|
In Brainport regio Eindhoven wordt structureel gewerkt aan het versterken van het internationaal vestigingsklimaat voor kennisintensieve bedrijven en kenniswerkers en daarmee bij te dragen aan de internationale concurrentiepositie van Nederland. Een essentiële stap daarin is de ontwikkeling van Eindhoven Noordwest met daarin de Brainport Industries Campus (BIC).
De Brainport Industries Campus is een duurzame internationale campus voor kennisintensieve bedrijven in de toelever- en maakindustrie in een groene en parkachtige omgeving. De totale Brainport Industries Campus heeft een omvang van 200 hectare. Op lange termijn kan hier maximaal 60 hectare van bebouwd worden. 140 hectare wordt voornamelijk ingericht als een hoogwaardige natuurlijke omgeving.
De campus heeft zich inmiddels met BIC cluster 1 bewezen als een duurzame internationale campus voor kennisintensieve bedrijven in de toelever- en maakindustrie in een groene en parkachtige omgeving. Voorliggend bestemmingsplan behelst het 2e cluster van de Brainport Industries Campus dat in het zuidelijk deel van de totale Brainport Industries Campus ligt. BIC cluster 1 en 2 vormen gezamenlijk de 1e fase van de Brainport Industries Campus.
Eindhoven Noordwest is een gebied van ruim 1.600 hectare – een vijfde deel van de stad – in het noordwesten van de gemeente Eindhoven. Noordwest bestaat uit verschillende deelgebieden, ieder met een eigen gebruik en karakter. De focus in dit gebied ligt op belangrijke stedelijke functies en landschappelijke kwaliteiten die noodzakelijk zijn voor het accommoderen van de groei van de stad. Om de beschikbare ruimte optimaal te benutten met complementaire functies is het van belang om duidelijk keuzes te maken.
Eindhoven Noordwest herbergt voor de stad belangrijke functies en draagt daarmee bij aan de brede welvaart. Denk aan de ruim 660 hectare stadsbos vol potentie voor ontmoeting en groene ruimte, de vele arbeidsplaatsen op de werk locaties en de hybride leeromgevingen op BIC en Eindhoven Airport.
afbeelding : Economische hotspots van de Brainport regio
Brainport Industries Campus is bestemd voor kennisintensieve bedrijven in de toelever- en maakindustrie. Het gebied voor de ontwikkeling van BIC is circa 200 hectare groot en wordt in grote lijnen begrensd door het Beatrixkanaal, de A2/E25 en de Anthony Fokkerweg. Het streven is om de Brainport Industries Campus zodanig te ontwikkelen dat er een verhouding ontstaat tussen 60% landschap en 40% uitgeefbare clusters.
Dwars door het gebied loopt de Groene Corridor (Oirschotsedijk) die het nationaal landschap Het Groene Woud verbindt met de gebieden Strijp R, - T en - S en de binnenstad van Eindhoven. Vanuit die verbinding is het gebied tevens verbonden met de omliggende gemeenten, waaronder Oirschot, Veldhoven en Best. De Groene Corridor (Oirschotsedijk) verdeelt BIC in een zuidelijk en noordelijk deel. Ten noorden van de Oirschotsedijk ligt een reservering van 32 ha aan uitgeefbare clusters. Ten zuiden van de Oirschotsedijk is ruimte voor 25 ha ten behoeve van clusterontwikkeling.
afbeelding : De groene wiggen van de Brainport regio
De campus is goed bereikbaar via de genoemde uitvalswegen A2/E25, A50 en A58 en de HOV verbinding tussen Eindhoven Centraal en Eindhoven Airport. Bovendien is het gebied geprojecteerd tussen Eindhoven Airport District aan de westzijde van het plangebied en agrarische gebied met bos en een crematorium met daarachter het logistieke bedrijventerrein Goederendistributiecentrum Acht (GDC) aan de oostzijde van het plangebied. Ten westen van de locatie ligt het Beatrixkanaal (vaarklasse 3).
Ondanks de aanwezigheid van deze zware functies en infrastructuur kent het gebied grote landschappelijke kwaliteiten. Noordwest is met zijn parken, bossen en landgoederen één van de drie groene wiggen van Eindhoven. Noordwest is hiermee een belangrijke stad-landverbinding voor de leefkwaliteit van de Brainport regio Eindhoven. Met aandacht voor de kwaliteit van de fysieke omgeving en het welbevinden van de mens wordt Noordwest een aantrekkelijke omgeving en verbinding voor economische activiteiten van wereldklasse en voor het leefklimaat in een dynamische stad.
Fundamenteel voor de keuze om juist op deze plek de campus te realiseren is dat de waarden van het campusconcept en die van het parklandschap elkaar juist kunnen versterken. De ambities voor het derde stadspark van Eindhoven liggen in de wisselwerking tussen natuurwaarden en gebruikswaarden. Voor een groot gedeelte bestaat de omgeving van de totale BIC uit natuur die onderdeel is van het Natuur Netwerk Brabant. Op specifieke plekken wordt deze structuur versterkt, zoals de ecologische verbindingszone Ekkersrijt, de kanaalzone en langs de Landsard. Andere grote delen van de campus worden ingericht als een landschap waar droge en natte natuur zorgen voor biodiversiteit en waar waterbekkens regenwater opvangen.
Met de campus wil de gemeente de volgende doelstellingen voor het campus landschap - als onderdeel van de groene wig - bereiken:
Met de ontwikkeling van de Brainport Industries Campus stimuleren we naast de gebouwde ontwikkeling ook natuurontwikkeling. Kenmerkend is de openheid en toegankelijkheid van de campus en de landschappelijke inrichting rondom de geclusterde bedrijven. De campus is een open toegankelijk parkgebied waar zowel werknemers als recreanten en passanten zich welkom en prettig voelen, waardoor dit totaalconcept beleefbaar is.
De Brainport Industries Campus bestaat uit meerdere clusters. Ten noorden van de Oirschotsedijk ligt een reservering van 32 ha aan uitgeefbare clusters. Ten zuiden van de Oirschotsedijk is ruimte voor 25 ha ten behoeve van clusterontwikkeling (geduid als BIC fase 1, zijnde cluster 1 en 2).
Voorafgaand aan voorliggend bestemmingsplan is het 1e cluster van BIC tot stand gebracht. De oppervlakte van dit cluster bedraagt ca. 8 hectare (inclusief parkeergarage). In de ruimtelijke procedure BIC cluster 1 is uitgegaan van een fsi van 1,5, waardoor in dit cluster circa 100.000m² BVO gerealiseerd kan worden.. De bebouwingshoogte van dit cluster is maximaal 20 meter.
afbeelding : BIC Cluster 1, BIC cluster 2 en BIC Noord –
masterplankaart BIC
BIC cluster 2 gaat uit van een vergelijkbare FSI (van 1,5) op basis van circa 17 ha ontwikkelruimte waarvan 88% uitgeefbaar is. Het programma behelst het realiseren van maximaal 225.000 m2 bvo excl. Parkeergarages.
