INHOUDSOPGAVE

Hoofdstuk 1  inleidende regels  1

Artikel 1                Begrippen  1

Artikel 2                Wijze van meten  4

HOOFDSTUK 2  bestemmingsregels  5

Artikel 3                Groen  5

Artikel 4                Maatschappelijk  6

Artikel 5                Natuur 8

Artikel 6                Water 10

Artikel 7                Waarde - Archeologie  11

HOOFDSTUK 3  algemene regels  13

Artikel 8                Anti-dubbeltelregel 13

Artikel 9                Algemene gebruiksregels  13

Artikel 10               Algemene ontheffingsregels  14

Artikel 11               Algemene procedureregels  14

Artikel 12               Overige regels  15

Hoofdstuk 4  overgangs- en slotregels  16

Artikel 13               Overgangsrecht 16

Artikel 14               Slotregel 17

 


Hoofdstuk 1

INLEIDENDE regels

 

Artikel 1        Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

 

 

 
plan:

het bestemmingsplan Mariënkroon van de gemeente Heusden;

 

bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0797.BPmarienkroon-OH01met de bijbehorende regels en bijlagen;

 

aan-huis-verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

abiotische waarde:

de aan het gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door de aanwezigheid van bijzondere omgevingsfactoren die behoren tot het levenloze gedeelte van de natuur;

 

bijgebouw:

een al dan niet vrijstaand gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

 

bebouwingspercentage:

het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de planregels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming;

 

bestaande situatie:

a   t.a.v. bebouwing:

bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;

b      t.a.v. gebruik:

het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

 

bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

 

bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

 

 


bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolgde de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

 

bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

 

gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn ligging, constructie, afmetingen en functie dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw valt aan te merken;

 

maaiveld:

de bovenkant van het aansluitende afgewerkte terrein dat een bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein het gemiddelde van die bovenkanten wordt aangehouden;

 

maatschappelijke instelling:  

een bedrijf of instelling die (al dan niet op non-profitbasis) activiteiten ontplooid die een maatschappelijk belang dienen zoals op het gebied van onderwijs, welzijn, cultuur, gezondheidszorg, religie, een dansschool of een begraafplaats;

 

maatschappelijke voorzieningen:     

bedrijven en/of instellingen die (al dan niet op non-profitbasis) activiteiten ontplooien ten dienste van een maatschappelijk belang op het gebied van welzijn, gezondheidszorg en buurtfuncties zoals (para) medische voorzieningen, kinderopvang, een bibliotheek, een restaurant, kleinschalige detailhandel of een postagentschap;

 

recreatief medegebruik:

een gebruik door recreanten van terreinen, wateren en objecten die een niet-recreatieve hoofdfunctie hebben en waarbij dit medegebruik in principe ondergeschikt is aan deze hoofdfunctie;

 

ruimtelijk-structurele samenhang:

de samenhang tussen ruimtelijke kenmerken onderling of tussen ruimtelijke en functionele kenmerken;

 


straatmeubilair:

onverminderd het bepaalde in artikel 43, lid 1 onder f Woningwet, wordt hieronder voor de werking van dit bestemmingsplan mede verstaan: (ondergrondse) inzamelbakken voor huishoudafval-, papier-, glas-, kleding en andere afvalbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen, werken van beeldende kunst, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, alsmede abri’s en kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen;

 

wooneenheid:

een besloten ruimte geschikt voor één of meerdere huishoudens.

 


Artikel 2         Wijze van meten

2.1     Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

 

diepte:

vanaf maaiveld tot aan het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;

 

oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

2.2     Bij de toepassing van deze regels wordt het volgende in acht genomen:

 

bouwen binnen bouwvlak:

indien binnen een bestemmingsvlak een bouwvlak is aangegeven mag, behoudens andersluidende bepalingen in hoofdstuk 2 van deze regels, uitsluitend worden gebouwd binnen dit bouwvlak;

 

benutten bouwvlak:

een bouwvlak mag volledig worden bebouwd tenzij anders aangeduid door middel van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage’;

