Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS
Bijlage: Staat van bedrijfsactiviteiten
plan:
het
bestemmingsplan ‘De Hoogt III’ van de gemeente Loon op Zand.
bestemmingsplan:
de
geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand
NL.IMRO.0809.DeHoogt3-OH01
met de bijbehorende regels en bijlagen.
aanduiding:
een
geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar
ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het
bebouwen van deze gronden.
bebouwing:
één of meer
gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
bebouwingspercentage:
het oppervlak
dat maximaal mag worden bebouwd met bouwwerken, uitgedrukt in procenten van de
oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de
bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die
bestemming.
bedrijfsgebouw:
een gebouw,
dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
bedrijfskavel:
de bij één en
dezelfde bedrijfsvesting behorende gronden.
bedrijfsvloeroppervlakte (bvo):
de totale oppervlakte
van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de
verkoopvloeroppervlakte (vvo).
bestemmingsgrens:
de grens van
een bestemmingsvlak.
bestemmingsvlak:
een
geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
Bevi-plichtig bedrijf:
een bedrijf,
bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een
grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. risicoafstand moet worden
aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt
kwetsbare objecten.
bouwen:
het plaatsen,
het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten
van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of
veranderen van een standplaats.
bouwgrens:
de grens van
een bouwvlak.
bouwperceel:
een
aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij
elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
bouwperceelgrens:
de grens van
een bouwperceel.
bouwvlak:
een geometrisch
bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde
gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
bouwwerk:
elke
constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die
hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of
indirect steun vindt in of op de grond.
detailhandel:
het
bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het
verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending
overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
detailhandel in volumineuze goederen:
vestigingen
van detailhandel in ABC-goederen (auto’s, boten en caravans), tuincentra,
bouwmarkten, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair alsmede woninginrichting
waaronder meubels, die vanwege de omvang en aard van de gevoerde artikelen een
groot oppervlakte nodig hebben voor de uitstalling.
gebouw:
elk bouwwerk,
dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden
omsloten ruimte vormt.
geluidzoneringsplichtige inrichting:
een
inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van
vestiging, in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld.
hoofdfunctie:
een functie
waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.
luifel:
een
overstekend deel van een dak of gootconstructie of een overkapping direct
verbonden aan een gebouw waarbij het overstekende deel dieper is dan
nutsvoorzieningen:
een voorziening
ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en
elektriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut,
waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations,
gemalen, telefooncellen en zendmasten.
overkapping:
een dakconstructie in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
ondergeschikte
functie:
functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw
als zodanig mag worden gebruikt.
overstek:
een
overstekend deel van een dak of gootconstructie, waarbij het overstekende deel
niet dieper mag zijn dan
peil:
1. voor
gebouwen waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst:
De hoogte
van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
2. in andere
gevallen:
de gemiddelde
hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
seksinrichting:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw waarin bedrijfsmatig
handelingen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder
worden tevens begrepen:
-
een seksbioscoop: een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid
waarin filmvoorstellingen van erotische en/of pornografische aard worden
gegeven;
-
een sekstheater: een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin
vertoningen van erotische en/of pornografische aard worden gegeven;
-
een seksautomatenhal: een inrichting of daarmee gelijk te stellen
gelegenheid waarin door middel van automaten filmvoorstellingen en liveshows
van erotische en/of pornografische aard worden gegeven;
-
een sekswinkel: een ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden,
waaronder begrepen uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van
seksartikelen.
verkoopvloeroppervlakte (vvo):
de totale
oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte,
inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank.
weg:
alle voor het
openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende
bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.
Bij
toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
afstand tot de (achter/zijdelingse) perceelgrens:
vanaf enig
punt van een bouwwerk tot de (achter/zijdelingse) perceelgrens.
bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het
peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw
zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen,
antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
breedte van een bouwwerk:
tussen de
buitenzijde van beide zijgevels en/of harten van scheidingsmuren gezien vanaf
de voorgevel of het verlengde daarvan.
dakhelling:
langs het
dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
diepte
overstek of luifel:
de horizontale lijn gemeten vanaf de buitenzijde van de gevel tot het
verste punt van het overstek of de luifel.
inhoud van een bouwwerk:
tussen de
onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het
hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de
buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter
plaatse van het bouwwerk.
3.1
Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijventerrein’ aangewezen gronden zijn
bestemd voor:
a. bedrijven in categorie 2
tot en met 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van Bevi-plichtige
inrichtingen;
b. kantoren ten dienste van de onder a genoemde
bedrijven;
c. opslag en uitstalling;
d. nutsvoorzieningen;
e. een antennemast, ter plaatse van de aanduiding ‘zend-
en ontvangstinstallatie’;
f.
tuinen, erven en
verhardingen;
g. wegen, voet- en fietspaden;
h. parkeervoorzieningen ten dienste van de bestemming;
i.
groenvoorzieningen;
j.
water en
waterhuishoudkundige voorzieningen;
k. behoud van de binnen de bestemming aanwezige
waardevolle bomen.
