Sportcomplex de Banakker

Op deze pagina vindt u de regels en de toelichting behorende bij het plan Sportcomplex de Banakker.

HOOFDSTUK 4 MILIEU EN DUURZAAMHEID

 

4.1 Archeologie

In 1992 sloot de Raad van Europa het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed, ook wel het Verdrag van Valetta of Verdrag van Malta genoemd. Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht geworden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd en dient er bij de ontwikkeling van een bestemmingsplan rekening gehouden te worden met archeologie. Het bevoegd gezag ten aanzien van de archeologische erfgoedzorg is grotendeels bij de gemeentelijke overheden komen te liggen. Samen met de regioarcheoloog is daarom besloten om te komen tot gemeentelijk beleid ten aanzien van archeologische monumentenzorg.

 

Het archeologiebeleid van de gemeente Etten-Leur is vastgelegd in de Archeologische beleidskaart. Deze kaart is op 18 oktober 2010 vastgesteld. Vanaf dat moment hoeven de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) of Indicatieve kaart Arcehologische Waarden (IKAW) voor het aspect archeologie niet meer te worden geraadpleegd en is de gemeentelijke beleidskaart leidend bij lokale projecten.

In het beleid worden de verplichtingen en procedures ten aanzien van bodemverstorende ontwikkelingen/handelingen beschreven. De verplichtingen gelden voor degene die bodemverstorende handelingen wil gaan verrichten.

 

Aan de hand van archeologisch onderzoek wordt bepaald welke verplichtingen in concrete gevallen gelden.

 

Voor het plangebied is in 2008 reeds een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (IVO) uitgevoerd. Op grond van de bevindingen is een programma van eisen (PvE) opgesteld door de regioarcheoloog. Op grond van het PvE is in mei 2012 door archeologisch adviesbureau BAAC bv een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd (BAAC rapport A-12.0126 d.d. september 2012). Uit dit onderzoek blijkt dat in het plangebied geen behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn.

 

In oktober 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders, overeenkomstig de conclusies van het archeologisch onderzoek en het advies van de regioarcheologe, in een selectiebesluit bepaald dat er geen vervolgonderzoek nodig is. De archeologische monumentenzorg is daarmee afgerond en het plangebied kan worden vrijgegeven voor bebouwing.

 

4.2 Bodem

De bodemkwaliteit vormt een belangrijk aspect bij bouwontwikkelingen. Wettelijk is bepaald dat een vergunningplichtig bouwwerk niet mag worden gebouwd op een zodanig verontreinigd terrein dat er schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers. Indien een bodemonderzoek uitwijst dat er in de bodem wezenlijke verontreinigingen aanwezig zijn, dan dienen deze gesaneerd te worden voordat het betreffende gebied in ontwikkeling kan worden genomen. Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het dan ook van belang om inzicht te hebben in de bodemkwaliteit van het plangebied.

 

De gronden in het plangebied zijn reeds lange tijd in eigendom bij de gemeente Etten-Leur. In 2006 heeft een verkennend bodemonderzoek uitgewezen dat binnen het plangebied geen ernstige verontreinigingen aanwezig zijn. Het plangebied is na het onderzoek van 2006 in gebruik geweest als ligweide en sportveld bij het zwembad en voor het overige niet vrij toegankelijk. Gezien dit gebruik van het gebied is het niet waarschijnlijk dat als gevolg daarvan bodemverontreiniging is ontstaan en kan gesteld worden dat er geen belemmeringen zijn voor de bouw van een sportcomplex.