 

overschrijden bouwvlak:

bij het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen een bouwvlak worden buiten beschouwing gelaten:

a   ondergeschikte bouwdelen als funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, dakoverstekken, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en goten mits het bouwvak met niet meer dan 0,5 m wordt overschreden;

b   erkers, luifels, balkons en brandtrappen voorzover zij ondergeschikt zijn aan de gevel van het hoofdgebouw, mits het bouwvlak met niet meer dan 1,5 m wordt overschreden;

c   entreepartijen op de begane grond, voorzover zij ondergeschikt zijn aan de gevel van het hoofdgebouw mits het bouwvlak met niet meer dan 1,5 m wordt overschreden;

 

hoogte:

voorzover een hoogte wordt genoemd voor bouwwerken, geen gebouw zijnde geldt dat maximum niet voor werken van beeldende kunst;

 

overbouwing:

voor zover aangeduid met de ‘specifieke vorm van maatschappelijk - kloostergang’, mag op de begane grond tot een hoogte van minimaal 3 m niet worden gebouwd, tenzij dit ondersteunende constructies betreft.

 
HOOFDSTUK 2

bestemmingsregels

Artikel 3         Groen

3.1     Bestemmingsomschrijving

 

 
 


De als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      groenvoorzieningen;

b      water;

c      onverharde paden;

d      speelvoorzieningen;

e      recreatief medegebruik.

 

3.2     Bouwregels

a      Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.

b      Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

1      De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, met uitzondering van lichtmasten, mag niet meer bedragen dan 3 m.

2      De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.

 

 


Artikel 4         Maatschappelijk

4.1     Bestemmingsomschrijving

 

 

 

 
De als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      maatschappelijke voorzieningen op religieuze grondslag;

b      aan de in sub a genoemde doeleinden gerelateerde wooneenheden;

c      aan-huis-verbonden beroepen;

d      een begraafplaats, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘begraafplaats’;

e      tuinen, erven en verhardingen;

f        ontsluitingswegen;

g      het behoud en herstel van cultuurhistorische waarden;

h      groenvoorzieningen;

i        bijgebouwen.

 

4.2     Bouwregels

 

a      Op de als zodanig aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming met inachtneming van de volgende eisen:

1      Gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen een bouwvlak.

2      Het aantal wooneenheden mag niet meer bedragen dan 30.

3      De goot- en bouwhoogte en het bebouwingspercentage van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot –en bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage’.

4      De goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

5      De bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5 m.

6      Ter plaatse van de ‘specifieke vorm van maatschappelijk –kloostergang’ is een kloostergang toegestaan, onder de volgende voorwaarden:

-        De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

-        De breedte mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

b     

 

 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

1      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.

2      De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 3 m.

3      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

c   Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

1      De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 36 m2.

2      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

4.3     Begraafplaats

 

 

 
Ter plaatse van de aanduiding ‘begraafplaats’ zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een bouwhoogte van niet meer dan 2 m, ten dienste van de begraafplaats toegestaan.


4.4     Specifieke gebruiksregels

 

a      Onder strijdig gebruik, als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval verstaan: het gebruik van de gebouwen ten behoeve van wonen anders dan gerelateerd aan maatschappelijke, culturele en religieuze voorzieningen.

b      Het uitoefenen van een beroep of een inrichting aan huis is toegestaan in een ondergeschikt deel van de woonruimte, mits:

1      de activiteit wordt uitgeoefend door in ieder geval de bewoner van de woonruimte;

2      de ruimte(n) waar de activiteiten plaatsvinden niet groter is dan 50 m²;

3      de activiteit niet wordt uitgeoefend in een vrijstaand bijgebouw;

4      de ruimtelijke uitstraling of uitwerking in overeenstemming is met een woonfunctie.

 


Artikel 5        Natuur

5.1     Bestemmingsomschrijving

 

De als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor de volgende doeleinden:

a      de aanleg en instandhouding van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en abiotische waarden met een zo sterk mogelijk ecologische en ruimtelijk-structurele samenhang;

b      wegen en paden;

c      kapel, uitsluitend ter plaatse van de ‘specifieke vorm van natuur – kapel’;

d      extensief recreatief medegebruik.

 

5.2     Bouwregels

 

a      Op de als zodanig aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd een kapel ter plaatse van de ‘specifieke vorm van natuur – kapel’ met inachtneming van de volgende eisen:

1         De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 20 m2.

2         De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 m.

b      De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m.

