Planregels

Op deze pagina vindt u de regels behorende bij het plan Markt-Centrum e.o..

Hoofdstuk 4 Milieu en duurzaamheid

In dit hoofdstuk komen de onderwerpen met betrekking tot de kwaliteit van de leefomgeving aan de orde en die van belang zijn voor de herziening van het plangebied Markt-Centrum e.o..

 

4.1 Bodem

Wettelijk is bepaald dat een vergunningsplichtig bouwwerk niet mag worden gebouwd op een zodanig verontreinigd terrein, dat er schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Bij relevante nieuwbouw zal voorafgaand aan het verlenen van de omgevingsvergunning moeten worden aangetoond dat de bodem schoon is.

 

Historische bebouwing

De bebouwing langs de Markt, de Oude Bredaseweg en in mindere mate de zijstraten daarvan, behoort tot de historische bebouwing van Etten-Leur. Het is niet ongebruikelijk dat de bovengrond in oude woonkernen in enige mate is verontreinigd met zware metalen (met name lood en zink) en/of PAK. Bij diverse percelen aan de Markt en Oude Bredaseweg is een dergelijke verontreiniging ook daadwerkelijk analytisch vastgesteld.

Gesteld kan worden dat in oude woonkernen sprake is van een diffuus verontreinigde toplaag. Het betreft vaak een ophooglaag als gevolg van afval en verbrandingsresten die in het verleden op het eigen terrein werden gestort. Deze verontreinigingen in die laag zijn niet mobiel in de bodem en niet vluchtig. Wanneer de bodem is afgeschermd, dus geen rechtstreeks contact met mensen mogelijk is (bijvoorbeeld door verharding), dan bestaat er geen gevaar voor de volksgezondheid.

 

Olietanks

Een aantal gebouwen in het plangebied is in het verleden verwarmd met huisbrandolie. Als gevolg daarvan is de bodem (boven- en/of ondergrond) plaatselijk verontreinigd met minerale olie. Omdat de meeste locaties van boven- en ondergrondse tanks bij de gemeente bekend waren, is via gemeentelijke acties werk gemaakt van sanering van de olietanks en van de gevallen van ernstige bodemverontreiniging. Het is niet uit te sluiten dat plaatselijk nog licht tot matig verhoogde gehalten minerale olie in de bodem aanwezig zijn.

 

Beperkingen

Het is aan te bevelen om de grond nabij woningen in de historische kern niet te gebruiken voor het telen van voedingsgewassen. Verder verdient het aanbeveling om verontreinigde ophooglagen te verharden.

 

Verontreinigde locaties

Bij de gemeente zijn er binnen het plangebied drie verontreinigde locaties bekend.

  1. Dreef 52-54: Op het achterterrein van deze locatie is een ernstig geval van bodemverontreiniging met minerale olie aanwezig. De verontreiniging heeft zich verspreid naar perceel Bruininkhuizen 1. Voor deze locatie is er geen saneringsurgentie.

  2. Dreef 56-58: (voormalig tankstation). Zowel in de grond als in het grondwater is er een ernstige verontreiniging met minerale olie en aromaten aanwezig. Grond- en grondwaterverontreinigingen zijn zintuiglijk en analytisch voldoende ingekaderd. Vanwege de aanwezigheid van een drijflaag is sprake van actuele verspreidingsrisico's. Het gebied moet voor 2015 zijn gesaneerd.

  3. Markt 81-83 (voormalige chemische wasserij). Uit onderzoek (2012) blijkt dat de grond niet is verontreinigd, maar dat circa 600 m3 grondwater (tot 10 m-mv) wel sterk is verontreinigd met vluchtige gechloreerde koolwaterstoffen (VGK). Is er geen sprake van onaanvaardbare ecologische en verspreidingsrisico’s, maar er zijn mogelijk wel humane risico’s als gevolg van uitdamping. Hier wordt nader onderzoek naar verricht. De provincie Noord-Brabant zal een beschikking opstellen waarin het oppompen van grondwater, zonder een goedgekeurd saneringsplan, verboden wordt. Omdat er geen sterke grondverontreiniging aanwezig is, zullen de betrokken percelen niet kadastraal worden aangetekend.

