen – Lint’, waarbij na bedrijfsbeëindiging de verbouw van een voormalige bedrijfswoning of (woon)boerderij voor wonen kan worden toegestaan; tevens kan daarbij woningsplitsing worden toegestaan. Een en ander mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a.     de bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken, met inbegrip van die bijbehorende bouwwerken, waarvoor in het kader van mantelzorg bewoning tijdelijk mogelijk is, bedraagt niet meer dan 100 m2 per woning; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

b.     in afwijking van het bepaalde onder a kan een grotere oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken worden toegestaan indien overtollige bebouwing wordt gesloopt. Er is in die situatie maximaal 20% van het te slopen bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken toegestaan, tot een bebouwde oppervlakte van in totaal maximaal 200 m2;

c.     één extra woning (al dan niet door woningsplitsing) is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

1.     de extra woning komt in een pand met een monumentenstatus of in een langgevelboerderij. Over het aspect, of sprake is van een langgevelboerderij wordt onafhankelijk deskundig advies ingewonnen;

2.     de extra woning is uitsluitend toegestaan, indien dit mede is gericht op het behoud of herstel van deze cultuurhistorische waardevolle bebouwing als bedoeld onder sub 1.; hieromtrent wordt deskundig advies ingewonnen;

3.     het pand mag (ten behoeve van de extra woning) niet worden uitgebreid;

d.     de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

e.     de situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

f.      er wordt een bij de woonfunctie passende omvang van het bestemmingsvlak ‘Wonen’ opgenomen, waarbij de omvang van het bestemmingsvlak per woning maximaal 1.500 m2 bedraagt; het resterende deel van de aanduiding 'bouwvlak' wordt verwijderd;

g.     de regels van artikel 23 ‘Wonen’ of, ingeval van ligging in het Lint Oosteind, artikel 24 ‘Wonen-Lint’ worden per wooneenheid van overeenkomstige toepassing verklaard, met dien verstande dat de inhoudsmaat na woningsplitsing niet mag worden vergroot;

h.     er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

i.      aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan;

j.      daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie’ geldt aanvullend, dat:

1.     de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2.     een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3.     wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.


Artikel 17        Recreatie - Recreatiewoning

17.1      Bestemmingsomschrijving

17.1.1   Algemeen

De voor Recreatie - Recreatiewoning aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     recreatiewoningen;

b.     behoud, herstel en ontwikkeling van landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden;

c.     water en waterhuishoudkundige doeleinden;

d.     extensief dagrecreatief medegebruik;

e.     erfbeplanting;

f.      landschappelijke inpassing van bouwwerken en voorzieningen.

één en ander met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen.

17.2      Bouwregels

17.2.1   Algemeen

In het algemeen geldt voor het bouwen het volgende:

a.     uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming;

b.     indien blijkens de aanduiding 'relatie' sprake is van een koppeling van twee bestemmingsvlakken, dan zijn hierop de bepalingen met betrekking tot een enkel bestemmingsvlak van overeenkomstige toepassing.

17.2.2   Aantal recreatiewoningen

Per bestemmingsvlak is maximaal één recreatiewoning toegestaan. Een bedrijfswoning is niet toegestaan.

17.2.3   Gebouwen

Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.     gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van recreatiewoningen en bijbehorende bouwwerken;

b.     gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd op een afstand van minimaal 3 m. achter de voorgevelrooilijn van de recreatiewoning;

c.     de afstand van gebouwen tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ten minste:

1.     1,5 m. voor gebouwen met een goothoogte van 3,5 m. of minder;

2.     3 m. voor een gebouw met een goothoogte van meer dan 3,5 m.;

Indien de perceelsgrens is gelegen in water, worden voormelde maten gemeten vanuit de boveninsteek van de betreffende oever.


17.2.4   Recreatiewoning

Voor een recreatiewoning gelden de volgende bepalingen:

a.     de goothoogte bedraagt niet meer dan 3 m.;

b.     de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 5 m.;

c.     de inhoud bedraagt niet meer dan 250 m3; bij het bepalen van de inhoud van een woning worden voor bewoning bestemde aangebouwde bijbehorende bouwwerken meegerekend;

d.     in afwijking van bovenstaand geldt, dat ten aanzien van de recreatiewoningen gelegen aan de Bergsebaan 15 en Blikkenweg 2 de bestaande maatvoeringen als maximum gelden;

e.     in afwijking van bovenstaande geldt, dat een bestaande (grotere of hogere) afwijkende maatvoering als maximum geldt.

17.2.5   Bijbehorende bouwwerken bij recreatiewoningen

Bijbehorende bouwwerken bij de recreatiewoning voldoen aan de volgende kenmerken:

a.     de gezamenlijke oppervlakte van niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken per recreatiewoning bedraagt maximaal 30 m2;

b.     de goothoogte bedraagt maximaal 3 m., met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt;

c.     de bouwhoogte bedraagt maximaal 5 m., met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt.

17.2.6   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken geen gebouwen zijnde voldoen aan de volgende kenmerken:

a.     voor of op de voorgevelrooilijn van de recreatiewoning:

1.     de bouwhoogte bedraagt maximaal 1 m.;

b.     achter de voorgevelrooilijn van de recreatiewoning:

1.     de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen bedraagt maximaal 2 m.;

2.     de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3 m.

17.3      Afwijken van de bouwregels

17.3.1   Omgevingsvergunning afstand tot zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 17.2.3, onder c., teneinde af te wijken van de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, mits:

a.     de situering stedenbouwkundig, landschappelijk en verkeerskundig aanvaardbaar is;

b.     de situering niet leidt tot aantasting van rechten en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen en de daarop aanwezige bouwwerken.


17.4      Specifieke gebruiksregels

17.4.1   Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen:

a.      het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik, met dien verstande dat buitenopslag voor de voorgevel en het verlengde daarvan niet is toegestaan;

b.      detailhandel;

c.      gebruik als woning, anders dan recreatief verblijf;

d.      het uitoefenen van een aan huis verbonden beroeps- en/of bedrijfsactiviteit;

e.      huisvesting van (seizoens)arbeiders en kamerverhuur;

f.       een seksinrichting;

g.      geluidzoneringsplichtige inrichtingen;

h.      risicovolle inrichtingen;

i.       de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een

10-6 risicocontour hebben die het bestemmingsvlak overschrijdt, met uitzondering van bestaande situaties.


Artikel 18        Sport

18.1      Bestemmingsomschrijving

18.1.1   Algemeen

De voor Sport aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     sport zoals opgenomen in 18.1.2, onder a.;

b.     aan huis verbonden beroep en/of bedrijf;

c.     behoud, herstel en ontwikkeling van landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden;

d.     water en waterhuishoudkundige doeleinden;

e.     voorzieningen voor verkeer, parkeren en inritten;

f.      extensief dagrecreatief medegebruik;

g.     erfbeplanting;

h.     landschappelijke inpassing van bouwwerken en voorzieningen.

één en ander met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen, waaronder perceelsontsluitingen en overeenkomstig de in 18.1.2. opgenomen nadere detaillering van de bestemming.

18.1.2   Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 18.1.1:

a          Staat van sportvoorzieningen

Op de gronden met deze bestemming zijn overeenkomstig de aanduidingen uitsluitend de volgende bedrijven toegestaan, genoemd in de navolgende Staat van sportvoorzieningen:

 

Afkor-ting

Aandui-ding

Betekenis in regels

Straat

Huis-num-mer

Bebouwde oppervlakte binnen bouw-vlak (m˛)

(ss-1)

specifieke vorm van sport – 1

Hondensport

Bredaseweg

144

40

(ss-2)

specifieke vorm van sport – 2

Manege

Bredaseweg

152 + 154 (A)

1.390

(ss-3)

specifieke vorm van sport – 3

Golfbaan

Dukaatstraat

21

5.000

(ss-4)

specifieke vorm van sport – 4

Manege

Griendsteeg

3 / 7

 4.500

(ss-5)

specifieke vorm van sport – 5

Veldsport /  Tennisbaan Paardensport

Herstraat

60

190

(ss-6)

specifieke vorm van sport – 6

Veldsport

Looierijstraat

39 / 39A

365

(ss-7)

specifieke vorm van sport – 7

Schietbaan / veldsport

Parallelweg

32

80

(ss-8)

specifieke vorm van sport – 8

Tennisbaan/ schietbaan

Provinciale-weg

85 A / 85 B

 355

(ss-9)

specifieke vorm van sport – 9

Hondensport

Ruiterspoor

77

40

(ss-10)

specifieke vorm van sport – 10

Golfbaan

Salesdreef

2

5.000

(ss-11)

specifieke vorm van sport – 11

Golfbaan

Statenlaan

18

-

(ss-12)

specifieke vorm van sport – 12

Manege

Steenoven-sebaan

55

3.300

b          Horeca

Horeca is uitsluitend toegestaan bij een manege of golfbaan, zoals opgenomen in de tabel in 18.1.2, onder a., en uitsluitend onder de volgende voorwaarden:

1.     de horecafunctie is ondergeschikt en gelieerd aan de manege- en golfactiviteiten;

2.     horeca mag niet extern toegankelijk zijn;

3.     er zijn geen feesten en partijen toegestaan, die geen directe samenhang hebben met de manege- c.q. golfactiviteiten;

4.     in afwijking van bovenstaande is ter plaatse van de aanduiding ss-10 (Salesdreef 2) een volwaardige horecafunctie (behorende tot horeca-categorie 1) toegestaan.

c          Aan huis verbonden beroep en/of bedrijf

Voor aan huis verbonden beroep en/of bedrijf gelden de volgende bepalingen:

1.     er moet sprake zijn van een bouwvlak waarop minimaal één bedrijfswoning is toegestaan;

2.     de activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bedrijfswoning en de bij deze woning behorende bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 50 m2;

3.     het betreft een activiteit behorend tot milieucategorie 1 of 2, als opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten of een qua milieuhinder en ruimtelijke uitstraling vergelijkbare activiteit;

4.     buitenopslag ten dienste van het aan huis verbonden beroep en/of bedrijf is niet toegestaan;

5.     horeca en detailhandel (w.o. showroom en/of afhaalpunt c.q. logistieke functie, al dan niet t.b.v. internethandel) zijn niet toegestaan;

6.     de activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de woning;

7.     er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

8.     de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

9.     de nevenactiviteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

10.  het aan huis verbonden beroep en/of bedrijf vindt niet plaats in kassen of teeltondersteunende voorzieningen.

 

d          Landschappelijke inpassing

De gronden, welke nader zijn aangeduid met de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ mogen alleen worden gebruikt als landschappelijke inpassing, ten behoeve van de op het bestemmingsvlak toegestane bouwwerken en voorzieningen.

18.2      Bouwregels

18.2.1   Algemeen

In het algemeen geldt voor het bouwen het volgende:

a.     uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming;

b.     indien blijkens de aanduiding 'relatie' sprake is van een koppeling van twee bestemmingsvlakken, dan zijn hierop de bepalingen met betrekking tot een enkel bestemmingsvlak van overeenkomstige toepassing.

18.2.2   Gebouwen algemeen

Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.     gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

b.     gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd:

1.     op een afstand van minimaal 3 m. achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning;

2.     indien geen bedrijfswoning aanwezig is, dient de minimale afstand van de bebouwing tot aan de as van een weg, waaraan wordt gebouwd, 15 m. te bedragen;

3.     indien een bedrijfsgebouw op een kortere afstand dan 15 m. van de as van de weg, dan wel op een kortere afstand van de weg dan de bedrijfswoning is gelegen, dan geldt als rooilijn de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde bedrijfsgebouw;

c.     de afstand van gebouwen tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ten minste:

1.     1,5 m. voor gebouwen met een goothoogte van 3,5 m. of minder;

2.     3 m. voor een gebouw met een goothoogte van meer dan 3,5 m.;

Indien de perceelsgrens is gelegen in water, worden voormelde maten gemeten vanuit de boveninsteek van de betreffende oever.

