De op de plankaart voor horecadoeleinden aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. gebouwen ten behoeve van horecavoorzieningen, uitsluitend op de begane grond, en uitsluitend in de op de kaart aangeduide categorie(ën), met dien verstande dat bij horecabedrijven in categorie 4 horecavoorzieningen tevens op de verdieping zijn toegestaan; bijbehorende ondergeschikte voorzieningen zijn ook in de kelder en op de verdieping toegestaan;
c. het behoud, beheer en herstel van de cultuurhistorische waarden van de op de kaart als “rijksmonument” of “gemeentelijk monument” aangeduide gebouwen;
d. binnen het op de kaart aangegeven beschermd dorpsgezicht en historisch stedenbouwkundig waardevol gebied: tevens voor de instandhouding, bescherming en herstel van de binnen het beschermd dorpsgezicht en historisch stedenbouwkundig waardevol gebied voorkomende cultuurhistorische waarden;
met daaraan ondergeschikt:
e. wegen en paden;
f. groenvoorzieningen;
g. parkeervoorzieningen;
met de daarbijbehorende:
h. tuinen, erven en terreinen;
i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Horecavoorzieningen zijn uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:
a. bij horecabedrijven in categorie 1 is kleinschalige zaalverhuur toegestaan, ondergeschikt aan de horecafunctie;
b. bij horecabedrijven in categorie 5 is uitsluitend aan de zaalverhuur gerelateerde horeca toegestaan;
c. de netto-vloeroppervlakte mag niet meer bedragen dan 200 m2 per vestiging, met dien verstande dat de netto-vloeroppervlakte van de horecavestiging binnen het bestemmingsvlak met de aanduiding “horeca categorie 4” maximaal 700 m˛ mag bedragen.
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b. de goothoogte van een gebouw mag niet meer dan de op de plankaart aangegeven hoogte bedragen;
c. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan de op de plankaart aangegeven hoogte bedragen;
e. ten aanzien van de kapvorm en dakhelling geldt het volgende:
- de bestaande kapvorm en dakhelling van op de kaart aangegeven beeldbepalende panden mag niet worden gewijzigd;
- gebouwen binnen het beschermd dorpsgezicht, die op de kaart niet zijn aangeduid als monument of beeldbepalend pand, mogen uitsluitend worden afgedekt met een zadeldak (al dan niet met wolfseinden), mansardedak of schilddak;
- gebouwen binnen het historisch stedenbouwkundig waardevol gebied, die op de kaart niet zijn aangeduid als monument of beeldbepalend pand, mogen uitsluitend worden afgedekt met een zadeldak (al dan niet met wolfseinden), mansardedak of schilddak;
- de dakhelling van gebouwen die op de kaart niet zijn aangeduid als monument of beeldbepalend pand mag niet minder bedragen dan 25° en niet meer dan 65°, met dien verstande dat de voorgeschreven dakhelling niet van toepassing is op 40% van de bebouwde oppervlakte van het gebouw. Deze bepaling geldt niet voorzover de op de kaart aangegeven goot- en bouwhoogte in één bouwvlak gelijk zijn aan elkaar;
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen;
b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:
a. de plaats;
b. de afmetingen; en/ of
c. de kapvorm en/ of de dakhelling;
van de bebouwing, een en ander ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarden van het beschermd dorpsgezicht, het historisch stedenbouwkundig waardevol gebied en de op de kaart aangeduide rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten en beeldbepalende panden.
a. de vrijstelling kan niet worden verleend voor de voorgevel van een gebouw binnen het op de kaart aangegeven “beschermd dorpsgezicht” en het op de kaart aangegeven “historisch stedenbouwkundig waardevol gebied”;
b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van:
1. het straat- en bebouwingsbeeld;
2. de woonsituatie;
3. de verkeersveiligheid;
4. de sociale veiligheid;
5. de milieusituatie;
6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
a. de vrijstelling mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van het bebouwingspatroon en van de cultuurhistorische waarden van het beschermd dorpsgezicht, het historisch stedenbouwkundig waardevol gebied en de op de kaart aangeduide monumenten en beeldbepalende panden;
b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van:
1. het straat- en bebouwingsbeeld;
2. de woonsituatie;
3. de verkeersveiligheid;
4. de sociale veiligheid;
5. de milieusituatie;
6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Alvorens vrijstelling te verlenen, winnen burgemeester en wethouders advies in bij de Monumentencommissie omtrent de vraag of het bouwplan geen onevenredige afbreuk doet aan en mede strekt tot behoud of versterking van de aanwezige historisch-ruimtelijke en cultuurhistorische waarden van het beschermd dorpsgezicht en historisch stedenbouwkundig waardevol gebied.
Ten aanzien van het gebruik gelden de gebruiksvoorschriften zoals opgenomen in Artikel 18.
Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen ten behoeve van het toestaan van een terras aan de achterzijde van het hoofdgebouw op een bouwperceel met de aanduiding “horecacategorie 1” op de plankaart, mits voldaan wordt aan de volgende bepalingen:
a. er mag geen sprake zijn van onevenredige overlast voor omliggende woningen;
b. de oppervlakte van het terras mag niet meer bedragen dan 50 m˛.