3.2
Bouwregels
3.2.1
Algemeen
a. er mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de
bestemming worden opgericht.
b.
gebouwen moeten
binnen het bouwvlak worden gebouwd.
c.
het bebouwingspercentage per bedrijfskavel mag niet minder bedragen dan
50%.
3.2.2
Bouwvlak
Op de gronden
die zijn aangeduid als bouwvlak gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende
regels:
a.
binnen het
bouwvlak zijn gebouwen en daarbij behorende bouwwerken toegestaan;
b.
de bouwhoogte
van gebouwen mag niet meer bedragen dan die ter plaatse van de aanduiding
‘maximale bouwhoogte (m)’ is aangegeven;
c.
indien het
gebouw wordt afgedekt met een kap geldt, dat de dakhelling niet minder dan 30°
en niet meer dan 60° mag bedragen;
d.
de afstand van
gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan
e.
de afstand van
gebouwen tot de achterste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan
3.2.3
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het
bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
a.
bouwwerken, geen
gebouw zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak gebouwd worden;
b.
de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan
c.
de bouwhoogte
van vlaggenmasten, antennes en lichtmasten mag niet meer bedragen dan
d.
de bouwhoogte
van een antennemast ter plaatse van de aanduiding ‘zend- en
ontvangstinstallatie’ mag niet meer bedragen dan
e.
de bouwhoogte
van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
f.
overkappingen
zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak.
3.3 Nadere
eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien
van de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, uitgezonderd die waarvoor krachtens de Wet algemene bepalingen geen
omgevingsvergunning voor het bouwen nodig is, indien dit noodzakelijk is in
verband met het bewerkstelligen van voor de verkeersveiligheid benodigde
uitzichthoeken, met name op hoeken van wegen en paden.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd
gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde
in:
a.
lid 3.2.1 onder
b voor het overschrijden van de zijdelingse bouwgrens indien dit geen
onevenredige aantasting oplevert van de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
b.
lid 3.2.1 onder
c voor het minder dan 50% bebouwen van
de bedrijfskavel, indien blijkt dat de ruimtebehoefte ten behoeve van parkeren en bevoorrading
zodanig is dat het in relatie met de
omvang van de bedrijfskavel niet mogelijk is om het minimale
bebouwingspercentage van 50% te realiseren;
c.
lid 3.2.2 onder
d teneinde aan één zijde van een bouwperceel een geringere afstand tot de
zijdelingse perceelsgrens toe te staan, of voor het bouwen met één zijgevel op
de perceelsgrens, met dien verstande dat:
1. er geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen
gronden plaatsvindt;
2. een onbebouwde strook met een breedte van minimaal
3. dit geen nadelige gevolgen mag hebben voor de
brandveiligheid.
3.5
Specifieke gebruiksregels
3.5.1
Strijdig gebruik
Tot een gebruik,
strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a.
zelfstandige kantoren (niet behorende bij een bedrijf);
b.
detailhandelsactiviteiten behoudens detailhandel als ondergeschikte
nevenactiviteit in ter plaatse vervaardigde producten;
c.
handel en opslag van vuurwerk;
d.
de verkoop van motorbrandstoffen zonder lpg;
e.
de verkoop van motorbrandstoffen met lpg;
f.
de vestiging van geluidzoneringsplichtige inrichtingen.
3.5.2
Inrichting
a.
Per bedrijf is niet meer dan één in-/uitrit toegestaan.
b.
Laden en lossen ten behoeve van de onder 3.1 genoemde functies dient
zoveel mogelijk aan de achterzijde van de bebouwing plaats te vinden.
c.
Bebouwing dient zich te oriënteren naar de openbare weg, waarbij de bij
het bedrijf behorende kantoren aan de voorzijde van het perceel worden
gesitueerd.
3.5
Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Andere bedrijven
Het bevoegd
gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde
in 3.1, teneinde bedrijven toe te staan die niet zijn opgenomen in de bedrijvenlijst,
maar die naar aard en milieubelasting vergelijkbaar zijn met de toegestane
bedrijven, dan wel bedrijven welke één categorie zwaarder zijn dan de in de
onderscheiden gebieden nieuw toe te laten bedrijven uit de bedrijvenlijst, en
die daarmee qua milieubelasting vergelijkbaar zijn, mits aan de volgende
voorwaarden wordt voldaan:
a.
er vindt geen
onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden
plaats;
b.
er wordt geen
onevenredige afbreuk gedaan aan het woon- en leefmilieu.
3.5.2 Detailhandel in volumineuze goederen
Het bevoegd
gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde
in 3.1 voor het vestigen van detailhandel in volumineuze goederen, met dien
verstande dat:
a.
het vestigen van
de functie geen zodanige verkeersaantrekkende werking mag hebben dat dit kan
leiden tot een nadelige beďnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer
dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
b.
door middel van
een distributie-planologisch onderzoek is aangetoond dat de functie past binnen
de distributieplanologische structuur.
