In
deze regels wordt verstaan onder:
1.
plan
het
bestemmingsplan “Vijfhuizenbaan” van de gemeente Goirle;
2.
bestemmingsplan
de
geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0785.BP2010006Vijfhuiz-vg01
met de bijbehorende regels en bijlagen;
3. AAB
Adviescommissie
Agrarische Bouwaanvragen;
4. aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur,
waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels
worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
5. aanduidingsgrens
de grens van
een aanduiding indien het een vlak betreft;
6.
aan- of uitbouw
een
uit de gevel springend, in architectonisch opzicht ondergeschikt deel van een
gebouw dat door haar indeling en inrichting is bestemd hoofdzakelijk te worden
gebruikt overeenkomstig de functie van het gebouw;
7.
aan huis verbonden
bedrijf:
het
verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke - geheel of
overwegend door middel van handwerk uit te oefenen- bedrijvigheid dat door de
gebruiker van een woning in die woning en/of een bijbehorend aangebouwd bijgebouw
wordt uitgeoefend, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn, dat de
activiteit in de woning of de daarbij behorende aangebouwde bijgebouwen past,
waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie, in ruimtelijke en visuele zin
blijft behouden, en dat de activiteit ter plaatse kan worden uitgeoefend,
waaronder een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit in verband met de
aan huis verbonden bedrijfsactiviteit behoort, met dien verstande dat de
activiteit niet vergunningplichtig is ingevolge de
Wet milieubeheer en is vermeld in categorie 1 of 2 van de Staat van
bedrijfsactiviteiten (bijlage 1 bij deze regels) of voor wat betreft de aard en
omvang in relatie tot de milieuhinder die de bedrijfsactiviteit veroorzaakt,
gelijk gesteld kan worden met een bedrijf dat behoort tot één van deze categorieën;
8.
aan huis verbonden
beroep:
een
beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, ontwerptechnisch,
kunstzinnig hiermee te vergelijken gebied - niet zijnde detailhandel, dat door
de gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorend aangebouwd bijgebouw
wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie blijft behouden,
en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke en visuele uitstraling
heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;
9.
achtergevel van een
gebouw
het meest achterwaarts gelegen deel van
een gebouw;
10.
afgewerkt bouwterrein
de gemiddelde hoogte
van de gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde omringende grond;
11.
afwijking
een afwijking als
bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, sub 1
van de Wabo, zoals deze luidt op het moment van
vaststelling van het plan;
12.
agrarisch bedrijf
een
al dan niet grondgebonden bedrijf, dat is gericht op het voortbrengen van
producten door middel van het telen of veredelen van gewassen en/of het houden
van dieren, met dien verstande dat de verkoop in het klein als niet-zelfstandig
onderdeel van het agrarisch bedrijf geacht wordt tot de agrarische
bedrijfsvoering te behoren, mits deze verkoop beperkt blijft tot in het bedrijf
geproduceerde goederen;
13.
agrarisch
bedrijfsgebouw
een (gedeelte van
een) gebouw, dat dient voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf;
14.
agrarische
bedrijfswoning
een woning, krachtens
het plan toegestaan binnen een agrarisch bouwvlak, en kennelijk slechts bedoeld
voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de aard
van de agrarische bedrijfsvoering noodzakelijk is;
15.
bebouwing
één of meer gebouwen
en/of andere bouwwerken geen gebouwen zijnde;
16.
bestaand
a. bij bouwwerken: zoals ten tijde van de
terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan aanwezig;
b. bij gebruik: bestaand ten tijde van het van
kracht worden van het plan. Eén en ander behoudens voor zover in deze regels
anders is aangegeven;
17.
bestemmingsgrens
de grens van een
bestemmingsvlak;
18.
bestemmingsvlak
een geometrisch
bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
19.
bijgebouw
een met het gebouw
verbonden of daarvan vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het gebouw en
door zijn ligging, functie, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het
gebouw;
20.
bouwen
het plaatsen, het
geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van
een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen
van een standplaats;
21.
bouwgrens
de grens van een
bouwvlak;
22.
bouwlaag
doorlopend gedeelte
van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende
vloeren of balklagen is begrensd;
23.
bouwperceel
een aaneengesloten
stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende
bebouwing is toegelaten;
24.
bouwperceelsgrens
de grens van een
bouwperceel;
25.
bouwvlak
een geometrisch
bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde
gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
26.
bouwwerk
elke constructie van
enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of
indirect met de grond verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op
de grond;
27.
druiplijn
de
lijn die van onderen het dak begrenst of de onderste horizontale lijn van een
dakvlak dat geen goot heeft;
28.