 

Bodemkwaliteitskaart

Volgens de ‘Bodemkwaliteitskaart regio Brabant’ (Oranjewoud, rapportnummer 233441 d.d. 19 oktober 2011) voldoet de bovengrond in het centrum van Etten-Leur aan de kwaliteitsklasse “Wonen” van het Besluit bodemkwaliteit. Dat betekent dat de bodem in het plangebied, met uitzondering van de bovenstaande bekende gevallen van bodemverontreiniging en de bodem rond historische bebouwing, geschikt is voor ‘wonen met tuin’.

Vertaling in het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan heeft betrekking op een actualisering van de bestaande planologische situatie. Uit de bodemkwaliteitskaart komt naar voren dat de gronden geschikt zijn voor de huidige functie. Voor nieuwe situaties zal onderzoek naar de bodemkwaliteit voor het verlenen van een omgevingsvergunning noodzakelijk zijn.

 

4.2 Geluidhinder

De mate waarin het geluid, dat veroorzaakt wordt door verkeer en industrieterreinen, het woonmilieu mogen belasten is geregeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder. Daarnaast legt de Wet milieubeheer beperkingen aan bedrijven op.

In de Wet geluidhinder is bepaald dat voor locaties waar geluidsgevoelige bestemmingen kunnen worden gerealiseerd of verkeersontwikkelingen plaatsvinden, de geluidsbelastingen bepaald dienen te worden binnen de zones behorende bij verkeerswegen, spoorwegen en industrieterreinen. Geluidszones zijn aandachtgebieden waarbinnen in principe akoestisch onderzoek moet plaatsvinden. In dit plangebied kunnen weg- en spoorweglawaai relevant zijn. Er liggen geen geluidszones vanwege industrieterreinen over het plangebied.

 

Wegverkeerslawaai

In de Wetgeluidhinder (Wgh) is geregeld dat iedere weg in beschouwing dient te worden genomen tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor een weg een maximum rijsnelheid van 30 kilometer per uur geldt. De meeste wegen in het plangebied hebben een maximale snelheid van 30 kilometer per uur en hebben dus geen zonering.

De Anna van Berchemlaan, Spoorlaan en het gedeelde van de Markt, gelegen tussen de Spoorlaan en de Hoevenseweg, zijn uitzonderingen. Hier geldt een maximale snelheid van 50 kilometer per uur, hier geldt een aandachtsgebied van 200 meter.

In beginsel geldt dat de geluidsbelasting van binnen stedelijke wegen op nieuwe woningen niet meer mag bedragen dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB (Lden). De maximale ontheffingswaarde voor nieuwe woningen bedraagt 63 dB. Een verhoging boven de 63 dB is in geen geval mogelijk.

 

Spoorweglawaai

Het plangebied is gedeeltelijk gelegen binnen de invloedssfeer van de spoorlijn Roosendaal-Breda. Het aandachtsgebied van het spoor bedraagt 500 meter.

De hoogst toelaatbare geluidsbelasting voor woningen bedraagt 55 dB en voor andere geluidsgevoelige objecten 53 dB. De maximale ontheffingsgrens bedraagt 68 dB.

 

Industrielawaai

Het plangebied ligt meer dan 500 meter van het bedrijventerrein Vosdonk en valt zodoende buiten de toetsingszone van het (gezoneerde) bedrijventerrein. Voor bedrijven op niet gezoneerde (industrie) gebieden geldt dat, via het vergunningentraject dan wel via de algemene regels (activiteitenbesluit), aan de vereiste grenswaarden voor geluid voldaan wordt.