 

4.3 Waterhuishoudkundige aspecten

Stedelijk waterbeheer

Duurzaam stedelijk waterbeheer staat de laatste jaren steeds meer in de belangstelling. Specifieke problemen als (grond)wateroverlast en, door vervuiling, een slechte kwaliteit van het oppervlaktewater binnen de bebouwde kom vormen hiervoor een directe aanleiding. Daarnaast kent water in het stedelijk gebied verschillende potenties zoals drager van ecologie, landschap of recreatie. In het verleden was het waterbeheer volgend aan de ruimtelijke ordening, tegenwoordig maakt het thema water integraal onderdeel uit van de planvorming. In het kader van duurzaam stedelijk waterbeheer wordt onder meer gestreefd naar:

  • een ondergrens voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Hiervoor dient de vuiluitworp vanuit rioolstelsels te worden gereduceerd, bijvoorbeeld door meer water te bergen in het rioolstelsel. Minder vervuiling van water kan mede worden bereikt door te voorkomen dat regenwater verontreinigd raakt, bijvoorbeeld door geen bouwmaterialen toe te passen die het water verontreinigen;

  • het voorkomen van wateroverlast. De meest duurzame oplossing om wateroverlast tegen te gaan is creëren van meer berging of ruimte voor water;

  • zorgvuldig en zuinig watergebruik. Het gebruik van drinkwater kan worden gereduceerd door waterbesparende maatregelen te treffen dan wel door niet voor alle toepassingen gebruik te maken van drinkwater, bijvoorbeeld door regenwater te gebruiken voor toiletspoeling;

  • een meer natuurlijk neerslagafvoerpatroon. Regenwater wordt daarbij zoveel mogelijk vertraagd via de bodem afgevoerd naar het oppervlaktewater en niet via de riolering naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie en/of direct naar het oppervlaktewater;

  • de realisatie van natuurvriendelijke oevers in het stedelijke gebied.

Bij de voorgestane ontwikkelingen binnen het plangebied zullen de principes van duurzaam stedelijk waterbeheer zoveel mogelijk worden toegepast.

 

Waterhuishoudingsplan

Door bureau Tauw is op 17 november 2006 een waterhuishoudingsplan opgesteld ten behoeve van het toenmalige uitbreidingsplan “Knooppunt” (nieuw gepland cultureel centrum). De uitgangspunten in dit rapport zijn in principe nog steeds van toepassing, zij het dat voor het bepalen van de benodigde retentie de normen door het waterschap inmiddels concreet zijn vastgesteld. Op basis van deze normen is de watertoets geactualiseerd. Het doel van deze watertoets is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De meerwaarde van de watertoets is dat deze zorgt voor een vroegtijdige systematische aandacht voor het meewegen van wateraspecten in ruimtelijke plannen. Waterschap Brabantse Delta heeft met dit geactualiseerde waterhuishoudingsplan ingestemd. De brief van waterschap Brabantse Delta d.d. 30 oktober 2012 kan worden aangemerkt als formele watertoets.

Het waterhuishoudingsplan d.d. 2006, alsmede de brief van waterschap Brabantse Delta d.d. 30 oktober 2012 zijn als bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen.

 

Er treedt in de huidige situatie geen grondwateroverlast op. In de toekomstige situatie is er ook geen overlast te verwachten. Een voorwaarde is echter dat er in principe hydrologisch neutraal gebouwd dient te worden. Dit houdt onder andere in dat er zoveel mogelijk water vastgehouden dient te worden in het plangebied. Dit kan worden gerealiseerd door bijvoorbeeld het regenwater, afstromend van het verharde oppervlak, op te vangen in een retentie en/of te infiltreren in de ondergrond. Om bodemverontreinigingen door het opvangen en infiltreren van regenwater te voorkomen, mogen er geen uitlogende materialen worden toegepast.

