De voor ‘Natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a behoud, herstel en/of ontwikkeling van ecologische en landschappelijke waarden en natuurwaarden;
b behoud, herstel en/of ontwikkeling van de (bestaande) biotopen van amfibieën, vogels en plantengezelschappen;
c voet- en fietspaden;
d water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder berging van water;
e extensief recreatief medegebruik.
Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Op
deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd
ten behoeve van de bestemming waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan
Het is niet toegestaan de gronden binnen deze bestemming te gebruiken voor parkeren en het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a het ontginnen, afgraven, verlagen, ophogen of egaliseren van de bodem;
b het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen in de bodem;
c het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
d het verlagen van de waterstand anders dan door sloten/greppels of drainage met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
e het vellen of rooien van bos en/of het verwijderen van houtopstanden;
f het verwijderen van natuur- en landschapselementen;
g het verwijderen van perceelsindelingen, paden en onverharde wegen;
h het aanleggen en/of verharden van wegen en paden alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen.
Het in lid 5.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning;
b het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
c betrekking hebben op de eerste aanleg van het natuurgebied;
d reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
De in lid 5.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.