INHOUD

 

HOOFDSTUK 1     INLEIDENDE REGELS  1

Artikel 1                 Begrippen  1

Artikel 2                 Wijze van meten  4

HOOFDSTUK 2     BESTEMMINGSREGELS  5

Artikel 3                 Bedrijventerrein  5

Artikel 4                 Verkeer 7

Artikel 5                 Water 8

HOOFDSTUK 3     ALGEMENE REGELS  9

Artikel 6                 Anti-dubbeltelbepaling  9

Artikel 7                 Algemene gebruiksregels  9

Artikel 8                 Algemene afwijkingsregels  9

HOOFDSTUK 4     OVERGANGS- EN SLOTREGELS  11

Artikel 9                 Overgangsrecht 11

Artikel 10               Slotregel 11

 

 

Bijlage: Staat van bedrijfsactiviteiten


HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS

 

Artikel 1               Begrippen

 

plan:

het bestemmingsplan ‘De Hoogt III’ van de gemeente Loon op Zand.

 

bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0809.DeHoogt3-ob01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

 

aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

bebouwingspercentage:

het oppervlak dat maximaal mag worden bebouwd met bouwwerken, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

 

bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

 

bedrijfskavel:

de bij één en dezelfde bedrijfsvesting behorende gronden.

 

bedrijfsvloeroppervlakte (bvo):

de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte (vvo).

 

bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

 

bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

Bevi-plichtig bedrijf:

een bedrijf, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

 

bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

 

bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

 

bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

 


bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

 

bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

 

detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

 

detailhandel in volumineuze goederen:

vestigingen van detailhandel in ABC-goederen (auto’s, boten en caravans), tuincentra, bouwmarkten, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair alsmede woninginrichting waaronder meubels, die vanwege de omvang en aard van de gevoerde artikelen een groot oppervlakte nodig hebben voor de uitstalling.

 

gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging, in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld.

 

hoofdfunctie:

een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.

 

luifel:

een overstekend deel van een dak of gootconstructie of een overkapping direct verbonden aan een gebouw waarbij het overstekende deel dieper is dan 0,50 m.

 

nutsvoorzieningen:

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.

 

overkapping:

een dakconstructie in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

 

ondergeschikte functie:

functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.

 

overstek:

een overstekend deel van een dak of gootconstructie, waarbij het overstekende deel niet dieper mag zijn dan 0,50 m.

 

peil:

1.   voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst:

      De hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang.

2.   in andere gevallen:

      de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

 

 


seksinrichting:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw waarin bedrijfsmatig handelingen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder worden tevens begrepen:

-       een seksbioscoop: een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin filmvoorstellingen van erotische en/of pornografische aard worden gegeven;

-       een sekstheater: een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin vertoningen van erotische en/of pornografische aard worden gegeven;

-       een seksautomatenhal: een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin door middel van automaten filmvoorstellingen en liveshows van erotische en/of pornografische aard worden gegeven;

-       een sekswinkel: een ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van seksartikelen.

 

verkoopvloeroppervlakte (vvo):

de totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank.

 

weg:

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.

 

 

 

 

 


Artikel 2               Wijze van meten

 

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

afstand tot de (achter/zijdelingse) perceelgrens:

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (achter/zijdelingse) perceelgrens.

 

bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

breedte van een bouwwerk:

tussen de buitenzijde van beide zijgevels en/of harten van scheidingsmuren gezien vanaf de voorgevel of het verlengde daarvan.

 

dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

 

diepte overstek of luifel:

de horizontale lijn gemeten vanaf de buitenzijde van de gevel tot het verste punt van het overstek of de luifel.

 

inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS

 

Artikel 3               Bedrijventerrein

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijventerrein’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     bedrijven in categorie 2 tot en met 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van Bevi-plichtige inrichtingen;

b.    kantoren ten dienste van de onder a genoemde bedrijven;

c.     opslag en uitstalling;

d.    nutsvoorzieningen;

e.     een antennemast, ter plaatse van de aanduiding ‘zend- en ontvangstinstallatie’;

f.     tuinen, erven en verhardingen;

g.    wegen, voet- en fietspaden;

h.     parkeervoorzieningen ten dienste van de bestemming;

i.      groenvoorzieningen;

j.      water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

k.     behoud van de binnen de bestemming aanwezige waardevolle bomen.

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Algemeen

a.     er mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden opgericht.

b.    gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd.

c.     het bebouwingspercentage per bedrijfskavel mag niet minder bedragen dan 50%.

 

3.2.2 Bouwvlak

Op de gronden die zijn aangeduid als bouwvlak gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende regels:

a.     binnen het bouwvlak zijn gebouwen en daarbij behorende bouwwerken toegestaan;

b.    de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan die ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m)’ is aangegeven;

c.     indien het gebouw wordt afgedekt met een kap geldt, dat de dakhelling niet minder dan 30° en niet meer dan 60° mag bedragen;

d.    de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m.

e.     de afstand van gebouwen tot de achterste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m.

 

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

a.     bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak gebouwd worden;

b.    de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer mag bedragen dan 1 m;

c.     de bouwhoogte van vlaggenmasten, antennes en lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6 m;

d.    de bouwhoogte van een antennemast ter plaatse van de aanduiding ‘zend- en ontvangstinstallatie’ mag niet meer bedragen dan 37,5 m;

e.     de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m;

f.     overkappingen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak.

 

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitgezonderd die waarvoor krachtens de Wet algemene bepalingen geen omgevingsvergunning voor het bouwen nodig is, indien dit noodzakelijk is in verband met het bewerkstelligen van voor de verkeersveiligheid benodigde uitzichthoeken, met name op hoeken van wegen en paden.

 

 

 

3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

a.     lid 3.2.1 onder b voor het overschrijden van de zijdelingse bouwgrens indien dit geen onevenredige aantasting oplevert van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

b.    lid 3.2.1 onder c voor het  minder dan 50% bebouwen van de bedrijfskavel, indien blijkt dat de ruimtebehoefte  ten behoeve van parkeren en bevoorrading zodanig is dat het in relatie met de  omvang van de bedrijfskavel niet mogelijk is om het minimale bebouwingspercentage van 50% te realiseren;

c.     lid 3.2.2 onder d teneinde aan één zijde van een bouwperceel een geringere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens toe te staan, of voor het bouwen met één zijgevel op de perceelsgrens, met dien verstande dat:

1.    er geen onevenredige aantasting van de  gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden plaatsvindt;

2.    een onbebouwde strook met een breedte van minimaal 3 m behouden dient te blijven langs één grens en de achtergrens van het bouwperceel;

3.    dit geen nadelige gevolgen mag hebben voor de brandveiligheid.

 

3.5 Specifieke gebruiksregels

 

3.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a.     zelfstandige kantoren (niet behorende bij een bedrijf);

b.    detailhandelsactiviteiten behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit in ter plaatse vervaardigde producten;

c.     handel en opslag van vuurwerk;

d.    de verkoop van motorbrandstoffen zonder lpg;

e.     de verkoop van motorbrandstoffen met lpg;

f.     de vestiging van geluidzoneringsplichtige inrichtingen.

 

3.5.2 Inrichting

a.   Per bedrijf is niet meer dan één in-/uitrit toegestaan.

b.   Laden en lossen ten behoeve van de onder 3.1 genoemde functies dient zoveel mogelijk aan de achterzijde van de bebouwing plaats te vinden.

c.   Bebouwing dient zich te oriënteren naar de openbare weg, waarbij de bij het bedrijf behorende kantoren aan de voorzijde van het perceel worden gesitueerd.

 

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

3.5.1 Andere bedrijven

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 3.1, teneinde bedrijven toe te staan die niet zijn opgenomen in de bedrijvenlijst, maar die naar aard en milieubelasting vergelijkbaar zijn met de toegestane bedrijven, dan wel bedrijven welke één categorie zwaarder zijn dan de in de onderscheiden gebieden nieuw toe te laten bedrijven uit de bedrijvenlijst, en die daarmee qua milieubelasting vergelijkbaar zijn, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.     er vindt geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden plaats;

b.    er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het woon- en leefmilieu.

 

3.5.2 Detailhandel in volumineuze goederen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 3.1 voor het vestigen van detailhandel in volumineuze goederen, met dien verstande dat:

a.     het vestigen van de functie geen zodanige verkeersaantrekkende werking mag hebben dat dit kan leiden tot een nadelige beďnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

b.    door middel van een distributie-planologisch onderzoek is aangetoond dat de functie past binnen de distributieplanologische structuur.

 


Artikel 4               Verkeer

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     wegen, voet- en fietspaden;

b.    verblijfsvoorzieningen;

c.     parkeervoorzieningen;

d.    groenvoorzieningen;

e.     water- en retentievoorzieningen;

f.     afwateringsdoeleinden;

g.    buis- en kabelverbindingen voor de waterhuishouding, riolering, nutsbedrijven en overeen­komstige doeleinden;

h.     nutsvoorzieningen;

i.      straatmeubilair;

j.      geluidwerende voorzieningen.

 

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Algemeen

Er mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden opgericht.

 

4.2.2 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van gebouwen ten dienste van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

a.     de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;

b.    de oppervlakte per gebouw mag niet meer bedragen dan 15 m˛.

 

4.2.3  Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

a.     de bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 4 m;

b.    de bouwhoogte verlichtingsarmaturen mag niet meer bedragen dan 10 m;

c.     de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde een overkapping, mag niet meer bedragen dan 2 m;

d.    overkappingen zijn niet toegestaan.

 

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitgezonderd die waarvoor krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geen omgevingsvergunning voor het bouwen nodig is, indien dit noodzakelijk is in verband met het bewerkstelligen van voor de verkeersveiligheid benodigde uitzichthoeken, met name op hoeken van wegen en paden.


 

Artikel 5               Water

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.      water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen en daarbij behorende bouwwerken;

b.      groenvoorzieningen.

 

5.2 Bouwregels

 

5.2.1 Algemeen

Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen uisluitend bouwwerken geen gebouw zijnde zoals, weg- en waterbouwkundige kunstwerken, ten dienste van de bestemming worden gerealiseerd.

 

5.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde.

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde geldt de volgende regel:

a.      De bouwhoogte van de bouwwerken geen gebouw zijnde mag niet meer bedragen dan 2 m.

HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS

 

Artikel 6               Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 7               Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen wordt in ieder geval gerekend:

a.     het gebruik van de gronden voor de opslag van (aan het oorspronkelijke verkeer onttrokken)
voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;

b.    het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;

c.     het opslaan of storten van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten, buiten erven van gebouwen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;

d.    het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

e.     het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

 

Artikel 8               Algemene afwijkingsregels

8.1  Het bevoegd gezag kan, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en be-bouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

a.     het afwijken van de in het plan voorgeschreven maatvoering ten aanzien van dakhellingen, goothoogten, bouwhoogten en bebouwde oppervlakten met ten hoogste 10% wanneer door het toepassen van de afwijking een betere bouwkundige en/of stedenbouwkundige aansluiting ontstaat met bestaande direct aansluitende bouwwerken;

b.    het in geringe mate, doch niet meer dan 5 m afwijken van een bestemmingsgrens, van het profiel van een straat, alsmede de vorm van bouwvlakken, voor zover zulks noodzakelijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;

c.     het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouw- c.q. bestemmingsvlak en toestaan dat de grenzen van het bouw- c.q. bestemmingsvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:

1.     plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;

2.     gevel- en kroonlijsten en overstekende daken; mits:

-          de bouwgrens met niet meer dan 0,50 m overschrijdend;

3.     balkons, mits:

-          de bouwgrens met niet meer dan 1,00 m overschrijdend;

-          de breedte niet meer dan tweederde van de voorgevelbreedte bedraagt.

 

8.2  De in lid 1 genoemde afwijkingen mogen slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

8.3 Een afwijking als bedoeld in het eerste lid kan alleen worden verleend indien sprake is van een algemeen belang of wanneer sprake is van een verbetering van het straat- en bebouwingsbeeld.

 

 

 



HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

 

Artikel 9               Overgangsrecht

 

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

a.     een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

 1.   gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

 2.   na het teniet gaan tengevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

b.    het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;

c.     het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

9.2 Overgangsrecht gebruik

a.   het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b.   het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld als onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c.   indien het gebruik, bedoeld als onder a., na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d.   het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

Artikel 10            Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: ‘Regels van het bestemmingsplan De Hoogt III van de gemeente Loon op Zand’.

 

 

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van DATUM

 

De voorzitter,

 

De griffier,

………… …………

 


 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Rosmalen, maart 2012