De totale Brainport Industries Campus wordt globaal omsloten door het Beatrixkanaal, de Landsard, de A2/E25, A50, A58 en de Anthony Fokkerweg. Voorliggend bestemmingsplan behelst het 2e cluster van BIC, globaal omsloten door de Landsard, Groene Corridor, A2/N2 en het Beatrixkanaal. Een klein deel van het plangebied ligt in het noordelijk deel van BIC ten noorden van de Oirschotsedijk.
Artikel 1.1. lid 1 Crisis en herstelwet (CHW) geeft aan dat afdeling 2 van de CHW van toepassing is op alle besluiten betreffende de in bijlage II genoemde ruimtelijke projecten. In afdeling 2 zijn de versnelde procedure en de beperking van het beroepsrecht geregeld.
In bijlage II wordt sub. 24 genoemd het project “Brainport Eindhoven” (ligging : aanliggend aan de A2 ten westen van Eindhoven, aard project: aanleg infrastructuur en herstructurering werklandschappen). Dit project “Brainport Eindhoven” is nader omschreven in het MIRT projectenboek 2009 op pagina 218 (project nr. 24) alsmede in de Nota Ruimte Uitvoeringsbudget 2007-2014 op pagina 44-45 :
Op pagina 44-45 is te lezen :
Het project omvat de ontwikkeling van een hoogwaardig woon- en werkmilieu ter versterking van de Brainport Eindhoven en de aansluiting daarvan op het Nationaal Landschap Het Groene Woud. De A2-zone is een aaneengesloten,integraal te ontwikkelen gebied waarbinnen concrete maatregelen worden uitgevoerd, zoals de aanleg van aansluitende en verbindende infrastructuur. Ook de ontwikkeling en herstructurering van werklandschappen hoort hierbij. (…)
Ook Brabant Stad en de provincie Noord-Brabant hebben de A2-zone aangemerkt als één van de belangrijkste economische toplocaties binnen het stedelijke netwerk BrabantStad respectievelijk Noord-Brabant. Voor de A2-zone is de ontwikkelingsvisie 'de geniale Brainportlocatie' opgesteld. (…)
In de A2-zone wordt al een aantal grote investeringen gepleegd, terwijl een aantal andere projecten nog in voorbereiding is. Bijvoorbeeld de verbreding van de A2 en de ontwikkeling van Eindhoven Airport, Flight Forum, High Tech Campus Eindhoven, hoogwaardig bedrijventerrein BeA2, Tradeforum en I-Park. Maar ook de opwaardering van de bedrijventerreinen De Run en De Hurk en forse bedrijfsuitbreidingen, waaronder die van ASML, Philips Medical Systems en VDL.
Bij de toepassing van artikel 7c Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet is vervolgens onderscheid gemaakt tussen Brainport Eindhoven enerzijds en bedrijventerrein de Run Veldhoven anderzijds. Op 22 maart 2019 trad het Besluit tot wijziging en aanvulling van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (achttiende tranche) in werking, waarmee Brainport Park (waarvan het plangebied van dit bestemmingsplan onderdeel uitmaakt) werd aangeduid als gebied waarop krachtens lid 17 onder o. van toepassing is artikel 7c Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet.
Verwezen wordt hierbij naar de als bijlage 62 opgenomen kaartafbeelding (waarin het plangebied hieronder indicatief is aangegeven met een rode cirkel) :
afbeelding : bijlage 62 Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet
Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat de CHW op dit bestemmingsplan van toepassing is
Het bestemmingsplan “Brainport Industries Campus (cluster 2)” vervangt een deel van het bestemmingsplan Buitengebied. Het bestemmingsplan Buitengebied is vastgesteld door de raad op 22 augustus 2006. Dat plan was gedeeltelijk goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant op 17 april 2007 (nr. 1225743/1288301). Nadat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 29 april 2008 (nr. 200703591/1) uitspraak had gedaan op aanhangig gemaakt beroep tegen het goedkeuringsbesluit is het plan onherroepelijk geworden. En vervangt het (ontwerp) bestemmingsplan Buitengebied Eindhoven 2023 d.d. 16-02-2023.
De Brainport Industries Campus past niet binnen dit bestemmingsplan. Daarom is dit nieuwe bestemmingsplan opgesteld.
Het bestemmingsplan “Brainport Industries Campus (Cluster 2)” bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels.
Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. De toelichting bestaat uit negen hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met de beschrijving van de bestaande situatie in het plangebied en een beschrijving van het project en de randvoorwaarden. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden voor en het beleidskader voor de opstelling van het voorliggende bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in de relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is beschreven in hoofdstuk 6. Handhaving komt in hoofdstuk 7 aan de orde. De financiële uitvoerbaarheid is beschreven in hoofdstuk 8 en hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde en te volgen procedure inclusief de maatschappelijke uitvoerbaarheid. (met name de resultaten van het gevoerde overleg en de samenspraak/inspraak).
Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.
Historisch perspectief
Eindhoven is ontstaan als nederzetting op de kruising van de Dommel en de Gender. In 1232 kreeg de nederzetting stadsrechten, maar tot de 19e eeuw bleef de stad klein en had weinig betekenis. De aanleg van het Eindhovens kanaal naar de Zuid-Willemsvaart bij Helmond en de opening van de spoorlijn in 1866 bespoedigde de industriële groei van Eindhoven. Philips, de tabaksindustrie en later de DAF autofabrieken leveren de stad veel industriële werkgelegenheid. Philips kocht zelf veel grond aan om woningbouw en allerlei voorzieningen voor haar eigen werknemers te realiseren. Doordat veel koopkrachtige bewoners in de buurgemeenten gingen wonen wordt er rond 1900 gesproken over de mogelijkheid Eindhoven te laten groeien, ten koste van de omliggende dorpskernen. In 1920 worden Stratum, Strijp, Gestel, Tongelre en Woensel toegevoegd aan Eindhoven. Van een verzameling dorpen groeit Eindhoven zo uit tot een industriële stad, waar de oude dorpslintstructuur nog goed in de huidige stadsplattegrond is terug te vinden.
De ontwikkeling van Eindhoven is lang verbonden geweest met de ontwikkeling van het concern Philips. Het succes van Philips heeft de stad vanaf eind 19e eeuw mede gevormd, en tot op de dag van vandaag is die verwevenheid zichtbaar en beleefbaar. Zo behoren veel iconen van de stad tot het Philips-erfgoed. Maar ook heeft de langdurige dominantie van het concern flink bijgedragen aan het technologische en innovatieve karakter van Eindhoven. Tezamen met DAF en bedrijven uit andere sectoren (zoals de textielindustrie) is in de regio een concentratie van kennis- en maakindustrie ontstaan. Vanaf begin jaren '90 heeft echter bij Philips, DAF en hun regionale toeleveranciers op grote schaal een herstructurering plaatsgevonden met massaontslagen als gevolg – waarna een volledig nieuw speelveld is ontstaan.
De ontwikkeling van Brainport
De economische tegenslag van destijds was aanleiding om op regionale schaal de handen ineen te slaan en te gaan werken aan een nieuwe toekomst voor de regio. Onder de naam Brainport is een uniek samenwerkingsverband tussen bedrijfsleven, overheden en kennisinstellingen ontstaan. Als 'triple helix' hebben deze partijen een grootschalig uitvoeringsprogramma opgezet om een nieuw innovatie-ecosysteem op te bouwen.
