De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder (on)verharde wegen, bermen, paden en parkeervoorzieningen;
b onverharde of halfverharde wegen met incidenteel gebruik als ontsluitingsweg van de daaraan gelegen gronden zonder verkeersbetekenis en met landschappelijke betekenis;
c behoud en bescherming van kazematten ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer – kazemat’;
d groenvoorzieningen, zoals wegbeplanting;
e water, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen.
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende voorwaarden:
a
De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer
bedragen dan
b
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a Het verharden van bestaande onverharde wegen en paden.
Het in lid 20.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
b reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
De in lid 20.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud van de landschappelijke waarden en het karakter van onverharde wegen.