Gemeente:
Helmond
Plannaam:
Bedrijventerrein Zuidoost Brabant
Status:
Onherroepelijk
IDN naam:
NL.IMRO.0794.2900BP110195-4000

Regels

 

HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS

 

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

 

1.1 plan:

het bestemmingsplan “Bedrijventerrein Zuidoost Brabant” van de gemeente Helmond;

 

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0794.2900BP110195-4000 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

 

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

 

1.5 aanduidingsvlak:

een vlak met eenzelfde aanduiding, begrensd door een aanduidingsgrens;

 

1.6 ambachtelijk bedrijf:

bedrijf waarbij het accent ligt op het in handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsmede het verkopen en/of leveren van goederen die verband houden met het ambacht als niet zelfstandig onderdeel van het bedrijf;

 

1.7 archeologisch advies:

advies door een organisatie die werkt conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);

 

1.8 archeologische begeleiding:

begeleiding uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);

 

1.9 archeologisch monument:

terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 is aangewezen als beschermd archeologisch monument;

 

1.10 archeologisch onderzoek:

inventariserend veldonderzoek uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);

 

1.11 archeologisch onderzoeksgebied:

gebied waar naar verwachting behoudenswaardige archeologische waarden voorkomen maar waar deze nog niet zijn vastgesteld;

 

1.12 archeologische opgraving:

opgraving uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie waarbij de archeologische waarden worden veiliggesteld;

 

1.13 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten;

 

1.14 archeologisch waardevol gebied:

gebied met behoudenswaardige archeologische waarden;

 

1.15 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

 

1.16 bebouwingspercentage:

het percentage van het bouwperceel voor zover gelegen binnen het bouwvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

 

1.17 bebouwingsvlak:

een op de kaart als zodanig aangegeven vlak, dat niet door bebouwing mag worden overschreden, tenzij die overschrijding krachtens deze regels is of kan worden toegestaan.

 

1.18 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren, verhandelen en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen;

 

1.19 bedrijfsvloeroppervlak:

het totale oppervlak van de bouwlagen van een (horeca of dienstverlenend) bedrijf, kantoor of winkel met inbegrip van de daartoe behorende magazijnruimte en overige dienstruimten;

 

1.20 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

 

1.21 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

 

1.22 bestaand:

  1. bij bouwwerken; een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, die verleend is vóór het tijdstip van het ontwerp van het plan, tenzij in de regels anders is bepaald;

  2. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat. tenzij in de regels anders is bepaald;

 

1.23 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

 

1.24 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak, met eenzelfde bestemming;

 

1.26 binnenterrein:

een aan alle zijden, behoudens toegangswegen, grotendeels door zij- of achtergevels van bebouwing omsloten terrein;

 

1.27 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

 

1.28 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

 

1.29 bouwlaag:

de begane grond of een verdieping van een gebouw; een onderhuis, zolderverdieping of vliering worden hier niet onder begrepen;

 

1.30 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

1.31 bouwperceelsgrens:

de grens van een bouwperceel;

 

1.32 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan;

 

1.33 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

 

1.34 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden - waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop - het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, inbegrepen het daarbij behorend en daaraan ondergeschikt verstrekken van consumpties voor gebruik ter plaatse;

 

1.35 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, met of zonder rechtstreeks contact met het publiek;

 

1.36 ecologische waarden:

de aan een gebied toegekende waarden op het gebied van flora, fauna en hun leefmilieu, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen in onderlinge samenhang.

 

1.37 extensieve dagrecreatie:

recreatief medegebruik van gronden zoals wandelen, paardrijden, fietsen, varen, zwemmen en vissen;

 

1.38 facility-punt

een centrale voorziening voor bedrijven, met name gericht op ht goederentransport over de weg;

 

1.39 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten, ruimte vormt;

 

1.40 gebruiken:

het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

 

1.41 geluidgevoelig gebouw:

een woning of een ander gebouw met een geluidsgevoelige functie zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

 

1.42 geluidhinderlijke inrichtingen:

inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1 derde lid van het Besluit omgevingsrecht die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken als bedoeld in artikel 41 derde lid van de Wet geluidhinder (zgn. grote lawaaimakers);

 

1.43 groenvoorzieningen:

voorzieningen in de vorm van de aanplant van struiken en heesters, plantsoenen, parken, etcetera.

