BESTEMMINGSPLAN
VIJFHUIZENBAAN 1-3 RIEL
PLANREGELS
Artikel 5. Anti-dubbeltelregel
Artikel 6. Algemene bouwregels
Artikel 7. Algemene gebruiksregels
Artikel 8. Algemene aanduidingsregels
Artikel 9. Algemene afwijkingsregels
Artikel 10. Algemene wijzigingsregels
H4. Overgangs- en slotbepalingen
In de regels wordt verstaan onder:
1.1 het plan:
het bestemmingsplan “Vijfhuizenbaan 1-3 Riel” met identificatienummer NL.IMRO.0785.BP2014008Reaseuro-vg01 van de gemeente Goirle.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij horende bijlagen.
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan-huis-verbonden bedrijf:
het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke -geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen- bedrijvigheid dat door tenminste één bewoner in die woning en/of een bijbehorend bijgebouw wordt uitgeoefend, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn, die de activiteit in de woning of de daarbij behorende bijgebouwen past, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie, in ruimtelijke en visuele zin blijft behouden, en de activiteit ter plaatse kan worden uitgeoefend, waaronder een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit in verband met de aan huis verbonden bedrijfsactiviteit behoort, met dien verstande dat de activiteit niet vergunningplichtig is ingevolge de Wet milieubeheer en is vermeld in de Staat van bedrijfsactiviteiten (bijlage bij deze regels) of voor wat betreft de aard en omvang in relatie tot de milieuhinder die de bedrijfsactiviteit veroorzaakt, gelijk gesteld kan worden met een bedrijf dat behoort tot één van deze categorieën.
1.6 aan-huis-verbonden beroep:
een beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, ontwerptechnisch, kunstzinnig of hiermee te vergelijken gebied, niet zijnde detailhandel, dat door tenminste één bewoner in die woning en/of een bijbehorend bijgebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie blijft behouden, en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke en visuele uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.
1.7 afhankelijke woonruimte:
een bijgebouw, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, waarbij dit bijgebouw hoort, en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest.
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.9 bedrijf:
een instelling of inrichting, gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of het herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven daaronder niet begrepen.
1.10 bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.11 bedrijfswoning:
een woning die is gelegen binnen de bestemming 'Bedrijf' of die krachtens het bestemmingsplan gebouwd mag worden binnen de bedrijfsbestemming, en die kennelijk slechts bedoeld is voor (het huishouden van) een persoon, die eigenaar is van, of werkzaam is in, het binnen dezelfde bestemming toegestane bedrijf of bedrijfsgebouw;
1.12 bestaande situatie (bebouwing en gebruik):
a. legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals deze mogen worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning;
b. het gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.13 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.14 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.15 bevoegd gezag:
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.16 bijgebouw:
een al dan niet vrijstaand gebouw, dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.17 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.18 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.19 bouwlaag:
een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.20 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.21 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
1.22 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.23 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.24 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.25 dienstverlening:
het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden.
1.26 escortbedrijf:
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend (escortservices, bemiddelingsbureaus, overigen).
1.27 evenementen:
publieke gebeurtenissen, met name op het gebied van kunst, sport en cultuur.
1.28 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.29 gebruiken:
het gebruiken, doen en laten gebruiken.
1.30 groenvoorzieningen:
het geheel van voorzieningen en activiteiten ten behoeve van groenaanleg, waaronder in ieder geval moeten worden verstaan parken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruyff-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair en dergelijke, alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en verkeersveiligheid.
1.31 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.32 mantelzorg:
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
1.33 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, openbare sanitaire voorzieningen, transformatiehuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, waterhuishoudkundige voorzieningen, collectieve energievoorzieningen (onder andere warmtepompen), telefooncellen, abri's, apparatuur voor telecommunicatie, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, en dergelijke.
1.34 omgevingsvergunning:
vergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wabo.
