Regels
behorende bij het bestemmingsplan ‘Kavelingweg Haarsteeg’
van de gemeente Heusden.
Hoofdstuk 1
In deze
regels wordt verstaan onder:
1.
plan: het bestemmingsplan ‘Kavelingweg Haarsteeg’ van de
gemeente Heusden;
2.
bestemmingsplan: de
geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand
NL.IMRO.0797.BPkavelingweg-VA01 met de bijbehorende
regels;
3.
kaart: de
geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand
NL.IMRO.0797.BPkavelingweg-VA01;
4. aanduiding: een geometrisch bepaald vlak
of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge
de regels regels worden gesteld ten aanzien van het
gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
5. aanduidingsgrens: de grens van een
aanduiding indien het een vlak betreft;
6. aaneengebouwd: blokken van
meer dan twee aaneengebouwde hoofdgebouwen;
7. aan-huis-verbonden bedrijf: het
bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke
bedrijvigheid, gericht op consumentenverzorging, geheel of overwegend door
middel van handwerk, waarvan de omvang dusdanig is dat de activiteit in een
woning en/of daarbij behorende andere gebouwen, met behoud van de woonfunctie,
kan worden uitgeoefend;
8. aan-huis-verbonden beroep: een
dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de
woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke
uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
9.
aanbouw: een aan een hoofdgebouw toegevoegde, afzonderlijke
ruimte die qua afmetingen en/of visueel opzicht (onder meer voor wat betreft
goothoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
10. achtergevel: een van
de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw die parallel of nagenoeg parallel
loopt aan de voorgevel;
11. afgewerkt bouwterrein: de
gemiddelde hoogte van de grond die gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde
omringt;
12. afhankelijke woonruimte: een
bijgebouw bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die
woning en waar een gedeelte van het huishouden, zoals gehuisvest in die woning,
uit een oogpunt van mantelzorg is ondergebracht;
13. bebouwing: één of
meer gebouwen en/of andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
14. bedrijfswoning: een
woning in of bij een gebouw op of bij een terrein, bestemd voor de huisvesting
van één huishouden, die gelet op de bestemming van het gebouw of terrein
noodzakelijk is;
15. bestaande situatie
a t.a.v. bebouwing:
bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de ter-inzage-legging van het ontwerp van het bestemmingsplan,
dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde
vergunning;
b t.a.v. gebruik:
het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het
tijdstip waarop het bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen;
16. bestemmingsgrens: de
grens van een bestemmingsvlak;
17. bestemmingsvlak: een
geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
18. bijgebouw: een op
zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan
worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat in
architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
19. bouwen: het plaatsen, het geheel of
gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een
bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk
oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
20. bouwgrens: de
grens van een bouwvlak;
21. bouwlaag: een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door
op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is
begrensd; zulks met inbegrip van de begane grond en
met uitsluiting van kelder (ruimte onder peil) en zolder (ruimten onder de kap)
voor zover deze zonder ingrijpende voorzieningen geschikt
kan worden gemaakt voor woonfuncties en daarmee gelijke gebruiksmogelijkheden
biedt als de daaronder gelegen bouwlagen;
22. bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond,
waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij
elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
23. bouwperceelsgrens: de
grens van een bouwperceel;
24. bouwvlak; een geometrisch bepaald vlak,
waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de
regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
25. bouwwerk: elke constructie van enige
omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of
indirect met de grond verbonden, hetzij direct of indirect
steun vindt in of op de grond;
26. dak: iedere
bovenbeëindiging van een gebouw;
27. detailhandel: het bedrijfsmatig te koop
aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of
leveren van goederen aan personen die die goederen
kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een
beroeps- of bedrijfsactiviteit;
28. eerste bouwlaag: de bouwlaag op de begane grond;
29. escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep
van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij
bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de
bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus;
30. functie: doeleinden ten behoeve waarvan
gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan;
31. gebouw: elk
bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk
met wanden omsloten ruimte vormt;
32. geschakeld: hoofdgebouwen die door middel
van bijgebouwen en/of aan- en uitbouwen met elkaar
zijn verbonden;
33. halfvrijstaand: blokken
van twee aaneengebouwde hoofdgebouwen die door middel
van één gemeenschappelijke wand met elkaar verbonden zijn;
34. hoofdfunctie: een functie waarvoor het
hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt;
35. hoofdgebouw: een
gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel
gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
36. huishouden: een
persoon of groep personen die een huishouding voert waarbij sprake is van
continuïteit in de samenstelling en voor zover het een groep personen betreft
van onderlinge verbondenheid;
37. nutsvoorzieningen: voorzieningen ten behoeve van het
openbaar nut, zoals onder andere transformatorhuisjes, schakelgebouwen,
gebouwen ten behoeve van de watervoorziening, duikers, gemaalgebouwen en
telefooncellen;
38. ondergeschikte bouwdelen: ondergeschikte
delen aan een gebouw zoals, trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen,
overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen en andere ondergeschikte (dak)opbouwen;
39. opslag (statisch): (binnen)opslag
van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd zijn voor
handel en niet worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch
bedrijf, zoals (seizoens)stalling van (antieke)
auto’s, boten, caravans, campers en dergelijke;
40. overkapping: bouwwerken, geen gebouwen zijnde
met één dakvlak en maximaal één gesloten wand;
41. prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot
het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen
vergoeding;
42. seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin
bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele
handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische
aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder
geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub,
een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in
combinatie met elkaar;
43. uitbouw: de vergroting van een bestaande
ruimte in een hoofdgebouw, die qua afmetingen en/of in visueel opzicht (onder
meer wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan
het hoofdgebouw;
44. voorgevel: de naar
de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel;
45. voorgevellijn: de lijn waarin de
voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het
verlengde daarvan;
46. voorgevelrooilijn: de grens van het bouwvlak die
gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd;
47. vrijstaand: een
hoofdgebouw of bijgebouw zonder gemeenschappelijke wand met een ander gebouw;
48. waterhuishoudkundige
voorzieningen: voorzieningen, die het waterhuishoudkundige belang dienen,
waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals
watergangen, waterlopen en waterpartijen, kunstwerken, onderhoudsstroken ten
behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang of waterloop;
49. woning: een
complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan
één huishouden;
50. woonwagen: een
voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn
geheel of in delen kan worden verplaatst;
51. zijstrook: de strook grond gelegen naast
het hoofdgebouw, waarvan de breedte wordt bepaald door de afstand tussen de
zijdelingse perceelsgrens en de zijgevel van het hoofdgebouw over de volledige
diepte van het bouwperceel, behorende bij het hoofdgebouw.
Bij de
toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
1.
afstand tot de zijdelingse
perceelsgrens: de kortste afstand van het verticale vlak in de
zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende
bouwwerk;
2.
bebouwd oppervlak van een bouwperceel: de
oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;
3.
bebouwingspercentage: het oppervlak
dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van
het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een
in de planregels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming;
4.
bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil verticaal tot aan het hoogste punt van een gebouw of
van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte
bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te
stellen bouwonderdelen;
5.
breedte, diepte c.q.
lengte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke
scheidingsmuren;
6.
dakhelling: langs het
dakvlak gemeten ten opzichte van het horizontale vlak;
7.
goothoogte van een
bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de
druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
8.
inhoud van een bouwwerk: tussen de
onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het
hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
9.
oppervlakte van een
bouwwerk: tussen de buitenwerkse
gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op
het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het
bouwwerk;
10.
peil:
a voor bouwwerken,
waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg
ter plaatse van de hoofdtoegang;
b in andere
gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte
bouwterrein.