 

Verwerking in het bestemmingsplan

Het voorliggende bestemmingsplan is een consoliderend bestemmingsplan en maakt geen nieuwbouw, grote ontwikkelingen en nieuwe (spoor) wegen mogelijk. Dit houdt in dat geen toetsing aan de grenswaarden hoeft plaats te vinden. Een akoestisch onderzoek kan daarom achterwege blijven. Indien binnen het plangebied woningen dan wel andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zones van de betreffende wegen of spoorweg worden geprojecteerd, dient de geluidsbelasting vanwege deze wegen of spoorweg op het bouwplan inzichtelijk gemaakt te worden.

 

4.3 Externe veiligheid

Het externe veiligheidsbeleid is gericht op de beperking en/ of beheersing van de risico's als gevolg van opslag en verwerking van gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het uitgangspunt van het beleid is dat burgers voor de veiligheid van hun omgeving mogen rekenen op een basis beschermingsniveau (Plaatsgebonden Risico). Daarnaast moet de kans op een groot ongeluk met meerdere slachtoffers (GroepsRisico) worden afgewogen en verantwoord bij een toename van het aantal personen binnen het invloedsgebied.

 

Inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) schrijft voor om - in geval van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen een invloedsgebied - te toetsen aan risiconormen (plaatsgevonden risico) en het groepsrisico te verantwoorden bij een toename van het van het aantal personen. Daarnaast is ook bij het opnieuw bestemmen van een bestaande situatie een toetsing aan de risiconormen voor het plaatsgebonden risico noodzakelijk. Het gaat daarbij om de omgeving van bijvoorbeeld LPG-tankstations, chemische fabrieken en bedrijven waar veel verpakte gevaarlijke stoffen worden opgeslagen.

Aanvullend zijn in het Vuurwerkbesluit en het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen (bijvoorbeeld vuurwerkverkooppunten en propaangastanks tot 13 m3) moeten worden aangehouden.

 [image]

Afbeelding 9. Uitsnede risicokaart (bron: Risicokaart Nederland)

 

Bevi Inrichtingen

Uit de uitsnede van de risicokaart blijkt dat er zich binnen of nabij het plangebied één Bevi inrichtingen, zwembad "de Banakker", bevindt.

 

Overige risicorelevante inrichtingen

Er bevinden zich geen andere risicorelevante bedrijven binnen het bestemmingsplangebied, waarvoor veiligheidsafstanden zijn opgenomen in het Vuurwerkbesluit en het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (Barim) en die gewaarborgd dienen te worden in het bestemmingsplan.

 

Nieuwvestiging van risicorelevante bedrijven

Overeenkomstig het gestelde in de Beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente is geborgd dat nieuwsvestiging van risicorelevante bedrijven binnen de bestemming "Bedrijf" niet mag plaatsvinden.

 

Transport gevaarlijke stoffen

Voor de omgeving van transportroutes en buisleidingen van het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn een aantal circulaires van belang, die te zijner tijd worden vervangen door AMvB’s waarin risiconormen en een verantwoordingsplicht worden verankerd. De circulaire "Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" (Rnvgs) schrijft ook voor om -in geval van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen het invloedsgebied- te toetsen aan risiconormen (plaatsgebonden risico) en het groepsrisico te verantwoorden bij een toename van het aantal personen.

 

Spoor Breda - Roosendaal

Het plangebied grenst aan de spoorlijn Breda - Roosendaal waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Uitgegaan kan worden van een afwegingszone van 200 meter aan weerszijden van het spoor, waarbinnen externe veiligheid, bij nieuwe ontwikkelingen, nader moet worden bezien. Dit bestemmingsplan omvat geen herontwikkelingen binnen deze zone. Externe veiligheid ten aanzien van het spoor hoeft derhalve dan ook niet verder in beeld te worden gebracht.

 

Buisleidingen

Ten noorden van het plangebied (langs het spoor ) ligt een aardgastransportleiding van de Gasunie. Deze buisleiding heeft een uitwendige diameter van 6.26 inch (159 mm) en een inwendige diameter van 5,91 inch ( 150 mm). De maximale werkdruk bedraagt 40 bar.