 

1.44 groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit;

 

1.45 hoofdgebouw:

gebouw dat zowel functioneel als voor wat betreft de afmetingen bepalend is voor de bestemming;

 

1.46 horeca:

een bedrijf waar hoofdzakelijk overdag en/of in de avonduren dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin logies wordt verstrekt, zoals een café, restaurant, hotel, pension en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen bedrijven, een en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een seksinrichting;

 

1.47 kantoor:

een bedrijf gericht op het verlenen van zakelijke diensten en/of het uitvoeren c.q. verrichten van handelingen, die een administratief karakter hebben dan wel handelingen die een administratieve voorbereiding of uitwerking behoeven, met of zonder rechtstreeks contact met het publiek, zoals banken, adviesbureaus, belasting-, assurantie-, advocaten-, notaris- en makelaarskantoren;

 

1.48 kap:

afdekking van een gebouw met een dakhelling van minimaal 15° en maximaal 75°;

 

1.49 kiosk:

een vrijstaand gebouw in één laag, bestemd voor detailhandel en/of horeca I alsmede ten behoeve van de toegang tot een parkeergarage, dat geheel op openbaar gebied is geplaatst;

 

1.50 kleinschalige kantoren:

publieksgerichte kantoren, al dan niet met baliefunctie, ten behoeve van zakelijke en maatschappelijke dienstverlening, zoals een bank, makelaarskantoor, notaris of advocatenkantoor;

 

1.51 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

 

1.52 landschappelijke waarden

de aan een gebied toegekende waarden op het gebied van natuur en cultuur, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur;

 

1.53 omgevingsvergunning aanlegactiviteit:

een vergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

 

1.54 ondergronds bouwwerk:

een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen onder peil;

 

1.55 onderkomens

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voer- en vaartuigen, arken, woonwagens, kampeerauto's, tentwagens en caravans, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, alsook tenten.

 

1.56 paardenhouderij:

een bedrijf waar de nadruk ligt op het africhten van paarden dan wel het bieden van verblijf aan paarden, niet zijnde een manege;

 

1.57 peil:

voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aan de hoofdtoegang aansluitende afgewerkte terrein;

 

1.58 perifere detailhandel:

detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen en goederen, auto’s, boten en caravans, tuincentra, bouwmarkten, detailhandel in grove bouwmaterialen (met inbegrip van tegels en bestrating), keukens en sanitair alsmede woninginrichting (met inbegrip van meubelen), die vanwege de aard en omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling;

 

1.59 plaatsgebonden risico

risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel is betrokken;

 

1.60 plaatsgebonden risicocontour (PR-contour)

de risicocontour zoals uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen die aangeeft waar er een bepaalde effectkans van één op een miljoen is op een incident met een of meer dodelijke slachtoffers. Deze plaatsgebonden risicocontour 10-6 geldt voor kwetsbare objecten als grenswaarde en voor beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde;

 

1.61 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

 

1.62 risicovolle inrichting:

een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde en een richt waarde voor het risico c. q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

 

1.63 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische /pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een (raam)prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

 

1.64 staat van bedrijfsactiviteiten:

een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen;

 

1.65 straatmeubilair:

alle zodanige gebouwde bouwwerken, niet zijnde gebouwen, die zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing, zoals lichtmasten, verkeers-installaties, verkeersborden, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri’s, hekken en palen;

 

1.66 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

 

1.67 uitvoeren:

het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven

 

1.68 uitwerking:

een uitwerking als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, zoals deze wet luidt op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan;

 