Binnen het plangebied is het niet mogelijk om regenwater te infiltreren, aangezien de infiltratiecapaciteit van de bodem niet toereikend is. Het regenwater dient om die reden middels retentie in het plangebied te worden vastgehouden. Geadviseerd wordt om het afstromende regenwater op een nieuwe bergingsvijver/waterloop binnen het plangebied aan te sluiten, met een overstortdrempel op de bestaande waterloop langs de noordzijde van de Parklaan. Deze waterloop krijgt eveneens een retentiefunctie van de uitbreiding van het verhard oppervlak van de verbreding Parklaan. Aangezien de uiteindelijke lozing van het hemelwater plaats gaat vinden via de waterpartijen van het uitbreidingsplan Oostpoort (de waterpartijen direct aan de noordzijde van de Bredaseweg) wordt de retentie in oostelijke richting uitgebreid via het parkje aan de Europalaan. Het regenwater wordt zodoende via stuwpanden gefaseerd afgevoerd naar de Bredaseweg.

 

De binnen het plangebied te realiseren bergingsvijver/waterloop dient voldoende bergingscapaciteit te hebben. De normen en richtlijnen van de Beleidsregel hydraulische randvoorwaarden 2009 zijn toegepast. Voor het plangebied resulteert dit in een benodigde retentie van 780 m3/ha waarbij de afvoer gelimiteerd wordt tot maximaal 116 m3/ha/dag. Op basis van deze normen is berekend dat er binnen het plangebied een berging van 660 m3 dient te worden gerealiseerd. De bergingscapaciteit van de aan te leggen waterloop binnen het plangebied bedraagt 766 m3.

Een tekening met daarop aangegeven de retentievoorziening is als bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen. De toename aan verhard oppervlak bedraagt 8465 m2.
Het huishoudelijke afvalwater afkomstig van het zwembad De Banakker is onder vrijverval aangesloten op het gemengde stelsel in de Frederik van Eedenstraat. In de toekomstige situatie zal de droogweerafvoer -afhankelijk van de situering van de gebouwen- aangesloten worden op het gemengde stelsel in de Bernard van Meursstraat. Binnen het stelsel is hiervoor voldoende ruimte beschikbaar.

Het waterschap is verantwoordelijk voor het waterbeheer (waterkwaliteit en kwantiteit) binnen het plangebied. Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de Keur van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden zonder vergunning van het dagelijks bestuur te lozen op het oppervlaktewater bij een uitbreiding van het verhard oppervlak groter of gelijk aan 2000 m
2 . De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.

4.4 Flora en fauna

Het is een vereiste om inzicht te hebben in de effecten van een voorgenomen ruimtelijke ingreep op natuurwaarden. Daarom moet duidelijk zijn welke beschermde planten en dieren in, of in de nabijheid van het plangebied voorkomen c.q. verwacht mogen worden. Onderzocht moet worden wat de gevolgen van de voorgenomen ruimtelijke ingreep zijn op de (beschermde) natuurwaarden en welke maatregelen eventueel getroffen moeten worden.

 

De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in de Natuurbeschermingswet (gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (soortenbescherming).

De gebiedsbescherming heeft betrekking op de Vogelrichtlijngebieden, de habitat-

richtlijngebieden, de beschermde natuurmonumenten en de staatsnatuurmonumenten. Deze gebieden liggen op een dermate ruime afstand van het plangebied dat effecten op de natuur daar niet merkbaar zullen zijn.

 

De Flora- en faunawet (soortenbescherming) heeft betrekking op alle beschermde soorten planten en dieren.

Op basis van een flora- en faunaonderzoek uit 2007 is in 2008 van het ministerie van LNV ontheffing verkregen voor verwijdering van alle beplanting rondom het terrein van zwembad De Banakker. De ontheffing is geldig tot en met 31 december 2013.

Door Arcadis is in 2012 een actualiserend natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Bij dat onderzoek is bekeken of er zich na 2007 nog nieuwe soorten planten en dieren hebben gevestigd in het gebied. Mochten er soorten zijn die niet in de ontheffing d.d. 2008 zijn genoemd maar nu wel voorkomen, dan moeten deze soorten toegevoegd worden aan de aanvraag om ontheffing. Via het ministerie van EL&I zal dan een extra bijlage moeten worden gevraagd.

 

In september 2012 is het actualiserende natuurwaardenonderzoek van Arcadis afgerond. Bij het onderzoek zijn geen andere beschermde soorten planten en dieren aangetroffen dan in het onderzoek uit 2007.