Hoofdstuk 2
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn
bestemd voor:
a.
groenvoorzieningen;
b.
bermen
en beplantingen;
c.
speelvoorzieningen;
d.
water
en waterhuishoudkundige voorzieningen;
e.
fiets-
en voetpaden;
f.
geluidwerende
voorzieningen;
g.
nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen gebouwen worden
gebouwd, uitsluitend ten behoeve van nutsvoorzieningen. Voor deze gebouwen
gelden de volgende bepalingen:
a.
de oppervlakte mag niet meer bedragen dan
b.
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan
3.2.2 Bouwwerken,
geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a.
de bouwhoogte voor lichtmasten mag niet meer
bedragen dan
b.
de bouwhoogte voor geluidwerende voorzieningen mag
niet meer bedragen dan de hoogte welke blijkens
akoestisch onderzoek noodzakelijk is om te kunnen voldoen aan de normen van de
Wet geluidhinder;
c.
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen
zijnde mag niet meer bedragen dan
Artikel 4
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 De
voor ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
erftoegangswegen;
b.
fiets- en voetpaden;
c.
parkeervoorzieningen;
d.
groenvoorzieningen;
e.
geluidwerende voorzieningen;
f.
nutsvoorzieningen;
g.
straatmeubilair;
h.
afvalverzamelvoorzieningen;
i.
water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen
Op of in deze
gronden mogen gebouwen worden gebouwd, uitsluitend ten behoeve van
nutsvoorzieningen. Voor deze gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a.
de oppervlakte mag niet meer bedragen dan
b.
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen
zijnde
Voor het
bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a.
de bouwhoogte van palen, masten en portalen voor
geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan
12 meter:
b.
de bouwhoogte van signalerings-
en telecommunicatiemasten mag niet meer bedragen dan
c.
de bouwhoogte van kunstobjecten mag niet meer
bedragen dan
d.
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen
zijnde mag niet meer bedragen dan
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 De
voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
de huisvesting van personen in woningen;
b.
de huisvesting van personen in woonwagens;
c.
aan-huis-verbonden beroep
of bedrijf;
d.
tuinen, erven en verhardingen;
e.
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
f.
nutsvoorzieningen.
5.1.2 Op
deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart aangegeven
aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 5.1.1 bedoelde bestemmingen
worden gebouwd:
a.
hoofdgebouwen in de vorm van woningen of
woonwagens;
b.
ter plaatse van de functieaanduiding
‘woonwagenstandplaats uitgesloten’ enkel voor hoofdgebouwen in de vorm van
woningen;
c.
aan- en uitbouwen en
bijgebouwen;
d.
nutsvoorzieningen;
e.
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het
bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a.
per bouwperceel mag niet meer dan 1 hoofdgebouw
worden gerealiseerd, met dien verstande dat de woonwagenlocatie verkaveld is in
5 bouwpercelen;
b.
hoofdgebouwen dienen te worden gerealiseerd binnen
het op de kaart aangegeven bouwvlak, waarbij het hoofdgebouw minimaal
c.
de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt
niet meer dan 7 respectievelijk
d.
de breedte van een woonwagen en vrijstaande woning
bedraagt niet meer dan
e.
de diepte van hoofdgebouwen bedraagt niet meer dan
f.
de afstand van een woonwagen en vrijstaande woning
tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt aan beide zijden minimaal
g.
het splitsen van een hoofdgebouw is niet
toegestaan;
h.
per hoofdgebouw dienen 2 parkeerplaatsen gerealiseerd
te worden, waarvan 1 parkeerplaats op eigen terrein.
5.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Aan en uitbouwen en bijgebouwen mogen worden gebouwd met
inachtneming van de volgende regels:
a.
de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt per bouwperceel niet meer
dan
b.
aan- en uitbouwen en
bijgebouwen dienen te worden gebouwd binnen het op de kaart aangegeven
bouwvlak, waarbij de afstand van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot de
voorgevel van het hoofdgebouw minimaal
c.
de goot- en bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt niet meer dan 3
respectievelijk
d.
de afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de
achtergevel van het hoofdgebouw bedraagt minimaal
e.
de afstand van aan- en uitbouwen
en bijgebouwen tot de zijdelingse bouwperceelsgrens bedraagt minimaal
f.
bij vrijstaande hoofdgebouwen dient één zijde vrij
van aan- en uitbouwen en bijgebouwen te blijven tot de
lijn evenwijdig aan en op een afstand van
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen
zijnde
Voor het
bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
a.
bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden
gebouwd binnen en buiten het bouwvlak;
b.