1.69 verkoopvloeroppervlak:

het oppervlak van de verkoopruimte, d.w.z. het voor het winkelend publiek toegankelijke deel van (het bedrijfsvloeroppervlak van) een winkel, inclusief de etalages, showrooms en de ruimte achter toonbanken en kassa’s;

 

1.70 volumineuze detailhandel:

detailhandel in omvangrijke artikelen, te weten meubels, woningtextiel, bouwmarktartikelen, auto's, boten en caravans die vanwege de aard en omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling;

 

1.71 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw welke door gevelindeling als meest representatieve gevel van het gebouw dient te worden aangemerkt;

 

1.72 voorgevelbouwgrens:

de naar de weg of het openbaar gebied, niet zijnde een (toegangsweg tot een) binnenterrein, gekeerde bouwgrens;

 

1.73 voorgevelrooilijn:

de lijn die wordt gevormd door de voorgevel van een gebouw en het verlengde daarvan en die, met uitzondering van overschrijdingen die volgens deze regels zijn of kunnen worden toegestaan, door de bebouwing niet mag worden overschreden.

 

1.74 wijziging:

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, zoals deze wet luidt op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan;

 

 

 

Artikel 2 Wijze van meten

 

2.1 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

breedte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken, dan wel de harten van de scheidsmuren;

 

de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

 

de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

hoogte van een bouwlaag:

tussen de bovenzijde van de vloeren van geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen bouwlagen;

 

horizontale diepte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de voor- en achtergevel van een hoofdgebouw;

 

verticale diepte van een bouwwerk:

van het peil tot aan de bovenzijde van de vloer van het ondergrond gelegen (deel van het) gebouw.

 

de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine

 

2.2 Ondergeschikte bouwonderdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 m¹ bedraagt.

HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS

 

 

 

 

Artikel 3 Bedrijventerrein

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1': bedrijven in de categorieën 2 en 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 2': bedrijven in de categorieën 3 en 4 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 3': bedrijven in de categorieën 3 t/m 5 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;

  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 4': bedrijven in de categorieën 2 en 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten en een facility-punt waar voorzieningen zijn toegestaan die direct gerelateerd zijn aan het goederentransport over de weg, zoals douanefaciliteiten, een wasplaats, een tankstation voor vrachtauto's, servicestation (inclusief een wegrestauratieve functie, waarbij die functie ondergeschikt is) en parkeervoorzieningen voor vrachtauto's;

  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 5': bedrijven in categorie 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;

  6. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 6': geluidhinderlijke inrichtingen als bedoeld in in artikel 2.1 derde lid van het Besluit omgevingsrecht en artikel 41, derde lid van de Wet geluidhinder;

  7. risicovolle inrichtingen waarvan de plaatsgebonden risicocontour binnen de inrichtingsgrens dan wel de bestemming Groen, Water, Verkeer-Verblijfsgebied is gesitueerd;

  8. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' nutsvoorzieningen;

  9. ontsluitings- en toegangswegen, fiets- en voetpaden;

  10. water, waterlopen, wateropvang- en infiltratievoorzieningen;

  11. leidingen en openbare nutsvoorzieningen;met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, paden en overige verhardingen met dien verstande dat:

    1. verharding ten behoeve van ruimte voor het laden en lossen aanwezig moet zijn binnen het bouwvlak;

    2. voldoende parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn op eigen terrein;

    3. opslag buiten uitsluitend mag plaatsvinden binnen het bouwvlak en achter de voorgevelrooilijn.

 

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal de ter plaatse aangegeven 'bouwhoogte';

  3. het bebouwingspercentage bedraagt maximaal het ter plaatse aangegeven 'bebouwingspercentage';

  4. de afstand tot de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen dient minimaal 5 m¹ te bedragen;

  5. de goothoogte van nutsvoorzieningen mag maximaal 5 m bedragen;

 

3.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. op het voorgevelrooilijn mag de hoogte maximaal 3 m bedragen, behoudens (reclame)-masten waarvan de hoogte maximaal 9 m mag bedragen en terreinafscheidingen waarvan de hoogte maximaal 2 m mag bedragen;

  2. op het overige gedeelte van het bouwperceel geldt dat de hoogte maximaal de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte mag bedragen.