18.2.3   Bedrijfsgebouwen

Voor bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.     de goothoogte bedraagt maximaal 3,5 m., en ingeval van een manege of een golfbaan maximaal 6 m., met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt;

b.     de bouwhoogte bedraagt maximaal 6 m., en ingeval van een manege of een golfbaan maximaal 10 m., met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt;

c.     de bebouwde oppervlakte bedraagt niet meer dan in de tabel in 18.1.2, onder a. is opgenomen.

18.2.4   Aanvullende bouwregels ondersteunende gebouwen bij een golfbaan of veldsport

In aanvulling op het bepaalde in 18.2.2 en 18.2.3 zijn bij een golfbaan of een veldsport, buiten het bouwvlak, ondergeschikte voorzieningen, zoals schuilhutten, dugouts, e.d. onder de volgende voorwaarden toegestaan:

a.     de voorziening moet zijn gelegen in een kernrandzone;

b.     de gezamenlijke oppervlakte mag maximaal 90 m˛ bedragen;

c.     de hoogte van dergelijke gebouwen mag maximaal 3 m. bedragen.

18.2.5   Bedrijfswoning

Voor een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

a.     er is maximaal één bedrijfswoning toegestaan per bestemmingsvlak, met dien verstande dat:

1.     ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is geen bedrijfswoning toegestaan;

2.     ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is het aangegeven maximale aantal wooneenheden het toegestane maximale aantal bedrijfswoningen;

3.     indien een bedrijfswoning is toegestaan, welke nog niet is gebouwd, is de bouw hiervan uitsluitend toegestaan na verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in 18.3.3;

b.     de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m3, met dien verstande dat:

1.     een bestaande grotere inhoud als maximum geldt;

2.     bij monumenten mag het gehele pand worden benut voor de bedrijfswoning, ook als dit leidt tot een grotere inhoudsmaat dan 750 m3;

3.     bij het bepalen van de inhoud van een woning worden voor bewoning bestemde aangebouwde bijbehorende bouwwerken meegerekend;

c.     de goothoogte bedraagt niet meer dan 4,5 m., met dien verstande dat een bestaande grotere goothoogte als maximum geldt;

d.     de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 9 m., met dien verstande dat een bestaande grotere bouwhoogte als maximum geldt.

18.2.6   Herbouw bedrijfswoning

Voor herbouw van bestaande woningen gelden aanvullend de volgende voorwaarden:

a.     de herbouw vindt plaats op de (voor zover aanwezige) bestaande fundamenten van de bedrijfswoning;

b.     de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen bedrijfswoning(en) wijkt niet af van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en);

c.     verzekerd is dat overtollige bebouwing (voormalige bedrijfsbebouwing of bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken) wordt gesloopt.

18.2.7   Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning voldoen aan de volgende kenmerken:

a.     de gezamenlijke oppervlakte van niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken per bedrijfswoning bedraagt maximaal 100 m2;

b.     de goothoogte bedraagt maximaal 3,5 m., met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt;

c.     de bouwhoogte bedraagt maximaal 6 m., met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt.

18.2.8   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voldoen aan de volgende kenmerken:

a.     ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' voor of op de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning:

1.     de bouwhoogte bedraagt maximaal 1 m.;

b.     ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning:

1.     de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen bedraagt maximaal 2 m.;

2.     de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 12 m., waarbij bij een golfbaan, veldsport, tennisbaan of schietbaan een maximale hoogte is toegestaan van 20 m., voor zover deze vanuit de functie noodzakelijk zijn (zoals ballenvangers, lichtmasten of schietpalen);

c.     aanvullend op het voorgaande geldt, dat indien geen bedrijfswoning aanwezig is, dan als deze rooilijn de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde gebouw geldt;

d.     buiten de aanduiding 'bouwvlak':

1.     op het perceelsdeel, gelegen tussen de weg en de voorzijde van het aangeduide bouwvlak, mag de bouwhoogte maximaal 1 m. bedragen;

2.     overigens geldt een bouwhoogte van maximaal 5 m., waarbij bij een golfbaan, veldsport, tennisbaan of schietbaan een maximale hoogte is toegestaan van 20 m., voor zover deze vanuit de functie noodzakelijk zijn (zoals ballenvangers, lichtmasten of schietpalen);

e.     met dien verstande, dat ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ geen bouwwerken zijn toegestaan.

 

18.3      Afwijken van de bouwregels

18.3.1   Omgevingsvergunning afstand tot zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 18.2.2, onder c., teneinde af te wijken van de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, mits:

a.     de situering stedenbouwkundig, landschappelijk en verkeerskundig aanvaardbaar is;

b.     de situering niet leidt tot aantasting van rechten en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen en de daarop aanwezige bouwwerken.

18.3.2   Omgevingsvergunning m.b.t. herbouw bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 18.2.6, teneinde herbouw van de bedrijfswoning op andere wijze mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.      de bedrijfswoning wordt binnen het bouwvlak gerealiseerd;

b.      er dient sprake te zijn van (zekerheidsstelling omtrent de) sloop van de bestaande bedrijfswoning én overtollige bebouwing (voormalige bedrijfsgebouwen, al dan niet bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken);

c.      de situering en bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de bedrijfswoning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

d.      de situering van de bedrijfswoning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

18.3.3   Omgevingsvergunning m.b.t. bouw 1e bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 18.2.5, lid a., onder 1., teneinde de bouw van de eerste bedrijfswoning mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.      de bedrijfswoning is noodzakelijk vanwege de aard van de bedrijfsvoering. De noodzaak mag niet het gevolg zijn van een eerder aanwezige, doch afgestoten bedrijfswoning;

b.      de situering van de woning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

c.      de situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

d.      aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

18.3.4   Omgevingsvergunning grotere inhoud in cultuurhistorisch waardevolle panden en langgevelboerderijen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 18.2.5, teneinde een grotere inhoudsmaat mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     er is sprake van een langgevelboerderij of, blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies, van een cultuurhistorisch waardevolle pand;

b.     de vergroting van de inhoud plaats vindt binnen het bestaande bouwvolume, dus zonder vergroting van het pand;

c.     het gehele pand mag worden benut voor de bedrijfswoning;

d.     aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

18.4      Specifieke gebruiksregels

18.4.1   Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen:

a.     het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik, met dien verstande dat buitenopslag voor de voorgevel en het verlengde daarvan niet is toegestaan;

b.     detailhandel en horeca, behoudens het bepaalde in 18.1.2, onder a.;

c.     gebruik als woning, met uitzondering van de toegestane bedrijfswoningen, voor zover het de huisvesting betreft van (het huishouden van) een persoon die op het bedrijf, waarvan de bedrijfswoning planologisch onderdeel uitmaakt, werkzaam is;

d.     het uitoefenen van bed & breakfast;

e.     huisvesting van (seizoens)arbeiders en kamerverhuur;

f.      een seksinrichting;

g.     geluidzoneringsplichtige inrichtingen;

h.     risicovolle inrichtingen;

i.      de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een

10-6 risicocontour hebben die het bestemmingsvlak overschrijdt, met uitzondering van bestaande situaties.

18.5      Afwijken van de gebruiksregels

18.5.1   Omgevingsvergunning naar andere vorm van sport

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 18.1, teneinde een andere vorm van sport toe te staan, mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:

a.     de andere vorm van sport heeft maximaal milieucategorie 2, als opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten of een qua milieuhinder en ruimtelijke uitstraling vergelijkbare activiteit;

b.     aangetoond dient te worden dat in ruimtelijk en milieuhygiënisch opzicht een verbetering voor de omgeving plaatsvindt, in vergelijking met de gevolgen van het in 18.1.2, onder a., opgenomen vorm van sport;

c.     er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik;

d.     qua grootte en ruimtebeslag is het passend op de locatie en in de omgeving;

e.     niet toegestaan is:

1.     buitenopslag anders dan noodzakelijk voor het op de bestemming gerichte gebruik;

2.     detailhandel;

3.     horeca;

f.      er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

g.     er dient een bedrijfsplan te worden overgelegd, waaruit blijkt dat de ontwikkeling concreet en (financieel) uitvoerbaar is; bij twijfel hieromtrent kan er een onafhankelijk deskundig advies worden ingewonnen;

h.     de omschakeling is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefmilieu) aanvaardbaar;

i.      het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

j.      de ontwikkeling draagt bij aan de ontwikkeling van een gemengde plattelandseconomie;

k.     de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een grootschalige voorziening, waaronder wordt verstaan een voorziening, waarbij blijkens een economisch effectenonderzoek, het te verwachten aantal bezoekers en overnachtingen samen genomen meer dan 100.000 per jaar bedraagt;

l.      aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

18.5.2   Omgevingsvergunning bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 18.4.1, onder d., teneinde bed & breakfast toe te staan, mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:

a.     er moet sprake zijn van een bouwvlak, waarop minimaal één bedrijfswoning of plattelandswoning is toegestaan;

b.     de activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bedrijfswoning en de bij deze woning behorende bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 100 m2;

c.     het maximaal aantal bedden is niet meer dan 10;

d.     een bed & breakfast is alleen toegestaan in de vorm van niet-zelfstandige woonruimte(n);

e.     de activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de woning;

f.      er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

g.     de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefmilieu) aanvaardbaar;

h.     de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

18.5.3   Omgevingsvergunning huisvesting (seizoens)arbeiders en kamerverhuur

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 18.4.1, onder e., ten behoeve van huisvesting van (seizoens)arbeiders en/of kamerverhuur, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     huisvesting vindt uitsluitend plaats in de bedrijfswoning;

b.     er is sprake van huisvesting in een niet-zelfstandige woonruimte;

c.     per bewoner van het object is minimaal 24 m2 gebruiksoppervlakte, zoals gedefinieerd in de bouwverordening en het bouwbesluit, aan gezamenlijke woonruimten en eigen woonruimten, aanwezig;

d.     in het object wordt aan maximaal 6 personen woonruimte geboden;

e.     er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

f.      de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefmilieu) aanvaardbaar;

g.     de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

h.     er dient een minimale afstand van een object waarin niet-zelfstandige woonruimte is toegestaan, tot andere (bedrijfs)woningen, waarin dat eveneens is toegestaan, van minimaal 250 m. te worden aangehouden. Van deze minimale afstandseis kan worden afgeweken, wanneer kan worden aangetoond, dat de draagkracht van het gebied daarmee niet onevenredig wordt aangetast.

18.5.4   Omgevingsvergunning mantelzorg in afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 18.4.1 en toestaan, dat een vrijstaand bijbehorend bouwwerk of een deel van de bedrijfswoning gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     de afhankelijke woonruimte is gelegen binnen een bouwvlak, waarop minimaal één bedrijfswoning is toegestaan;

b.     ingeval van een bijbehorend bouwwerk is de afhankelijke woonruimte gelegen op een maximale afstand van 15 m. van de bedrijfswoning;

c.     de totaal toegestane oppervlakte, welke als afhankelijke woonruimte mag worden ingezet bedraagt maximaal 100 m2;

d.     de huisvesting moet ten dienste staat van het verlenen van mantelzorg aan een zorgbehoevende, waarvan de noodzaak hiertoe via een indicatiestelling is aangetoond;

e.     ten behoeve van de huisvesting van een zorgbehoevende mogen die voorzieningen worden aangebracht, die zelfstandige bewoning mogelijk maken;

f.      de situering van de afhankelijke woonruimte is milieukundig (w.o. woon- en leefmilieu) aanvaardbaar;

g.     de situering van de afhankelijke woonruimte leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

h.     de omgevingsvergunning wordt ingetrokken, indien de noodzaak uit een oogpunt van mantelzorg vervalt. Daarbij dienen de voorzieningen, die zelfstandige bewoning mogelijk maakten, dusdanig verwijderd te worden, dat zelfstandige bewoning niet meer mogelijk is.