In 2007 is het Registratiebesluit externe veiligheid in werking getreden op basis waarvan risicogegevens van buisleidingen worden geregistreerd en vrijgegeven. De gegevens over de buisleiding zijn te vinden op de risicokaart. Hieruit blijkt dat de Plaatsgebonden risico (PR) – contour van de onderhavige aardgastransportleiding op de buis ligt (dus 0 meter). Er mogen dan ook geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen deze contour aanwezig zijn.

Op grond van artikel 12 Bevb dient het groepsrisico (GR) te worden verantwoord. Omdat sprake is van een consoliderend bestemmingsplan is er geen sprake van een toename van het groepsrisico. Er kan dan ook worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR.

De buisleiding loopt langs en door een gemiddelde woonwijk met een gemiddelde dichtheid (ca. 60 personen per hectare). Voor het groepsrisico is voorts van belang de inventarisatieafstand en deze bedraagt volgens Bijlage 6 van het ‘Handboek buisleiding in bestemmingsplannen’ voor de onderhavige situatie 70 meter. Deze afstand geldt aan weerszijden van de leiding. Uit berekeningen van de Gasunie blijkt dat van de onderhavige aardgastransportleiding de PR-contour op de buis ligt en dat het berekende groepsrisico ruim beneden de oriënterende waarde ligt.

De personen in de inventarisatieafstand zijn in het algemeen zelfredzaam, er zijn geen groepen die als verminderd zelfredzaam kunnen worden aangemerkt aanwezig. Binnen het invloedsgebied is geen hoogbouw aanwezig. Er zijn voldoende vluchtroutes van de risicobron af gericht. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid zijn daarmee goed te noemen.

Ten aanzien van de bestrijdbaarheid geldt dat het plangebied goed bereikbaar is voor hulpdiensten. Externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering.

 

Vertaling in het bestemmingsplan

Ingevolge artikel 14 Bevb dient een bestemmingsplan de ligging weer te geven van de in het plangebied aanwezige buisleidingen alsmede de daarbij behorende belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding. De belemmeringenstrook bedraagt ten minste vijf meter aan weerszijden van een buisleiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding. Zowel de buisleiding als de bijbehorende belemmeringenstrook vallen buiten het plangebied. Het voorliggende bestemmingsplan zal daarom geen regels bevatten ten aanzien van de bescherming van de buisleiding. Ten aanzien van de het aspect inrichtingen is er in het bestemmingsplan een beperking voor het vestigen van Bevi inrichtingen en LPG-tankstations opgenomen.

 

4.4 Milieuzonering

Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en gevoelige bestemmingen zoals woningbouw kan de overlast ten gevolge van deze activiteiten zo laag mogelijk worden gehouden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen in de directe omgeving van een bedrijf of andersom.

In het plangebied ligt de bestaande situatie al geruime tijd vast en daarmee ook de afstand tussen de bedrijvigheid en de gevoelige bestemmingen.

 

Bedrijven

Ten behoeve van het voorliggende plan zijn alle in het plangebied aanwezige bedrijven geïnventariseerd. Verreweg de meeste bedrijven in het plangebied zijn winkels of kantoren en passen in de ruimtelijke uitstraling van het plangebied.

Er zijn twee bedrijven in het plangebied aanwezig die een zwaardere milieucategorie kennen.

  1. Textielreiniging De Baronie, Spoorlaan 9

Het betreft een natwasserij/strijkerij en geen chemische wasserij (SBI code 96011) en valt in de milieucategorie 3.1. Voor dergelijke bedrijven geldt een minimale afstand van 50 meter ten opzichte van omliggende woningen. Omdat er sprake is van een gemengd omgevingstype (situering langs spoorlijn) mag de afstand met een stap worden verlaagd naar 30 meter. Binnen deze toetsingsafstand liggen enkele woningen. Dit betekent dat dit bedrijf op deze locatie onwenselijk is, het heeft de voorkeur om dit bedrijf te verplaatsen naar een bedrijventerrein.