 

3.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. artikel 3.2.1 sub b en artikel 3.2.2 sub b tot verhoging van de maximale bouwhoogten volgens het volgende schema:

    1. van 10 m tot 15 m;

    2. van 20 m tot 30 m;

    3. van 30 m tot 50 m;

    4. van 45 tot 50 m;

  2. artikel 3.2.1 onder c tot verhoging van het bebouwingspercentage met ten hoogste 10% volgens het volgende schema:

    1. van 30 tot 40%

    2. van 60 tot 70%

  3. artikel 3.2.2 onder a tot verhoging van de maximale hoogte van verlichtingsarmaturen en (reclame-)masten met maximaal 4 m en tot verhoging van de maximale bouwhoogte van technische installaties zoals torenkranen e.d. en de maximale hoogte van terreinscheidingen tot 3 m;

 

daarbij gelden de volgende voorwaarden:

  1. de afwijking is noodzakelijk uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en een efficiënt gebruik van het bouwperceel of de bouwpercelen;

  2. het stedenbouwkundige beeld niet onevenredig wordt aangetast;

  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden mogen niet onevenredig worden aangetast;

  4. de verkeersveiligheid, brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijdingsmogelijkheden zijn gewaarborgd;

  5. op het bouwperceel is c.q. blijft parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang aanwezig;

  6. de landschappelijke inpassing dient in voldoende mate te zijn gewaarborgd.

 

 

3.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt ten minste verstaan het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor:

  1. bedrijfswoningen,

  2. zelfstandige kantoren;

  3. de opslag en verkoop van motorbrandstoffen, behoudens op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 4';

  4. detailhandel, perifere detailhandel of groothandel;

  5. horeca, met uitzondering van kantines;

  6. geluidhinderlijke inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1 derde lid van het Besluit omgevingsrecht en artikel 41, derde lid van de Wet geluidhinder, met uitzondering van geluidhinderlijke inrichtingen op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 6';

  7. risicovolle inrichtingen waarvan de PR-contour de inrichtingsgrens dan wel de bestemming Groen, Water en/of Verkeer-Verblijfsgebied overschrijdt, met uitzondering van het bestaande bedrijf Druck Chemie aan de Gerstdijk 7 waarvan de bestaande PR-contour 20 m bedraagt.

 

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 en 3.4 voor de vestiging c.q. uitoefening van een bedrijf:

    1. vermeld in categorie 4 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, uitsluitend op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1' en 'specifieke vorm van bedrijf - 5;

    2. vermeld in categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, uitsluitend op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 2';

    3. vermeld in categorie 5 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, uitsluitend op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 2';

mits het bedrijf naar aard, omvang en belasting op de omgeving gelijk te stellen is met de in artikel 3.1 onder a respectievelijk b toegelaten milieucategorieën c.q. bedrijfsactiviteiten;

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 en 3.4 voor de vestiging c.q. uitoefening van een bedrijf dat niet is vermeld in de Staat van bedrijfsactiviteiten, doch naar aard, omvang en belasting op de omgeving gelijk te stellen is met de op de betreffende gronden toegelaten bedrijven.

 

 

Artikel 4 Groen

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;

  2. waterlopen, waterpartijen, wateropvang- en infiltratievoorzieningen;

  3. leidingen en openbare nutsvoorzieningen;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, paden en overige verhardingen.