Zo'n vijftien jaar geleden begonnen de eerste successen van het Brainport-model zich af te tekenen. Dit model bestaat in de eerste plaats uit een zestal wereldspelers (ASML, Philips, VDL, Thermofischer, DAF, NXP en Canon-Océ) die hoogwaardige technologieproducten onder eigen merknaam leveren. Deze worden Original Equipment Manufacturers (OEM's) genoemd.
Daaromheen is binnen de Brainport regio een groot netwerk van bedrijven actief die toeleverancier zijn van o.m. hoogwaardige materialen, componenten, non-core submodules, software, industrial engineering, technologisch design en zelfs volledig geïntegreerde systemen. Deze toeleveranciers zijn onder te verdelen in zogenaamde 1e , 2e en 3e tier (systemen, subsamenstellingen en componenten). De rol van deze maakindustrie is steeds prominenter geworden in het totale proces van idee tot eindproduct. In de kern komt het erop neer, dat de toeleveranciers een steeds groter onderdeel van de vervaardiging van de diverse machines voor hun rekening nemen (tot 85% van het eindproduct) en dat tevens steeds meer sprake is van een gezamenlijke ontwikkeling met de uitbesteder / opdrachtgever (OEM).
Inmiddels is Brainport uitgegroeid tot een economisch succes, met een bovengemiddelde economische groei en investeringen in R&D en een zeer sterke toename van het aantal kenniswerkers. Op het gebied van innovatie behoort de regio Eindhoven tot de wereldtop. Dit succes straalt ook af op de groei die regio Eindhoven doormaakt, tot 2040 groei met 62.000 woningen (SGE) en 100.000 (MRE).
De gewijzigde rol van de hightech maakindustrie
De maakindustrie is een essentieel onderdeel van de keten van bedrijven die hightech producten ontwikkelen, produceren en verkopen. Om bij te kunnen blijven dragen aan behoud en verdere ontwikkeling van de toppositie van Brainport regio Eindhoven en de hier gevestigde bedrijven, is het van belang, dat ook de hightech maakindustrie in deze Brainport-regio zich voldoende kan blijven ontwikkelen. De grote groep bedrijven die verantwoordelijk zijn voor de productie van zeer hoogwaardige onderdelen hebben behoefte aan een sterkere nabijheid bij elkaar en grotere zichtbaarheid naar de buitenwereld. Voor deze toeleverindustrie is onderlinge samenwerking, het delen van faciliteiten en een stimulerende omgeving voor het aantrekken en behouden van personeel cruciaal. BIC is een plek die met haar ontwerp en inrichting bijdraagt aan het realiseren van de toekomststrategie van deze bedrijven.
De achterliggende trend is dat de toeleverende bedrijven steeds meer activiteiten overnemen van de OEM's. In het aanvankelijke model van verticale integratie was de OEM'er de dominante ketenregisseur en onderhield deze zijn relaties met toeleveranciers via het klassieke uitbesteden (outsourcing). Deze manier van samenwerken is volledig veranderd naar een zogenaamde 'open supply chain', waarbij toeleveranciers verantwoordelijk zijn voor grote delen van de keten en de rol van technologiepartner krijgen. Door de enorme druk op innovatie als gevolg van de internationale concurrentie, de digitale revolutie en de steeds kortere levenscycli van producten en technologieën is de hightech sector zich steeds verder gaan specialiseren.
Inmiddels kan worden geconstateerd dat de OEM'ers in Brainport, met chipmachine-fabrikant ASML voorop, zich steeds meer richten op hun kernactiviteiten aan het begin van de keten (R&D) en het einde daarvan (marketing, sales & services). De toeleverende industrie is meer en meer verantwoordelijk voor de gehele productieketen. Belangrijk daarbij is dat de keten niet meer in opeenvolgende stappen werkt. Voorheen waren mechanica, elektronica, software en design gescheiden werelden. Maar baanbrekende innovatie vereist optimale samenwerking tussen alle disciplines. Deze op innovatie gerichte samenwerking binnen de keten is uniek in de wereld.
afbeelding : ASML EUV machine
Illustratief voor de toegenomen rol van de toeleversector bij innovatie is dat deze steeds vaker al betrokken raakt in de beginfase – bij de R&D dus. Daarbij geldt dat OEM'ers steeds hogere eisen stellen aan de keten – zoals optimale efficiëntie, kritische massa en het kunnen opereren in dezelfde systemen en met dezelfde hoge kwaliteitseisen voor faciliteiten (zoals cleanrooms). Het kunnen delen van faciliteiten is dus uiterst belangrijk in de nieuwe samenwerkingsmodellen.
Het belang voor bedrijven in Brainport regio Eindhoven bij partners in de directe nabijheid kan ook als volgt worden geduid. Hightech bedrijf “ASML” heeft er bewust voor gekozen om geen bedrijven in het Verre Oosten op te zetten, ook al is er tegenwoordig sprake van 24/7 contactmogelijkheden. Wanneer de ontwikkeling of de productie goed loopt is er uiteraard niets aan de hand. Indien echter er iets fout gaat in het ontwikkelings- of productieproces dan zijn de problemen legio. Niet alleen de fysieke afstand tot Nederland, maar ook taalproblemen en een gebrek aan creativiteit en inventiviteit maakten het oplossen van problemen aanzienlijk lastiger. ASML heeft er met name om die redenen voor gekozen om de toeleveranciers “naast de deur te hebben”. Aldus kon en kan snel en effectief worden geschakeld.
De noodzaak van een nieuw ruimtelijk concept – BIC
Het ondernemend samenwerken in de 'open supply chain' leidt tot (de vraag naar) een nieuw ecosysteem in de hightech maakindustrie, omdat het bestaande ecosysteem in de regio tegen een aantal fundamentele beperkingen aanloopt :
Dit heeft ertoe geleid dat het bedrijfsleven, vertegenwoordigd door Brainport Industries (de coöperatie van bedrijven uit de hightech toelever- en maakindustrie) het voortouw heeft genomen in de totstandkoming van BIC. Een krachtig open ecosysteem in een nieuwe typologie voor huisvesting van maakbedrijven. BIC Cluster 1 wordt nu reeds als referentie gebruikt voor BIC cluster 2 om aan te tonen hoe de fabriek van de toekomst er uit kan zien. Waarbij het gaat om meer dan enkel de vraag naar huisvesting van individuele bedrijven in de maakindustrie. Resulterende in een vraag gestuurde ontwikkeling waarbij BIC een impuls geeft aan de concurrentiepositie van de hoogwaardige maakindustrie van de Brainport. BIC vormt een ecosysteem waar ruimte wordt geboden voor samenwerking tussen succesvolle specialistische bedrijven en toonaangevende onderwijs- en kennisinstellingen op mbo-, hbo- en wo-niveau. De bedrijven op BIC geven samen gestalte aan de nieuwe hoogwaardige maakindustrie.
afbeelding : hoogwaardige maakindustrie in cleanroom
De transitie van de hightech maakindustrie
Binnen Brainport regio Eindhoven ligt thans de nadruk op de navolgende sectoren :
afbeelding : medische top-technologie
Deze sectoren kennen uiteraard allen hun (zeer) specifieke kenmerken, maar kennen op technisch gebied eveneens gelijkenissen c.q. vergelijkbare technische uitdagingen. Zo is in vrijwel alle gevallen sprake van de noodzaak om een onderdeel (ASML), een mens (medical) of een product (analytisch) met grote nauwkeurigheid op een specifieke locatie te krijgen voor bewerking, onderzoek of bestudering. Deze “beweging” vergt een combinatie van technieken, die tussen de diverse sectoren uitwisselbaar zijn.