1.35 omgevingsvergunning voor het afwijken:
omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met dit plan, met toepassing van de in dit plan opgenomen regels een bouwwerk op grond van artikel 2.1 eerste lid onder c juncto artikel 2.12 lid 1 onder a sub 1 van de Wabo.
1.36 omgevingsvergunning voor het bouwen:
omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk op grond van artikel 2.1 eerste lid onder a van de Wabo.
1.37 ondergeschikte bouwdelen/bouwdelen van ondergeschikt belang:
bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten de hoofdmassa van het gebouw uitsteken zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, licht-, antenne- en vlaggenmasten, windvanen, wolfseinden, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons, balkon- en terrashekken en dergelijke, dakkapellen, andere ondergeschikte dakopbouwen, liftschachten en overige overstekende ondergeschikte daken.
1.38 ondergronds:
beneden het peil.
1.39 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.40 prostitutiebedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het tegen betaling doen plaatsvinden van seksuele omgang met prostituees op een naar buiten toe kenbare wijze, zoals een bordeel of escortbedrijf.
1.41 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/ pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privéhuis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.42 Staat van Bedrijfsactiviteiten:
een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en installaties.
1.43 vloeroppervlak:
de totale oppervlakte, buitenwerks gemeten, van alle ruimten op de begane grond, de verdiepingen, de zolder en de aangebouwde bijgebouwen.
1.44 voorgevel:
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.45 voorgevelrooilijn:
de lijn waarin de voorgevel (de gevel van het gebouw die gericht is naar de weg) van een bouwwerk is gelegen alsmede het verlengde daarvan.
1.46 Wabo:
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.47 woning:
een (gedeelte van een) gebouw, dat bestaat uit een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van niet meer dan één afzonderlijk huishouden.
2.1 Meetregels
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
1. afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse grens van het bouwperceel:
tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en enig punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
2. dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
3. goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
4. bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen.
5. horizontale diepte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de voorgevel en de achtergevel.
6. inhoud van een bouwwerk:
tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
7. oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
8. verticale diepte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot het laagste punt van het bouwwerk, fundering niet meegerekend.
9. lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de buitenste verticale projecties van bouwdelen en/of de harten van gemeenschappelijke scheidsmuren, boven peil
10. bebouwingspercentage:
de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen op een bouwperceel, uitgedrukt in procenten
van de oppervlakte van dat bouwvlak
11. peil:
a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten de hoofdmassa van het gebouw uitsteken, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, licht-, antenne- en vlaggenmasten, windvanen, wolfeinden, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons, balkon- en terrashekken en dergelijke, dakkapellen, andere ondergeschikte dakopbouwen, liftschachten, en overige overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bedrijfsactiviteiten uit de categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten die als bijlage 1 aan deze regels is toegevoegd, evenals het gebruik van daarbij behorende installaties in dezelfde bedrijfscategorie;
b. trainingscentrum voor honden en het opsporen van explosieven;
c. opslag ten behoeve van bedrijfsactiviteiten, zoals bedoeld onder a en b, met dien verstande dat buitenopslag uitsluitend is toegestaan ten behoeve van het eigen bedrijf, tot een maximale bouwhoogte van 4 meter en uitsluitend in de bouwvlakken zoals bedoeld in lid 3.2.2, alsmede ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’;
d. kantoren, uitsluitend ten dienste van en als functie ondergeschikt aan de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteiten;
e. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' tevens voor wonen ten dienste van het bedrijf;
f. aan-huis-verbonden beroepen en aan-huis-verbonden bedrijven;
g. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, water, nutsvoorzieningen, ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en laad- en losvoorzieningen;
h. evenementen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in lid 3.1 omschreven doeleinden en met inachtneming van de volgende regels:
a. toegestaan zijn:
1. bedrijfsgebouwen;
2. bedrijfswoningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
3. bij de bedrijfswoningen behorende bijgebouwen;
4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2.2 Bedrijfsgebouwen
a. Bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend in de bouwvlakken die gelegen zijn buiten het op de verbeelding aangegeven vlak met de functieaanduiding bedrijfswoning (bw), worden gebouwd.