 

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen mogen niet worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeven van openbare nutsvoorzieningen met een maximale bouwhoogte van 3 m en een maximale oppervlakte van 25 m2;

  2. de bouwhoogte van lichtmasten en andere masten mag maximaal 14 m¹ bedragen;

  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 3 m¹ bedragen;

  4. op overkluisde waterlopen mogen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

 

 

Artikel 5 Verkeer-Verblijfsgebied

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen en straten en fiets- en voetpaden, met een functie voornamelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer;

  2. rotondes;

  3. parkeer-, en groenvoorzieningen, straatmeubilair en afvalverzamelvoorzieningen;

  4. waterlopen, wateropvang- en infiltratievoorzieningen;

  5. leidingen en openbare nutsvoorzieningen;

  6. een mast t.b.v. (tele)communicatie;

  7. met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen mogen niet worden gebouwd met uitzondering van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen met een maximale bouwhoogte van 3 m¹ en een maximale oppervlakte van 25 m²;

  2. de bouwhoogte van lichtmasten mag maximaal 14 m¹ bedragen;

  3. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor wegaanduiding mag maximaal 9 m¹ bedragen;

  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 3 m¹ bedragen;

  5. de bouwhoogte van een (tele)communicatiemast mag maximaal 40 m bedragen.

 

5.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt ten minste verstaan het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor:

  1. het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;

  2. het opslaan van gebruiksklaren of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;

  3. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen.

 

 

 

 

Artikel 6 Water

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden, waterbergingen en waterlopen, met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en duikers.

 

6.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen mogen niet worden gebouwd;

  2. de bouwhoogte van bruggen en viaducten mag maximaal 8 m¹ bedragen;

  3. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 4 m¹ bedragen.

 

 

 

 

 

 

Artikel 7 Leiding - Gas

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' bestemde gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor:

  1. de bescherming, aanleg en/of instandhouding van ondergrondse gastransportleidingen;

  2. het beheer en onderhoud van de leiding;

  3. de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de leiding.

 

7.2 Bouwregels

In afwijking van wat hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen grond uitsluitend worden gebouwd bouwwerken tot een maximale bouwhoogte van 3 m ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de ondergrondse gastransportleiding.

 

7.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 2 voor het bouwen ten behoeve van de overige aan deze gronden gegeven bestemmingen, indien de veiligheid van de leidingen hierdoor niet wordt geschaad en geen kwetsbaar object wordt toegelaten. Vooraf dient advies te worden ingewonnen bij de betreffende beheerder.

 

 

7.4 Omgevingsvergunning aanlegactiviteit

 

7.4.1 Vergunningsplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning aanlegactiviteit op de in artikel 3 t/m 6 bedoelde gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;

  2. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals (licht)masten, wegwijzers en straatmeubilair;

  3. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakte verhardingen;

  4. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;

  5. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen;

  6. het permanent opslaan van goederen.

 

 

7.4.2 Weigeringsgrond

Een omgevingsvergunning aanlegactiviteit mag alleen en moet worden geweigerd:

  1. indien door het uitvoeren van de werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid van een adequaat beheer of de veiligheid van de leiding en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen;

  2. een omgevingsvergunning aanlegactiviteit wordt niet verleend dan nadat advies is verkregen van de leidingbeheerder.

 

7.4.3 Uitzondering

Geen omgevingsvergunning aanlegactiviteit is nodig voor:

  1. werken en werkzaamheden die het normale onderhoud en beheer betreffen;

  2. werken en werkzaamheden die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip verleende vergunning.

 

 

7.5 Voorrang dubbelbestemming

In het geval van strijdigheid van bepalilngen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen voor desbetreffende gronden van toepassing zijn.

 

Artikel 8 Waarde - Archeologie 1

 

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde-Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/ of in deze gronden verwachte hoge archeologische waarden.

 

8.2 Bouwregels

Binnen het gebied als bedoeld in artikel 8.1 mag niet gebouwd worden, uitgezonderd:

  1. verbouwen en/of het plegen van vervangende nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte en bouwdiepte van een gebouw niet wordt vergroot of ruimtelijk gewijzigd;

  2. bouwen van een bijgebouw of de uitbreiding/oprichting van een hoofdgebouw met een oppervlakte van maximaal 100 m² waarbij dieper dan 0,50 m¹ ten opzichte van het maaiveld wordt gebouwd;

  3. bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voorzover geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd met een oppervlakte van meer dan 100 m² en dieper dan 0,50 m¹ ten opzichte van het maaiveld.