18.5.5   Omgevingsvergunning sociaal maatschappelijke functies bij maneges

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 18.1.2, onder a., teneinde sociaal-maatschappelijke functies (zoals vormen van zorg en resocialisatie), toe te staan als nevenactiviteit bij een manege, waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     de gehele manege mag worden ingezet voor deze nevenactiviteit, met dien verstande dat de binnenruimte welke uitsluitend ten behoeve van de sociaal-maatschappelijke functie wordt ingezet (zoals ontvangst-, rust-, educatieruimte), niet meer bedraagt dan 250 m˛;

b.     de nevenactiviteiten mogen uitsluitend plaatsvinden in aanwezige gebouwen;

c.     nieuwbouw ten behoeve van de nevenactiviteiten is niet toegestaan;

d.     er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

e.     de nevenactiviteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefmilieu) aanvaardbaar;

f.      de nevenactiviteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

18.6      Wijzigingsbevoegdheid

18.6.1   Wijziging wonen / woningsplitsing / toevoegen woning

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden met de aanduiding 'bouwvlak' wijzigen in artikel 23 ‘Wonen’ of artikel 24 ‘Wonen – Lint’, waarbij na bedrijfsbeëindiging de verbouw van een voormalige bedrijfswoning of (woon)boerderij voor wonen kan worden toegestaan; tevens kan daarbij woningsplitsing worden toegestaan. Een en ander mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a.     de bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken, met inbegrip van die bijbehorende bouwwerken waarvoor in het kader van mantelzorg bewoning tijdelijk mogelijk is, bedraagt niet meer dan 100 m2 per woning; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

b.     in afwijking van het bepaalde onder a kan een grotere oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken worden toegestaan, indien overtollige bebouwing wordt gesloopt. Er is in die situatie maximaal 20% van het te slopen bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken toegestaan, tot een bebouwde oppervlakte van in totaal maximaal 200 m2;

c.     één extra woning (al dan niet door woningsplitsing) is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

1.     de extra woning komt in een pand met een monumentenstatus of in een langgevelboerderij. Over het aspect, of sprake is van een langgevelboerderij wordt onafhankelijk deskundig advies ingewonnen;

2.     de extra woning is uitsluitend toegestaan, indien dit mede is gericht op het behoud of herstel van deze cultuurhistorische waardevolle bebouwing als bedoeld onder sub 1.; hieromtrent wordt deskundig advies ingewonnen;

3.     het pand mag (ten behoeve van de extra woning) niet worden uitgebreid;

d.     de toevoeging van de woning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefmilieu) aanvaardbaar;

e.     de situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

f.      er wordt een bij de woonfunctie passende omvang van het bestemmingsvlak ‘Wonen’ opgenomen, waarbij de omvang van het bestemmingsvlak per woning maximaal 1.500 m2 bedraagt; het resterende deel van de aanduiding 'bouwvlak' wordt verwijderd;

g.     de regels van artikel 23 ‘Wonen’ of, ingeval van ligging in het Lint Oosteind, artikel 24 ‘Wonen-Lint’ worden per wooneenheid van overeenkomstige toepassing verklaard, met dien verstande dat de inhoudsmaat na woningsplitsing niet mag worden vergroot;

h.     er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

i.      aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan;

j.      daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie’ geldt aanvullend, dat:

1.     de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2.     een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3.     wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.


Artikel 19        Tuin

19.1      Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     tuinen en groenvoorzieningen bij woningen;

b.     inritten;

c.     parkeren.

19.2      Bouwregels

19.2.1   Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.     op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van het bepaalde onder 19.2.2;

b.     indien in afwijking van het bepaalde onder a. ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het plan al gebouwen aanwezig zijn, dan mogen deze gebouwen in de huidige omvang en situering worden gehandhaafd.

19.2.2   Uitbreiding van een woning

Voor het bouwen van uitbreidingen aan een woning op de aangrenzende bestemming ‘Wonen - Lint’ gelden de volgende bepalingen:

a.     de diepte van de uitbreiding mag niet meer bedragen dan 1,5 m.;

b.     de uitbreiding mag niet meer bedragen dan 1 bouwlaag;

c.     de breedte van de uitbreiding mag niet meer bedragen dan tweederde van de voorgevelbreedte van de woning;

d.     indien de uitbreiding wordt uitgevoerd in combinatie met een luifel, dan dient deze luifel een open constructie te zijn met een breedte van niet meer dan eenderde van de voorgevelbreedte en mag de uitbreiding inclusief luifel over de gehele breedte van de voorgevel worden gebouwd in verhouding tweederde-eenderde.

19.2.3   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a.     de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m.;

b.     de bouwhoogte van overige tuinmeubilair, zoals vlaggenmasten, pergola’s, etc. mag niet meer bedragen dan 4 m.

19.3      Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik ten behoeve van het parkeren van motorvoertuigen op de gronden gelegen vóór de voorgevel van het deel van een woning, dat gezien de bouwhoogte, als belangrijkste onderdeel van de woning kan worden aangemerkt.

19.4      Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 19.3 voor het parkeren van motorvoertuigen voor de voorgevel van een woning, met dien verstande dat:

a.     het stedenbouwkundig beeld niet wordt geschaad;

b.     geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het woonmilieu en aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;

c.     het aantal parkeerplaatsen op de openbare weg niet wordt verminderd.


Artikel 20        Verkeer

20.1      Bestemmingsomschrijving

 

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     voorzieningen voor verkeer en verblijf;

b.     groenvoorzieningen;

c.     kunstwerken;

d.     speelvoorzieningen;

e.     geluidwerende voorzieningen;

f.      straatmeubilair;

g.     ontmoetingsplaatsen voor jongeren en/of ouderen;

h.     (voorzieningen voor) ambulante detailhandel;

i.      water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

20.2      Bouwregels

20.2.1   Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.     op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;

b.     indien in afwijking van het bepaalde onder a. ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het plan al gebouwen aanwezig zijn, dan mogen deze gebouwen in de huidige vorm en situering worden gehandhaafd.

20.2.2   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

a.     de bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleidingen, beveiliging en regeling voor verkeer mag niet meer bedragen dan 15 m.;

b.     de bouwhoogte van kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 15 m.;

c.     de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 4 m.


Artikel 21        Verkeer - Railverkeer

21.1      Bestemmingsomschrijving

 

De voor Verkeer - Railverkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     spoorwegvoorzieningen;

b.     voorzieningen voor verkeer en verblijf;

c.     ongelijkvloerse kruisingen ten behoeve van wegen, straten en water;

d.     groenvoorzieningen;

e.     kunstwerken;

f.      geluidwerende voorzieningen;

g.     straatmeubilair;

h.     water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

21.2      Bouwregels

21.2.1   Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.     de bebouwde oppervlakte per gebouw mag niet meer dan 25 m2 bedragen;

b.     de bouwhoogte mag niet meer dan 4 m. bedragen;

c.     indien in afwijking van het bepaalde onder a. ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het plan al gebouwen aanwezig zijn, dan mogen deze gebouwen in de huidige vorm en situering worden gehandhaafd.

21.2.2   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

a.     de bouwhoogte van draagconstructies voor bovenleidingen, seinpalen, bakens en andere railverkeersvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 15 m.;

b.     de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2,5 m. bedragen;

c.     de bouwhoogte van bouwwerken voor het onderbrengen van voorzieningen van de elektronische systemen mag niet meer bedragen dan 7 m. ten opzichte van bovenkant spoorstaaf;

d.     de bouwhoogte van geluidschermen gemeten vanaf bovenkant spoorstaaf mag niet meer bedragen dan 7 m.;

e.     de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 4 m.


Artikel 22        Water

22.1      Bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen;

b.     oevervoorzieningen;

c.     voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder bruggen, duikers, gelijksoortige voorzieningen en andere kunstwerken;

d.     steigers, aanlegplaatsen en gelijksoortige voorzieningen;

e.     behoud, herstel en ontwikkeling van landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden.

22.2      Bouwregels

22.2.1   Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

22.2.2   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:

a.     de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 15 m.


Artikel 23        Wonen

23.1      Bestemmingsomschrijving

23.1.1   Algemeen

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     woningen;

b.     aan huis verbonden beroep en/of bedrijf;

c.     behoud, herstel en ontwikkeling van landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden;

d.     water en waterhuishoudkundige doeleinden;

e.     extensief dagrecreatief medegebruik;

f.      erfbeplanting;

g.     landschappelijke inpassing van bouwwerken en voorzieningen;

één en ander met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen, waaronder tuinen, erven en perceelsontsluitingen en overeenkomstig de in 23.1.2. opgenomen nadere detaillering van de bestemming.

23.1.2   Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 23.1.1:

a          Aan huis verbonden beroep en/of bedrijf

Voor aan huis verbonden beroep en/of bedrijf gelden de volgende bepalingen:

1.     er moet sprake zijn van een bouwvlak, waarop minimaal één woning is toegestaan;

2.     de activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing, tot een maximum van 50 m2;

3.     het betreft een activiteit behorend tot milieucategorie 1 of 2, als opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten of een qua milieuhinder en ruimtelijke uitstraling vergelijkbare activiteit;

4.     buitenopslag ten dienste van de nevenactiviteit is niet toegestaan;

5.     horeca en detailhandel (w.o. showroom en/of afhaalpunt c.q. logistieke functie, al dan niet t.b.v. internethandel) zijn niet toegestaan;

6.     de activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de woning;

7.     er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

8.     de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig (w.o. afwikkeling verkeer) en milieukundig (w.o. geur) aanvaardbaar;

9.     de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving, waaronder voor het aspect geur.

 

b          Landschappelijke inpassing

De gronden, welke nader zijn aangeduid met de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ mogen alleen worden gebruikt als landschappelijke inpassing, ten behoeve van de op het bestemmingsvlak toegestane bouwwerken en voorzieningen.


23.2      Bouwregels

23.2.1   Algemeen

Voor het bouwen in het algemeen gelden de volgende bepalingen:

a.     er is maximaal één woning toegestaan per bestemmingsvlak, met dien verstande dat:

1.     ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aangegeven maximale aantal wooneenheden het toegestane maximale aantal woningen is;

b.     de inhoud van een woning bedraagt maximaal 750 m3, met dien verstande dat:

1.     de inhoud van een gesplitste woning niet mag worden vergroot;

2.     een bestaande grotere inhoud als maximum geldt;

3.     bij monumenten mag het gehele pand worden benut voor de woning, ook als dit leidt tot een grotere inhoudsmaat dan 750 m3;

4.     bij het bepalen van de inhoud van een woning worden voor bewoning bestemde aangebouwde bijbehorende bouwwerken meegerekend;

c.     de goothoogte bedraagt niet meer dan 4,5 m., met dien verstande dat een bestaande grotere goothoogte als maximum geldt;

d.     de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 9 m., met dien verstande dat een bestaande grotere bouwhoogte als maximum geldt;

e.     de afstand van woningen tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ten minste 3 m. Indien de perceelsgrens is gelegen in water, wordt deze maat gemeten vanuit de boveninsteek van de betreffende oever;

f.      In afwijking van het gestelde onder lid b. geldt, dat voor de percelen Houtse Pad 3 / 3A  en Hoge Dijk 5 / 5A, de maximale inhoud 1.500 mł mag bedragen.

23.2.2   Herbouw woning

Voor herbouw van bestaande woningen gelden aanvullend de volgende voorwaarden:

a.      de herbouw vindt plaats op de (voor zover aanwezige) bestaande fundamenten van de bedrijfswoning;

b.      de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen bedrijfswoning(en) wijkt niet af van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en);

c.      verzekerd is dat overtollige bebouwing (voormalige bedrijfsbebouwing of bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken) wordt gesloopt.

23.2.3   Bijbehorende bouwwerken bij woningen

Bijbehorende bouwwerken bij de woning voldoen aan de volgende kenmerken:

a.     de gezamenlijke oppervlakte van niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken per woning bedraagt maximaal 100 m2;

b.     deze gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd op een afstand van minimaal 3 m. achter de voorgevelrooilijn van de woning;

c.     de goothoogte bedraagt maximaal 3,5 m., met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt;

d.     de bouwhoogte bedraagt maximaal 6 m., met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt.

23.2.4   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voldoen aan de volgende kenmerken:

a.     voor of op de voorgevelrooilijn van de woning:

1.     de bouwhoogte bedraagt maximaal 1 m.;

b.     achter de voorgevelrooilijn van de woning:

1.     de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen bedraagt maximaal 2 m.;

2.     de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3 m.;

c.     met dien verstande, dat ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ geen bouwwerken zijn toegestaan.