erf
al dan niet omheind
stuk grond dat in ruimtelijk opzicht direct behoort bij, in functioneel opzicht
ten dienste staat van, en in feitelijk opzicht direct aansluit aan een gebouw
en dat, blijkens de kadastrale gegevens behoort tot het bouwperceel waarop dat
gebouw is geplaatst;
29.
erfafscheiding
bouwwerk geen gebouw
zijnde dat dient als afscheiding van een erf of terrein en is geplaatst in of
rondom een erf of terrein;
30.
gebouw
elk bouwwerk, dat een
voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden
omsloten ruimte vormt;
31.
intensieve
veehouderij
een niet aan de grond
gebonden agrarisch bedrijf of bedrijfsonderdeel dat zich toelegt op het houden
of mesten van melkvee en/of slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen zonder
of nagenoeg zonder weidegang, zoals een kippenfarm;
32.
nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve
van het openbaar nut, zoals onder andere transformatorhuisjes, schakelgebouwen,
gebouwen ten behoeve van de watervoorziening, duikers, gemaalgebouwen en
telefooncellen;
33.
ondergronds
beneden het peil;
34.
overkapping
een bouwwerk geen
gebouw zijnde voorzien van een gesloten dak;
a.
voor
een bouwwerk op een bouwperceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg
grenst: de bouwhoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
b.
voor
een bouwwerk op een bouwperceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg
grenst: de bouwhoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang bij
voltooiing van de bouw;
36.
staat van
bedrijfsactiviteiten
een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan
onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en installaties;
37.
volwaardig agrarisch
bedrijf
een agrarisch bedrijf
dat de arbeidsomvang heeft van tenminste één volwaardige arbeidsplaats en
waarvan de continuïteit in bedrijfseconomisch opzicht verantwoorde bedrijfsvoering
ook op de langere termijn voldoende is verzekerd;
38.
voorgevel van een
gebouw
het meest
voorwaarts gelegen deel van een gebouw;
39.
weg
als bedoeld in
artikel 1, lid 1, sub b van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidt op het
moment van vaststelling van het plan;
40.
Wabo
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals deze luidt
op het moment van vaststelling van het plan;
41.
woning
een (gedeelte van een) gebouw, dat bestaat uit een
complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van niet meer dan
één afzonderlijk huishouden;
42.
Wro
Wet ruimtelijke ordening,
zoals deze luidt op het moment van vaststelling van het plan.
Bij toepassing van deze regels wordt als
volgt gemeten:
1.
de afstand van een
bouwwerk tot de zijdelingse grens van het bouwperceel
tussen
de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk,
waar die afstand het kortst is;
2.
de dakhelling
langs het dakvlak ten
opzichte van het horizontale vlak;
3.
het bebouwde
oppervlak van een bouwperceel of een ander terrein
door
de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en overkappingen bij
elkaar op te tellen, tenzij in deze regels anders is bepaald;
4.
de bouwhoogte van een
bouwwerk
vanaf
het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw
zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen,
antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
5.
de goothoogte van een
bouwwerk
vanaf
het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of
een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, waarbij in geval van een hellend
dakvlak de druiplijn wordt bepaald door de horizontale snijlijn van het oplopende
dakvlak met het daaronder gelegen buitenwerkse
gevelvlak;
6.
de inhoud van een
bouwwerk
tussen
de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het
hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
7.
de oppervlakte van
een bouwwerk
tussen
de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter
plaatse van het bouwwerk;
8.
de verticale diepte
van een bouwwerk
van het peil tot het
laagste punt van het bouwwerk, fundering niet meegerekend.
Bij
de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte
bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten de hoofdmassa van het gebouw
uitsteken, als plinten, pilasters,
kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennemasten,
windvanen, wolfeinden, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons,
dakkapellen, liftschachten, andere ondergeschikte dakopbouwen
en overige overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de
overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan
3.1 Bestemmingsomschrijving
De als ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
de
uitoefening van een volwaardig agrarisch bedrijf in de vorm van een intensieve veehouderij;
b.
uitsluitend
ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’: wonen in verband met het
agrarisch bedrijf;
c.
aan
huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven;
d.
parkeer-
en groenvoorzieningen en andere tot de bestemming behorende voorzieningen;
e.
water
en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede kunstwerken ten behoeve van
waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten
dienste van de in lid 3.1 omschreven doeleinden en met inachtneming van de
volgende regels:
a. toegestaan
zijn:
1. agrarische
bedrijfsgebouwen;
2. agrarische
bedrijfswoningen en daarbij behorende bijgebouwen;
3. bouwwerken,
geen gebouwen zijnde;
b. buiten het
bouwvlak mogen geen gebouwen en silo’s worden gebouwd;
c. ondergronds
bouwen is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, tot een verticale diepte
van maximaal
d. ter
plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – landschappelijke
inpassing’ (sa-li) wordt het aanduidingvlak volledig
aangewend voor een landschappelijke inpassing, gelijktijdig met het moment dat
gebouwen en silo’s worden gebouwd.