 

8.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 2 voor het bouwen van bouwwerken ten dienste van de in lid 1 genoemde doeleinden dan wel ten dienste van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, mits:

  1. met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat archeologische waarden daarmee niet onevenredig worden geschaad;

  2. in voldoende mate is gegarandeerd dat de middels archeologisch onderzoek vastgestelde archeologische waarden worden veiliggesteld door technische maatregelen of een archeologische opgraving;

  3. in voldoende mate is gegarandeerd dat de te verwachten archeologische waarden worden veiliggesteld door technische maatregelen;

  4. in voldoende mate vaststaat dat de grond ter plaatse is geroerd zodanig dat geen archeologische waarden meer aanwezig zijn.

 

 

8.4 Omgevingsvergunning aanlegactiviteit

 

8.4.1 Vergunningplicht

Het is op of in deze gronden verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning aanlegactiviteit de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het verlagen of afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;

  2. het graven, verbreden, verdiepen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

  3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;

  4. het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;

  5. het uitvoeren van grondwerkzaamheden dieper dan 0,50 m¹ ten opzichte van het maaiveld, waartoe ook gerekend wordt het aanleggen van drainage, diepwoelen, mengen van grond, diepploegen en ontginnen;

  6. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en daarmee verband houdende constructies;

  7. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;

  8. het aanbrengen van verhardingen.

De werken en werkzaamheden als bedoeld in dit lid zijn slechts toelaatbaar indien en voorzover met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat door die werken en werkzaamheden danwel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de aanwezige archeologische waarden ontstaat of kan ontstaan.

 

8.4.2 Weigeringsgrond

Indien het niet mogelijk is de middels archeologisch onderzoek vastgestelde aanwezige archeologische waarden geheel of gedeeltelijk te behouden wordt aan de omgevingsvergunning aanlegactiviteit het voorschrift verbonden dat voorafgaand aan het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden een archeologische opgraving zal plaatsvinden of dat een archeologische begeleiding zal plaatsvinden.

 

8.4.3 Uitzondering

Geen omgevingsvergunning aanlegactiviteit is nodig voor:

  1. het uitvoeren van werken en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, mits de gronden niet dieper dan 0,50 m¹ worden geroerd;

  2. werken en werkzaamheden die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip verleende vergunning;

  3. werken en werkzaamheden als onderdeel van een ingreep in de bodem met een oppervlakte van maximaal 100 m² en dieper dan 0,50 m¹ ten opzichte van het maaiveld.

 

 

8.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde-Archeologie 1' wordt verwijderd, indien en voorzover met een archeologisch onderzoek is aangetoond dat:

  1. er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;

  2. eventueel aanwezige archeologische waarden zijn behouden door een archeologische opgraving dan wel;

  3. in voldoende mate is gegarandeerd dat de te verwachten archeologische waarden door technische maatregelen worden veiliggesteld;

  4. in voldoende mate vaststaat dat de grond ter plaatse is geroerd zodanig dat geen archeologische waarden meer aanwezig zijn.

 

 

8.6 Voorrang dubbelbestemming

In het geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen voor desbetreffende gronden van toepassing zijn.

 

 

 

ARTIKEL 9 Waarde - Archeologie 2

 

 

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/ of in deze gronden verwachte middelhoge archeologische waarden.

 

9.2 Bouwregels

Binnen het gebied als bedoeld in lid 1 mag niet gebouwd worden, uitgezonderd:

  1. verbouwen en/of het plegen van vervangende nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte en bouwdiepte van een gebouw niet wordt vergroot of ruimtelijk gewijzigd;

  2. bouwen van gebouwen met een oppervlakte van maximaal 2500 m² waarbij dieper dan 0,50 m¹ ten opzichte van het maaiveld mag worden gebouwd;

  3. bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd met een oppervlakte van meer dan 2500 m² en dieper dan 0,50 m¹ ten opzichte van het maaiveld.

