Artikel 4 Wonen

 

4.1          Bestemmingsomschrijving

 

De op de verbeelding voor ‘Wonen’ (W) aangewezen gronden zijn bestemd voor de volgende doeleinden:

a      wonen;

b      aan-huis-verbonden beroepen;

c      tuinen, erven en verhardingen;

d      parkeren.

 

4.2          Bouwregels

4.2.1       Algemeen

a       Voor het bouwen van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de in de leden 4.2.2 tot en met 4.2.4 gegeven regels en met inachtneming van de op de Verbeelding aangegeven aanduidingen.

b       Het in de volgende leden bepaalde is niet van toepassing voor zover het betreft omgevingsvergunningvrije bouwwerken aangewezen krachtens artikel 2.3 lid 2 van het Besluit omgevingsrecht.

 

4.2.2       Gebouwen en bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

a      Het gehele bouwperceel mag tot maximaal 60% worden bebouwd.

b      Een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het op de Verbeelding als zodanig aangegeven bouwvlak worden gebouwd.

c      Een hoofdgebouw mag uitsluitend worden gebouwd met in achtneming van de op de Verbeelding voor de bebouwingstypologie aangegeven bouwaanduiding ‘vrijstaand’.

d      De goothoogte en bouwhoogte van een hoofdgebouw alsmede van binnen het bouwvlak tegen het hoofdgebouw aangebouwde gebouwen mogen niet meer bedragen dan is aangegeven door middel van de op de Verbeelding aangegeven aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

e      De diepte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 14 m.

f       De afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m.

g      De dakhelling van een hoofdgebouw mag niet minder bedragen dan 35° en niet meer dan 60°.

h      De gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 60 m², onverminderd het bepaalde onder a.

i       Tegen het hoofdgebouw aangebouwde bijbehorende bouwwerken mogen de grens gelegen op een afstand van 4 m achter de achterste begrenzing van het bouwvlak niet overschrijden.

j       Gebouwen die buiten het bouwvlak worden gebouwd, mogen uit maximaal 1 bouwlaag bestaan. De goothoogte van die gebouwen mag maximaal 3,1 m bedragen. De bouwhoogte dient gelijk te zijn aan de goothoogte, tenzij in deze bouwregels anders is bepaald of daarvan kan worden afgeweken .

k      De goothoogte en de bouwhoogte van gebouwen, die buiten het bouwvlak en tegen de achtergevel van het hoofdgebouw worden aangebouwd, mogen, indien de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw meer bedraagt dan hiervoor onder j is bepaald, niet hoger zijn dan 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw.

l       Voor gebouwen, die buiten het bouwvlak en tegen de achtergevel van het hoofdgebouw worden aangebouwd, mag het dak van het hoofdgebouw met behoud van dezelfde dakhelling daarvan worden doorgetrokken, met dien verstande dat de goothoogte buiten het bouwvlak niet meer mag bedragen dan 3,1 m of, indien de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw meer bedraagt, niet meer dan 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw.

m     Een dak op gebouwen buiten het bouwvlak op het zijerf is mogelijk met een bouwhoogte van 5 m, voor zover dit gebouw op het zijerf is gelegen achter (het verlengde van) de onder i bedoelde 4 m-grens. Bij ligging voor deze grens (richting voorzijde van het perceel) mogen alleen gebouwen buiten het bouwvlak met een plat dak (goot,- en bouwhoogte gelijk en maximaal 3,1 m hoog) worden gebouwd.

n      De goothoogte van vrijstaande gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m.

o      De bouwhoogte van vrijstaande gebouwen mag niet meer bedragen dan 5 m, met dien verstande dat bij ligging voor de 4 m-grens als bedoeld onder i alleen gebouwen met een plat dak mogen worden gebouwd.

p     Een lichtstraat is aan de achterzijde mogelijk tegen de achtergevel van het hoofdgebouw vanaf de aanbouw, mits de lichtstraat maximaal 1,2 meter diep is en een hellingshoek heeft van maximaal 45°.

q      In afwijking van de eis van een plat dak is bij een serre aan de achtergevel van het hoofdgebouw een schuine glazen dakconstructie toegestaan, waarbij het bevestigingspunt van het glazen dak aan de achtergevel van het hoofdgebouw van de woning maximaal 3,5 m hoog mag zijn, met dien verstande dat de goothoogte buiten het bouwvlak niet meer mag bedragen dan 3,1 m of, indien de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw meer bedraagt, niet meer dan 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw.

 

4.2.3       Uitbreidingen voor de voorgevellijn

Voor de voorgevellijn mogen uitbreidingen (zoals erkers) worden gebouwd in de Tuin (T) bestemming, waarbij moet worden voldaan aan de volgende bepalingen:

a      De diepte van een uitbreiding aan de voorgevel mag maximaal 1/3 bedragen van de breedte van de uitbreiding.

b      De diepte van de uitbreiding aan de voorgevel mag ten hoogste 1,5 m bedragen.

c      De uitbreiding omvat slecht één bouwlaag.

d      De breedte van de uitbreiding aan de voorgevel bedraagt ten hoogste de helft (50%) van de voorgevelbreedte van de woning.

e      De goothoogte van de uitbreiding aan de voorgevel bedraagt ten hoogste 3 m.

f       De afstand van de voorkant van de uitbreiding of het bijgebouw tot het openbaar gebied is minimaal 2 m.

 

4.2.4       Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

a      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen binnen en buiten het bouwvlak, worden gebouwd.

b      De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen, zoals een tuinmuur, mag niet meer bedragen dan 1 m, met dien verstande dat deze hoogte achter de voorgevelrooilijn 2 m mag bedragen.

c    Voor het bouwen van overkappingen gelden de volgende bepalingen:

1   De oppervlakte mag maximaal 20 m2 bedragen.

2   De hoogte voor aangebouwde overkappingen mag maximaal 3,1 m bedragen, maar indien de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw hoger is, mag de goothoogte van de overkapping maximaal de hoogte hebben van die eerste bouwlaag (bovenkant van de plafondlaag).

3   De hoogte van vrijstaande overkappingen mag niet meer dan 3 m bedragen.

4   De afstand tot de voorgevel van de woning mag niet minder dan 1 m bedragen.

d      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

4.3          Afwijking bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.2.2 onder o, voor het bouwen van een gebouw met een kap, met dien verstande dat het gebouw dient te zijn gelegen vóór de doorgetrokken lijn van de in lid 4.2.2 onder i bedoelde 4 m-grens en tussen (het verlengde van) de voorgevel en (het verlengde van) de achtergevel van het hoofdgebouw, met dien verstande dat de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend na een bindend advies van het onafhankelijke stedenbouwkundige bureau dat voor het desbetreffende gebied is aangesteld.

 

4.4          Specifieke gebruiksregels

Binnen de bestemming ‘Wonen’ is de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep toegestaan, mits:

a    niet meer oppervlakte dan 1/3 deel van de oppervlakte van de begane grondlaag van het legaal gerealiseerde hoofdgebouw en van de legaal gerealiseerde bijbehorende bouwwerken in gebruik zal zijn voor de uitoefening van dit beroep;

b    de beroepsuitoefening uitsluitend geschiedt door een bewoner van de desbetreffende woning;

c    er geen detailhandel plaatsvindt;

d.   het aan-huis-verbonden beroep mag geen nadelige invloed hebben op de afwikkeling van het verkeer en/of leiden tot een onevenredige parkeerdruk.