Uit het onderzoek d.d. september 2012 blijkt dat in het huidige zwembad een verblijfplaats voor vleermuizen aanwezig is. In het nieuwe sportcomplex zullen daarom voorzieningen moeten worden getroffen om die vleermuizen een vervangende plek te geven.

Uit het onderzoek blijkt verder dat in het onderzoeksgebied enkele eekhoornnesten aanwezig zijn, maar deze nesten zijn in groensingels buiten het plangebied voor het nieuwe sportcomplex aangetroffen, namelijk ten westen van het plangebied. Deze groensingels en de nesten blijven vooralsnog gehandhaafd en leveren dan ook geen beperkingen op voor het plangebied voor het nieuwe sportcomplex. Wel verdient het aanbeveling om de uitvoering van werkzaamheden plaats te laten vinden in de minst gevoelige periode (winterperiode, buiten broedseizoen).

Vanuit de Flora- en faunawet kan gesteld worden dat overtredingen van verbodsbepalingen niet optreden of afdoende gemitigeerd kunnen worden. De werkzaamheden kunnen dan ook zonder (uitbreiding van de nog geldende) ontheffing uitgevoerd worden.

 

Het bestaande groen in en rondom het plangebied is in februari 2012 geïnventariseerd. Op basis van deze inventarisatie verdient het aanbeveling om een vorm van schermgroen langs de Bernard van Meursstraat en aan de zijde van de Egelantier, in verband met het groene straatbeeld en afscherming van het sportcomplex, te behouden c.q. terug te plaatsen. Gezien de algemene conditie van de houtopstanden aan de Bernard van Meursstraat is hier een geheel nieuwe groene inrichting aan te bevelen. Het groen aan de zijde van de Egelantier is in een betere conditie en moet behouden blijven. Aan de zijde van de Parklaan speelt dit minder, omdat hier ook nog de bomenstructuur van de Parklaan zelf als groene structuur aanwezig is. Op de huidige ligweide en op de locatie waar de nieuwe parkeervoorziening is voorzien, zijn geen waardevolle bomen aanwezig die op grond van de bomenlijst behouden moeten blijven.

Het is de bedoeling om het bestaande groen op de ligweide en langs de Bernard van Meursstraat en de Parklaan eind 2013 -op basis van de door het ministerie van LNV verleende ontheffing- te verwijderen. In het voorjaar van 2014 zal nieuw schermgroen langs de Bernard van Meursstraat worden aangeplant. Het nieuw aan te brengen groen langs de Parklaan wordt meegenomen bij de woonrijpmaakwerkzaamheden en wordt afgestemd op het definitieve ontwerp van het nieuwe sportcomplex. Bij verwijdering van het groen zal rekening worden gehouden met het broedseizoen van vogels. De verwijdering zal worden gemeld bij de Dienst Regelingen.

 

4.5 Milieuzonering

Vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening dient er een goede ruimtelijke scheiding te zijn tussen milieugevoelige bestemmingen en milieubelastende activiteiten. Uitgangspunt daarbij is dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Afstemming van bestaande en nieuwe functies dient te gebeuren door voldoende afstand in acht te houden. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie worden richtafstanden gegeven voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geluid, geur, gevaar en stof. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. De wijk Banakkers valt binnen deze definitie.

 

Het onderhavige bestemmingsplan kent als milieubelastende activiteit het nieuwe sportcomplex ter plaatse van de huidige ligweide van het Banakkerterrein. Uitgangspunt bij deze nieuwe bestemming is dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de bestaande woonomgeving kan worden gegarandeerd.

Met de voorgestane indeling van het plangebied wordt, met uitzondering van het aspect geluid, voor alle milieuaspecten voldaan aan de richtafstanden zoals deze in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering zijn opgenomen.