 

9.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 2 voor het bouwen van bouwwerken ten dienste van de in lid 1 genoemde doeleinden dan wel ten dienste van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, mits:

  1. met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat archeologische waarden daarmee niet onevenredig worden geschaad;

  2. in voldoende mate is gegarandeerd dat de middels archeologisch onderzoek vastgestelde archeologische waarden worden veiliggesteld door technische maatregelen of een archeologische opgraving;

  3. in voldoende mate is gegarandeerd dat de te verwachten archeologische waarden worden veiliggesteld door technische maatregelen;

  4. in voldoende mate vaststaat dat de grond ter plaatse is geroerd zodanig dat geen archeologische waarden meer aanwezig kunnen zijn.

 

 

9.4 Omgevingsvergunning aanlegactiviteit

 

9.4.1 Vergunningplicht

Het is op of in deze gronden verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning aanlegactiviteit de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het verlagen of afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;

  2. het graven, verbreden, verdiepen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

  3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;

  4. het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;

  5. het uitvoeren van grondwerkzaamheden dieper dan 0,50 m¹ ten opzichte van het maaiveld, waartoe ook gerekend wordt het aanleggen van drainage, diepwoelen, mengen van grond, diepploegen en ontginnen;

  6. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en daarmee verband houdende constructies;

  7. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;

  8. het aanbrengen van verhardingen.

De werken en werkzaamheden als bedoeld in dit lid zijn slechts toelaatbaar indien en voorzover met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat door die werken en werkzaamheden danwel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de aanwezige archeologische waarden ontstaat of kan ontstaan.

 

9.4.2 Weigeringsgrond

Indien het niet mogelijk is de middels archeologisch onderzoek vastgestelde aanwezige archeologische waarden geheel of gedeeltelijk te behouden wordt aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden dat voorafgaand aan het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden een archeologische opgraving zal plaatsvinden of dat een archeologische begeleiding zal plaatsvinden.

 

9.4.3 Uitzondering

Geen omgevingsvergunning aanlegactiviteit is nodig voor:

  1. het uitvoeren van werken en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, mits de gronden niet dieper dan 0,50 m¹ worden geroerd;

  2. werken en werkzaamheden die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip verleende vergunning;

  3. werken en werkzaamheden als onderdeel van een ingreep in de bodem met een oppervlakte van maximaal 2500 m² en dieper dan 0,50 m¹ ten opzichte van het maaiveld.

 

9.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde-Archeologie 2' wordt verwijderd, indien en voorzover met een archeologisch onderzoek is aangetoond dat:

  1. er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;

  2. eventueel aanwezige archeologische waarden zijn behouden door een archeologische opgraving dan wel;

  3. in voldoende mate is gegarandeerd dat de te verwachten archeologische waarden door technische maatregelen worden veiliggesteld dan wel;

  4. in voldoende mate vaststaat dat de grond ter plaatse is geroerd zodanig dat geen archeologische waarden meer aanwezig zijn.

 

9.6 Voorrang dubbelbestemming

In het geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen voor desbetreffende gronden van toepassing zijn.

 

 

ARTIKEL 10 Waarde - Ecologie

 

 

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde-Ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de ontwikkeling van ecologische waarden en de aanleg en instandhouding van een natte en/of droge ecologische verbindingszone.

 

10.2 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald mag op deze gronden niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van deze bestemming met een maximale hoogte van 3 m¹.

 

10.3 Omgevingsvergunning aanlegactiviteit

 

10.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning aanlegactiviteit de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, diepploegen en ophogen van gronden;

  2. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;

  3. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;

  4. het gebruiken, storten en opslaan van meststoffen, bestrijdingsmiddelen, verontreinigde grond en/of schadelijke stoffen;

  5. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;

  6. werken en werkzaamheden die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg kunnen hebben, zoals drainage en (onder)bemaling.

 

 

10.3.2 Weigeringsgrond

Een omgevingsvergunning aanlegactiviteit mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van de werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkelde dan wel te ontwikkelen ecologische waarden en de doorgaande verbinding en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.