Aldus bestaat binnen Brainport de wens tot “technische kruisbestuiving”, die met de uitbreiding van BIC cluster 2 nog meer kan plaatsvinden en verder wordt verfijnd naar gelang het doel dat wordt nagestreefd. Hiervoor is ook de nabijheid van de diverse fabrieken van de toekomst een belangrijke voorwaarde voor een succesvolle bedrijvencampus.
Voor de steeds grotere rol van de hightech maakindustrie in het proces van idee tot eindproduct zijn de navolgende aspecten van belang:
2. interdisciplinaire samenwerking – het concept,
Brainport Industries Campus is een katalysator voor innovatie en groei. Het nieuwe ecosysteem bestaat uit een 'open supply chain' waarin ondernemend wordt samengewerkt aan innovatieve oplossingen. Die sterkere nadruk op innovatie en samenwerking binnen een community vraagt om een omgeving met geheel andere waarden. Zo'n omgeving stimuleert (toevallige) ontmoetingen, kennisdeling en community vorming, en kent een aangename en inspirerende omgeving.
afbeelding : aerospace-techniek
2. gezamenlijk (duurzaam) ruimtegebruik,
Wat gezamenlijk (duurzaam) ruimtegebruik betreft is het van belang, dat om op het gewenste hightech niveau te kunnen presteren, moet kunnen worden beschikt over vaak zeer kostbare faciliteiten als laboratoria, cleanrooms, testopstellingen en geavanceerde logistieke faciliteiten. Door het gebruik hiervan met meerdere partijen samen te doen, is een voldoende kosteneffectieve inzet hiervan mogelijk en komen aldus faciliteiten beschikbaar die voor individuele bedrijven (financieel) onbereikbaar zijn. Deze kosteneffectiviteit geldt ook voor het gezamenlijk gebruik van vergaderplekken, kantinefaciliteiten en opleidingsruimten. Gecombineerd met een modulaire opzet van de bedrijfsspecifieke productieruimten kan aldus in BIC individueel ruimtebeslag worden aangepast aan wisselende behoefte aan personeel, ruimte en machinepark. Het is deze combinatie van ruimtegebruik die wordt samengevat in het begrip “fabriek van de toekomst”.
3. verhoogde efficiency en zuinig ruimtegebruik
De verhoogde efficiency is een belangrijk extra voordeel van de noodzakelijke nabijheid van bedrijven ten behoeve van voormelde noodzakelijke interdisciplinaire aanpak. Dit zie je terug in het ontwerp van BIC cluster 2. De lessen uit cluster 1 zijn doorvertaald naar een schaalbaar en flexibel concept. Dit concept bestaat uit een modulaire opzet, ruimtelijke vertaald in stripes, die de fabriekshallen ruimtelijk markeren. Deze markering maakt dat BIC cluster 2 ook qua architectuur uniek is in zijn soort en daarmee los van het programmatische een hele eigen uitstraling en aantrekkingskracht zal hebben op zijn gebruikers en omgeving.
De vorm het het ruimte beslag van BIC cluster 2 maakt de dat deze fabriek zeer efficiënt en zuinig kan omgaan met het ruimtegebruik -behoefte van haar gebruikers. Dit wordt versterkt door de nabijheid van bedrijven met daar waar nodig een hoge mate van reinheid (clean-rooms) kan een forse kostenbesparing worden bereikt in de keten van bewerken, reinigen, inpakken, uitpakken, verder bewerken, reinigen, inpakken etc.. De producten zijn bovendien vaak kostbaar en uniek, zodat door het delen van de logistieke zone/magazijn alsmede personeel, binnen een beveiligde omgeving aanzienlijke kostenbesparing gerealiseerd wordt, hetgeen noodzakelijk is om binnen de gewenste prijsstelling te kunnen opereren.
Door het gebruik van diverse gezamenlijke voorzieningen binnen BIC is bovendien sprake van zuinig ruimtegebruik, resulterend in extra ruimte voor ruimtelijke kwaliteit.
4. kennisdeling, kennisontwikkeling en innovatie,
Wat kennisdeling betreft hebben traditionele bedrijven de natuurlijke neiging om hun informatie niet of nauwelijks te delen. Door de gewijzigde rol van de hightech maakindustrie is het van belang dat de diverse toeleveranciers hun gezamenlijke verantwoordelijkheid nemen en middels uitwisseling en afstemming van kennis en kunde kunnen komen tot het gewenste niveau van hun producten. Hiertoe is nabijheid ook een voorwaarde om tot een innovatief netwerk te kunnen komen.
Vanuit de optiek van kennisontwikkeling en innovatie is scholing van belang (techniekstudenten maar ook werkenden) aan de hand van de ter plaatse aanwezige “state of the art” technieken en met de mensen die hiermee feitelijk werkzaam zijn. Dit brengt grote voordelen ten opzichte van het meer traditionele onderwijs met veelal middels afgeschreven machines van een vorige generatie. De op BIC gevestigde bedrijven en onderwijs-/kennisinstellingen maken gezamenlijk gebruik van voor individueel gebruik te kostbare faciliteiten waarmee ook experimenteren en doorontwikkeling van bestaande producten wordt gestimuleerd. Het doel is om een zo innovatief mogelijk netwerk te creëren waarbij innovatie kan ontstaat uit de kruisbestuiving die bedrijven en scholieren 'vanzelfsprekend' aangaan. Om dat te bewerken zullen we het proces van gesloten naar open innovatie moeten doorbreken. Met BIC cluster 1 is dit gelukt. Met BIC cluster 2 wordt ingezet op een succesvol vervolg. De stap van open innovatie naar een innovatief netwerk, zie onderstaande afbeelding ter verduidelijking. De nabijheid van kennisdragers en het delen van voorzieningen wordt doorgetrokken in het tweede cluster.
afbeelding : innovatie van toen naar nu – van open supply chain naar open supply network
2. aantrekkingskracht van de locatie
De aantrekkingskracht van de locatie in de vorm van de campusontwikkeling is van belang voor het kunnen ontwikkelen, aantrekken en behouden van de benodigde hoog gekwalificeerde mensen. Hiertoe is niet alleen de directe werkomgeving in gebouwvorm van belang, maar ook de groene omgeving waarin deze gebouwen worden gepositioneerd.
Ook hierin onderscheidt de campus zich van de traditionele bedrijfsomgeving met bovendien de wisselwerking van het gebruik van een in te richten (openbaar) stadspark in relatie tot de showcase (de clusters) als katalysator voor toekomstig personeel.