Het aspect geluid, en dan met name het geluid van de diverse technische installaties alsmede muziek- en stemgeluid, zal daarom bepalend zijn voor de minimaal in acht te nemen afstand. Door middel van akoestisch onderzoek is aangetoond dat in onderhavig geval geen overschrijding van de geluidnormen ter plaatse van de gevels van omliggende woningen plaatsvindt. In paragraaf 4.6 wordt dat verder toegelicht.

 

4.6 Geluid

Ten behoeve van het nieuwe sportcomplex op de ligweide van het Banakkerterrein is een akoestisch onderzoek uitgevoerd ("Nieuwbouw sportcomplex", DGMR Industrie, Verkeer en Milieu B.V., rapportnummer M.2012.0167.00.R001 versie 004 d.d. 14 september 2012). Het onderzoek is uitgevoerd om na te gaan of een nieuw sportcomplex op deze locatie inpasbaar is zonder dat geluidhinder in de omgeving wordt veroorzaakt. Ten behoeve van dit onderzoek is een denkbeeldig, maar realistisch model van het sportcomplex gemaakt. In dat model is uitgegaan van een afstand van 34 meter tussen het nieuwe sportcomplex en de dichtstbijgelegen gevels van woningen aan de Bernard van Meursstraat. In het plan zal een afstand van ten minste 35 meter tot de nabijgelegen woningen aan de Bernard van Meursstraat worden gerealiseerd. Met dit model is de te verwachten geluidsbelasting ten gevolge van het sportcomplex in de representatieve bedrijfssituatie berekend. In het onderzoek zijn alle stationaire en mobiele geluidsbronnen betrokken.

 

Uit het onderzoek blijkt dat een akoestisch aanvaardbaar woon- en leefklimaat gerealiseerd kan worden. De meest belastende geluidsbronnen van de inrichting zijn het muziekgeluid in horeca en zwembad en stemgeluid in het zwembad en van de buiten(speel)plaats. Om geluid van die bronnen tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen, zullen maatregelen moeten worden getroffen. Daarbij moet gedacht worden aan het beperken van het geluidniveau van muziekinstallaties of de openingstijd van de buiten(speel)plaats, het (gedeeltelijk) sluiten van de voorziene open wand tussen zwembad en buiten(speel)plaats en de hoogte van het geluidscherm om de buiten(speel)plaats.

Het onderzoek heeft aangetoond dat, met de toepassing van reële maatregelen, dus maatregelen die zowel voor de omwonenden als voor de exploitant acceptabel zijn, in de uiteindelijke situatie aan de normen kan worden voldaan. Gebouwgebonden maatregelen zullen bij de bouw worden aangebracht, gedrags- en beheersmaatregelen zullen in een exploitatieovereenkomst worden vastgelegd.

 

Overigens zal de nieuwe inrichting komen te vallen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. Het door de inrichting te produceren geluid zal ook moeten voldoen aan de geluidvoorschriften uit dat besluit.

Bij de melding op grond van het Activiteitenbesluit zal een akoestisch onderzoek moeten worden gevoegd waaruit blijkt dat het uiteindelijke ontwerp aan de geluidvoorwaarden voldoet.

 

4.7 Luchtkwaliteit

Het bevoegd gezag moet bij veel ruimtelijke en infrastructurele besluiten de luchtkwaliteit meenemen in de besluitvorming. Voor luchtkwaliteit is artikel 5.16 Wet milieubeheer (Wm) van belang. In lid 2 van dat artikel staan alle bevoegdheden van bestuursorganen (limitatieve lijst) waarbij rekening moet worden gehouden met de luchtkwaliteit.

Bij het uitoefenen van een in het artikel genoemde bevoegdheid moet het bevoegd gezag nagaan wat de gevolgen zijn voor de luchtkwaliteit. Het bevoegd gezag mag positief besluiten, als blijkt dat aan één of meer van de motiveringsgronden uit artikel 5.16 lid 1 Wm wordt voldaan.