23.3      Afwijken van de bouwregels

23.3.1   Omgevingsvergunning afstand tot zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 23.2.1, onder e., teneinde af te wijken van de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, mits:

a.     de situering stedenbouwkundig, landschappelijk en verkeerskundig aanvaardbaar is;

b.     de situering niet leidt tot aantasting van rechten en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen en de daarop aanwezige bouwwerken.

23.3.2   Omgevingsvergunning m.b.t. herbouw woning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 23.2.2, teneinde herbouw van de woning op andere wijze mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     de bedrijfswoning wordt binnen het bestemmingsvlak gerealiseerd;

b.     er dient sprake te zijn van (zekerheidsstelling omtrent de) sloop van de bestaande bedrijfswoning én overtollige bebouwing (voormalige bedrijfsgebouwen, al dan niet bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken);

c.     de situering en bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de bedrijfswoning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefmilieu) aanvaardbaar;

d.     de situering van de bedrijfswoning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

23.3.3   Omgevingsvergunning grotere inhoud in cultuurhistorisch waardevolle panden en langgevelboerderijen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 23.2.1, onder b., teneinde een grotere inhoudsmaat mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     er is sprake van een langgevelboerderij of, blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies, van een cultuurhistorisch waardevolle pand;

b.     de grotere inhoud wordt gerealiseerd binnen het bestaande bouwvolume, zonder dat het pand wordt vergroot;

c.     in die situatie mag het gehele pand worden benut voor de woning.


23.3.4   Omgevingsvergunning bebouwde oppervlakte bijbehorende bouwwerken

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 23.2.3, teneinde de toegestane bebouwde oppervlakte van de niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken te vergroten. Hierbij dient aan het volgende te worden voldaan:

a.     een vergroting van de toegestane oppervlakte van niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken, kan alleen worden toegestaan, indien wordt overgegaan tot sloop van thans bij de betreffende woning aanwezige bebouwing;

b.     er mag maximaal 20 % van de gesloopte bebouwde oppervlakte worden teruggebouwd, tot een bebouwde oppervlakte van in totaal maximaal 200 m2;

c.     alle resterende bebouwing aan bijbehorende bouwwerken dient te worden gesloopt;

d.     sloop van monumentale en - blijkens een onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle gebouwen is niet toegestaan;

e.     er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

f.      de situering van de bijbehorende bouwwerken leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving.

23.4      Specifieke gebruiksregels

23.4.1   Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen:

a.     het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik, met dien verstande dat buitenopslag voor de voorgevel en het verlengde daarvan niet is toegestaan;

b.     detailhandel;

c.     horeca;

d.     het uitoefenen van bed & breakfast;

e.     buitenopslag ten behoeve van activiteiten naast het wonen;

f.      huisvesting van (seizoens)arbeiders en kamerverhuur;

g.     de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een

10-6 risicocontour hebben die de aanduiding 'bouwvlak' overschrijdt, met uitzondering van bestaande situaties.

23.5      Afwijken van de gebruiksregels

23.5.1   Omgevingsvergunning kleinschalig kamperen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 23.1, teneinde kleinschalig kamperen en de daarbij behorende voorzieningen, zoals sanitaire, dagrecreatieve (slechtweer)voorzieningen, toe te staan, waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de bestemming ‘Wonen’;

b.     voorzieningen worden gerealiseerd binnen de ingevolge de bestemming ‘Wonen’ toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken;

c.     plaatsing van kampeermiddelen wordt jaarrond toegestaan, met dien verstande dat vaste staanplaatsen (d.w.z. jaarrond gebruik door een en dezelfde persoon en/of plaatsing van een en hetzelfde kampeermiddel) niet is toegestaan;

d.     het betreft maximaal 25 plaatsen;

e.     de kampeerplaatsen dienen binnen 100 m. van het bijbehorende bestemmingsvlak Wonen gesitueerd te zijn;

f.      de minimale afstand van een nieuw kleinschalig kampeerterrein tot een reeds bestaand kleinschalig, regulier of natuurkampeerterrein dient in beginsel minimaal 500 m. te bedragen, ter voorkoming van een ongewenste concentratie aan kampeerterreinen. Van deze minimale afstandseis kan worden afgeweken, wanneer kan worden aangetoond, dat de draagkracht van het gebied daarmee niet onevenredig wordt aangetast;

g.     dagrecreatieve (slechtweer)voorzieningen en horecavoorzieningen worden mogelijk gemaakt, voor zover deze:

1.     gelieerd en ondergeschikt zijn aan het kleinschalige kampeerterrein;

2.     actief zijn tussen zonsop- en ondergang;

3.     vorm krijgen binnen het totaal oppervlak aan gebouwen dat ingevolge de bestemming ‘Wonen’ als oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken is toegestaan, waarbij ten dienste van deze functies, of een combinatie daarvan, maximaal 250 m˛ aan binnen- en buitenruimte mag worden ingezet;

4.     de voorzieningen niet mogen worden opengesteld voor anderen, dan degenen die gebruik maken van de kampeervoorziening;

h.     er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

i.      de nevenactiviteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefmilieu) aanvaardbaar;

j.      de nevenactiviteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

k.     er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen.

23.5.2   Omgevingsvergunning bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 23.4.1, onder d., teneinde bed & breakfast toe te staan, mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:

a.      er moet sprake zijn van een bouwvlak, waarop minimaal één woning is toegestaan;

b.      de activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing, tot een maximum van 100 m2;

c.      het maximaal aantal bedden is niet meer dan 10;

d.      een bed & breakfast is alleen toegestaan in de vorm van niet-zelfstandige woonruimte(n);

e.      de activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de woning;

f.       er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

g.      de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefmilieu) aanvaardbaar;

h.      de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

23.5.3   Omgevingsvergunning huisvesting (seizoens)arbeiders en kamerverhuur

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 23.4.1, onder f., ten behoeve van huisvesting van (seizoens)arbeiders en/of kamerverhuur, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     huisvesting vindt uitsluitend plaats in de woning;

b.     er is sprake van huisvesting in een niet-zelfstandige woonruimte;

c.     per bewoner van het object is minimaal 24 m2 gebruiksoppervlakte, zoals gedefinieerd in de bouwverordening en het bouwbesluit, aan gezamenlijke woonruimten en eigen woonruimten aanwezig;

d.     in het object wordt aan maximaal 6 personen woonruimte geboden;

e.     er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

f.      de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefmilieu) aanvaardbaar;

g.     de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

h.     er dient een minimale afstand van een object waarin niet-zelfstandige woonruimte is toegestaan, tot andere (bedrijfs)woningen, waarin dat eveneens is toegestaan, van minimaal 250 m. te worden aangehouden. Van deze minimale afstandseis kan worden afgeweken, wanneer kan worden aangetoond, dat de draagkracht van het gebied daarmee niet onevenredig wordt aangetast.

23.5.4   Omgevingsvergunning mantelzorg in afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 23.4.1 en toestaan dat een vrijstaand bijbehorend bouwwerk of een deel van de woning gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     de woonruimte is gelegen binnen een bestemmingsvlak ‘Wonen’;

b.     ingeval van een bijbehorend bouwwerk is de afhankelijke woonruimte gelegen op een maximale afstand van 15 m. van de bedrijfswoning;

c.     de totaal toegestane oppervlakte, welke als afhankelijke woonruimte mag worden ingezet bedraagt maximaal 100 m2;

d.     de huisvesting moet ten dienste staan van het verlenen van mantelzorg aan een zorgbehoevende, waarvan de noodzaak hiertoe via een indicatiestelling is aangetoond;

e.     ten behoeve van de huisvesting van een zorgbehoevende mogen die voorzieningen worden aangebracht die zelfstandige bewoning mogelijk maken;

f.      de situering van de afhankelijke woonruimte is milieukundig (w.o. woon- en leefmilieu) aanvaardbaar;

g.     de situering van de afhankelijke woonruimte leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

h.     de omgevingsvergunning wordt ingetrokken, indien de noodzaak uit een oogpunt van mantelzorg vervalt. Daarbij dienen de voorzieningen, die zelfstandige bewoning mogelijk maakten, dusdanig verwijderd te worden, dat zelfstandige bewoning niet meer mogelijk is.

23.6      Wijzigingsbevoegdheid

23.6.1   Wijziging woningsplitsing / toevoegen woning

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden wijzigen, teneinde woningsplitsing toe te staan. Een en ander mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a.     de bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken bedraagt, met inbegrip van die bijbehorende bouwwerken waarvoor in het kader van mantelzorg bewoning tijdelijk mogelijk is, niet meer dan 100 m2 per woning; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

b.     in afwijking van het bepaalde onder a kan een grotere oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken per woning worden toegestaan, indien overtollige bebouwing wordt gesloopt. Er is in die situatie maximaal 20% van het te slopen bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken per woning toegestaan, tot een bebouwde oppervlakte van in totaal maximaal 200 m2;

c.     één extra woning (al dan niet door woningsplitsing) is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

1.     de extra woning komt in een pand met een monumentenstatus of in een langgevelboerderij. Over het aspect, of sprake is van een langgevelboerderij wordt onafhankelijk deskundig advies ingewonnen;

2.     de extra woning is uitsluitend toegestaan, indien dit mede is gericht op het behoud of herstel van deze cultuurhistorische waardevolle bebouwing als bedoeld onder sub 1.; hieromtrent wordt deskundig advies ingewonnen;

3.     het pand mag (ten behoeve van de extra woning) niet worden uitgebreid;

d.     de toevoeging van de woning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefmilieu) aanvaardbaar;

e.     de situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

f.      er wordt een extra bestemmingsvlak ‘Wonen’ opgenomen, waarbij de omvang ervan maximaal 1.500 m2 bedraagt;

g.     de regels van artikel 23 ‘Wonen’ worden op dat nieuwe bestemmingsvlak van overeenkomstige toepassing verklaard;

h.     er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing: hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

i.      aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan;

j.      daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie’ geldt aanvullend, dat:

1.     de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2.     een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3.     wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

23.6.2   Wijziging natuurkampeerterrein

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden wijzigen teneinde een natuurkampeerterrein toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a.     het natuurkampeerterrein heeft een extensief karakter;

b.     de ontwikkeling gaat gepaard met de ontwikkeling van nieuwe natuur, waarbij de oppervlakte nieuw te realiseren natuur, minimaal gelijk is aan het oppervlak nieuw te realiseren natuurkampeerterrein; hiertoe wordt de bestemming ‘Natuur’ opgenomen;

c.     naast de ontwikkeling van nieuwe natuur, dient het terrein ook rondom adequaat landschappelijk te worden ingepast;

d.     ter plaatse is jaarrond de plaatsing van uitsluitend mobiele kampeervoorzieningen (dus geen stacaravans of chalets) toegestaan, met dien verstande dat vaste staanplaatsen (d.w.z. jaarrond gebruik door een en dezelfde persoon en/of plaatsing van een hetzelfde kampeermiddel) niet zijn toegestaan;

e.     binnen het bouwvlak zijn permanente bouwwerken toegestaan in de vorm van kleinschalige recreatieve onderkomens (zoals trekkershutten, blokhutten, tipi's en boomhutten), alsmede centrale voorzieningen (zoals sanitaire voorzieningen, receptie en slechtweervoorzieningen;

f.      de minimale afstand van een nieuw natuurkampeerterrein tot een reeds bestaand kampeerterrein (al dan niet met stacaravans), kleinschalig kampeerterrein of natuurkampeerterrein dient in beginsel 500 m. te bedragen, ter voorkoming van een ongewenste concentratie aan kampeerterreinen. Van deze minimale afstandseis kan worden afgeweken, wanneer kan worden aangetoond, dat de draagkracht van het gebied daarmee niet onevenredig wordt aangetast;

g.     er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden, die zijn geformuleerd binnen de nadere detaillering van deze bestemming;

h.     de omschakeling is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefmilieu) aanvaardbaar;

i.      het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

j.      aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan;

k.     daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie’ geldt aanvullend, dat:

1.     de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2.     een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3.     wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.


