De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
b bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, parkeervoorzieningen, tuinen en water.
a Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met uitzondering van overkappingen, carports, fietsenstallingen e.d.
b
De bouwhoogte van erfafscheidingen
voor de voorgevellijn mag niet meer bedragen dan
c
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
De volgende ondergeschikte onderdelen van gebouwen in de bestemming 'Wonen' die de bestemmingsgrens overschrijden zijn toegestaan:
a
Tot gebouwen behorende, stoeptreden,
hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen veranda's en afdaken, mits
de overschrijding niet meer bedraagt dan
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 6.2.1 onder a ten behoeve van de bouw van aan- en uitbouwen bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen, met inachtneming van de volgende regels:
a
De diepte van de aan- of uitbouw mag niet meer
bedragen dan
b
De bouwhoogte van de aan- of uitbouw mag niet
meer bedragen dan
c
De afstand tot de bestemming ‘Verkeer’ mag niet
minder bedragen dan
d Door de bouw van de aan- of uitbouw ontstaat geen hinder uit verkeerstechnisch oogpunt.
e De omgevingsvergunning mag niet tot gevolg hebben dat het samenhangend straat- en bebouwingsbeeld of de verkeersveiligheid onevenredig wordt aangetast.
f De omgevingsvergunning mag niet worden verleend indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.