Het belang van BIC als onderdeel van Brainport
Wekelijks wordt de campus bezocht door nationale en internationale delegaties die persoonlijk willen ervaren hoe de nieuwe hoogwaardige maakindustrie werkt en innoveert. De bedrijven op BIC cluster 1 geven samen gestalte aan de nieuwe hoogwaardige maakindustrie en vormt hiermee een magneet voor klanten, talent en innovatie. De bedrijven uit de hoogwaardige maakindustrie hebben behoefte aan een sterkere nabijheid bij elkaar en grotere zichtbaarheid naar de buitenwereld. Op BIC is samenwerking, het delen van faciliteiten en een inspirerende omgeving cruciaal voor de toekomst. De nabijheid, toegang tot talent en het samenwerken vormen de drijvende kracht achter innovatie. De kracht van de maakindustrie wordt steeds meer zichtbaar, en daarmee de aantrekkelijkheid voor nieuwe partijen om in de regio te landen. Door de kenmerkende openheid en toegankelijkheid van de campus en de landschappelijke inrichting rondom de geclusterde bedrijven en onderwijsinstelling is een krachtig open ecosysteem ontstaan.
BIC cluster 1 wordt nu op vele plekken als referentie gebruikt om aan te tonen hoe de Fabriek van de Toekomst er uit kan zien. De potentie en verdere groei van BIC is dan ook van groot belang voor de instandhouding en uitbouw van de Brainportregio. De koppeling van onderwijs, onderzoek en hightech productontwikkeling is elementair, dit wordt versterkt door het toenemende belang van de hightech maakindustrie als partner in wereldwijde behoefte naar productontwikkeling en kennisleveranciers van productietechnologie. BIC is hiermee een stabiele en perfecte vestigingsplaats voor de hightech maakindustrie in deze regio.
De potentie en groei van BIC is aldus van groot belang voor de instandhouding en verdere uitbouw van de Brainportregio als geheel. Het handhaven en uitbouwen van de huidige positie is conditio sine qua non voor behoud van het huidige succes. Dit geldt niet alleen voor individuele bedrijven als ASML, die dagelijks doende zijn om hun technologische voorsprong te behouden maar ook voor de diverse toeleveranciers, die deze “technologierace” moeten kunnen blijven volgen.
Voor de complexe hightech systemen is outsourcing naar lage lonen landen geen optie omdat de koppeling van onderzoek en productontwikkeling elementair is. Dit gegeven in combinatie met het toenemende belang van de hightech maakindustrie als partner in productontwikkeling en kennisleverancier van productietechnologie geeft een stabiele basis voor de hightech maakindustrie in deze regio.
Het bieden van een alternatief voor versnippering van de honderden bedrijven in deze regio in deze sector in combinatie met de aantrekkingskracht van de (samenwerkings-) mogelijkheden op BIC voor overige bedrijven, geeft een extra vliegwielwerking voor de verdere ontwikkeling van BIC, die vervolgens verder wordt versterkt door het BIC als een groeiende eenheid naar buiten te kunnen presenteren.
Een belangrijk gewenst effect van de campus is tenslotte het vergroten van afzetmogelijkheden voor de toeleverende industrie. Nu is de maakindustrie grotendeels gefocust op (en afhankelijk van) de vijf grote bedrijven in de regio. De maakindustrie voegt is voor de groei essentiële schakel. Wanneer de kracht en het belang van de maakindustrie meer zichtbaar wordt, kunnen ook buitenlandse uitbesteders meer gericht worden benaderd en wordt de aantrekkelijkheid vergroot voor een nieuwe uitbesteder om in de regio te landen, wat Brainportregio Eindhoven als geheel (en dus BIC als onderdeel hiervan) weer ten goede zal komen. Juist ook het scheppen van een klimaat van mogelijkheden tot vorming van nieuwe bedrijven.
Een dergelijke gefaseerde ontwikkeling van een campus als BIC is een natuurlijke ontwikkeling, die ook op de diverse andere campussen in de regio, in Nederland en in de wereld kan worden onderkend.
Het belang van BIC vormde ook de basis voor de regionale – en gemeentelijke beleids- en besluitvorming tot medewerking aan totstandkoming van BIC. Dit betreft een weloverwogen strategische keuze onafhankelijk van de discussie rondom de reguliere bedrijventerreinen in de regio.
Voor BIC als zeer specifieke campus bestond en bestaat ruimte en behoefte, om hiermee een ontwikkeling door te kunnen zetten die de regio Eindhoven heeft gevormd tot een van de drie pijlers van de Nederlandse economie (tezamen met de regio's Rotterdam en Amsterdam) met werkgelegenheid voor 1.4 miljoen mensen en een exportvolume van 79 miljard Euro.
afbeelding : de drie topregio's / mainports in Nederland
De beoordeling van BIC cluster 1 door de Raad van State in 2016
Het belang en de aanvaardbaarheid van BIC is in 2016 beoordeeld door de Raad van State in de beroepsprocedure betreffende het bestemmingsplan voor fase I van BIC. In de uitspraak van 28 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2579) is aangegeven dat kan worden ingestemd met de beleidsmatig onderbouwde fasering, het locatieprofiel en de locatiekeuze. Deze uitspraak zag op BIC cluster 1 , maar kende ook een aantal overwegingen die het bredere kader van deze eerste fase betroffen en aldus van belang zijn voor de thans aan de orde zijnde cluster II :
15.2. Zoals reeds uit overweging 1 volgt zal BIC in fasen worden ontwikkeld. BIC wordt als totale ontwikkeling in zowel rijks- als provinciaal beleid met naam genoemd. Niet in geschil is dat n BIC Noord nog op kleur “oranje” staan en nog nader afgewogen dienen te worden. Hiervoor zullen nog plannen moeten worden vastgesteld. Dit betekent echter niet dat de raad in deze omstandigheid aanleiding heeft moeten zien om dit plan niet vast te stellen. In meerdere regionale afspraken is beslist dat de ontwikkeling van cluster 1 en 2 van BIC zal plaatsvinden en is de ontwikkeling op “groen” gezet. De raad heeft er in redelijkheid van uit kunnen gaan dat BIC in zoverre ontwikkeld gaat worden. (…)
16.2. In het Stec-rapport is een locatieprofiel samengesteld, waaraan de locatie voor BIC moet voldoen. Daarbij is met name van belang geacht dat een campus zal worden gerealiseerd in een groene omgeving, die goed bereikbaar is en de mogelijkheid heeft om uit te breiden. (…).