Artikel 24        Wonen - Lint

24.1      Bestemmingsomschrijving

24.1.1   Algemeen

De voor ‘Wonen - Lint’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     woningen;

b.     aan huis verbonden beroep en/of bedrijf;

c.     tuinen en erven;

d.     groenvoorzieningen;

e.     voorzieningen voor verkeer en verblijf;

f.      water en waterhuishoudkundige doeleinden;

g.     de instandhouding en bescherming van panden met een monumentenstatus;

een en ander met de bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen en erven en overeenkomstig de in 24.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.

24.1.2   Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 24.1.1:

a          Staat van activiteiten naast het wonen

Afhankelijk van de opgenomen aanduiding zijn voorts uitsluitend de volgende activiteiten naast het wonen toegestaan, met de daarbij behorende voorzieningen. Hierbij is voor de betreffende activiteit maximaal de in de tabel opgenomen gebruiksvloeroppervlakte toegestaan en dienen deze plaats te vinden binnen de woning of ingevolge de bestemming ‘Wonen - Lint’ toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken.

 

Afkorting

Aanduiding

Activiteit

Adres

Huisnummer

Gebruiks-vloeropper-vlakte (m˛)

(sw-l1)

Specifieke vorm van wonen - lint 1

Detailhandel in antiek

Provinciale-weg

80

150

 

b          Aan huis verbonden beroep en/of bedrijf

Voor aan huis verbonden beroep en/of bedrijf gelden de volgende bepalingen:

1.     er moet sprake zijn van een bouwvlak, waarop minimaal één woning is toegestaan;

2.     de activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing, tot een maximum van 50 m2;

3.     het betreft een activiteit behorend tot milieucategorie 1 of 2, als opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten of een qua milieuhinder en ruimtelijke uitstraling vergelijkbare activiteit;

4.     buitenopslag ten dienste van de nevenactiviteit is niet toegestaan;

5.     horeca en detailhandel (w.o. showroom en/of afhaalpunt c.q. logistieke functie, al dan niet t.b.v. internethandel) zijn niet toegestaan;

6.     de activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de woning;

7.     er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

8.     de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig (w.o. afwikkeling verkeer) en milieukundig (w.o. geur) aanvaardbaar;

9.     de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving, waaronder voor het aspect geur.

24.2      Bouwregels

24.2.1   Algemeen

Voor het bouwen in het algemeen gelden de volgende bepalingen:

a.     Per bouwperceel is maximaal 1 woning toegestaan, met dien verstande dat:

1.     op bouwpercelen ter plaatse van de aanduiding ‘gestapeld’ meerdere woningen zijn toegestaan;

2.     ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden’ het aangegeven maximale aantal wooneenheden het toegestane maximale aantal woningen is.

b.     Het bebouwingspercentage van het maatvoeringsvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven.

24.2.2   Gebouwen binnen het bouwvlak

Voor het bouwen van gebouwen binnen het bouwvlak gelden de volgende bepalingen:

a.     De volgende bebouwingstypologie is van toepassing:

1.     ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mogen vrijstaande woningen worden gebouwd;

2.     ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' mogen halfvrijstaande en/of geschakelde woningen worden gebouwd;

3.     ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' mogen aaneengebouwde woningen worden gebouwd;

4.     ter plaatse van de aanduiding ‘gestapeld’ mag uitsluitend gestapelde bebouwing worden gebouwd.

b.     de voorgevel van een woning moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn dan wel op een afstand van niet meer dan 2 m. daarachter;

c.     de goothoogte bedraagt niet meer dan 4,5 m., met dien verstande dat een bestaande grotere goothoogte als maximum geldt;

d.     de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 9 m., met dien verstande dat een bestaande grotere bouwhoogte als maximum geldt;

e.     in afwijking van het bepaalde onder a. tot en met d. geldt bij:

1.     vrijstaande woningen, dat voor de gronden binnen 3 m. van één van beide zijdelingse perceelsgrenzen de bepalingen onder 24.2.3 (gebouwen buiten het bouwvlak) van toepassing zijn;

2.     halfvrijstaande en/of geschakelde woningen, dat voor de gronden binnen 3 m. van één zijdelingse perceelsgrens de bepalingen onder 24.2.3 (gebouwen buiten het bouwvlak) van toepassing zijn.

24.2.3   Gebouwen buiten het bouwvlak

Voor het bouwen van gebouwen buiten het bouwvlak gelden de volgende bepalingen:

a.     gebouwen dienen op een afstand van ten minste 2 m. achter de voorgevelrooilijn te worden gebouwd;

b.     de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,50 m.;

c.     bij vrijstaande woningen dient een der zijstroken vrij van gebouwen te blijven;

d.     de gezamenlijke oppervlakte voor gebouwen buiten het bouwvlak mag, met inachtneming van het gestelde onder e.:

1.     voor bouwpercelen met een oppervlakte van maximaal 500 m˛ niet meer bedragen dan 100 m˛, met dien verstande dat maximaal 50 m˛ als vrijstaand(e) gebouw(en) buiten het bouwvlak mag / mogen worden gebouwd;

2.     voor bouwpercelen met een oppervlakte van maximaal 2.000 m˛ niet meer bedragen dan 150 m˛, met dien verstande dat maximaal 100 m˛ als vrijstaand(e) gebouw(en) buiten het bouwvlak mag / mogen worden gebouwd;

3.     voor bouwpercelen groter dan 2.000 m˛ niet meer mag bedragen dan 200 m˛, met dien verstande dat maximaal 150 m˛ als vrijstaand(e) gebouw(en) buiten het bouwvlak mag / mogen worden gebouwd.

e.     de gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn en het verlengde daarvan mogen voor maximaal 50% worden bebouwd, met dien verstande dat in ieder geval 25 m˛ aan gebouwen buiten het bouwvlak mag worden gebouwd;

f.      indien in afwijking van bepaalde onder a. en c. ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het plan een kleinere afstand aanwezig was dan wel de betreffende zijstrook niet (geheel) vrij van gebouwen was, mag die afstand respectievelijk situatie worden gehandhaafd;

g.     indien in afwijking van bepaalde onder b. en d. ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het plan een grotere goot- of bouwhoogte of oppervlakte aanwezig was, mag die bestaande goot- of bouwhoogte respectievelijk oppervlakte worden gehandhaafd c.q. bij uitbreiding worden aangehouden.

24.2.4   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

a.     bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

b.     de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m., met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de lijn, waarin de naar de weg gekeerde gevel van de woning staat, niet meer mag bedragen dan 1 m.;

c.     de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.


24.3      Nadere eisen

a.     Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bebouwing op het bouwvlak;

b.     De onder a. genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld voor het behoud van en ter voorkoming van de aantasting van panden met een monumentenstatus.

24.4      Afwijken van de bouwregels

a.     Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 24.2.2, onder a., voor het afwijken van de toegestane bebouwingstypologie en ter plaatse van de aanduiding:

1.     aaneengebouwd’ ook halfvrijstaande, geschakelde woning of vrijstaande woningen toestaan;

2.     ‘twee-aaneen’ ook vrijstaande woningen toestaan;

3.     'gestapeld’ ook grondgebonden woningen toestaan;

met dien verstande dat dit past binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving en het plaatselijk straatbeeld;

b.     Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 24.2.2, onder c., voor het bouwen van een dakopbouw, met dien verstande dat:

1.     dit past binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving en het plaatselijk straatbeeld;

2.     een dakopbouw uitsluitend is toegestaan op een gebouw binnen het bouwvlak;

3.     een dakopbouw uitsluitend is toegestaan op een kapconstructie;

4.     de maximaal toegestane bouwhoogte niet wordt overschreden;

5.     de breedte van de dakopbouw maximaal 2/3 van de breedte van het dakvlak bedraagt.

c.     Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 24.2.3, onder a., voor het bouwen van gebouwen op een afstand van minder dan 2 m. achter de voorgevelrooilijn, met dien verstande dat:

1.     dit past binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving en het plaatselijk straatbeeld;

2.     dit geen toename van de parkeerbehoefte in het openbaar gebied veroorzaakt;

d.     Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 24.2.3, onder b., voor een grotere bouwhoogte van gebouwen, ten behoeve van het oprichten van een kapconstructie, met dien verstande dat:

1.     de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3,5 m.;

2.     de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m.;

3.     dit past binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving en het plaatselijk straatbeeld;

4.     de mogelijkheden van belendende bouwpercelen niet onevenredig worden aangetast en er geen onevenredige hinder van wordt ondervonden.


24.5      Specifieke gebruiksregels

24.5.1   Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen:

a.     het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik, met dien verstande dat buitenopslag voor de voorgevel en het verlengde daarvan niet is toegestaan;

b.     detailhandel;

c.     horeca;

d.     buitenopslag ten behoeve van nevenactiviteiten;

e.     het uitoefenen van bed & breakfast;

f.      huisvesting van (seizoens)arbeiders en kamerverhuur;

g.     de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een

10-6 risicocontour hebben die de aanduiding 'bouwvlak' overschrijdt, met uitzondering van bestaande situaties.

24.6      Afwijken van de gebruiksregels

24.6.1   Omgevingsvergunning kleinschalig kamperen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 24.1, teneinde kleinschalig kamperen en de daarbij behorende voorzieningen, zoals sanitaire, dagrecreatieve (slechtweer)voorzieningen, toe te staan, waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de bestemming ‘Wonen – Lint’;

b.     voorzieningen worden gerealiseerd binnen de ingevolge de bestemming ‘Wonen – Lint’ toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken;

c.     plaatsing van kampeermiddelen wordt jaarrond toegestaan, met dien verstande dat vaste staanplaatsen (d.w.z. jaarrond gebruik door een en dezelfde persoon en/of plaatsing van een en hetzelfde kampeermiddel) niet zijn toegestaan;

d.     het betreft maximaal 25 plaatsen;

e.     de kampeerplaatsen dienen binnen 100 m. van het bijbehorende bestemmingsvlak ‘Wonen – Lint’ gelegen te zijn;

f.      de minimale afstand van een nieuw kleinschalig kampeerterrein tot een reeds bestaand kleinschalig, regulier of natuurkampeerterrein dient in beginsel minimaal 500 m. te bedragen, ter voorkoming van een ongewenste concentratie aan kampeerterreinen. Van deze minimale afstandseis kan worden afgeweken, wanneer kan worden aangetoond dat de draagkracht van het gebied daarmee niet onevenredig wordt aangetast;

g.     dagrecreatieve (slechtweer)voorzieningen en horecavoorzieningen worden mogelijk gemaakt voor zover deze:

1.     gelieerd en ondergeschikt zijn aan het kleinschalige kampeerterrein;

2.     actief zijn tussen zonsop- en ondergang;

3.     vorm krijgen binnen het totaal oppervlak aan gebouwen dat ingevolge de bestemming ‘Wonen-Lint’ als oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken is toegestaan, waarbij ten dienste van deze functies, of een combinatie daarvan, maximaal 250 m˛ aan binnen- en buitenruimte mag worden ingezet;

4.     de voorzieningen niet mogen worden opengesteld voor anderen, dan degenen die gebruik maken van de kampeervoorziening;

h.     er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

i.      de nevenactiviteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefmilieu) aanvaardbaar;

j.      de nevenactiviteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

k.     er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen.