Artikel 5.16 eerste lid onder c Wm geeft aan dat projecten die niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht niet getoetst hoeven te worden aan de grenswaarden.

Om dat op een eenvoudige manier te berekenen is door het ministerie van Infrastructuur en Milieu de NIBM-tool ontwikkeld. Daarmee kan op eenvoudige wijze worden bepaald of een plan in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

 

De tool werkt met rekenregels die in lijn zijn met Standaardrekenmethode 1 (SRM1) uit de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007. In de tool zijn reeds gegevens ingevoerd die berusten op een worst case situatie. Bij de berekening van de concentratietoename vanwege het plan zijn de kenmerken van het verkeer, de straat en de omgeving zo gekozen dat een situatie ontstaat met een maximale luchtverontreiniging.

 

Indien berekening met de tool laat zien dat een plan NIBM bijdraagt aan de luchtverontreiniging kan het plan doorgaan op grond van artikel 5,16, eerste lid, onder c Wm.

 

Door de afdeling Vergunning en Handhaving is een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd (“Luchtkwaliteitsonderzoek Sportcentrum de Banakker”; gemeente Etten-Leur, rapportnummer L.12.01 d.d. 1 mei 2012).

In dit onderzoek zijn de concentraties aan NO2, PM10 en de overige luchtverontreinigende stoffen voor de peiljaren 2012 en 2020 berekend. Voor geen van de onderzochte luchtverontreinigende stoffen vindt in die peiljaren een overschrijding van de normen plaats.

 

Uit de NIBM-toets bij het onderzoek blijkt dat (de bijdrage van het extra verkeer vanwege) het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van verontreinigende stoffen in de buitenlucht.

 

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een begrip uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en beschrijft de kans dat personen, in de omgeving van een activiteit waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt, slachtoffer worden van een ongeval met die stoffen. Het thema heeft dus betrekking op de veiligheid van omwonenden of andere personen in de omgeving die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar wel risico's kunnen lopen.

Risicobronnen kunnen bedrijven zijn waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn of het transport van gevaarlijke stoffen. Bij kwetsbare objecten gaat het om gebouwen waar mensen langdurig verblijven, waar ze in het geval van een ramp slecht gealarmeerd kunnen worden of waar mensen zich moeilijker verplaatsen (bv. gebouwen zoals scholen, ziekenhuizen en kantoren voor meer dan 50 personen).

Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die onder het Besluit Risico's Zware Ongevallen vallen, LPG-tankstations, opslagplaatsen (Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen), ammoniakkoelinstallaties en spoorwegemplacementen. Het besluit bevat eisen voor het plaatsgebonden risico (PR) en regels voor het groepsrisico (GR). Het verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen hiermee rekening te houden.

De landelijke regelgeving en richtlijnen geven ruimte aan gemeenten om een eigen, op de lokale situatie afgestemd, extern veiligheidsbeleid te formuleren. Dit om de noodzakelijke afwegingen van belangen in een gebied mogelijk te maken. Om hier invulling aan te geven is door de gemeenteraad op 15 december 2008 een beleidsvisie externe veiligheid (Visie op risico’s in Etten-Leur) vastgesteld. Per gebiedstype zijn uitgangspunten geformuleerd.

Het plangebied De Banakker ligt in gebiedstype ‘Stedelijk gebied’. In het gemeentelijk beleid is voor dit gebiedstype -voor zover hier relevant- geformuleerd dat geen nieuwe Bevi-inrichtingen, uitgezonderd nutsvoorzieningen die Bevi-inrichting zijn, zijn toegestaan.

 

Er zijn verschillende koelmediums die in het primaire circuit van een koelinstallatie kunnen worden gebruikt. Vanuit het oogpunt van externe veiligheid is ammoniak het meest risicovol. Het is niet uitgesloten dat in de koelinstallatie voor de ijsbaan ammoniak als koelmedium in het primaire circuit zal worden gebruikt. Vanuit de Wet milieubeheer is Bevi van toepassing en de inrichting is vergunningplichtig wanneer in een installatie meer dan 1.500 kg ammoniak aanwezig is. Voor de ijsbaan in Etten-Leur zal een veel kleinere installatie, dus minder ammoniak, kunnen volstaan. Het Bevi is dan ook niet van toepassing, de inrichting valt onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit.

