De voor Waarde - Archeologie
aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede
bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie in
de bodem.
Uitsluitend mogen bouwwerken
worden opgericht ten dienste van de in 5.1 omschreven bestemming, alsmede ten
behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:
a.
het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande
bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande
fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
b.
gebouwen maximaal
c.
het nieuw te bebouwen oppervlak niet groter is dan
d.
voor zover het bouwen in de bodem betreft tot een diepte van
Het bevoegd gezag kan nadere eisen
te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken, de inrichting en het
gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse
behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig
zijn. De nadere eisen zijn erop gericht
dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden
behouden.
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde in 5.2 teneinde het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze
gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van archeologisch
onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten
niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken
kunnen aan een afwijking in ieder geval de volgende regels worden verbonden:
a.
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen
waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de
bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen
van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere
voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
b.
de verplichting tot het doen van opgravingen; of
c.
de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring
leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de
archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door burgemeester en
wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
De afwijking als bedoeld in 5.4.1
wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin
de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden
verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is
vastgesteld.
Alvorens het bevoegd gezag
beslissen over een ontheffing als bedoeld 5.4.1 winnen zij schriftelijk advies
in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van
een ontheffing geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de
archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden
gesteld.
Het is verboden, zonder omgevingsvergunning
voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden op
of in de als Waarde - Archeologie bestemde gronden de volgende werken, geen
bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a.
het ophogen van de bodem;
b.
het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen
of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
c.
het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en
andere wateren;
d.
het verlagen of verhogen van het waterpeil;
e.
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-,
telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende
constructies;
f.
het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan
Het onder 5.5.1 vervatte verbod
geldt niet:
a.
voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een
diepte van
b.
voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een
maximale oppervlakte van
c.
voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een
afstand van maximaal
d.
indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud
betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van
bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en
leidingen;
e.
voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten
tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een aanlegvergunning in
dit kader is verleend;
f.
voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct
samenhangen met een verleende ontheffing op grond van het bepaalde in 5.4.
Een omgevingsvergunning als
bedoeld in 5.5.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering de
aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast.
Teneinde dit te bereiken kunnen aan een ontheffing in ieder geval de volgende
regels worden verbonden:
a.
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen
waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de
bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen
van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere
voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
b.
de verplichting tot het doen van opgravingen; of
c.
de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring
leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de
archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door burgemeester en
wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Het bevoegd gezag kan het plan
wijzigen, in die zin dat het bestemmingsplan wordt gewijzigd door één of
meerdere bestemmingsvlakken met de dubbelbestemming "Waarde -
Archeologie" te verwijderen, indien aan de volgende voorwaarden wordt
voldaan:
a.
uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen
archeologische waarden aanwezig zijn;
b.
het wordt niet meer noodzakelijk geacht dat het
bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.