In artikel 1, lid 1.19 van de planregels is een definitie van een bedrijvencampus gegeven. Daarin is bepaald dat onder een bedrijvencampus dient te worden verstaan een hoogwaardig ruimtelijk en parkachtig, voor een ieder openbaar toegankelijk terrein voor kennisintensieve bedrijven in de toelever- en maakindustrie, synergiebedrijven en kennisinstellingen, onderzoekscentra of onderwijsvoorziening gelieerd aan de kennisintensieve bedrijven in de toelever- en maakindustrie, waarbij men gebruik kan maken van bestaande en nieuw te ontwikkelen faciliteiten van de betrokken partijen en ontmoetingsruimten. Een bedrijvencampus is gericht op “open innovatie” en symbiose c.q. samenwerking tussen de bedrijven en voorzieningen op de bedrijvencampus. De Afdeling acht het niet onredelijk dat de raad beoogt een aldus omschreven campus te realiseren (…) Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in de planregels specifieke bedrijvigheid is vastgelegd en blijkens de verbeelding veel groen kan worden gerealiseerd. De Afdeling is van oordeel dat de raad in redelijkheid voor de vaststelling van de locatie-eisen heeft kunnen kiezen.
16.3. Dat er met het oog op de behoefte voor is gekozen specifieke locatie-eisen te hanteren, betekent echter nog niet dat er maar één locatie geschikt is. Om die reden is in het Stec-rapport onderzocht of de voorziene ontwikkeling ook elders kan worden gerealiseerd. Hierbij heeft met name de omvang van het terrein in een aaneengesloten gebied een doorslaggevende betekenis gespeeld. De Afdeling acht dit uitgangspunt niet onredelijk. In het Stec-rapport zijn de volgende alternatieven bezien: Kempisch Bedrijvenpark, GDC Acht, Park Forum, HTCE, Wolfsvels II, BZOB Terrein, Bemmer IV, Eeneind West, Westfields, Habraken. Als conclusie is uit het rapport af te leiden dat er weliswaar ruimte is voor het eerste cluster van BIC, maar dat uitbreiden naar een grotere omvang, en dan met name de gehele ontwikkeling tot en met cluster 3 t.m 6 BIC, niet mogelijk is op deze terreinen. (…) De Afdeling ziet in hetgeen De Burgh Acht en de stichtingen op dit punt hebben aangevoerd geen grond om aan te nemen dat er gelijke volwaardige alternatieve locaties binnen bestaand stedelijk gebied zijn zonder de door Stec beschreven ruimtelijke dan wel financiële beperkingen. Gelet hierop oordeelt de Afdeling dat de raad het plan ook met inachtneming van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro heeft vastgesteld. Het betoog faalt.
17.2. (…) De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet tot onaanvaardbare planologische leegstand zal leiden.
De realisatie en invulling van BIC cluster 1
Voorafgaand aan de start bouw is een begin gemaakt met de contractering van in het concept passende huurders. Op het moment start bouw (2017) was KMWE de eerste huurder van circa 20% van de geprognotiseerde 100.000 m² te realiseren BVO meters. Het vertrouwen in het concept en de komst van KMWE vormde voldoende draagvlak binnen VolkerWessels om over te gaan tot realisatie van het basis gebouw en de inpassing van KMWE in het gehuurde gedeelte. Gedurende de bouw zijn er meerdere huurders gecontracteerd en waren er bij oplevering in 2019 circa 17 bedrijven gevestigd. Binnen het modulaire concept zijn tussen 2019 en nu nog 28 huurders ingepast, waarmee BIC cluster 1 thans voor circa 97% is verhuurd.
De huidige huurders binnen BIC cluster 1 worden bestempeld als kennisintensieve maakindustrie (high mix, low voluwe & high complexity) en zijn hoofdzakelijk actief in de sectoren printing, analytical, semicon, medical, photonics en energy/solar. Op BIC cluster 1 is het concept toegelegd op de verhuur van ruimte. Er zijn echter ook bedrijven in de markt die een koopscenario vragen. In het plan BIC cluster 1 was en is dit niet inpasbaar, en hier zijn diverse partijen op afgehaakt. Het ontwerp BIC cluster 2 maakt deze optie wel inpasbaar.
De beleidsmatige regionale borging van BIC cluster 2
Uit voormelde uitspraak van de Raad van State blijkt het belang van de regionale afstemming van de ontwikkeling van BIC. In 2016 stond enkel cluster 1 “op groen”. Inmiddels is regionaal afgestemd dat ook cluster 2 tot ontwikkeling kan worden gebracht.
Deze regionale afstemming is neergelegd in het document “Programmering Nieuwe werklocatie Stedelijk Gebied Eindhoven van het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) van 8 juli 2021. In de Samenwerkingsagenda 2018-2025 hebben de negen samenwerkende gemeenten onder andere afgesproken dat iedere vier jaar de programmering werklocaties wordt geactualiseerd, zodat vraag en aanbod voor werklocaties zo goed mogelijk in balans zijn. De meest recente programmering inclusief financieel arrangement omvat de nieuwe regionale afspraken voor de periode 2021-2023.
Uit bovenstaande weergave blijkt dat de thans aan de orde zijnde uitbreiding BIC cluster 2 (fase 1 cluster 2) niet langer op kleur “oranje” staat, maar op “lichtgroen” is gezet. In de programmering 2021 is het “stoplichtenmodel” uitgebreid met een extra kleur ten opzichte van de programmering 2016. Dit betreft de kleur “lichtgroen”. Deze gronden zijn regionaal akkoord maar kunnen nog niet direct worden uitgegeven.
Lichtgroene terreinen kunnen gedurende de looptijd van de programmering donkergroen kleuren als het bestemmingsplan onherroepelijk wordt. Voordat lichtgroene gronden worden omgezet naar “donkergroen”, moet dat – als onderdeel van de bestemmingsplanprocedure – in het POHO (portefeuillehouders-overleg) Economie worden gemeld, waarbij wordt toegelicht hoe aan de afspraken van bijlage 2 is voldaan.
Uit onderstaande weergave van genoemde bijlage 2 blijkt dat het terrein alleen uitgeefbaar is voor uitbreiding van fase 1 cluster 1 van BIC in de vorm van fase 1 cluster 2 van BIC :
Dit is exact waarvoor onderhavig bestemmingsplan wordt opgesteld, zodat kan worden geconcludeerd dat voor de thans aan de orde zijnde fase voldoende regionale afstemming heeft plaatsgevonden.
Regionale visie Werklocaties
In de regionale visie werklocaties wordt het belang van campussen (zowel single use als mixed use) bij de verdere ontwikkeling van de HTSM sector in de Brainportregio onderstreept. Deze visie werklocaties vormt een onderbouwing voor de ruimte die werken vraagt in de programmering werklocaties en de leidende principes die de regie hierbij gezamenlijk inneemt. Het aantrekken van bedrijven, het bieden van de juiste vestigingsmilieus en het behouden en versterken van het woon- en leefklimaat vraagt om excellente werklocaties die zorgvuldig zijn ingepast in het stedelijk en landschappelijk raamwerk.
In voorliggend bestemmingsplan wordt het belang van de inpassing onderstreept en omschreven, zie hiervoor onder andere hoofdstuk 2.2 en het stedenbouwkundig plan.
Stedenbouwkundig en landschaps-architectonisch plan BIC
Het in voorgaande paragraaf beschreven concept is uitgewerkt in een stedenbouwkundig en landschapsarchitectonisch plan voor de Brainport Industries Campus (BIC) :
een duurzame, internationale campus voor kennisintensieve bedrijven in de toelever- en maakindustrie in een groene en parkachtige omgeving (circa 200 hectare), bestaande uit compacte clusters (circa 65 hectare) met bedrijven, onderwijs- en kennisinstellingen, onderzoekscentra en gemeenschappelijke facilitaire voorzieningen.