  1. Smederij en constructiewerkplaats, Markt 89

De activiteiten van dit bedrijf staan weliswaar op een laag pitje, maar er is nog steeds sprake van deze activiteiten. De activiteiten vallen onder Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen (SBI code 255, 331). Voor dergelijke bedrijven geldt een minimale afstand van 100 meter ten opzichte van omliggende woningen. innen deze toetsingsafstand liggen verschillende woningen. Dit betekent dat dit bedrijf op deze locatie onwenselijk is, het heeft de voorkeur om dit bedrijf naar een bedrijventerrein te verplaatsen.

 

Vertaling in het bestemmingsplan

Het voorliggende bestemmingsplan is een consoliderend bestemmingsplan en maakt geen nieuwe milieuhinderende dan wel milieugevoelige situaties mogelijk. Bestaande rechten zijn daar waar dit mogelijk is gerespecteerd. Daar waar bestaande milieuhinderende activiteiten voorkomen, maar deze vanuit een goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, zijn deze activiteiten door middel van een specifieke functie aanduiding toegestaan.

 

 

4.5 Luchtkwaliteit

In de Wet luchtkwaliteit 2007 zijn voor een aantal stoffen grenswaarden opgenomen. Bestemmingsplannen worden aan deze normen getoetst. Bronnen van luchtverontreiniging zijn enerzijds de achtergrondwaarde en anderzijds industriële bronnen en verkeer. In en om het betreffende gebied zijn geen industriële bronnen aanwezig.

 

Vertaling in het bestemmingsplan

Het voorliggende bestemmingsplan heeft een consoliderend karakter en maakt geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen mogelijk. De toename van verkeer ten gevolge incidentele vervangende nieuwbouw zal dermate beperkt zijn dat als gevolg daarvan de luchtverontreiniging niet noemenswaardig toe zal nemen. Een berekening is gezien de beperkte nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden achterwege gelaten. Gezien het feit dat het bestemmingsplan consoliderend van aard is en er geen grootschalige ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt is er sprake van een ‘niet in betekende mate (NIBM)-situatie’.

 

4.6 Flora en fauna

Flora en faunawet en Natuurbeschermingswet 1998

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van planten- en diersoorten. In deze wet zijn EU-richtlijnen voor de bescherming van soorten opgenomen (Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn). De doelstelling van de wet is de bescherming en behoud van in het wild levende planten en dieren. Het uitgangspunt van de wet is ‘nee, tenzij’. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten zonder ontheffing in principe verboden zijn.

De Natuurbeschermingswet 1998 is gericht op gebiedsbescherming. De wet is op 1 oktober 2005 gewijzigd en sindsdien zijn de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt. De volgende gebieden worden aangewezen en beschermd op grond van deze wet:

  • Natura 2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden);

  • Beschermde natuurmonumenten;

  • Wetlands.

Het plangebied is niet aangewezen als, of in de directe nabijheid van een dergelijk aangewezen gebied gelegen.

Het is van belang bij de ruimtelijke planvorming om vooraf te onderzoeken of en welke beschermde dier- en plantsoorten voorkomen, wat hun beschermingsstatus is en wat de effecten zijn van de ingreep op het voortbestaan van de gevonden soorten. Het voorliggende bestemmingsplan is een conserverend bestemmingsplan en maakt geen grootschalige herontwikkelingen mogelijk. Het plangebied betreft een gebied met volop bestaande menselijke activiteiten en verstoringen. Het is daarmee niet waarschijnlijk dat er binnen dit plangebied concentraties van beschermde plant- en diersoorten voorkomen. Voor zover die soorten wel voorkomen zal er ten gevolge van de vaststelling van dit bestemmingsplan geen verstoring optreden. De Flora en faunawet blijft daarnaast nog steeds wel van toepassing op activiteiten die binnen het plangebied zullen/kunnen plaatsvinden.

 

4.7 Waterhuishoudkundige aspecten

Brabantse Delta

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het gaat dan om het waterkwantiteit en -kwaliteitsbeheer, de waterkeringzorg, waterzuivering, het grondwaterbeheer, het waterbodembeheer en vaak ook het scheepvaartbeheer.

Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het waterbeheersplan 2010-2015, wat is afgestemd op Europees, nationaal en provinciaal beleid. Speerpunten uit het waterbeheerplan zijn veiligheid, droge voeten, voldoende water, gezonde natuur, schoon water, genieten van water en het waterschap als calamiteitenorganisatie.

Het waterschap heeft in een toetsingskader RO "De ruimte blauw geordend" aangegeven wat de ruimtelijke consequenties zijn van het waterbeleid.

Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een Watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren, De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de "Beleidsregel hydraulische randvoorwaarden 2009".

Duurzaam waterbeheer

Duurzaam stedelijk waterbeheer staat de laatste jaren steeds meer in de belangstelling. Specifieke problemen als (grond)wateroverlast en, door vervuiling, een slechte kwaliteit van het oppervlaktewater binnen de bebouwde kom vormen hiervoor een directe aanleiding. Daarnaast kent water in het stedelijke gebied verschillende potenties zoals drager van ecologie, landschap of recreatie. In het verleden was het waterbeheer volgend aan de ruimtelijke ordening, tegenwoordig maakt het thema water integraal onderdeel uit van de planvorming. In het kader van duurzaam stedelijk waterbeheer wordt onder meer gestreefd naar:

  1. een minimumkwaliteit van het oppervlaktewater. Hiervoor dient de vuiluitworp vanuit rioolstelsels te worden gereduceerd, bijvoorbeeld door meer water te bergen in het rioolstelsel of door relatief schoon water af te koppelen van de riolering. Minder vervuiling van water kan mede worden bereikt door het voorkomen dat regenwater verontreinigd raakt, bijvoorbeeld door geen bouwmaterialen toe te passen die het water verontreinigen;

  2. het voorkomen van wateroverlast. De meest duurzame oplossing om wateroverlast tegen te gaan is creëren van meer berging ofwel ruimte voor water;

  3. zorgvuldig en zuinig watergebruik. Het gebruik van drinkwater kan worden gereduceerd door waterbesparende maatregelen te treffen dan wel door niet voor alle toepassingen gebruik te maken van drinkwater, bijvoorbeeld door regenwater te gebruiken voor toiletspoeling;

  4. een meer natuurlijk neerslagafvoerpatroon. Regenwater wordt daarbij zoveel mogelijk vertraagd via de bodem afgevoerd naar het oppervlaktewater en niet via de riolering naar de awzi en/of direct naar het oppervlaktewater;

  5. de realisatie van natuurvriendelijke oevers in het stedelijke gebied.

 

Verder wordt er geadviseerd om gebruik te maken van milieuvriendelijke materialen en dus het achterwege laten van uitlogende materialen zoals lood, koper, zink en zacht PVC. De toe te passen bouwmaterialen dienen getoetst te worden aan het Bouwbesluit. Dit is een landelijke regeling. De wetgever biedt geen mogelijkheden om vanwege de mogelijke uitloging van materialen, aanvullende eisen te stellen ter bescherming van bv. het milieu. Derhalve kan op dit onderwerp uitsluitend in de adviserende sfeer geprobeerd worden om de toepassing van dergelijke materialen tegen te gaan. In het plangebied komen geen waterlopen of andere waterpartijen voor.

 

4.8 Archeologie

In Europees verband is het zogenaamde Verdrag van Malta tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Om dit te laten plaatsvinden wordt, naast de in ontwikkeling zijnde regelgeving en beleid, een economische factor toegevoegd. De kosten voor het zorgvuldig omgaan met het bodemarchief, dus de kosten voor inventarisatie, (voor)onderzoeken, bodemonderzoek en documentatie, worden door de initiatiefnemer betaald. Archeologie wordt een vast onderdeel van de planvoorbereiding van ingrepen in en om de bodem. Plannen worden getoetst aan het belang van het behoud van het archeologisch erfgoed en de consequenties voor het archeologisch bodemarchief worden nagegaan. Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht geworden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De eigen rol van de overheden is daarmee officieel. Gemeenten moeten rekening houden met archeologie bij nieuwe bestemmingsplannen. Provincies kunnen archeologische attentiegebieden aanwijzen waarvoor gemeenten de bestemmingsplannen moeten aanpassen.