 

Volgens de VNG-handreiking “Bedrijven en milieuzonering” moet voor het thema 'gevaar' minimaal een afstand van 50 meter worden aangehouden tussen een kunstijsbaan en woningen. Deze afstand is binnen het plangebied niet te realiseren.

Omdat niet de hele inrichting, maar de koelinstallatie de maatgevende bron voor het gevaarsaspect is, is inpassing mogelijk wanneer de koelinstallatie van de ijsbaan op voldoende afstand (50 meter) van woningen wordt gerealiseerd. Daartoe zijn binnen het plan wel voldoende mogelijkheden aanwezig.

 

Voor het zwembad geldt dat voor het thema ‘gevaar’ een minimale afstand van 10 meter tot woningen moet worden aangehouden. Deze minimale afstand tot woningen wordt in acht genomen.

 

4.9 Beoordeling m.e.r.-plicht

Het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer) van 4 juli 1994 is relevant voor de vraag of een m.e.r.-procedure doorlopen moet worden. De vraag of voorgenomen activiteiten belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen veroorzaken staat daarbij centraal. De Europese Unie heeft in de richtlijn m.e.r. (85/337/EEG) reeds aangegeven bij welke activiteiten er zeer waarschijnlijk sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze activiteiten zijn door de Nederlandse regering overgenomen en verwerkt in het Besluit m.e.r.

Onderdeel C van het Besluit m.e.r. wijst in de kolommen 1 en 2 de activiteiten en gevallen (eventuele drempel voor de betreffende activiteit) aan waarvoor direct een m.e.r.-plicht geldt. In kolom 3 zijn per activiteit de mogelijk m.e.r.-plichtige plannen opgenomen. Dit zijn plannen die mogelijk kaderstellend zijn voor een besluit zoals opgenomen in kolom 4.

 

Onderdeel D van het Besluit m.e.r. bevat grotendeels dezelfde activiteiten als onderdeel C. Een belangrijk verschil is echter de gevallen (kolom 2) waarop de betreffende activiteit betrekking heeft. De drempelwaarden die in kolom 2 aangegeven staan, zijn in onderdeel D lager dan in onderdeel C. Voor deze activiteiten, die boven de drempelwaarden van onderdeel D, maar beneden die van onderdeel C vallen, geldt geen directe m.e.r.-plicht, maar een m.e.r.-beoordelingsplicht. In deze m.e.r.-beoordelingsplicht moet het bevoegd gezag, i.c. het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het voorbereiden dan wel vaststellen/nemen van het betreffende plan of besluit als genoemd in de kolommen 3 en 4, beoordelen of de betreffende activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.

Voor activiteiten die beneden de indicatieve drempelwaarden van onderdeel D vallen dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden aan de hand van de criteria uit Bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r. om te bepalen of (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen op kunnen treden. Als uit deze vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat geen belangrijke nadelige milieugevolgen mogelijk zijn geldt voor plannen, die deze activiteiten mogelijk maken, geen directe (plan-)m.e.r.-plicht.

 

De activiteiten die in het sportcomplex zullen plaatsvinden (zwembad, ijsbaan, fitness, horeca) komen niet voor in de kolom met activiteiten in de bijlagen C en D van het Besluit m.e.r. Voor de voorgenomen activiteiten hoeft derhalve geen m.e.r.-procedure te worden doorlopen.