3.2.2 Agrarische
bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van agrarische bedrijfsgebouwen gelden
naast het bepaalde in lid 3.2.1 de volgende regels:
a.
op
een bouwperceel mogen uitsluitend gebouwen worden gebouwd ten behoeve van een
volwaardig agrarisch bedrijf;
b. de goothoogte mag
niet meer dan
c. de bouwhoogte mag
niet meer dan
d. de afstand van de as van de weg waaraan
wordt gebouwd moet meer dan
e. de afstand tot de achtergevel van de
agrarische bedrijfswoning en het verlengde daarvan mag niet minder dan
f. ten hoogste één bouwlaag mag gebruikt
worden voor het houden van dieren, met uitzondering van volière- en
scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen
worden.
3.2.3 Agrarische
bedrijfswoning
Voor het bouwen van een agrarische bedrijfswoning gelden
naast het bepaalde in lid 3.2.1 de volgende regels:
a. per bouwvlak is niet meer dan één agrarische
bedrijfswoning toegestaan;
b. een woning is uitsluitend in het hoofdgebouw
toegestaan;
c. de inhoud van een woning mag niet meer dan
d. de goothoogte mag niet meer dan
e. de bouwhoogte mag niet meer dan
f. de afstand van de as van de weg waaraan
wordt gebouwd moet meer dan
g. de afstand tot de bouwperceelsgrenzen moet
meer dan
3.2.4 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bijgebouwen bij agrarische
bedrijfswoningen gelden naast het bepaalde in lid 3.2.1 de volgende regels:
a.
het
gezamenlijke oppervlakte mag niet meer dan
b.
de
goothoogte mag niet meer dan
c.
de
bouwhoogte mag niet meer dan
d.
de
afstand tot de voorgevel van de agrarische bedrijfswoning en het verlengde
daarvan moet ten minste
e.
de
afstand van vrijstaande bijgebouwen tot het dichtstbijzijnde punt van de agrarische
bedrijfswoning mag niet meer dan
3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde
gelden naast het bepaalde in lid 3.2.1 de volgende regels:
a.
de
bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan
b.
de
bouwhoogte van torensilo’s mag niet meer dan
c.
de
bouwhoogte van mestsilo’s mag niet meer dan
d.
de
bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan
3.3.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd,
bij het verlenen van een bouwvergunning, nadere eisen te stellen ten aanzien
van:
a. de plaatsing van gebouwen, aan- en
uitbouwen en bijgebouwen ten opzichte van de bouwperceelsgrens
en ten opzichte van elkaar;
b. de dakhelling van hellende dakvlakken van
gebouwen;
c. de plaatsing en vormgeving van bouwwerken,
geen gebouwen zijnde;
d. de landschappelijke inpassing zoals bedoeld
in lid 3.2.1, sub d.
3.3.2
Deze
nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de
belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden
van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken, geen
gebouwen zijnde en gronden in verband met calamiteiten.
3.3.3
Burgemeester
en wethouders kunnen een inpassingsplan verlangen vanwege lid 3.3.1, sub d.
3.4 Afwijking van de bouwregels
3.4.1 Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd via een omgevingsvergunning artikel 2.1, lid 1, sub
c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, sub 1 Wabo af te
wijken ten behoeve van:
a.
het
bouwen van agrarische bedrijfsgebouwen op een afstand minder dan
3.5 Specifieke gebruiksregel
3.5.1 Binnen de bestemming ‘Agrarisch’ is de uitoefening van
aan-huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven als bedoeld in lid
3.1, sub c toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij
de volgende bepalingen van toepassing zijn:
a.
de
omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke
vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van
b.
het
gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het
verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
c.
detailhandel
is niet toegestaan;
d.
de
activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
3.5.2 Tot een gebruik, strijdig met
deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
a.
vrijstaande
of aangebouwde bijgebouwen te gebruiken als zelfstandige woning en als
afhankelijke woonruimte;
b.
het
gebruik van gronden en/of opstallen voor kampeerdoeleinden;
c.
de
omschakeling van de bestaande agrarische bedrijfsvorm naar een glastuinbouwbedrijf
of een niet grondgebonden agrarisch bedrijf;
d.
het
gebruik van gronden en/of opstallen voor het beproeven van of racen of crossen
met motoren of motorvoertuigen;
e.
het
gebruik van gronden en/of opstallen voor reclamedoeleinden;
f.
het
gebruik van gronden als wedstrijd- of sportterrein, in het bijzonder voor de beoefening
van de paarden-, fiets-, motorcross- of modelvliegtuigsport;
g.
het
gebruik van gronden en/of opstallen voor enige tak van handel en/of bedrijf,
met uitzondering van:
1.
het
gebruik overeenkomstig de bestemming, ten dienste van de uitoefening van een
agrarisch bedrijf;
2.
de
verkoop in het klein als niet-zelfstandig onderdeel van het agrarisch bedrijf,
mits deze verkoop beperkt blijft tot in het bedrijf geproduceerde goederen.