Samen met de regioarcheoloog is vervolgens besloten te komen tot gemeentelijk beleid ten aanzien van archeologische monumentenzorg. Als basis hiervoor dient een actuele archeologische verwachtingskaart, die in opdracht van de gemeente Etten-Leur in 2008-2009 door RAAP Archeologisch Adviesbureau is opgesteld. Tevens is door RAAP op basis van de verwachtingskaart een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld en voorzien van voorstellen voor het vast te stellen archeologiebeleid. In vergelijking met de oude kaart heeft de actuele kaart de laatste archeologische stand van zaken, de actuele archeologische inzichten en de historisch geografische en bouwkundige waarden in zich verenigd. Hiermee wordt beoogd voor het grondgebied van de gemeente Etten-Leur meer inzicht te verkrijgen in de samenhang tussen de cultuurhistorische waarden en de landschappelijke basis. De cultuurhistorische waarden- en archeologische verwachtingskaart vormt in combinatie met de beleidsadvieskaart het uitgangspunt voor het vast te stellen archeologiebeleid van de gemeente Etten-Leur, dat uiteindelijk in de archeologische beleidskaart wordt verbeeld. Na vaststelling is de beleidskaart leidend en behoeft de CHW of IKAW voor het aspect archeologie niet meer te worden geraadpleegd voor lokale projecten.

Op 11 oktober 2010 heeft de gemeenteraad van Etten-Leur een actualisatie van het archeologiebeleid, de archeologische beleidskaart en erfgoedverordening vastgesteld.

 

Plangebied

Volgens de gemeentelijke archeologische beleidskaart komen in het plangebied de volgende archeologische beleidsgebieden voor.

Historische kernen met een hoge archeologische verwachting (oranje)

De historische bewoningskernen kunnen vanwege hun (verwachte) rijkdom aan archeologische resten elk afzonderlijk beschouwd worden als één grote archeologische vindplaats. In deze zones dienen bij voorkeur geen werkzaamheden te worden uitgevoerd die tot fysieke aantasting van de (verwachte) archeologische waarden leiden. Het beleid is dus gericht op behoud van de bestaande situatie. Bij een te verstoren gebied groter dan 100m2 met bodemingrepen dieper dan ca. 40 cm -Mv dient vroegtijdig archeologisch vooronderzoek plaats te vinden in de vorm van een bureauonderzoek eventueel aangevuld met een verkennend booronderzoek teneinde meer inzicht te krijgen in de aard van de verwachte archeologische resten en de mate van eventuele bodemverstoring. Op basis van de resultaten van dit onderzoek dient het bevoegd gezag een beslissing te nemen ten aanzien van eventueel vervolgonderzoek.

Waarde onbekend

In deze gebieden ontbreken vooralsnog de benodigde gegevens voor het opstellen van een archeologische verwachting. In geval van een te verstoren gebied groter dan 2500 m2 met bodemingrepen dieper dan 40 cm -Mv, dient vroegtijdig archeologisch onderzoek plaats te vinden in de vorm van een bureau- en verkennend booronderzoek teneinde voldoende gegevens te verzamelen om een archeologische verwachting op te kunnen stellen.

Reeds onderzochte gebieden (zeeblauw)

In de reeds onderzochte gebieden is het te doorlopen traject afhankelijk van de resultaten van het uitgevoerde en het besluit dat het bevoegd gezag op basis daarvan heeft genomen. Aangezien besluiten uit het verleden mogelijk gedateerd zijn, wordt voor alle onderzochte gebieden in zijn algemeenheid aanbevolen eerst contact op te nemen met de coördinator voor archeologie en monumentenzorg van de gemeente Etten-Leur.

Ontgronde en afgegraven gebieden (groen met rood omrand)

Voor alle gebieden die op de kaart zijn aangegeven als ontgrond of afgegraven, geldt dat geen archeologisch onderzoek nodig is.