24.6.2   Omgevingsvergunning bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 24.5.1, onder e., teneinde bed & breakfast toe te staan, mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:

a.     er moet sprake zijn van een bouwvlak, waarop minimaal één woning is toegestaan;

b.     de activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing, tot een maximum van 100 m2;

c.     het maximaal aantal bedden is niet meer dan 10;

d.     een bed & breakfast is alleen toegestaan in de vorm van niet-zelfstandige woonruimte(n);

e.     de activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de woning;

f.      er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

g.     de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefmilieu) aanvaardbaar;

h.     de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

24.6.3   Omgevingsvergunning huisvesting (seizoens)arbeiders en kamerverhuur

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 24.5.1, onder f., ten behoeve van huisvesting van (seizoens)arbeiders en/of kamerverhuur, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     huisvesting vindt uitsluitend plaats in de woning;

b.     er is sprake van huisvesting in een niet-zelfstandige woonruimte;

c.     per bewoner van het object is minimaal 24 m2 gebruiksoppervlakte, zoals gedefinieerd in de bouwverordening en het bouwbesluit, aan gezamenlijke woonruimten en eigen woonruimten aanwezig;

d.     in het object wordt aan maximaal 6 personen woonruimte geboden;

e.     er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

f.      de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefmilieu) aanvaardbaar;

g.     de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

h.     er dient een minimale afstand van een object waarin niet-zelfstandige woonruimte is toegestaan, tot andere (bedrijfs)woningen, waarin dat eveneens is toegestaan, van minimaal 250 m. te worden aangehouden. Van deze minimale afstandseis kan worden afgeweken, wanneer kan worden aangetoond, dat de draagkracht van het gebied daarmee niet onevenredig wordt aangetast.

24.6.4   Omgevingsvergunning mantelzorg in afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 24.5.1 en toestaan, dat een vrijstaand bijbehorend bouwwerk of een deel van de woning gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     de afhankelijke woonruimte is gelegen binnen de bestemming ‘Wonen – Lint’;

b.     ingeval van een bijbehorend bouwwerk is de afhankelijke woonruimte gelegen op een maximale afstand van 15 m. van de woning;

c.     de totaal toegestane oppervlakte, welke als afhankelijke woonruimte mag worden ingezet bedraagt maximaal 100 m2;

d.     de huisvesting moet ten dienste staat van het verlenen van mantelzorg aan een zorgbehoevende, waarvan de noodzaak hiertoe via een indicatiestelling is aangetoond;

e.     ten behoeve van de huisvesting van een zorgbehoevende mogen die voorzieningen worden aangebracht die zelfstandige bewoning mogelijk maken;

f.      de situering van de afhankelijke woonruimte is milieukundig (w.o. woon- en leefmilieu) aanvaardbaar;

g.     de situering van de afhankelijke woonruimte leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

h.     de omgevingsvergunning wordt ingetrokken, indien de noodzaak uit een oogpunt van mantelzorg vervalt. Daarbij dienen de voorzieningen, die zelfstandige bewoning mogelijk maakten, dusdanig verwijderd te worden, dat zelfstandige bewoning niet meer mogelijk is.

24.7      Wijzigingsbevoegdheid

24.7.1   Wijziging woningsplitsing / toevoegen woning

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden wijzigen, teneinde woningsplitsing toe te staan. Een en ander mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a.     de bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken bedraagt, met inbegrip van die bijbehorende bouwwerken, waarvoor in het kader van mantelzorg bewoning tijdelijk mogelijk is, niet meer dan 100 m2 per woning; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

b.     in afwijking van het bepaalde onder a. kan een grotere oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken worden toegestaan, indien overtollige bebouwing wordt gesloopt. Er is in die situatie maximaal 20% van het te slopen bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken toegestaan, tot een bebouwde oppervlakte van in totaal maximaal 200 m2;

c.     één extra woning (al dan niet door woningsplitsing) is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

1.     de extra woning komt in een pand met een monumentenstatus of in een langgevelboerderij. Over het aspect, of sprake is van een langgevelboerderij wordt onafhankelijk deskundig advies ingewonnen;

2.     de extra woning is uitsluitend toegestaan, indien dit mede is gericht op het behoud of herstel van deze cultuurhistorische waardevolle bebouwing als bedoeld onder sub 1; hieromtrent wordt deskundig advies ingewonnen;

3.     het pand mag (ten behoeve van de extra woning) niet worden uitgebreid;

d.     de toevoeging van de woning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefmilieu) aanvaardbaar;

e.     de situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

f.      er wordt een extra bestemmingsvlak ‘Wonen – Lint’ opgenomen, waarbij de omvang ervan maximaal 1.500 m2 bedraagt;

g.     de regels van artikel 24 ‘Wonen – Lint’ worden op dat nieuwe bestemmingsvlak van overeenkomstige toepassing verklaard;

h.     er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

i.      daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie’ geldt aanvullend, dat:

1.     de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2.     een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3.     wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

24.7.2   Wijziging natuurkampeerterrein

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden wijzigen teneinde een natuurkampeerterrein toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a.     het natuurkampeerterrein heeft een extensief karakter;

b.     de ontwikkeling gaat gepaard met de ontwikkeling van nieuwe natuur, waarbij de oppervlakte nieuw te realiseren natuur, minimaal gelijk is aan het oppervlak nieuw te realiseren natuurkampeerterrein; hiertoe wordt de bestemming ‘Natuur’ opgenomen;

c.     naast de ontwikkeling van nieuwe natuur, dient het terrein ook rondom adequaat landschappelijk te worden ingepast;

d.     ter plaatse is jaarrond de plaatsing van uitsluitend mobiele kampeervoorzieningen (dus geen stacaravans of chalets) toegestaan; met dien verstande dat vaste staanplaatsen (d.w.z. jaarrond gebruik door een en dezelfde persoon en/of plaatsing van een hetzelfde kampeermiddel) niet zijn toegestaan;

e.     binnen het bouwvlak zijn permanente bouwwerken toegestaan in de vorm van kleinschalige recreatieve onderkomens (zoals trekkershutten, blokhutten, tipi's en boomhutten), alsmede centrale voorzieningen (zoals sanitaire voorzieningen, receptie en slechtweervoorzieningen);

f.      de minimale afstand van een nieuw natuurkampeerterrein tot een reeds bestaand kampeerterrein (al dan niet met stacaravans), kleinschalig kampeerterrein of natuurkampeerterrein, dient in beginsel 500 m. te bedragen, ter voorkoming van een ongewenste concentratie aan kampeerterreinen. Van deze minimale afstandseis kan worden afgeweken, wanneer kan worden aangetoond, dat de draagkracht van het gebied daarmee niet onevenredig wordt aangetast;

g.     er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden, die zijn geformuleerd binnen de nadere detaillering van deze bestemming;

h.     de omschakeling is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefmilieu) aanvaardbaar;

i.      het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

j.      er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

k.     aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan;

l.      daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie’ geldt aanvullend, dat:

1.     de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2.     een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3.     wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.


Artikel 25        Leiding - Hoogspanning

25.1      Bestemmingsomschrijving

 

De voor Leiding - Hoogspanning aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van de bovengrondse hoogspanningsleidingen en uitsluitend in het bestaande type met de bestaande hoeveelheid KV's, ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding – hoogspanning’ met de bijbehorende belemmeringenstrook.

25.2      Bouwregels

25.2.1   Algemeen

a.     De in dit artikel opgenomen regels gaan voor op de overige regels in dit bestemmingsplan, voorzover er strijdigheid is tussen die regels;

b.     In afwijking van het bepaalde in andere bestemmingen (basisbestemmingen) mag op gronden met deze dubbelbestemming niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming.

25.2.2   Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden opgericht.

25.2.3   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a.     De bouwhoogte van hoogspanningsmasten mag niet meer bedragen dan 65 m.;

b.     De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de onder 25.1 genoemde leidingen, mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

25.3      Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 25.2 voor het bouwen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, met dien verstande dat:

a.     het behoud van een veilige ligging en de continuďteit van de aanwezige leiding dient te zijn gewaarborgd;

b.     alvorens te beslissen op een aanvraag, zoals bedoeld in lid 25.3, het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij de betreffende leidingbeheerder.


25.4      Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

25.4.1   Omgevingsvergunning

Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, op of in deze gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

a.     het aanbrengen van beplantingen en bomen;

b.     het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van overige oppervlakteverhardingen;

c.     het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, ontginnen en ophogen;

d.     het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, watergangen, vijvers en andere oppervlaktewateren;

e.     het permanent opslaan van goederen.

25.4.2   Toelaatbaarheid

a.     De in sub 25.4.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de betreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met het functioneren en de veiligheid van de hoogspanning;

b.     Voordat een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 25.4.1, wordt verleend, stelt het bevoegd gezag de leidingbeheerder in de gelegenheid om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen.

25.4.3   Uitzonderingen

Het bepaalde in sub 25.4.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:

a.     die verband houden met de aanleg van of onderhoud aan de hoogspanning zelf.


Artikel 26        Leiding – Gas

26.1      Bestemmingsomschrijving

 

De voor Leiding – Gas aangewezen gronden voor in de tabel 26.1a weergegeven leidingen zijn, behalve voor de andere daar geldende bestemmingen, mede bestemd voor het transport van de in tabel 26.1a genoemde gevaarlijke stoffen, met daarbij behorende diameter en maximale werkdruk, ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding – gas’ met de bijbehorende belemmeringenstrook.

 

Tabel 26.1a

 

Leiding

Product

Buitendiameter

(inch)

Maximale werkdruk

(bar)

Leiding – Gas 1

aardgas (droog)

6

40

Leiding – Gas 2

aardgas (droog)

8

40

Leiding – Gas 3

aardgas (droog)

18

66

 

De afstand, waarop het plaatsgebonden risico 10-6/jaar bedraagt en het invloedsgebied, vanwege de betreffende buisleiding, mogen de in tabel 26.1b aangegeven afstanden van het hart van de buisleiding niet overschrijden.

 

Tabel 26.1b

Buisleiding

Plaatsgebonden risico van 10-6/jaar

(m)

Invloedsgebied groepsrisico

(m)

Leiding – Gas 1

De afstand tot de veiligheidszone op de verbeelding; indien aanwezig, anders 0 m.

70

Leiding – Gas 2

De afstand tot de veiligheidszone op de verbeelding; indien aanwezig, anders 0 m.

100

Leiding – Gas 3

De afstand tot de veiligheidszone op de verbeelding; indien aanwezig, anders 0 m.

240

26.2      Bouwregels

26.2.1   Algemeen

De in dit artikel opgenomen regels gaan voor op de overige regels in dit bestemmingsplan, voor zover er strijdigheid is tussen die regels.

26.2.2   Bouwwerken

a.     op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden opgericht, met uitzondering van bouwwerken ten dienste van de buisleiding;

b.     de maximale bouwhoogte van een bouwwerk bedraagt maximaal 4 m.

26.2.3 (Beperkt) kwetsbare objecten

In het gebied gelegen binnen de in tabel 26.1b genoemde afstand voor het plaatsgebonden risico, op de verbeelding weergegeven als veiligheidszone, mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten worden opgericht.

26.2.4 Afwijken van bouwregels, binnen belemmeringenstrook

a.     Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 26.2.2, onder a., voor het oprichten van bouwwerken, geen gebouw zijnde, in de belemmeringenstrook, indien de veiligheid met betrekking tot de in de belemmeringenstrook gelegen buisleiding niet wordt geschaad;

b.     Voordat een zodanige omgevingsvergunning wordt verleend, stelt het bevoegd gezag de beheerder van de betrokken buisleiding(en) in de gelegenheid om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen.

26.3      Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

26.3.1   Omgevingsvergunning

Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, op of in deze gronden werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren, die van invloed kunnen zijn op de integriteit of werking van de ondergrondse leiding.

 

Daaronder worden in ieder geval verstaan de volgende werken of werkzaamheden:

a.     het aanleggen, reconstrueren of verwijderen van wegen, paden en andere gesloten verhardingen;

b.     het aanbrengen of rooien van hoogopgaande of diepwortelende beplantingen en/of bomen;

c.     het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals ten behoeve van lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair en van reclamevoorzieningen;

d.     het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, watergangen, vijvers en andere oppervlaktewateren;

e.     het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage, alsmede van andere grondbewerkingen, waardoor het maaiveldniveau wordt gewijzigd;

f.      het tijdelijk of permanent opslaan van goederen, waardoor grondzetting kan ontstaan.

26.3.2   Toelaatbaarheid

a.     De in sub 26.3.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de integriteit en de werking van de buisleiding zijn gewaarborgd;

b.     Voordat een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 26.3.1 wordt verleend, stelt het bevoegd gezag de beheerder van de betrokken buisleiding(en) in de gelegenheid om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen.