 

10.3.3 Uitzondering

Geen omgevingsvergunning aanlegactiviteit is nodig voor:

  1. werken en werkzaamheden die het normale onderhoud en beheer betreffen;

  2. werken en werkzaamheden die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip verleende vergunning.

 

 

10.4 Voorrang dubbelbestemming

In het geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen voor desbetreffende gronden van toepassing zijn.

 

 

HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS

 

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 12 Algemene bouwregels

  1. Op de gronden, begrepen in het plan, is het verboden te bouwen, een bouwwerk of een complex van bouwwerken, indien daardoor een ander bouwwerk of complex van bouwwerken met het daarbij behorende bouwperceel, hetzij niet langer zal blijven voldoen aan, hetzij in grotere mate zal gaan afwijken van het plan.

  2. Voor het uitvoeren van ondergrondse bouwwerken, geen gebouwen zijnde alsmede ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde, gelden, uitgezonderd het bepaalde in de artikelen 7 t/m 10 van dit plan, geen nadere beperkingen.

  3. Voor het bouwen van ondergrondse gebouwen gelden de volgende bepalingen:

    1. ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan onder hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen uitgezonderd de zichtbare delen van de ondergrondse gebouwen;

    2. de verticale diepte mag ten hoogste 3 m¹ bedragen.

 

Artikel 13 Algemene gebruiksregels

 

 

13.1 Algemeen

Het is verboden de in het plan begrepen gronden en/of de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming(en).

 

13.2 Strijdig gebruik

Onder verboden gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;

  2. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar-, of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;

  3. een gebruik van gronden en/of bouwwerken als stort- en/of opslagplaats van brand- en explosiegevaarlijke stoffen, waaronder begrepen consumenten-, professioneel- en theatervuurwerk alsmede detailhandel in consumenten-, professioneel- en theatervuurwerk;

  4. een gebruik van gronden voor:

    1. volkstuinen, uitgezonderd gronden ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin';

    2. het beoefenen van de modelvliegtuigsport alsmede voor het racen of crossen al dan niet in wedstrijdverband met motorvoertuigen, motoren, bromfietsen, scooters en fietsen;

  5. militaire oefeningen, uitgezonderd marsoefeningen waarbij geen motorvoertuigen worden gebruikt;

  6. een gebruik van gronden en/of bouwwerken voor:

    1. een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;

    2. een coffeeshop;

    3. een amusementshal voor speel- en gokautomaten;

    4. kienhal;

    5. casino.

 

 

Artikel 14 Algemene aanduidingsregels

 

14.1 Vrijwaringszone - straalpad

 

14.1.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - straalpad' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een straalverbinding.

 

14.1.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 van deze regels mag niet hoger worden gebouwd dan 71 m ten opzichte van NAP.

 

14.1.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 voor het bouwen in overeenstemming met de bestemming, mits advies is verkregen van de beheerder van de straalverbinding.

 

 

Artikel 15 Algemene afwijkingsregels

 

15.1 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van:

  1. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van deze maten;

  2. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m¹, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;

  3. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m¹;

  4. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m¹.

 

15.2 Voorwaarden

Bij omgevingsvergunning afwijken als bedoeld in dit artikel kan slechts worden verleend, mits:

  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;

  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

 

 

Artikel 16 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;

  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

 

 

Artikel 17 Overige regels

 

17.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De regels van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven (artikel 9 Woningwet) buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. de richtlijnen voor het verlenen van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen;

  2. de bereikbaarheid van gebouwen voor het wegverkeer;

  3. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;

  4. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;

  5. de ruimte tussen bouwwerken in verband met de brandveiligheid en bereikbaarheid door hulpdiensten.

HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

 

Artikel 18 Overgangsrecht

 

18.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunningvoor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

    2. het tenietgaan als gevolg van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd,
      mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

18.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

Artikel 19 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Zuidoost Brabant".