 

4.10 Energie-duurzaamheid

De gemeente Etten-Leur hecht belang aan het aspect duurzaamheid. Samen met gemeenten in de regio heeft zij de Verklaring van Dussen ondertekend en zich daarmee bereid verklaard om haar aandeel te leveren in de rijksdoelstellingen van:

  • een CO2-reductie van 30% in 2020;

  • een duurzame energieproductie van 20% in 2020;

  • tot 2020 elk jaar een energiebesparing van 2%.

 

Verder neemt Etten-Leur, samen met 9 andere gemeenten in de regio, deel aan de SLoK-stimuleringsregeling. Bij het project ‘gemeentelijke nieuwbouw’ is de doelstelling om een EPC (EnergiePrestatieCoëfficiënt) te realiseren die ten minste 20% lager ligt dan het wettelijke niveau.

Vanwege de bijzondere combinatie van zwembad en ijsbaan in één complex wordt daarnaast bekeken hoe gebruik van restwarmte of –koude zo efficiënt mogelijk gerealiseerd kan worden.

 

In relatie tot de nieuwbouw van het sportcomplex De Banakker kan bij duurzaamheid daarnaast nog gedacht worden aan het beperken van onderhoud, bijvoorbeeld door het gebruik van duurzame materialen en het beperken van het gebruik van grondstoffen (zoals water).

 

Via het PvE voor het sportcomplex worden de eisen en wensen van de gemeente op het gebied van duurzaamheid meegegeven aan architect en adviseur, waarbij opgedragen wordt om het effect van bepaalde toe te passen duurzaamheidsmaatregelen in beeld te brengen. Op basis daarvan kan worden besloten deze alsnog toe te passen.

 

4.11 Verkeer en parkeren

De hoofdontsluiting van het nieuwe sportcomplex De Banakker vindt plaats via de Parklaan. De Parklaan wordt begin 2013 verbreed. Autoverkeer kan het nieuwe sportcomplex uitsluitend vanaf de Parklaan bereiken. Voor fietsverkeer en voetgangers worden er verbindingen met de Parklaan, Frederik van Eedenstraat en met de Bernard van Meursstraat gemaakt.

Op de figuur op de volgende pagina is de voorgestane ontsluiting voor autoverkeer (blauwe route) en fietsverkeer en voetgangers (rode route) aangegeven.

 

 [image]

 

 

Aan bureau Royal Haskoning DHV is gevraagd de parkeerbehoefte als gevolg van het geplande sportcomplex De Banakker inzichtelijk te maken. Uit de memo van Royal Haskoning DHV d.d. 11 september 2012 komt naar voren dat het geplande sportcomplex op het Banakkerterrein op het maatgevende moment (zaterdagmiddag) een parkeervraag heeft van 193 parkeerplaatsen, waar de parkeervraag in de huidige situatie 113 parkeerplaatsen is. Dat levert een extra vraag op van 80 parkeerplaatsen. Doordat een deel van de huidige parkeerplaatsen aan de Bernard van Meursstraat komt te vervallen (31 parkeerplaatsen), zal voor het nieuwe sportcomplex een nieuwe parkeervoorziening van (afgerond) minimaal 110 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. Dit aantal parkeerplaatsen zal in het westelijk deel van het plangebied worden gerealiseerd.

De wijze van parkeerregulering bij het nieuwe sportcomplex maakt onderdeel uit van het gemeentelijk parkeerbeleid en zal in dat kader nader worden bezien.

 

4.12 Kabels en leidingen

Rondom het plangebied De Banakker zijn kabels en leidingen, trafostations en een gasdistributieruimte aanwezig. Door middel van een KLIC melding is een inventarisatie gemaakt van de bestaande kabels en leidingen. Bij de planontwikkeling wordt rekening gehouden met deze leidingenstructuur.

De voeding van het huidige zwembad vindt plaats via een trafostation (elektriciteit) en een districtstation (gas) vanaf de Rode Poort. De toekomstige voeding van het nieuwe sportcomplex zal in overleg met de nutsbedrijven nog nader bepaald worden.

Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden zal rekening gehouden worden met de bestaande kabels en leidingen.