b. Per bouwvlak is maximaal één bedrijf toegestaan.
c. De oppervlakte aan bedrijfsgebouwen binnen één bouwvlak bedraagt maximaal het op de verbeelding aangegeven oppervlak.
d. De maximale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen binnen het plangebied mag niet meer bedragen dan 2.000 m².
e. De goothoogte van een bedrijfsgebouw mag niet meer bedragen dan 5 m¹.
f. De bouwhoogte van een bedrijfsgebouw mag niet meer bedragen dan 12 m¹.
g. Ondergronds bouwen is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, tot een verticale diepte van maximaal 5 m¹.
3.2.3 Bedrijfswoningen
a. Bedrijfswoningen mogen uitsluitend in de bouwvlakken die gelegen zijn binnen het daarvoor op de verbeelding aangegeven gebied (bw), worden gebouwd.
b. Het aantal bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan 3.
c. Per bedrijf mag maximaal één bedrijfswoning worden gerealiseerd.
d. De inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m³.
e. De goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 4 m¹.
f. De bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 9 m¹.
g. Ondergronds bouwen is uitsluitend toegestaan binnen de bouwvlakken tot een verticale diepte van maximaal 6 m¹.
h. In afwijking van het bepaalde in lid 3.2.3 onder d mag maximaal één bedrijfswoning een inhoud hebben van maximaal 1.100 m³.
3.2.4 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen
a. Bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 2 m¹ achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd.
b. De gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen mag per bedrijfswoning niet meer bedragen dan 100 m².
c. De goothoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 3,25 m¹.
d. De bouwhoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 5,50 m¹.
e. De afstand van vrijstaande bijgebouwen tot het dichtstbijzijnde punt van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 15 m¹.
3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
a. De bouwhoogte van terreinafscheidingen mag voor (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw niet meer bedragen dan 1 m¹, voor het overige mag de (bouw)hoogte van terreinafscheidingen niet meer bedragen dan 2 m¹;
b. De bouwhoogte van antenne-, licht- en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 5 m¹.
c. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m¹.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Aan-huis-verbonden beroepen en aan-huis-verbonden bedrijven
Binnen de bestemming ‘Bedrijf’ is ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen en aan-huis-verbonden bedrijven toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
a. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 60 m².
b. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
c. detailhandel is niet toegestaan.
d. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
3.3.2 Voorwaardelijke verplichting
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 3.1 onder a opgenomen bestemmingsomschrijving zonder dat:
a. binnen een half jaar na ingebruikneming van het eerste nieuwe gebouw de bestaande gebouwen in het plangebied, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning en het daaraan grenzende bedrijfsgebouw, volledig zijn gesloopt en de bestaande verharding voor meer dan 80% is verwijderd;
b. binnen een jaar na de start van de bouw van het eerste nieuwe bedrijfsgebouw de groenblauwe diensten zoals benoemd onder de nummers 1, 2 en 6 in bijlage 2 bij deze regels, zijn uitgevoerd;
c. binnen een jaar na ingebruikneming van het eerste nieuwe bedrijfsgebouw de groenblauwe diensten zoals benoemd onder de nummers 4 en 7 in bijlage 2 bij deze regels, zijn uitgevoerd;
d. binnen een half jaar na ingebruikneming van het tweede nieuwe bedrijfsgebouw de groenblauwe diensten zoals benoemd onder nummers 3 en 5 in bijlage 2 bij deze regels, zijn uitgevoerd.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a. lid 3.2.4, onder a, voor het bouwen van een bijgebouw op een afstand van minder dan 2 m¹ achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw, mits:
1. dit past in het straat- en bebouwingsbeeld van de omgeving;
2. dit mogelijk is vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid;
b. lid 3.2.4, onder e, voor het bouwen van een bijgebouw op een afstand van meer dan 15 m¹ van de bedrijfswoning indien dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel.
c. lid 3.2.5, onder a, voor het bouwen van terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel tot een hoogte van maximaal 2 m¹ mits hierdoor het stedenbouwkundig beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.
d. lid 3.1, onder a, voor het toestaan van bedrijven welke niet voorkomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, met dien verstande, dat deze bedrijven naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de toegelaten milieucategorieën 1 en 2.