 

Vertaling in het bestemmingsplan

De verschillende archeologische beleidsgebieden zijn op basis van de het geldende beleid ten aanzien van bodemingrepen vertaald naar de dubbelbestemming “Waarde – Archeologie” waarden met het bijbehorende beschermingsregime. Voor het omzetten van de beleidskaart naar de dubbelbestemming is de volgende tabel gehanteerd.

 [image][image]

figuur 10. Vertaling archeologiebeleid

 

Archeologische beleidsgebieden

Dubbel bestemming

“Historische kernen met een hoge archeologische verwachting”

Waarde – Archeologie 1

“Waarde onbekend”

Waarde – Archeologie 3

“Onderzoeksmelding”

Geen bescherming middels regeling

Ontgronde en afgegraven gebieden (groen met rood omrand)

Geen bescherming middels regeling

 

Om deze reden zijn er twee dubbelbestemmingen “Waarde – Archeologie 1” en “Waarde – Archeologie 3” opgenomen.

 

4.9 Historische stedenbouw

Historische stedenbouw is de combinatie van de historisch gegroeide ruimtelijke structuur en de historische bebouwing. Het kan hierbij gaan om een gehucht, dorp, stad, woonwijk of industrieel complex. De historische kern van Etten (De Markt) is op de provinciale Cultuurhistorische Waarde Kaart aangeduid als "Historische Stedenbouw" van zeer hoge waarde. Deze oorspronkelijk Kasteelnederzetting (Hof ten Houte), heeft zich door zijn gunstige ligging in loop de jaren ontwikkeld tot markante, noord-zuidgerichte baan/weg nederzetting (Markt). Etten wordt voor het eerst vermeld in 1261 en vormde toen al een aanzienlijke nederzetting die zich ontwikkelde ten westen van de hoger gelegen "Banakker. Naast Hof ten Houte bevond zich in Etten nog een versterkt huis dat later werd verbouwd tot het statige omgrachte "Huis de Nobenaer". Omstreeks 1827 is het huis gesloopt en uit het stadsbeeld verdwenen. Resten van het huis zijn in 1964 waargenomen en gedocumenteerd. De resten bevinden zich niet binnen het plangebied.

 

Vertaling in het bestemmingsplan

Gezien de zeer hoge historisch stedenbouwkundig waarde van de Markt is er gekozen om de aanwezige waarden te beschermen met een relatieve bouw- en goothoogte. Door middel van het hanteren van een gevellijn wordt de ligging van de voorgevel bepaald.

 

4.10 Monumenten en karakteristieke bebouwing

Monumenten

In het plangebied komen 37 rijks- en 17 gemeentelijke monumenten voor. De monumenten bestaan, behalve uit verschillende gebouwen ook uit diverse stoeppalen aan de Markt en Het Heilig Hartbeeld voor de Lambertuskerk. Een overzicht van alle in het plangebied aanwezige monumenten is te vinden in bijlage 1.

Karakteristieke panden

Naast de bovenstaande monumenten zijn er ook een groot aantal karakteristieke panden in het plangebied aanwezig. Karakteristieke panden zijn panden die beeldbepalend zijn, maar welke (nog) geen monumentale status toegewezen hebben gekregen. In totaal zijn er binnen het plangebied 45 karakteristieke panden opgenomen. Een lijst van karakteristieke panden is in bijlage 1 opgenomen.

Vertaling in het bestemmingsplan

Het voorliggende bestemmingsplan betreft een consoliderend bestemmingsplan, er worden met dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De verschillende gemeentelijke- en rijksmonumenten worden door de gemeentelijke erfgoedverordening en de Monumentenwet beschermd. Een specifieke regelingen voor het beschermen van deze cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan is daarom niet noodzakelijk. De aanwezige karakteristieke panden worden echter niet door de gemeentelijke erfgoedverordening of Monumentenwet beschermd, maar om deze karakteristieke waarden te beschermen wordt er in het bestemmingsplan een specifieke regeling opgenomen.