De op de plankaart voor maatschappelijk aangewezen gronden zijn
bestemd voor:
1. maatschappelijke
voorzieningen;
2. een
woonzorgcomplex, uitsluitend binnen een bouwvlak met de aanduiding “woonzorgcomplex”
op de kaart; binnen het betreffende bouwvlak zijn maximaal het op de kaart
aangeduide “maximum aantal wooneenheden” toegestaan;
3. binnen een
bouwvlak met de aanduiding “gestapelde woningen” op de kaart, zijn
zorgappartementen toegestaan; binnen het betreffende bouwvlak zijn maximaal het
op de kaart aangeduide maximum aantal wooneenheden toegestaan;
4. horecavoorzieningen,
uitsluitend in de vorm van:
- ondersteunende
horeca, tot maximaal 25 % van de netto-vloeroppervlakte met een maximum van
5. centrumfuncties,
uitsluitend in
de vorm van:
- detailhandel;
- maximaal 1
horecavoorziening uit horecacategorie 1, met een maximale
netto-vloeroppervlakte van
- dienstverlenende voorzieningen;
- bedrijven in
combinatie met detailhandel en
- kantoren met
baliefunctie;
uitsluitend binnen het bestemmingsvlak met de aanduiding
“centrumfuncties” op de kaart, tot een maximum van 25% van de totale
netto-vloeroppervlakte binnen het bestemmingsvlak;
b. uitsluitend ter
plaatse van de aanduiding “parkeergarage” op de kaart tevens voor een beneden
maaiveld gelegen parkeergarage, met de bijbehorende voorzieningen, zoals
hellingbanen;
c. het behoud,
beheer en herstel van de beeldbepalende waarde van de op de kaart aangeduide
“beeldbepalende muur”;
d. het behoud,
beheer en herstel van de cultuurhistorische waarden van de op de kaart als
“rijksmonument” aangeduide gebouwen;
e. binnen
het op de kaart aangegeven beschermd dorpsgezicht en historisch
stedenbouwkundig waardevol gebied: tevens voor de instandhouding, bescherming
en herstel van de binnen het beschermd dorpsgezicht en historisch
stedenbouwkundig waardevol gebied voorkomende cultuurhistorische waarden;
met de
daarbijbehorende:
f. wegen en paden;
g. parkeervoorzieningen;
h. nutsvoorzieningen;
i. groenvoorzieningen;
j. speelvoorzieningen;
k. water;
l. tuinen, erven en
terreinen;
m. bouwwerken, geen
gebouwen zijnde.
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a. een gebouw mag
uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b. de goothoogte
van een gebouw mag niet meer dan de op de plankaart aangegeven hoogte bedragen;
c. de bouwhoogte
van een gebouw mag niet meer dan de op de plankaart aangegeven hoogte bedragen;
e. ten aanzien van
de kapvorm en dakhelling geldt het volgende:
- gebouwen binnen
het beschermd dorpsgezicht, die op de kaart niet zijn aangeduid als monument of
beeldbepalend pand, mogen uitsluitend worden afgedekt met een zadeldak (al dan
niet met wolfseinden), mansardedak of schilddak;
- gebouwen binnen
het historisch stedenbouwkundig waardevol gebied, die op de kaart niet zijn
aangeduid als monument of beeldbepalend pand, mogen uitsluitend worden afgedekt
met een zadeldak (al dan niet met wolfseinden), mansardedak of schilddak;
- de
dakhelling van gebouwen die op de kaart niet zijn aangeduid als monument of
beeldbepalend pand mag niet minder bedragen dan 25°
en niet meer dan 65°, met dien verstande dat de voorgeschreven
dakhelling niet van toepassing is op 40% van de bebouwde oppervlakte van het
gebouw.
Deze
bepaling geldt niet voorzover de op de kaart aangegeven goot- en bouwhoogte in
één bouwvlak gelijk zijn aan elkaar;
Ter plaatse van de aanduiding “overkapping” op de kaart, is een
overkapping toegestaan met een hoogte van maximaal
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de
volgende bepalingen:
a. de hoogte van
erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan
b. de hoogte van
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:
a. de plaats;
b. de afmetingen;
en/ of
c. de kapvorm en/
of de dakhelling;
van de bebouwing, een en ander ter
voorkoming van een onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarden
van het beschermd dorpsgezicht, het historisch stedenbouwkundig waardevol gebied
en de op de kaart aangeduide rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten en
beeldbepalende panden.
a. de vrijstelling
kan niet worden verleend voor de voorgevel van een gebouw binnen het op de
kaart aangegeven “beschermd dorpsgezicht” en het op de kaart aangegeven
“historisch stedenbouwkundig waardevol gebied”;
b. er vindt geen
onevenredige aantasting plaats van:
1. het straat- en
bebouwingsbeeld;
2. de woonsituatie;
3. de
verkeersveiligheid;
4. de sociale
veiligheid;
5. de
milieusituatie;
6. de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
a. de vrijstelling
mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van het bebouwingspatroon en
van de cultuurhistorische waarden van het beschermd dorpsgezicht, het
historisch stedenbouwkundig waardevol gebied en de op de kaart aangeduide
monumenten en beeldbepalende panden;
b. er vindt geen onevenredige
aantasting plaats van:
1. het straat- en
bebouwingsbeeld;
2. de woonsituatie;
3. de
verkeersveiligheid;
4. de sociale
veiligheid;
5. de
milieusituatie;
6. de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
a. er vindt geen
onevenredige aantasting plaats van:
1. het straat- en
bebouwingsbeeld;
2. de woonsituatie;
3. de
verkeersveiligheid;
4. de sociale
veiligheid;
5. de
milieusituatie;
6. de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Alvorens vrijstelling te verlenen, winnen burgemeester en wethouders
advies in bij de Monumentencommissie omtrent de vraag
of het bouwplan geen onevenredige afbreuk doet aan en mede strekt tot behoud of
versterking van de aanwezige historisch-ruimtelijke en cultuurhistorische
waarden van het beschermd dorpsgezicht en historisch stedenbouwkundig waardevol
gebied.
Ten aanzien van het gebruik gelden de gebruiksvoorschriften zoals
opgenomen in Artikel
18.