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag
niet meer bedragen dan
c.
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
mag niet meer bedragen dan
5.2.4 Gebouwen ten behoeve van
nutsvoorzieningen
Voor het
bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende
bepalingen:
a.
de oppervlakte van nutsvoorzieningen mag niet meer
bedragen dan
b.
de bouwhoogte van nutsvoorzieningen mag niet meer
bedragen dan
5.3 Nadere
eisen
Burgemeester
en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de
afmeting van bebouwing indien dit noodzakelijk is:
a.
voor een verantwoorde en evenwichtige
stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en
het stedenbouwkundig beeld;
b.
ter voorkoming van onevenredige aantasting van de
gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
c.
ter bevordering van de verkeers-,
sociale- en brandveiligheid.
5.4 Specifieke
gebruiksregels
Voor de
uitoefening van aan-huis-verbonden beroep of bedrijf,
als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, gelden de volgende
bepalingen:
a.
de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen
dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot niet meer dan
b.
er dient minimaal 1 parkeerplaats per
c.
detailhandel is niet toegestaan;
d.
de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
Artikel 6
Grond die
eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering
is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere
bouwplannen buiten beschouwing.
7.1
Onder strijdig gebruik, als bedoeld in artikel
a.
gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en
onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf,
raamprostitutie en straatprostitutie;
b.
het gebruik van bijgebouwen bij een woning als
zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte.
Artikel 8
8.1 Burgemeester
en Wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van
de regels in dit plan:
a.
ten behoeve van het bouwen van
niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, telefooncellen,
bewaarplaatsen van huisvuilcontainers en transformatorhuisjes, waarvan de
bouwhoogte niet meer dan
b.
indien er voor zover afwijkingen ten aanzien van grens
of inrichting van wegen en paden en ligging van bestemmings-,
bouw- en aanduidinggrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de
bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die
afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangeven niet
meer dan 5 bedragen.
Artikel 9
Algemene procedureregels
9.1 Bij
het verlenen van ontheffing ingevolge artikel 3.6 van
de Wet ruimtelijk ordening door burgemeester en wethouders, geldt de volgende
procedure:
a.
het voornemen wordt gepubliceerd in het plaatselijk
huis-aan-huisblad en tevens langs elektronische weg kennisgegeven;
b.
het voornemen ligt vervolgens twee weken ter inzage
op het gemeentehuis;
c.
gedurende de periode van de ter-inzage-legging
kunnen belanghebbende schriftelijk hun zienswijzen kenbaar maken aan het
college van burgemeester en wethouders;
d.
na afloop van de termijn van de ter-inzage-legging
beslissen burgemeester en wethouders omtrent
ontheffing.
Hoofdstuk 4
10.1 Overgangsrecht
bouwwerken
a.
Een bouwwerk dat op het tijdstip van de
inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel
gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en
afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt
vergroot,
b.
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
c.
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit
geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt
gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
d.
burgemeester en wethouders kunnen eenmalig
ontheffing verlenen van lid 10.1, sub a voor het vergroten van de inhoud van
een bouwwerk als bedoeld in lid 10.1, sub a met maximaal 10 %;
e.
lid 10.1, sub a is niet van toepassing op
bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van de inwerkingtreding van
het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor
geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
a.
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op
het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in
strijd is, mag worden voortgezet;
b.
het is verboden het met het bestemmingsplan
strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.2, sub a, te veranderen of te laten
veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze
verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
c.
indien het gebruik, bedoeld in lid 10.2, sub a, na
de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt
onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten
hervatten;
d.
lid 10.2, sub a is niet van toepassing op het
gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen
geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
Deze
regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ‘Kavelingweg
Haarsteeg’.