26.3.3   Uitzonderingen

Het bepaalde in sub 26.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

a.     die betrekking hebben op de buisleiding zelf;

b.     voor zover de werken of werkzaamheden graafwerkzaamheden betreffen, waarop de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten van toepassing is.

 

 


Artikel 27        Leiding – Olie

27.1      Bestemmingsomschrijving

 

De voor Leiding – Olie aangewezen gronden voor in de tabel 27.1a weergegeven leidingen zijn, behalve voor de andere daar geldende bestemmingen, mede bestemd voor het transport van de in tabel 27.1a genoemde gevaarlijke stoffen, met daarbij behorende diameter en maximale werkdruk, ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding – olie’ met de bijbehorende belemmeringenstrook.

 

Tabel 27.1a

 

Leiding

Product

Buitendiameter

(inch)

Maximale werkdruk

(bar)

Leiding - Olie 1

vloeibare koolwaterstoffen – olieproducten

24

62

Leiding - Olie 2

vloeibare koolwaterstoffen – ruwe olie

36

43

Leiding - Olie 3

vloeibare koolwaterstoffen – olie

8

68

 

De afstand, waarop het plaatsgebonden risico 10-6/jaar bedraagt en het invloedsgebied, vanwege de betreffende buisleiding, mogen de in tabel 27.1b aangegeven afstanden van het hart van de buisleiding niet overschrijden.

 

Tabel 27.1b

Buisleiding

Plaatsgebonden risico van

10-6/jaar

(m)

Invloedsgebied groepsrisico

(m)

Leiding - Olie 1

28

31

Leiding - Olie 2

45

35

Leiding - Olie 3

13

29

27.2      Bouwregels

27.2.1   Algemeen

De in dit artikel opgenomen regels gaan voor op de overige regels in dit bestemmingsplan, voor zover er strijdigheid is tussen die regels.

27.2.2   Bouwwerken

a.     op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden opgericht, met uitzondering van bouwwerken ten dienste van de buisleiding;

b.     de maximale bouwhoogte van een bouwwerk bedraagt maximaal 4 m.

27.2.3 (Beperkt) kwetsbare objecten

In het gebied gelegen binnen de in tabel 27.1b genoemde afstand voor het plaatsgebonden risico, op de verbeelding weergegeven als veiligheidszone, mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten worden opgericht.

27.2.4 Afwijken van bouwregels, binnen belemmeringenstrook

a.     Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 27.2.2, onder a. voor het oprichten van bouwwerken, geen gebouw zijnde, in de belemmeringenstrook, indien de veiligheid met betrekking tot de in de belemmeringenstrook gelegen buisleiding niet wordt geschaad;

b.     Voordat een zodanige omgevingsvergunning wordt verleend, stelt het bevoegd gezag de beheerder van de betrokken buisleiding(en) in de gelegenheid om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen.

27.3      Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

27.3.1   Omgevingsvergunning

Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, op of in deze gronden werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren, die van invloed kunnen zijn op de integriteit of werking van de ondergrondse leiding.

 

Daaronder worden in ieder geval verstaan de volgende werken of werkzaamheden:

a.     het aanleggen, reconstrueren of verwijderen van wegen, paden en andere gesloten verhardingen;

b.     het aanbrengen of rooien van hoogopgaande of diepwortelende beplantingen en/of bomen;

c.     het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals ten behoeve van lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair en van reclamevoorzieningen;

d.     het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, watergangen, vijvers en andere oppervlaktewateren;

e.     het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage, alsmede van andere grondbewerkingen, waardoor het maaiveldniveau wordt gewijzigd;

f.      het tijdelijk of permanent opslaan van goederen, waardoor grondzetting kan ontstaan.

27.3.2   Toelaatbaarheid

a.     De in sub 27.3.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de integriteit en de werking van de buisleiding zijn gewaarborgd;

b.     Voordat een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 27.3.1 wordt verleend, stelt het bevoegd gezag de beheerder van de betrokken buisleiding(en) in de gelegenheid om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen.


27.3.3   Uitzonderingen

Het bepaalde in sub 27.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

a.     die betrekking hebben op de buisleiding zelf;

b.     voor zover de werken of werkzaamheden graafwerkzaamheden betreffen, waarop de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten van toepassing is.


Artikel 28        Leiding – Water

28.1      Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Water aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van ondergrondse leidingen voor drinkwater, ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding – water’ met de bijbehorende belemmeringenstrook.

28.2      Bouwregels

28.2.1   Algemeen

De in dit artikel opgenomen regels gaan voor op de overige regels in dit bestemmingsplan, voor zover er strijdigheid is tussen die regels.

28.2.2   Bouwwerken

a.     op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden opgericht, met uitzondering van bouwwerken ten dienste van de leiding;

b.     de maximale bouwhoogte van een bouwwerk bedraagt maximaal 4 m.

28.2.3 Afwijken van bouwregels, binnen belemmeringenstrook

a.     Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 28.2.2, onder a., voor het oprichten van bouwwerken, geen gebouw zijnde, in de belemmeringenstrook, indien de veiligheid met betrekking tot de in de belemmeringenstrook gelegen buisleiding niet wordt geschaad;

b.     Voordat een zodanige omgevingsvergunning wordt verleend, stelt het bevoegd gezag de beheerder van de betrokken leiding in de gelegenheid om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen.

28.3      Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

28.3.1   Omgevingsvergunning

Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, op of in deze gronden werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren, die van invloed kunnen zijn op de integriteit of werking van de ondergrondse leiding.

Daaronder worden in ieder geval verstaan de volgende werken of werkzaamheden:

a.     het aanleggen, reconstrueren of verwijderen van wegen, paden en andere gesloten verhardingen;

b.     het aanbrengen of rooien van hoogopgaande of diepwortelende beplantingen en/of bomen;

c.     het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals ten behoeve van lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair en van reclamevoorzieningen;

d.     het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, watergangen, vijvers en andere oppervlaktewateren;

e.     het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage, alsmede van andere grondbewerkingen, waardoor het maaiveldniveau wordt gewijzigd;

f.      het tijdelijk of permanent opslaan van goederen, waardoor grondzetting kan ontstaan.

28.3.2   Toelaatbaarheid

a.    De in sub 28.3.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de integriteit en de werking van de leiding zijn gewaarborgd;

b.    Voordat een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 28.3.1 wordt verleend, stelt het bevoegd gezag de beheerder van de betrokken leiding in de gelegenheid om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen.

28.3.3   Uitzonderingen

Het bepaalde in sub 28.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

a.    die betrekking hebben op de leiding zelf;

b.    voor zover de werken of werkzaamheden graafwerkzaamheden betreffen, waarop de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten van toepassing is.


Artikel 29        Leiding – Riool

29.1      Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Riool aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van ondergrondse leidingen voor afvalwater, ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding – riool’ met de bijbehorende belemmeringenstrook.

29.2      Bouwregels

29.2.1   Algemeen

De in dit hoofdstuk opgenomen regels gaan voor op de overige regels in dit bestemmingsplan, voor zover er strijdigheid is tussen die regels.

29.2.2   Bouwwerken

a.     op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden opgericht, met uitzondering van bouwwerken ten dienste van de leiding;

b.     de maximale bouwhoogte van een bouwwerk bedraagt maximaal 4 m.

29.2.3 Afwijken van bouwregels, binnen belemmeringenstrook

a.     Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 29.2.2, onder a., voor het oprichten van bouwwerken, geen gebouw zijnde, in de belemmeringenstrook, indien de veiligheid met betrekking tot de in de belemmeringenstrook gelegen leiding niet wordt geschaad;

b.     Voordat een zodanige omgevingsvergunning wordt verleend, stelt het bevoegd gezag de beheerder van de betrokken leiding in de gelegenheid om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen.

29.3      Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

29.3.1   Omgevingsvergunning

Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, op of in deze gronden werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren, die van invloed kunnen zijn op de integriteit of werking van de ondergrondse leiding.

Daaronder worden in ieder geval verstaan de volgende werken of werkzaamheden:

a.     het aanleggen, reconstrueren of verwijderen van wegen, paden en andere gesloten verhardingen;

b.     het aanbrengen of rooien van hoogopgaande of diepwortelende beplantingen en/of bomen;

c.     het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals ten behoeve van lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair en van reclamevoorzieningen;

d.     het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, watergangen, vijvers en andere oppervlaktewateren;

e.     het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage, alsmede van andere grondbewerkingen, waardoor het maaiveldniveau wordt gewijzigd;

f.      het tijdelijk of permanent opslaan van goederen, waardoor grondzetting kan ontstaan.

29.3.2   Toelaatbaarheid

a.    De in sub 29.3.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de integriteit en de werking van de leiding zijn gewaarborgd;

b.    Voordat een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 29.3.1 wordt verleend, stelt het bevoegd gezag de beheerder van de betrokken leiding in de gelegenheid om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen.

29.3.3   Uitzonderingen

Het bepaalde in sub 29.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

a.    die betrekking hebben op de leiding zelf;

b.    voor zover de werken of werkzaamheden graafwerkzaamheden betreffen, waarop de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten van toepassing is.


Artikel 30        Waarde - Archeologie

30.1      Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de (potentieel) aanwezige archeologische waarden.

30.2      Bouwregels

Op of in deze gronden mogen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:

a.     ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw in generlei opzicht wordt vergroot;

b.     de bouw van een gebouw of de uitbreiding van een bestaand gebouw met ten hoogste 100 m˛.

30.3      Afwijken van de bouwregels

a.     Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 30.2 ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming;

b.     De omgevingsvergunning wordt niet verleend, dan nadat de aanvrager aan de hand van een door de bevoegde overheid goedgekeurd rapport heeft aangetoond, dat door de oprichting van het gebouw het archeologische bodemarchief niet wordt verstoord;

c.     Voor zover het oprichten van het gebouw kan leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning één van de volgende voorwaarden verbinden:

1.     De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of

2.     De verplichting tot het doen van opgravingen, of

3.     De verplichting de oprichting van het gebouw te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

30.4      Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

30.4.1   Omgevingsvergunning werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden

Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a.     het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen), woelen, mengen, diepploegen, aanbrengen van heipalen, egaliseren en ontginnen van gronden;

b.     het wijzigen van de waterhuishouding, zoals draineren en het uitdiepen, graven en/of verleggen van waterlopen;

c.     het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

d.     het verlagen van het waterpeil;

30.4.2 Uitzonderingen

Het verbod, zoals bedoeld in lid 30.4.1 is niet van toepassing, indien:

a.     het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels, leidingen en rioleringen, waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds uitgegraven diepte;

b.     het betreffen werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden met een diepte van minder dan 0,50 m. of, bij een grotere diepte, met een oppervlakte kleiner dan 100 m˛;

c.     op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;

d.     de werken en werkzaamheden:

1.     reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

2.     mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingsvergunning;

3.     de werken en werkzaamheden op inventariserend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht.

30.4.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

a.     Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, de aanwezige bouwwerken te slopen. Uitgezonderd van dit verbod zijn sloopwerkzaamheden van bouwwerken, waarbij de oppervlakte minder bedraagt dan 100 m2 en/ of niet dieper wordt gewerkt dan 0,50 m. onder maaiveld;

b.     aan de sloopvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld, dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerde deskundige (zijnde een archeologisch bedrijf met een opgravingsvergunning). Hiervoor is een door de door het bevoegd gezag schriftelijk goedgekeurd Programma van Eisen vereist, dat is opgesteld conform de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);

c.     indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag, die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de sloopvergunning;

d.     de vergunning kan niet worden verleend, indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.


30.4.4 Toelaatbaarheid

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 30.4.1 en 30.4.3 wordt slechts verleend indien:

a.     op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of

b.     op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of

c.     de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden kunnen worden verstoord:

1.     een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of

2.     een verplichting tot het doen van opgravingen; of

3.     een verplichting de uitvoering van werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg conform de vigerende KNA.

30.5      Wijzigingsbevoegdheid

30.5.1 Wijziging op basis van archeologisch onderzoek

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen in die zin, dat de dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie' voor een nader aangegeven gebied vervalt, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

30.5.2 Advies

Alvorens de in lid 30.5.1 bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt deskundig advies gevraagd aan een door burgemeester en wethouders in te schakelen deskundige op het gebied van de archeologische Monumentenzorg conform de vigerende KNA.