Het landschap waar de Brainport Industries Campus wordt gerealiseerd bestaat uit een afwisseling van gesloten bospercelen (zijde Beatrixkanaal) en open agrarische gebieden (oostzijde). Deze landschappelijke kwaliteit is het raamwerk voor het realiseren van de campus.
Andere landschappelijke elementen in de campus zijn de Groene corridor, het Beatrixkanaal en het beekje de Ekkersrijt. Het gebied kent in de huidige situatie versnipperde ecologische kwaliteiten. Het – als onderdeel van het bestemmingsplan BIC fase 1 – opgestelde landschapsplan van de campus versterkt die kwaliteiten door het herstellen en maken van robuuste natuurverbindingen. De ontsluiting van BIC wordt hierna in paragraaf 2.4. besproken.
De bedrijven op de totale campus worden ontsloten door een weg die rondom de bebouwing van een cluster loopt (zoals ook gerealiseerd in het eerste cluster). De gemiddelde fsi (floor space index) van BIC cluster 1 is 1,5,met een bebouwingspercentage ca. 70 % en een bouwhoogte van maximaal 20 meter. Ieder cluster krijgt een of meerdere gezamenlijke kwalitatief hoogwaardige verblijfsruimte (in BIC cluster 1 het atrium) voor onder andere gemeenschappelijke facilitaire voorzieningen en publieke expo. Langzaam verkeersroutes, waaronder het campuspad en learning paths, sluiten aan op deze verblijfsruimtes en verbinden de clusters met elkaar en met de groene recreatieve gebieden in de campus. BIC cluster 2 is op te knippen in delen, doorsneden door landschap en logistiek (de Rein Welschenlaan) die onderling verbonden zijn, waardoor het tweede cluster logisch kan groeien door de tijd.
Kwaliteitsboek Brainport Industries Campus
Voor de ontwikkeling van de campus is – als onderdeel van het bestemmingsplan BIC – een Kwaliteitsboek Brainport Industries Campus opgesteld, met hierin onder andere de ruimtelijke uitgangspunten en ambities voor zowel gebouwen als openbare ruimte vastgelegd en wordt de integratie van de stedelijke ontwikkeling in de omgeving/het groen geborgd. Dit Kwaliteitsboek wordt ook gebruikt voor de ontwikkeling van BIC cluster 2 en is hiertoe als bijlage 1 bij de toelichting opgenomen. De bedrijven op BIC geven samen gestalte aan de nieuwe hoogwaardige hightech maakindustrie, dit betekend ook een doorontwikkeling van het concept van het eerste cluster naar het tweede cluster.
Het vertrekpunt voor het ontwerp is het Kwaliteitsboek en is vertaald naar ambities voor een stedenbouwkundig ontwerp BIC cluster 2. Voor de ontwikkeling BIC cluster 2, is een definitief stedenbouwkundig plan (DOSP) opgesteld, deze is als bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen. In het DOSP heeft de doorontwikkeling van het concept een plek gekregen, resulterend in een toespitsing van het kader.
DOSP
Het definitief stedenbouwkundig plan (DOSP) waarborgt dat er grip wordt gehouden op de ontwikkeling en inrichting van het terrein en het gebouw met voldoende functionele, technische en creatieve vrijheden in de toekomst. De principes ten aanzien van de bebouwing hebben zijn beslag gekregen in de bouwregels zoals opgenomen in de regels.
Het DOSP spreekt zich uit over de uitgangspunten en voorwaarden voor de inrichting van het landschappelijk gebied en de verkeerstechnische en logistieke afwikkeling in/rondom het gebouw en gebied. In paragraaf 2.3 wordt de stedenbouwkundige opzet van BIC cluster 2 nader toegelicht.
Om het campusconcept voor BIC te borgen is het kwaliteitsonderzoek Brainport Industries Campus in 2025 als welstandsnota als bedoeld in artikel 12a van de Woningwet vastgelegd door de gemeenteraad van Eindhoven. In aanvulling op het kwaliteitsboek is voor BIC cluster 2 het DSOP aanvullend als welstandsnota voor ontwerp ter visie gelegd en later vastgesteld. Dit betekent dat alle vergunningaanvragen voor bouwwerken aan de welstandseisen uit dit kwaliteitsboek en aanvulling in het DOSP moeten voldoen.
BIC cluster 1
De eerste cluster van de campus bestaat uit een deel van het zuidelijk cluster en is inmiddels gerealiseerd tussen de Landsard, het Beatrixkanaal, de Anthony Fokkerweg en Brainport Avenue. De oppervlakte van dit bouwcluster bedraagt ± 8,3 hectare (inclusief parkeergarage). Uitgaande van een fsi van 1,5 is in dit cluster ongeveer 100.000 m2 bvo gerealiseerd. Het bebouwingspercentage van dit cluster komt hierbij op 85%. De bebouwingshoogte van dit cluster is maximaal 20 meter.
Het bedrijvengebouw bevat een atrium, dat bestaat uit een centrale ruimte die voor iedereen toegankelijk is en voor voetgangers een toegangsroute naar bedrijven en onderwijs-/kennisinstellingen vormt. In het atrium zijn de gemeenschappelijke facilitaire voorzieningen gerealiseerd. Deze ruimte wordt gebruikt als hoofdingang van het gebouw en wordt gebruikt voor gemeenschappelijke ontmoetingsruimte en exposure.
De hoofdingang van het bedrijvengebouw is gesitueerd aan de zijde van de Landsard. Het atrium sluit aan op langzaam verkeersroute die de 1e cluster verbindt met andere clusters en groene verblijfsgebieden in de campus. De inrichting van het atrium is verder uitgewerkt in het Kwaliteitsboek Brainport Industries Campus.
De ontsluitingsweg voor de bedrijven ligt aan de rand van het cluster om de bebouwing heen. Parkeren is in een gebouwde voorziening voorzien.
Aan de zijde van Brainport Avenue krijgt het landschap een opener karakter. De oude Philipsboerderij Den Hurk (bestemming 'Wonen'), die ligt tussen het bedrijvencluster en Brainport Avenue, kan middels een zogenoemde wijzigingsbevoegdheid een gemeenschappelijke facilitaire functie en/of voorzieningen (detailhandel, cultuur en ontspanning, dagrecreatie, sport of horeca) voor de gebiedsontwikkeling van Brainport Park krijgen voor kenniswerkers, zakelijke bezoekers en recreatieve bezoekers van de campus.
De kern van het maken van een campus is de ruimtelijke conditie te scheppen waarmee de kennisdeling wordt vergroot en de concurrentiekracht wordt versterkt. Vernieuwing en ontwikkeling van de bedrijfshuisvesting is daarbij een centraal thema waaraan bedrijven, onderwijs en instellingen gezamenlijk werken. Centraal onderdeel van het concept van de campus zijn de fabrieken en de interactie die deze aangaan met hun omgeving, het landschap. De belangrijkste ruimtelijke voorwaarde voor een open cultuur en slim samenwerken in die fabriek van de toekomst is nabijheid.