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. behoud, herstel en ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden;
b. ecologische verbindingszones;
c. behoud, herstel en/of ontwikkeling van on- of halfverharde paden;
d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder in ieder geval worden verstaan watergangen en andere waterpartijen, reserveringen voor infiltratievoorzieningen zoals wadi’s, retentievoorzieningen, waterbuffers en bergbezinkbassins, alsmede kunstwerken ten behoeve van waterhuishoudkundige voorzieningen;
e. bermen en bermsloten;
f. plantsoenen, groenstroken en andere groenvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
b. De hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 2 m¹.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
6.1 Overschrijding van bouwgrenzen
Bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen, in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 van deze regels, worden overschreden ten behoeve van tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), liftkokers en -schachten, galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits:
a. de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m¹;
b. de bouwhoogte van erkers, entreeportalen en veranda's niet meer bedraagt dan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het betreffende gebouw;
c. de breedte van erkers, entreeportalen en veranda's niet meer bedraagt dan 50% van de breedte van de betreffende gevel van het gebouw;
d. de afstand van deze bouwdelen tot de bestemmingsgrens minimaal 3 m¹ bedraagt, daar waar het bestemmingsvlak grenst aan de weg.
6.2 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
De voorschriften van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9, tweede lid, van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
a. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
b. de ruimte tussen bouwwerken.
7.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder
c, van de Wabo, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van gronden als stort- en /of opslagplaats van grond en / of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
b. het gebruik van gronden als stallings- en / of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
c. de vestiging van inrichtingen als bedoeld in 2.1, derde lid, van het Besluit omgevingsrecht (inrichtingen die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken);
d. de inrichting van verkooppunten voor motorbrandstoffen of lpg;
e. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel en horeca, met uitzondering van een zodanig gebruik dat uitdrukkelijk is toegestaan in of krachtens deze regels;
f. het gebruik van gronden en bouwwerken voor zelfstandige kantoren;
g. het gebruik van bedrijfswoningen als burgerwoning;
h. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van prostitutie, escortbedrijf, prostitutiebedrijf en/of seksinrichting;
i. het gebruik van bijgebouwen bij een (bedrijfs)woning als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
j. het houden van een kampeerterrein of kleinschalig kamperen;
k. het gebruik van gronden voor de aanleg van buitenrijbanen.
7.2 Parkeren
7.2.1 Algemeen
Bij een gebouw moet ten behoeve van het parkeren en het stallen van auto's in de juiste mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder dat gebouw dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort, met dien verstande dat:
a. de juiste mate van ruimte wordt bepaald met behulp van de parkeernormen zoals die zijn opgenomen in de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' van oktober 2012;
b. de in lid 7.2.1 onder a, bedoelde ruimten voor het parkeren van auto’s moeten afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan;
c. indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor laden en lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort.
7.2.2 Afwijking
Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.2.1 indien op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
8.1 In verordening ruimte te verwijderen agrarisch gebied
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'in verordening ruimte te verwijderen agrarisch gebied' maken de desbetreffende gronden geen deel meer uit van het agrarisch gebied zoals bedoeld in de Verordening Ruimte van de Provincie Noord-Brabant.
8.2 In verordening ruimte toe te voegen bestaand stedelijk gebied
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'in verordening ruimte toe te voegen bestaand stedelijk gebied' maken de desbetreffende gronden deel uit van het bestaand stedelijk gebied zoals bedoeld in de Verordening Ruimte van de Provincie Noord-Brabant.