4.1
Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd
voor:
a.
wegen, voet- en
fietspaden;
b.
verblijfsvoorzieningen;
c.
parkeervoorzieningen;
d.
groenvoorzieningen;
e.
water- en
retentievoorzieningen;
f.
afwateringsdoeleinden;
g.
buis- en
kabelverbindingen voor de waterhuishouding, riolering, nutsbedrijven en overeenkomstige
doeleinden;
h.
nutsvoorzieningen;
i.
straatmeubilair;
j.
geluidwerende
voorzieningen.
4.2
Bouwregels
4.2.1
Algemeen
Er mogen
uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden opgericht.
4.2.2
Nutsvoorzieningen
Voor het bouwen van gebouwen ten dienste van
nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan
b. de oppervlakte per gebouw mag niet meer bedragen dan
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde
gelden de volgende regels:
a.
de bouwhoogte
van geluidwerende voorzieningen mag niet meer bedragen dan
b.
de bouwhoogte
verlichtingsarmaturen mag niet meer bedragen dan
c.
de bouwhoogte
van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde een overkapping, mag
niet meer bedragen dan
d.
overkappingen
zijn niet toegestaan.
4.3 Nadere
eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten
aanzien van de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, uitgezonderd die waarvoor krachtens de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht geen omgevingsvergunning voor het bouwen nodig is, indien dit
noodzakelijk is in verband met het bewerkstelligen van voor de
verkeersveiligheid benodigde uitzichthoeken, met name op hoeken van wegen en
paden.
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor
‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
water en
waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging,
-aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen en daarbij
behorende bouwwerken;
b.
groenvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen
Op de in lid
5.1 bedoelde gronden mogen uisluitend bouwwerken geen gebouw zijnde zoals, weg-
en waterbouwkundige kunstwerken, ten dienste van de bestemming worden
gerealiseerd.
5.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde.
Voor het
bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde geldt de volgende regel:
a.
De bouwhoogte
van de bouwwerken geen gebouw zijnde mag niet meer bedragen dan
Grond die eenmaal
in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering
is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere
bouwplannen buiten beschouwing.
Tot een
gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen wordt in ieder geval gerekend:
a.
het gebruik van
de gronden voor de opslag van (aan het oorspronkelijke verkeer onttrokken)
voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
b.
het gebruik van
de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond,
bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van
de bedrijfsvoering;
c.
het opslaan of
storten van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten, buiten
erven van gebouwen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met
het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
d.
het gebruik van
de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
e.
het gebruik van
de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
8.1 Het bevoegd
gezag kan, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en
be-bouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de
milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
a.
het afwijken van
de in het plan voorgeschreven maatvoering ten aanzien van dakhellingen,
goothoogten, bouwhoogten en bebouwde oppervlakten met ten hoogste 10% wanneer door
het toepassen van de afwijking een betere bouwkundige en/of stedenbouwkundige
aansluiting ontstaat met bestaande direct aansluitende bouwwerken;
b.
het in geringe
mate, doch niet meer dan
c.
het bepaalde ten
aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouw- c.q. bestemmingsvlak en
toestaan dat de grenzen van het bouw- c.q. bestemmingsvlak naar de buitenzijde
worden overschreden door:
1.
plinten,
pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
2.
gevel- en
kroonlijsten en overstekende daken; mits:
-
de bouwgrens met
niet meer dan
3.
balkons, mits:
-
de bouwgrens met
niet meer dan
-
de breedte niet
meer dan tweederde van de voorgevelbreedte bedraagt.
8.2 De in lid 1
genoemde afwijkingen mogen slechts worden verleend indien hierdoor geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden en bouwwerken.
8.3 Een
afwijking als bedoeld in het eerste lid kan alleen worden verleend indien
sprake is van een algemeen belang of wanneer sprake is van een verbetering van
het straat- en bebouwingsbeeld.
HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
a.
een bouwwerk dat
op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering
is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het
bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang
niet wordt vergroot,
1.
gedeeltelijk
worden vernieuwd of veranderd;
2.
na het teniet
gaan tengevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits
de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee
jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b.
het bevoegd
gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een
omgevingsvergunning verlenen het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als
bedoeld onder a. met maximaal 10%;
c.
het bepaalde
onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het
tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het
daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op
het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd
is, mag worden voortgezet.
b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige
gebruik, bedoeld als onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander
met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar
aard en omvang wordt verkleind.
c. indien het gebruik, bedoeld als onder a., na de
inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt
onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten
hervatten.
d. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het
gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan,
daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Deze regels worden
aangehaald als: ‘Regels van het bestemmingsplan De Hoogt III van de gemeente
Loon op Zand’.
Aldus
vastgesteld in de raadsvergadering van 28 juni 2012
De
voorzitter,
De griffier,
………… …………
Rosmalen, april 2013