Artikel 7 Waarde - Archeologie
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
Artikel 10 Algemene ontheffingsregels
Artikel 11 Algemene procedureregels
In deze regels wordt verstaan onder:
plan:
het bestemmingsplan Mariënkroon van de gemeente
Heusden;
bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0797.BPmarienkroon-OH01met de bijbehorende regels en bijlagen;
aan-huis-verbonden
beroep:
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
abiotische
waarde:
de aan het gebied toegekende
waarde, die wordt bepaald door de aanwezigheid van bijzondere omgevingsfactoren
die behoren tot het levenloze gedeelte van de natuur;
bijgebouw:
een al dan niet
vrijstaand gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op
hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
bebouwingspercentage:
het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de planregels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming;
bestaande situatie:
a t.a.v.
bebouwing:
bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding
van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat
tijdstip aangevraagde vergunning;
b
t.a.v. gebruik:
het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig
op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolgde de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen,
metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden
is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
gebouw:
elk
bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk
met wanden omsloten ruimte vormt;
hoofdgebouw:
een
gebouw dat op een bouwperceel door zijn ligging, constructie, afmetingen en
functie dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw valt aan te
merken;
maaiveld:
de
bovenkant van het aansluitende afgewerkte terrein dat een bouwwerk omgeeft, met
dien verstande dat in geaccidenteerd terrein het gemiddelde van die bovenkanten
wordt aangehouden;
maatschappelijke
instelling:
een bedrijf
of instelling die (al dan niet op non-profitbasis) activiteiten ontplooid die
een maatschappelijk belang dienen zoals op het gebied van onderwijs, welzijn,
cultuur, gezondheidszorg, religie, een dansschool of een begraafplaats;
maatschappelijke
voorzieningen:
bedrijven en/of
instellingen die (al dan niet op non-profitbasis) activiteiten ontplooien ten
dienste van een maatschappelijk belang op het gebied van welzijn,
gezondheidszorg en buurtfuncties zoals (para) medische voorzieningen,
kinderopvang, een bibliotheek, een restaurant, kleinschalige detailhandel of
een postagentschap;
recreatief
medegebruik:
een gebruik door recreanten van terreinen,
wateren en objecten die een niet-recreatieve hoofdfunctie hebben en waarbij dit
medegebruik in principe ondergeschikt is aan deze hoofdfunctie;
ruimtelijk-structurele
samenhang:
de samenhang tussen ruimtelijke kenmerken onderling of tussen ruimtelijke en functionele kenmerken;
straatmeubilair:
onverminderd
het bepaalde in artikel 43, lid 1 onder f Woningwet, wordt hieronder voor de
werking van dit bestemmingsplan mede verstaan: (ondergrondse) inzamelbakken
voor huishoudafval-, papier-, glas-, kleding en andere afvalbakken,
toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen, werken van beeldende
kunst, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, alsmede abri’s en
kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen;
wooneenheid:
een besloten ruimte geschikt voor
één of meerdere huishoudens.
bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
diepte:
vanaf maaiveld tot aan
het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;
oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
bouwen
binnen bouwvlak:
indien binnen een bestemmingsvlak een bouwvlak is aangegeven mag, behoudens
andersluidende bepalingen in hoofdstuk 2 van deze regels, uitsluitend worden
gebouwd binnen dit bouwvlak;
benutten
bouwvlak:
een bouwvlak
mag volledig worden bebouwd tenzij anders aangeduid door middel van de
aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage’;
overschrijden
bouwvlak:
bij
het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen een bouwvlak worden buiten
beschouwing gelaten:
a ondergeschikte
bouwdelen als funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen,
dakoverstekken, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en
goten mits het bouwvak met niet meer dan 0,5 m wordt overschreden;
b erkers,
luifels, balkons en brandtrappen voorzover zij ondergeschikt zijn aan de gevel
van het hoofdgebouw, mits het bouwvlak met niet meer dan 1,5 m wordt
overschreden;
c entreepartijen
op de begane grond, voorzover zij ondergeschikt zijn aan de gevel van het
hoofdgebouw mits het bouwvlak met niet meer dan 1,5 m wordt overschreden;
hoogte:
voorzover
een hoogte wordt genoemd voor bouwwerken, geen gebouw zijnde geldt dat maximum
niet voor werken van beeldende kunst;
overbouwing:
voor zover aangeduid met de ‘specifieke vorm van maatschappelijk - kloostergang’,
mag op de begane grond tot een hoogte van minimaal
De als zodanig aangewezen gronden zijn
bestemd voor:
a
groenvoorzieningen;
b
water;
c
onverharde
paden;
d
speelvoorzieningen;
e
recreatief
medegebruik.
a
Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.
b
Voor het bouwen
van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
1
De bouwhoogte
van bouwwerken geen gebouwen zijnde, met uitzondering van lichtmasten, mag niet
meer bedragen dan 3 m.
2
De bouwhoogte
van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.
De als zodanig aangewezen
gronden zijn bestemd voor:
a
maatschappelijke
voorzieningen op religieuze grondslag;
b
aan de in sub
a genoemde doeleinden gerelateerde wooneenheden;
c
aan-huis-verbonden
beroepen;
d
een
begraafplaats, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘begraafplaats’;
e
tuinen, erven
en verhardingen;
f
ontsluitingswegen;
g
het behoud en
herstel van cultuurhistorische waarden;
h
groenvoorzieningen;
i
bijgebouwen.
a
Op de als
zodanig aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de
bestemming met inachtneming van de volgende eisen:
1
Gebouwen mogen
uitsluitend worden opgericht binnen een bouwvlak.
2
Het aantal
wooneenheden mag niet meer bedragen dan 30.
3
De goot- en bouwhoogte en het bebouwingspercentage van
hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de
aanduiding ‘maximale goot –en bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage’.
4
De goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,5
m.
5
De bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5
m.
6
Ter plaatse van de ‘specifieke vorm van maatschappelijk –kloostergang’
is een kloostergang toegestaan, onder de volgende voorwaarden:
-
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
-
De breedte mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
b
Voor het bouwen van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
1
Bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden
gebouwd.
2
De bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 3 m.
3 De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
c Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van
nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:
1
De
oppervlakte mag niet meer bedragen dan 36 m2.
2
De bouwhoogte
mag niet meer bedragen dan 4 m.
Ter plaatse van de
aanduiding ‘begraafplaats’ zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
met een bouwhoogte van niet meer dan 2 m, ten dienste van de begraafplaats
toegestaan.
a
Onder strijdig gebruik, als bedoeld in artikel
7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval verstaan: het gebruik van de gebouwen ten behoeve van wonen
anders dan gerelateerd aan maatschappelijke, culturele en religieuze
voorzieningen.
b Het uitoefenen van een beroep of een inrichting aan huis is toegestaan
in een ondergeschikt deel van de woonruimte, mits:
1
de activiteit
wordt uitgeoefend door in ieder geval de bewoner van de woonruimte;
2
de ruimte(n)
waar de activiteiten plaatsvinden niet groter is dan 50 m²;
3
de activiteit
niet wordt uitgeoefend in een vrijstaand bijgebouw;
4
de
ruimtelijke uitstraling of uitwerking in overeenstemming is met een
woonfunctie.
De als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor de volgende doeleinden:
a de aanleg en instandhouding van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en abiotische waarden met een zo sterk mogelijk ecologische en ruimtelijk-structurele samenhang;
b wegen en paden;
c
kapel,
uitsluitend ter plaatse van de ‘specifieke vorm van natuur – kapel’;
d extensief recreatief medegebruik.
a
Op de als
zodanig aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd een kapel ter plaatse
van de ‘specifieke vorm van natuur – kapel’ met inachtneming van de volgende
eisen:
1
De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 20 m2.
2
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 m.
b
De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer
bedragen dan 3 m.
5.3.1 Aanlegvergunning
Het is verboden zonder of in afwijking van
een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning)
de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a het verzetten van grond (afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen, diepwoelen);
b de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een reeds bestaande drainage;
c het verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen;
d het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
e het vellen van bos;
f het verwijderen van landschapselementen die ten tijde van het van kracht worden van het plan aanwezig waren;
g het aanbrengen van niet-omkeerbare verhardingen en/of verharde oppervlakten van meer dan 100 m² anders dan een bouwwerk;
h het aanleggen en/of verharden van wegen, fiets-, wandel- en ruiterpaden.