Artikel 31        Waarde - Cultuurhistorie

31.1      Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Cultuurhistorie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van de daartoe aangewezen gebieden.

31.2      Bouwregels

Op of in deze gronden mogen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen geen gebouwen worden gebouwd en mag bestaande bebouwing niet worden vergroot of veranderd.

31.3      Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 31.2, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische waarde van de aanwezige bebouwing en/of (de inrichting van het) gebied. Hieromtrent wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de gemeentelijke commissie voor Welstand en Monumenten.

31.4      Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

31.4.1   Omgevingsvergunning

Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op of in deze gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren;

a.     het geheel of gedeeltelijk slopen van bebouwing;

b.     het aanleggen van verhardingen, al dan niet het verplaatsen van bestaande verhardingen;

c.     het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen), woelen, mengen, diepploegen, aanbrengen van heipalen, egaliseren en ontginnen van gronden;

d.     het dempen van poelen, sloten en greppels;

e.     het wijzigen van de perceelsindeling;

f.      het vellen of rooien van houtgewas.

31.4.2   Uitzonderingen vergunningenplicht

Het onder 31.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

a.      waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;

b.      welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;

c.      welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.

31.4.3   Toelaatbaarheid

De in sub 31.4.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien

a.     deze noodzakelijk is voor het in de andere daar voorkomende bestemmingen toegestane gebruik van de grond;

b.     blijkens advies van de gemeentelijke commissie voor Welstand en Monumenten er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische waarde van de aanwezige bebouwing en/of (de inrichting van het) gebied.


Artikel 32        Waarde - Beschermd dorpsgezicht

32.1      Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Beschermd dorpsgezicht aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het aan de gronden toegekende beschermd stads- en dorpsgezicht.

32.2      Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de andere daar voorkomende bestemmingen van deze gronden, mag aan de gronden en de bebouwing, voor zover gelegen binnen deze bestemming, geen verandering worden aangebracht in de bestaande situatie ten aanzien van de volgende karakteristieken en kenmerken:

a.     rooilijnen;

b.     (minimale en maximale) goothoogte van gebouwen, de bouwhoogte van gebouwen en de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

c.     bouwmassa van gebouwen;

d.     dakhelling van gebouwen.

32.3      Afwijken van de bouwregels

a.     Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 32.2, mits de door de aanwijzing tot beschermd stads- en dorpsgezicht te waarborgen belangen niet onevenredig worden aangetast;

b.     Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de gemeentelijke commissie voor Welstand en Monumenten.

32.4      Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

32.4.1   Omgevingsvergunning

Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op of in deze gronden gelegen bebouwing geheel of gedeeltelijk te slopen, verhardingen aan te leggen en bestaande paden en wegen te verleggen.

32.4.2   Toelaatbaarheid

a.     De in sub 32.4.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien noodzakelijk voor het in de andere daar voorkomende bestemmingen toegestane gebruik van de grond, en in geval van gedeeltelijke sloop, indien door de sloopwerkzaamheden en/of aanlegwerkzaamheden geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische waarde en het beeldbepalende karakter van de aanwezige bebouwing en de karakteristieke inrichting van het aangewezen gebied;

b.     Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 32.4.1 wordt advies ingewonnen bij de commissie voor Welstand en Monumenten omtrent de mogelijke aantasting van de karakteristiek van het beschermd stadsgezicht.

 

32.4.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in sub 32.4.1 is niet van toepassing op:

a.     werken en werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemmingen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig die bestemmingen;

b.     werken en werkzaamheden, die op het tijdstip, waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn.


Artikel 33        Waterstaat - Waterhuishoudkundige en of waterstaatkundige functie

33.1      Bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat - Waterhuishoudkundige en/of waterstaatkundige functie aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

a.     water, waterhuishoudkundige en waterstaatkundige voorzieningen;

b.     waterwegen;

c.     voorzieningen ten behoeve van het scheepvaartverkeer;

d.     verhardingen ten behoeve van de waterhuishoudkundige en/of waterstaatkundige voorziening;

e.     ligplaatsen voor schepen, steigers en vlonders.

33.2      Bouwregels

a.     Op deze gronden mag, ongeacht het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemmingen, niet worden gebouwd in strijd met de Waterwet en Binnenvaart Politiereglement (Bpr);

b.     Er mag overeenkomstig het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemmingen pas worden gebouwd na verkregen toestemming van Rijkswaterstaat.

33.3      Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

a.     Op deze gronden mag, ongeacht het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemmingen, geen werkzaamheden worden uitgevoerd in strijd met de Waterwet en Binnenvaartpolitiereglement (Bpr);

b.     Er mogen overeenkomstig het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen pas werken of werkzaamheden worden uitgevoerd na verkregen ontheffing van Rijkswaterstaat.


Artikel 34        Waterstaat - Waterkering

34.1      Bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

a.      hoofdwaterkering en de daarbij behorende voorzieningen voor de kering van het water;

b.      aanleg, instandhouding en / of bescherming van de hoofdwaterkering;

c.      waterhuishouding en voorzieningen ten behoeve van het scheepvaartverkeer;

d.      verhardingen ten behoeve van de waterkering.

34.2      Bouwregels

a.     Er mag overeenkomstig het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemmingen pas worden gebouwd na verkregen toestemming van het Waterschap.

34.3      Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

a.     Er mogen overeenkomstig het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen pas werken of werkzaamheden worden uitgevoerd na verkregen vergunning van het Waterschap.

 


Hoofdstuk 3             Algemene regels

Artikel 35        Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 


Artikel 36        Algemene aanduidingsregels

36.1      Gebiedsaanduidingen

Ter plaatse van de gebiedsaanduidingen:

a.     wetgevingszone - omgevingsvergunning historische verkaveling

b.     wetgevingszone - omgevingsvergunning openheid

c.     wetgevingszone - omgevingsvergunning schootsveld

d.     wetgevingszone - omgevingsvergunning waardevol reliëf

e.     wetgevingszone - wijzigingsgebied ecologische verbindingszone / herstel watersysteem

aangeduide gronden gelden specifieke regels. Deze specifieke regels zijn opgenomen in de bestemming, waarbinnen dit geldt.

36.2      Geluidzone - industrie

In afwijking van het overigens in het plan bepaalde is het niet toegestaan nieuwe geluidsgevoelige objecten te bouwen en/of in gebruik te nemen ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie', te weten de 50 dB(A) zone behorende bij het industrieterrein.

36.3      Milieuzone - boringvrije zone

36.3.1   Gebruiksregel

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone – boringvrije zone' strekt de bestemming mede tot het behoud van de beschermende kleilaag in de bodem.

36.3.2   Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden met de aanduiding 'milieuzone - boringvrije zone' wijzigen, teneinde de begrenzing van de aanduiding in overeenstemming te brengen met de gewijzigde begrenzing, zoals die volgt uit een provinciaal besluit.

36.4      Milieuzone - waterwingebied

36.4.1   Gebruiksregel

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone – waterwingebied' is de bestemming gericht tot instandhouding van de openbare drinkwatervoorziening.

36.4.2   Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden met de aanduiding 'milieuzone - waterwingebied' wijzigen, teneinde de begrenzing van de aanduiding in overeenstemming te brengen met de gewijzigde begrenzing, zoals die volgt uit een provinciaal besluit.


36.5      Veiligheidszone - leiding

36.5.1 Aanduiding veiligheidszone

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - leiding', te weten de plaatsgebonden risico-afstand van een leiding, zijn niet toegelaten:

a.     nieuwe kwetsbare objecten;

b.     nieuwe beperkt kwetsbare objecten;

c.     andere nieuwe objecten, zoals windmolens, waardoor het plaatsgebonden risico zal toenemen.

36.5.2 Afwijken van bouwregels, binnen plaatsgebonden risicoafstand

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 36.5.1 voor het oprichten van (beperkt) kwetsbare objecten of andere nieuwe objecten in de veiligheidszone, indien:

a.      voldaan wordt aan het plaatsgebonden risico van 10-6/jaar bij een (beperkt) kwetsbaar object, en

b.      het berekende groepsrisico wordt verantwoord, en

c.      voordat een omgevingsvergunning wordt verleend het bevoegd gezag de beheerder van de betrokken leiding(en) in de gelegenheid stelt om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen.

36.6      Vrijwaringszone - molenbiotoop

36.6.1   Algemeen

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' gelden met betrekking tot de bouw van bouwwerken de volgende voorwaarden:

(bij grondzeilers)

a.     Op deze gronden mogen, voor zover zij op een afstand van 100 m. of minder van de voet van de molen zijn gesitueerd, geen bouwwerken worden opgericht;

b.     Op deze gronden mogen, voor zover zij op een afstand van meer dan 100 m. van de voet van de molen zijn gesitueerd, geen bouwwerken worden opgericht met een grotere bouwhoogte dan 1/p.m. van de afstand gemeten tussen het bouwwerk en de voet van de deze molenbiotoop bepalende molen, vermeerderd met 3,5 m.

 

(bij belt- en stellingmolens)

a.     Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden opgericht met een grotere bouwhoogte dan 1/p.m. van de afstand gemeten tussen het bouwwerk en de voet van de, deze molenbiotoop bepalende, molen, vermeerderd met 3,5 m.;

b.     Het sub a. vervatte verbod geldt niet voor bouwwerken waarvan de bouwhoogte lager is dan het niveau van de belt of de stelling van de molen.


36.6.2   Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

a          Omgevingsvergunning

1.     Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

a)     het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur, voor zover het geen bouwwerken betreft, met een grotere hoogte dan 0,5 m.;

b)     het ophogen van gronden tot een grotere hoogte dan 0,5 m.;

c)     het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande begroeiing.

b          Toelaatbaarheid

De onder a genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, het huidige en/of het toekomstige functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering en/of waarde van de molen als landschapsbepalend element, niet onevenredig in gevaar wordt of kan worden gebracht.

c          Uitzonderingen

Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op:

1.     werken en werkzaamheden, die het normale onderhoud betreffen, overeenkomstig de bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;

2.     werken en werkzaamheden, die op het tijdstip, waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn.

36.7      Vrijwaringszone - weg

36.7.1   Algemeen

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - weg' gelden ter bescherming en instandhouding van de belangen van de weg de hierna volgende bepalingen:

36.7.2   Bouwen

Op de in 36.7.1 bedoelde gronden is het bouwen van gebouwen niet toegestaan.

36.7.3   Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 36.7.2, teneinde het oprichten van gebouwen ten behoeve van de op deze gronden liggende bestemmingen toe te staan, mits hierbij het belang van toekomstige wegverbredingen niet onmogelijk dan wel onnodig duur te maken. Hiertoe wordt een verklaring van geen bezwaar verkregen van de wegbeheerder.

36.8      Vrijwaringszone - dijk

36.8.1   Algemeen

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk' gelden ter bescherming van het onderhoud, de instandhouding of de versterking van de naastgelegen primaire waterkering de hierna volgende bepalingen:

36.8.2   Bouwen

Er mag overeenkomstig het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemmingen pas worden gebouwd na verkregen toestemming van het Waterschap.

36.8.3   Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Er mogen overeenkomstig het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen pas werken of werkzaamheden worden uitgevoerd na verkregen vergunning van het Waterschap.

 

 

Hoofdstuk 4             Overgangs- en slotregels

Artikel 37        Overgangsrecht

37.1      Overgangsrecht bouwwerken

37.1.1   Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

a.     gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

b.     na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

37.1.2   Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 37.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 37.1.1 met maximaal 10%.

37.1.3   Uitzondering

Het bepaalde in 37.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

37.2      Overgangsrecht gebruik

37.2.1   Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

37.2.2   Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 37.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

37.2.3   Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in 37.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.


37.2.4   Strijd met voorheen geldend bestemmingsplan

Het bepaalde in 37.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.


Artikel 38        Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Buitengebied 2013 (incl. Lint Oosteind).


 

Bijlagen bij regels



Bijlage 1        Staat van bedrijfsactiviteiten



 

Bijlage 2        Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant