Ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - molenbiotoop’ dienen het behoud en het herstel van een goede windvang van een nabijgelegen molen te worden gegarandeerd. Om dit te kunnen bewerkstelligen gelden de volgende regels:
a
Ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - molenbiotoop’, gelegen tot een afstand
van
1
de bouwhoogte nieuwe bouwwerken, die in dit deel
van de molenbiotoop worden gebouwd, niet meer mag bedragen dan
b
Op meer dan
1 in dit deel van de molenbiotoop bouwwerken zijn toegelaten met een bouwhoogte van niet meer dan 1/50e van de afstand, gemeten tussen het bouwwerk en de molen;
c In afwijking van het bepaalde onder a en b is bebouwing met een grotere hoogte in de volgende gevallen toegestaan:
1 Het betreft een bouwwerk met een bestaande grotere hoogte; of
2 Het betreft een bouwwerk, dat gezien vanuit de molen aan de achterzijde van bestaande bouwwerken wordt opgericht, en waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a De hoogte en breedte blijft binnen de contouren (hoogte, breedte) van de bouwwerken waarachter deze wordt opgericht;
b
Het bouwwerk wordt aan een bestaand bouwwerk
gebouwd dan wel vrijstaand opgericht binnen een afstand van ten hoogste
c Het vloeroppervlak van krachtens deze bepaling opgerichte bouwwerken mag in totaal niet meer bedragen dan 10% van de bouwwerken waarachter wordt gebouwd;
d Het oprichten van een bouwwerk is uitsluitend toegestaan, voor zover dit mogelijk is op basis van de overige voor deze bestemming geldende bestemming.
a Het is verboden aanwezig te hebben:
1 Bovengrondse constructies, installaties of apparatuur;
2 Beplanting in de vorm van bomen, heesters of andere opgaande begroeiing;
tot een hoogte die groter is dan de hoogte die in lid 20.1.1 onder a en b als maximum is aangegeven.
b In afwijking van het bepaalde onder a is het in dat lid genoemde gebruik toegestaan indien het betreft bestaand gebruik met een grotere hoogte.
a Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.1.1 voor bebouwing op een andere locatie, met een grotere hoogte of een grotere breedte. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
1 De omgevingsvergunning kan alleen worden verleend voor zover bebouwing:
a Onder de voorwaarden als bedoeld in lid 20.1.1 onder c;
b Dan wel krachtens het bepaalde elders in deze regels en/of op de verbeelding aan de achterzijde van bestaande bebouwing of beplanting niet mogelijk is;
c Of indien de bebouwing of ander gebruik onder de voorwaarden als bedoeld in lid 20.1.1 onder c om bedrijfstechnische redenen redelijkerwijs niet mogelijk is.
2 De omgevingsvergunning kan alleen worden verleend voor bouwwerken tot in totaal een vloeroppervlak van maximaal 10% van de bebouwing waarbij wordt gebouwd;
3 Verlening van vrijstelling is uitsluitend toegestaan, voor zover het voorgenomen bouwen of gebruik mogelijk is op basis van de overige voor deze gronden geldende (bestemming(en).
b Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van:
1 Het bepaalde in lid 20.1.1 onder a en b voor het toelaten van hogere bebouwing;
2 Het bepaalde in lid 20.1.2 onder a voor een gebruik als bedoeld in dat lid voor zover met windtunnelonderzoek kan worden aangetoond dat door verlening van vrijstelling geen aantasting van de windvang optreedt. Voordat de vrijstelling wordt verleend, wordt advies ingewonnen van de vereniging De Hollandsche Molen. De vrijstelling wordt alleen opgenomen wanneer de windtunnelmethode niet reeds bij de totstandkoming van het bestemmingsplan is gebruikt.
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van bebouwing, welke gelegen is ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - molenbiotoop’, ten behoeve van het behoud en het herstel van een goede windvang van een nabij gelegen molen.
Het is verboden op de gronden met de aanduiding ‘vrijwaringszone - molenbiotoop’ zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
1.
het aanbrengen van bovengrondse constructies,
installaties of apparatuur, voor zover het geen bouwwerken betreft, met een
hoogte van meer dan
2.
het ophogen van gronden tot een hoogte van meer
dan
3. het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande begroeiing.
Het in sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
1. het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
1. De in sub a genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien het behoud van de windvang van de molen is gewaarborgd.
2. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in sub a wint het bevoegd gezag advies in bij een ter zake deskundige instantie.