5.3.2 Uitzonderingen
Het in lid 5.3.1 vervatte verbod is niet van
toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud en/of
gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
b reeds in uitvoering zijn, dan
wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het
tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
5.3.3 Toelaatbaarheid
De in lid 5.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden, natuurwaarden, archeologische waarden, hydrologische waarden en/of het waterbergend vermogen van de gronden.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd voor het gebied, ter plaatse van de aanduiding ‘Wro-zone wijzigingsgebied’ met nummer 1, de bestemming ‘Natuur’ te wijzigen in ‘Maatschappelijk’, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
a Het bebouwingspercentage van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 25%.
b
De goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen
dan 7 respectievelijk
c Ten behoeve van natuurcompensatie dient er een compensatieplan te worden opgesteld.
d De verloren oppervlakte aan natuurwaarden en landschappelijke waarden dient volledig te worden gecompenseerd.
e De compensatie van het verlies aan natuurwaarden en landschappelijke waarden vindt bij voorkeur plaats binnen de Provinciale Groene Hoofdstructuur in de nabijheid van de aantasting van genoemde waarden.
f Bij compensatie buiten de Provinciale Groene Hoofdstructuur, dient de goede agrarische structuur te zijn gewaarborgd.
g De natuurcompensatie dient gelijktijdig of onmiddellijk na de verstorende ingreep plaats te vinden.
De als zodanig aangewezen gronden zijn
bestemd voor:
a
water en
waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging,
-aanvoer en –afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen;
b
groenvoorzieningen;
c
voorzieningen voor verkeer en verblijf.
Voor het bouwen van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
a
De bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.
b
De bouwhoogte
van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de instandhouding en/of bescherming van archeologische waarden.
Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een
oppervlak van niet meer dan 20 m² en een diepte van niet meer dan 50 cm ten
behoeve van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, waarbij de regels
van die betreffende bestemming van toepassing zijn.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 7.2 ten behoeve van het bouwen van een gebouw ten dienste voor een overige aan deze gronden toegekende bestemming, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a door de aanvrager dient een rapport te worden overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein en de eventuele verstoring daarvan bij het verlenen van deze ontheffing, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
b het oprichten van het gebouw, waarvoor ontheffing wordt gevraagd, niet leidt tot een verstoring van de archeologische resten;
c indien het oprichten van het gebouw, waarvoor ontheffing wordt gevraagd, kan leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
1 de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
2 de verplichting tot het doen van opgravingen, of
3 de verplichting de oprichting van het gebouw te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
d Alvorens de ontheffing te verlenen vragen burgemeester en wethouders de provinciaal archeoloog om advies.
7.4 Aanlegvergunning
7.4.1 Aanlegvergunning
Het is verboden op of in de als “Waarde Archeologie” bestemde gronden
zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en
wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of
werkzaamheden uit te voeren:
a
het ophogen van de bodem;
b
het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden,
banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen,
zulks indien de oppervlakte van de aan te brengen verharding
c
het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en
andere wateren;
d
het verlagen of verhogen van het waterpeil;
e
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-,
telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende
constructies;
f
het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook wordt
gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen,
zulks indien de oppervlakte van de grondbewerking
7.4.2 Uitzonderingen
Het in lid 7.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden
welke:
a
het
normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of
voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
b
reeds
in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
7.4.3 Toelaatbaarheid
De aanlegvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 7.4.1
genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van
deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van
archeologisch materiaal.
7.4.4 Aanvullende regels
a
Voor zover de in lid 7.3.1 genoemde werken en
werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en
werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan
de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning de volgende regels worden
verbonden:
1
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen,
waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
2
de verplichting tot het doen van opgravingen, of
3
de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten
begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg
die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen
kwalificaties.
b De vergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft
overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag
zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in
voldoende mate is vastgesteld.