5.3     Aanlegvergunning

 

5.3.1  Aanlegvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a      het verzetten van grond (afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen, diepwoelen);

b      de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een reeds bestaande drainage;

c      het verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen;

d      het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;

e      het vellen van bos;

f        het verwijderen van landschapselementen die ten tijde van het van kracht worden van het plan aanwezig waren;

g      het aanbrengen van niet-omkeerbare verhardingen en/of verharde oppervlakten van meer dan 100 m² anders dan een bouwwerk;

h      het aanleggen en/of verharden van wegen, fiets-, wandel- en ruiterpaden.

 

5.3.2  Uitzonderingen

Het in lid 5.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a   het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

b   reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

 


5.3.3 Toelaatbaarheid

De in lid 5.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden, natuurwaarden, archeologische waarden, hydrologische waarden en/of het waterbergend vermogen van de gronden.

 

5.4          Wijzigingsbevoegdheid

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd voor het gebied, ter plaatse van de aanduiding ‘Wro-zone wijzigingsgebied’ met nummer 1, de bestemming ‘Natuur’ te wijzigen in ‘Maatschappelijk’, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

a      Het bebouwingspercentage van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 25%.

b      De goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan 7 respectievelijk 10,5 meter.

c      Ten behoeve van natuurcompensatie dient er een compensatieplan te worden opgesteld.

d      De verloren oppervlakte aan natuurwaarden en landschappelijke waarden dient volledig te worden gecompenseerd.

e      De compensatie van het verlies aan natuurwaarden en landschappelijke waarden vindt bij voorkeur plaats binnen de Provinciale Groene Hoofdstructuur in de nabijheid van de aantasting van genoemde waarden.

f        Bij compensatie buiten de Provinciale Groene Hoofdstructuur, dient de goede agrarische structuur te zijn gewaarborgd.

g      De natuurcompensatie dient gelijktijdig of onmiddellijk na de verstorende ingreep plaats te vinden.

 


Artikel 6         Water

6.1     Bestemmingsomschrijving

 

De als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en –afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen;

b      groenvoorzieningen;

c     

 

 
voorzieningen voor verkeer en verblijf.

 

6.2     Bouwregels

 

 

 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

a      De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.

b      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

 


Artikel 7         Waarde - Archeologie

7.1     Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de instandhouding en/of bescherming van archeologische waarden.

 

7.2     Bouwregels

 

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een oppervlak van niet meer dan 20 m² en een diepte van niet meer dan 50 cm ten behoeve van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, waarbij de regels van die betreffende bestemming van toepassing zijn.

 

7.3     Ontheffing van de bouwregels

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 7.2 ten behoeve van het bouwen van een gebouw ten dienste voor een overige aan deze gronden toegekende bestemming, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a      door de aanvrager dient een rapport te worden overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein en de eventuele verstoring daarvan bij het verlenen van deze ontheffing, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;

b      het oprichten van het gebouw, waarvoor ontheffing wordt gevraagd, niet leidt tot een verstoring van de archeologische resten;

c      indien het oprichten van het gebouw, waarvoor ontheffing wordt gevraagd, kan leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:

1      de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

2      de verplichting tot het doen van opgravingen, of

3      de verplichting de oprichting van het gebouw te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;

d      Alvorens de ontheffing te verlenen vragen burgemeester en wethouders de provinciaal archeoloog om advies.

 

 

7.4     Aanlegvergunning

 

7.4.1 Aanlegvergunning

Het is verboden op of in de als “Waarde Archeologie” bestemde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:


a      het ophogen van de bodem;

b      het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte van de aan te brengen verharding 20 m2 of meer bedraagt en dieper dan 50 cm wordt aangelegd;

c      het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

d      het verlagen of verhogen van het waterpeil;

e      het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;

f        het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte van de grondbewerking 20 m² of meer bedraagt en dieper dan 50 cm wordt aangelegd.

 

7.4.2     Uitzonderingen

Het in lid 7.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a      het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;

b      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

7.4.3     Toelaatbaarheid

De aanlegvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 7.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal.

 

7.4.4  Aanvullende regels

a      Voor zover de in lid 7.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning de volgende regels worden verbonden:

1      de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

2      de verplichting tot het doen van opgravingen, of

3      de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

b   De vergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

 

 

7.5          Wijzigingsbevoegdheid

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat één of meerdere bestemmingsvlakken worden verwijderd, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a      uit een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;

b      het wordt niet meer noodzakelijk geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.


HOOFDSTUK 3

ALGEMENE regels

 

Artikel 8        Anti-dubbeltelregel

 

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

Artikel 9         Algemene gebruiksregels

 

a      Onder strijdig gebruik, als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval verstaan:

1      standplaats van onderkomens, zoals caravans, kampeerauto's en tenten, indien gelijktijdig niet meer dan één caravan, kampeerauto of tent per bouwperceel wordt geplaatst en deze niet voor bewoning wordt gebruikt, alsmede voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel ter plaatse, anders dan voor kortstondig verblijf ten behoeve van evenementen;

2      opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten c.q. materialen;

3      opslagplaats van hout en/of aannemersmaterialen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond, of nodig is voor de realisering van de bestemming;

4      terrein voor het al dan niet ten verkoop opslaan van ongebruikte en/of gebruikte, danwel geheel of ten dele uit gebruikte onderdelen samengestelde motorvoertuigen of aanhangwagens c.q. onderdelen daarvan, welke al of niet bruikbaar en al of niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken zijn.

 


Artikel 10      Algemene ontheffingsregels

 

a      Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van de regels van het plan:

1      voor het aanbrengen van geringe wijzigen in de plaats en de richting van bestemmings- en bebouwingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen en onnauwkeurigheden van de kaart ten opzichte van de feitelijke situatie, danwel nodig is in verband met een juiste inpassing van bebouwing binnen de bebouwingsvlakken en in of achter de voorgevelbouwgrenzen;

2      ten behoeve van maximale en minimale hoogte-, breedte-, en oppervlaktematen voor bebouwing als aangegeven op de kaart, danwel omschreven in de regels indien zulks om technische redenen noodzakelijk of wenselijk is, mits de afwijking ten hoogste 10% bedraagt;

3      voor het bouwen van gebouwtjes ten dienste van het openbaar nut, met een hoogte van niet meer dan 2,50 m bedraagt en een oppervlakte van niet meer dan 14 m²;

4   ten behoeve van het oprichten van bouwwerken ten dienste van het openbaar nut, met inachtneming van de volgende eisen:

-      De hoogte van het bouwwerk mag ten hoogste 4 m bedragen,

-      De oppervlakte van een gebouw moet meer dan 14 m² en mag ten hoogste 30 m² bedragen.

b      Bij toepassing van de ontheffing voor bouwwerken als bedoeld in lid a sub 3, waarvan de oppervlakte meer bedraagt dan 2 m², wordt de procedure als bedoeld in artikel 10 in acht genomen.

 

 

Artikel 11      Algemene procedureregels

 

a      Voor zover dit artikel van toepassing is verklaard ligt het ontwerpbesluit tot wijziging en/of het verlenen van ontheffing met bijbehorende stukken gedurende twee weken voor een ieder ter inzage.

b      Burgemeester en Wethouders maken de ter-inzage-legging tevoren bekend in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente verspreid worden en voorts op de gebruikelijke wijze bekend.

c      De bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden om gedurende de termijn van ter-inzage-legging schriftelijke bedenkingen tegen hm ontwerpbesluit in te dienen bij Burgemeester en wethouders.

d      Burgemeester en wethouders nemen zo spoedig mogelijk een beslissing. De beslissing is, als tegen het ontwerpbesluit bedenkingen zijn ingediend, met redenen omkleed.

 


Artikel 12      Overige regels

 

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

1      de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;

2      de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;

3      de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;

4      het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;

5      de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden, en

6      de ruimte tussen bouwwerken.


Hoofdstuk 4

Overgangs- en slotregels

 

Artikel 13      Overgangsrecht

 

13.1   Overgangsrecht bouwwerken

 

a   Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

1   gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2   na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

b   Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.

c   Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

13.2   Overgangsrecht gebruik

 

a   Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b   Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c   Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d   Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

 

 


Artikel 14      Slotregel

 

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan

‘Mariënkroon’.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Rosmalen, 30 maart 2010

Croonen Adviseurs b.v.