Grond die eenmaal in
aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven
of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen
buiten beschouwing.
Tot een gebruik,
strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
a.
een
gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met
uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte
gebruik en onderhoud;
b.
een
gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het
gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van
een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
c.
de
vestiging van inrichtingen als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en
vergunningenbesluit milieubeheer;
d.
een
gebruik van gronden en bouwwerken voor (detail)handel, met uitzondering van een
zodanig gebruik dat uitdrukkelijk is toegestaan in of krachtens deze regels.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, mits geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de
woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid
en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, via een
omgevingsvergunning artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub
a, sub 1 Wabo af te wijken ten behoeve van:
a.
het
gebruik van een vrijstaand of aangebouwd bijgebouw als afhankelijke woonruimte,
mits:
1.
het
een vrijstaand of aangebouwd bijgebouw betreft behorende bij een woning binnen
een bestemming waarbinnen een permanente (bedrijfs)woning
is toegestaan;
2.
een
dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, hetgeen
blijkt uit een schriftelijke verklaring van in ieder geval de behandelende huisarts;
3.
er
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in het geding zijnde belangen
waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
4.
de
afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt
ingepast met een oppervlakte van niet meer dan
5.
het
bijgebouw een onlosmakelijk geheel vormt met de woning van waaruit de
mantelzorg wordt verleend;
6.
burgemeester
en wethouders verlenen de omgevingsvergunning zowel op naam van de mantelzorgverlener
als de mantelzorgontvanger onder de voorwaarden dat binnen vier weken na
beëindiging van het gebruik van het vrijstaand of aangebouwd bijgebouw als
afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg hiervan schriftelijk melding
wordt gemaakt bij burgemeester en wethouders en het vrijstaand of aangebouwd
bijgebouw binnen twaalf weken na beëindiging van het gebruik als afhankelijke
woonruimte ten behoeve van mantelzorg ongedaan wordt gemaakt voor bewoning;
b.
het
afwijken van de voorgeschreven maten voor de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte,
inhoud en afstand van bouwwerken, dan wel een voorgeschreven bebouwingspercentage,
eventueel met overschrijding van de bouwgrenzen binnen een bestemmingsvlak,
mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in deze regels
voorgeschreven maten;
c.
het
afwijken van bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak op de
plankaart, niet zijnde bestemmingsgrenzen, indien en voor zover afwijking
noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de grond, mits de
afwijking ten opzichte van hetgeen op de plankaart is aangegeven niet meer dan
d.
de
bouw van hogere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dan toegestaan ingevolge deze
regels, met dien verstande dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, mag worden vergroot tot niet meer dan
e.
het
oprichten van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van niet
meer dan
f.
het
oprichten van zend-, ontvangst- en sirenemasten en masten ten behoeve van
telecommunicatie, al dan niet op of aan gebouwen of andere bouwwerken, met een
oppervlakte van niet meer dan
De wettelijke
regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het
moment van vaststelling van het plan, tenzij expliciet anders is geregeld.
8.1 Overgangsrecht bouwwerken
a.
Een
bouwwerk dat op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan aanwezig of in
uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning tot
bouwen volgens artikel 2.1, lid 1, sub a Wabo, en
afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt
vergroot,
1. gedeeltelijk
worden vernieuwd of veranderd;
2. na
het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of
veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning tot bouwen wordt gedaan
binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
b.
burgemeester
en wethouders kunnen eenmalig via een omgevingsvergunning afwijken van lid 8.1,
sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 8.1,
sub a met maximaal 10 %;
c.
lid
8.1, sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het
tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning
en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling
van dat plan.
a.
Het
gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van de inwerkingtreding
van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
b.
het
is verboden het met het plan strijdige gebruik, bedoeld in lid 8.2, sub a, te
veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik,
tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
c.
indien
het gebruik, bedoeld in lid 8.2, sub a, na de inwerkingtreding van het plan
voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik
daarna te hervatten of te laten hervatten;
d.
lid
8.2, sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met
het voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
Deze regels worden
aangehaald als:
Regels van het
bestemmingsplan “Vijfhuizenbaan”.
Aldus
vastgesteld in de raadsvergadering van 20 december 2011