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij omgevingsvergunning afwijken van de bouw- of gebruiksregels ten behoeve van:
a. het gebruik van een vrijstaand of aangebouwd bijgebouw als afhankelijke woonruimte, mits:
1. het een vrijstaand of aangebouwd bijgebouw betreft behorende bij een woning binnen een bestemming waarbinnen een permanente (bedrijfs)woning is toegestaan;
2. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, hetgeen blijkt uit een schriftelijke verklaring van in ieder geval de behandelende huisarts;
3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
4. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m²;
5. het bijgebouw een onlosmakelijk geheel vormt met de woning van waaruit de mantelzorg wordt verleend;
6. het bevoegd gezag verleent bedoelde omgevingsvergunning zowel op naam van de mantelzorgverlener als de mantelzorgontvanger onder de voorwaarden dat binnen vier weken na beëindiging van het gebruik van het vrijstaand of aangebouwd bijgebouw als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg hiervan schriftelijk melding wordt gemaakt bij het bevoegd gezag en de gebruiksmogelijkheden van het vrijstaand of aangebouwd bijgebouw binnen twaalf weken na beëindiging van het gebruik als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg ongedaan wordt gemaakt voor bewoning.
b. de voorgeschreven maten voor de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en afstand van bouwwerken, dan wel een voorgeschreven bebouwingspercentage, eventueel met overschrijding van de bouwgrenzen binnen een bestemmingsvlak, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in deze regels voorgeschreven maten;
c. het voldoen aan bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, niet zijnde bestemmingsgrenzen, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de grond, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 2,5 m¹ bedraagt;
d. de bouw van hogere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dan toegestaan ingevolge deze regels tot een maximum hoogte van 10 m¹;
e. het oprichten van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 5 m¹.
f. de bouw van openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes, met dien verstande dat:
1. de inhoud per gebouwtje niet meer mag bedragen dan 50 m³;
2. de (bouw)hoogte niet meer mag bedragen dan 3,5 m¹;
3. de bebouwing landschappelijk inpasbaar is en de natuur- en landschapswaarden niet onevenredig worden aangetast.
g. het oprichten van zend-, ontvang-, sirenemasten en masten en installaties ten behoeve van telecommunicatie, al dan niet op of aan gebouwen of andere bouwwerken, met een oppervlakte van niet meer dan 60 m² en een bouwhoogte van niet meer dan 40 m¹, waarbij de mogelijkheden van gezamenlijk gebruik van deze voorzieningen zo veel mogelijk moeten worden benut.
h. het realiseren van gebouwen en bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen en/of het opwekken van duurzame energie met een bruto vloeroppervlak van maximaal 100 m² en een bouwhoogte van maximaal 3 m¹.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstige het bepaalde in artikel 3.6, eerste lid, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening:
1. de ligging van grenzen van bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen te wijzigen, met inachtneming van de volgende regels:
a. de bij de wijziging betrokken grenzen mogen ten hoogste 5 meter worden verschoven;
b. de oppervlakte van de bij de wijziging betrokken bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen mag ten hoogste 5% worden verkleind of vergroot ten opzichte van de oppervlakte vóór de wijziging;
c. door een wijziging mogen het straat-, bebouwings- en landschapsbeeld, het woon- en leefklimaat, de waterstaatkundige belangen, de ontwikkeling van omliggende bedrijven, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, niet onevenredig worden aangetast.
2. het plan te wijzigen ten aanzien van het aanpassen van opgenomen regels in de voorafgaande artikelen, waarbij wordt verwezen naar regels in wettelijke regelingen en/of publicaties, indien deze wettelijke regelingen en/of publicaties na het moment van vaststelling van het plan worden gewijzigd.
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, worden toegepast zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan, tenzij expliciet anders is geregeld.
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 12.1, onder a, een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%.
c. Lid 12.1, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.2, onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 12.2, onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
d. Lid 12.2, onder a, is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Deze regels worden aangehaald onder de naam: regels van het bestemmingsplan “Vijfhuizenbaan 1-3 Riel’.