7.5
Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat
één of meerdere bestemmingsvlakken worden verwijderd, indien aan de volgende
voorwaarden wordt voldaan:
a
uit een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter
plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
b
het wordt niet meer noodzakelijk geacht dat het
bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het
toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven,
blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
a Onder strijdig gebruik, als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval verstaan:
1
standplaats van onderkomens, zoals caravans, kampeerauto's
en tenten, indien gelijktijdig niet meer dan één caravan, kampeerauto of tent
per bouwperceel wordt geplaatst en deze niet voor bewoning wordt gebruikt,
alsmede voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel ter
plaatse, anders dan voor kortstondig verblijf ten behoeve van evenementen;
2
opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of
althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten
c.q. materialen;
3
opslagplaats van hout en/of aannemersmaterialen, behoudens
voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte
gebruik van de grond, of nodig is voor de realisering van de bestemming;
4
terrein voor het al dan niet ten verkoop opslaan van
ongebruikte en/of gebruikte, danwel geheel of ten dele uit gebruikte onderdelen
samengestelde motorvoertuigen of aanhangwagens c.q. onderdelen daarvan, welke
al of niet bruikbaar en al of niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken
zijn.
a
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te
verlenen van de regels van het plan:
1
voor het aanbrengen van geringe wijzigen in de plaats en de
richting van bestemmings- en bebouwingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in
verband met afwijkingen en onnauwkeurigheden van de kaart ten opzichte van de
feitelijke situatie, danwel nodig is in verband met een juiste inpassing van
bebouwing binnen de bebouwingsvlakken en in of achter de voorgevelbouwgrenzen;
2
ten behoeve van maximale en minimale hoogte-, breedte-, en
oppervlaktematen voor bebouwing als aangegeven op de kaart, danwel omschreven
in de regels indien zulks om technische redenen noodzakelijk of wenselijk is,
mits de afwijking ten hoogste 10% bedraagt;
3
voor het bouwen van gebouwtjes ten dienste van het openbaar
nut, met een hoogte van niet meer dan 2,50 m bedraagt en een oppervlakte van
niet meer dan 14 m²;
4 ten
behoeve van het oprichten van bouwwerken ten dienste van het openbaar nut, met
inachtneming van de volgende eisen:
-
De hoogte van het bouwwerk mag ten hoogste 4 m bedragen,
-
De oppervlakte van een gebouw moet meer dan 14 m² en mag ten
hoogste 30 m² bedragen.
b
Bij toepassing van de ontheffing voor bouwwerken als bedoeld
in lid a sub 3, waarvan de oppervlakte meer bedraagt dan 2 m², wordt de procedure
als bedoeld in artikel 10 in acht genomen.
a
Voor zover dit artikel van toepassing is verklaard ligt het
ontwerpbesluit tot wijziging en/of het verlenen van ontheffing met bijbehorende
stukken gedurende twee weken voor een ieder ter inzage.
b
Burgemeester en Wethouders maken de ter-inzage-legging
tevoren bekend in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente verspreid
worden en voorts op de gebruikelijke wijze bekend.
c
De bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor
belanghebbenden om gedurende de termijn van ter-inzage-legging schriftelijke
bedenkingen tegen hm ontwerpbesluit in te dienen bij Burgemeester en
wethouders.
d
Burgemeester en wethouders nemen zo spoedig mogelijk een
beslissing. De beslissing is, als tegen het ontwerpbesluit bedenkingen zijn ingediend,
met redenen omkleed.
De voorschriften
van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard
blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing
behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
1
de
richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige
bepalingen;
2
de
bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
3
de
bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
4
het bouwen
bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
5
de
parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden, en
6
de ruimte
tussen bouwwerken.
a Een bouwwerk dat op het tijdstip van
inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel
gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag,
mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
1 gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2 na het teniet gaan ten gevolge van een
calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning
wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig
ontheffing verlenen van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud
van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
c Het bepaalde onder a is niet van toepassing op
bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het
plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor
geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
a Het gebruik van grond en bouwwerken dat
bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee
in strijd is, mag worden voortgezet.
b Het is verboden het met het bestemmingsplan
strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten
veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze
verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde
onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode
langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te
hervatten of te laten hervatten.
d Het bepaalde onder a is niet van toepassing op
het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan,
daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan
‘Mariënkroon’.
Rosmalen, 30 maart 2010
Croonen Adviseurs b.v.