De bedrijven op de Brainport Industries Campus zijn verenigd onder één dak waarin specifieke competenties, faciliteiten en voorzieningen worden geclusterd rondom een, ook voor publiek zeer toegankelijk, atrium ook wel campuspad genoemd. In dat atrium en het gebouw zijn collectieve voorzieningen gehuisvest en worden faciliteiten gedeeld. Doordat opleidingsinstituten op BIC naadloos verweven zijn met topbedrijven uit de hightech maakindustrie sluiten theorie en praktijk perfect op elkaar aan. Op de Brainport Industries Campus komen meerdere clusters die in nabijheid van elkaar in samenhang kunnen functioneren. Het principe van het cluster heet 'Fabriek van de Toekomst'.
Het tweede cluster van de campus zal worden gerealiseerd tussen de Landsard, het Beatrixkanaal, en de Oirschotse dijk. De oppervlakte van dit bouwcluster bedraagt ± 17 hectare (inclusief parkeergarages).
Toepassing van de parameters "fsi", "bebouwingspercentage" en "uitgeefbaar terrein" heeft geresulteerd in een maximaal programma van 225.000 m2 aan bedrijfsvloeroppervlak. De parkeergarages maken geen deel uit van de m2 BVO's maar maken deel van het bruto uitgeefbare gebied. De Rein Welschenlaan maakt eveneens geen deel uit van het bruto uitgeefbaar gebied, maar is wel onderdeel van de opgave voor de ontwikkelaar.
afbeelding : impressie BIC cluster 2
BIC cluster 2 sluit aan op belangrijke natuurnetwerken en verbindingen. De campus is gelegen in het hart van de Brainport regio Eindhoven, direct aan de A2/N2 en Eindhoven Airport. Ook met de fiets en het openbaar vervoer vind je eenvoudig de weg naar de campus.
afbeelding : BIC cluster 2 wegenstructuur en OV
BIC cluster 2 gaat efficiënt om met ruimte. Dit komt door de opzet middels een ensemble van 25 meter brede en ca. 200 tot 350 meter lange horizontale modules, de "stripes". Deze stripes zijn een subtiele verwijzing naar het lineaire productieproces van de fabriek. Door de stripes in te drukken en uit te trekken, reageert het gebouw op het omliggende landschap en de natuur en kan BIC cluster 2 bedrijven met verschillende groottes huisvesten. Deze stripes zijn gebaseerd op een moduulmaat overeenkomstig BIC cluster 1, gerelateerd aan de gewenste flexibiliteit van de fabrieken van verschillende grootte. Alle fabrieken grenzen hiermee zowél aan de centrale ontsluiting, het atrium, als aan het landschap.
afbeelding : ontwerp BIC cluster 2
Drie stripes zijn weggelaten: één voor logistieke verbinding en twee voor educatieve en groene "learning paths". Hierdoor wordt het grotere geheel opgeknipt in delen wat een slimme fasering mogelijk maakt. De fasering start in het zuiden en loopt van fase A naar B tot C. Er worden ook nieuwe groene verbindingen gemaakt door de gebouwen en door de toevoeging van patio's kan de landschappelijk kwaliteit ook ín de gebouwen worden ervaren.
afbeelding : fasering BIC cluster 2
BIC cluster 2 krijgt meerdere ontmoetingsplekken waarbij iedere fase een eigen herkenbare ontmoetingsplek krijgt. Deze liggen in het atrium als een uitnodiging aan de omgeving om kennis te maken met het gebouw en haar gebruikers. In de 'learning paths' wordt de bezoeker verwelkomt om te zien en leren wat er op de campus gebeurt: het is de showcase van de hightech maakindustrie.
Groen omarmt BIC cluster 2
De bebouwing van BIC cluster 2 vormt een bijzondere eenheid met het landschap. De bospercelen aan de westzijde en de groenzone langs het kanaal maken deel uit van de NNB. Op een tweetal plaatsen wordt de boszone aan de westzijde van BIC cluster 2 doorsneden om BIC 1 en BIC cluster 2 optimaal te verbinden. Eenmaal wordt de NNB doorsneden voor de Rein Welschenlaan en eenmaal voor het campuspad, dat als een voortzetting van het huidige campuspad bij BIC 1 beide gebouwcomplexen met elkaar verbindt. In de ruimte tussen de bebouwing van BIC cluster 2 en deze boszone wordt een reservering voorzien voor kabels en leidingen en wordt een 'service weg' aangelegd. Deze weg ligt als een lint rond de gebouwen en faciliteert hulpdiensten in geval van calamiteit en kan incidenteel gebruikt worden door vrachtwagens voor het inhuizen van grote, zware machines. Door het incidentele gebruik kan deze 'service weg' een belangrijke recreatieve dubbelfunctie krijgen. De licht meanderende route tussen gebouw en landschap maakt het mogelijk om rondjes te lopen en te fietsen door een attractief landschap rondom het complex. Deze route door en langs het groen stimuleert beweging en ontmoeting en draagt bij aan welbevinden en gezondheid.Ter compensatie van de doorsnijdingen van de NNB worden faunapassages met geleideschermen voor amfibieën en kleine zoogdieren aangelegd onder de Rein Welschenlaan, het campuspad, de afstakking van de Landsard naar de woningen en de Oirschotsedijk. Hierdoor blijft de boszone primair een natuur- en verbindingszone. Tevens worden er één of meerdere amfibieënpoelen aangelegd om het gebruik van de faunapassages te optimaliseren. In de verdere uitwerking tot inrichtingsplan voor de buitenruimte wordt dit, in afstemming met de gemeentelijke ecoloog, nader uitgewerkt en ingepast.
Het campuspad / atrium
Het campuspad en het atrium vormen de verbinding van de verschillende clusters en vormen de centrale ontsluiting voor de fabrieken. In het cluster gaat het campuspad over in het atrium die op BIC 1 en 2 het cluster doorkruist op de 1e verdieping. Het atrium is voor iedereen toegankelijk en is de toegangsroute naar de bedrijven. Er wordt gezorgd voor ruimte langs het atrium voor paviljoens waar de fabrieken zich kunnen presenteren en gezamenlijk innoveren en voor ruimte voor de diverse (in overleg met huurders vorm te geven) "shared services" zoals vergaderruimtes, horecavoorzieningen, kantine, opslagruimte, expeditie, serverruimtes. Op BIC is samenwerking, het delen van faciliteiten en een inspirerende omgeving cruciaal voor de toekomst en vormt een van de drijvende krachten achter innovatie.
Beide entrees worden verbonden via het atrium, na realisatie van alle fases heeft het atrium een lengte van ca. 400 meter. De minimale breedte van het atrium is ca. 4 meter. Inclusief de entrees heeft het atrium hiermee een minimale omvang van 2.000 m2. In de regels van voorliggend bestemmingsplan is dit overeenkomstig opgenomen. Te weten: dat het atrium minimaal 2.000 m2 omvat, door het gehele gebouw loopt en dat de hoofdingang van de bedrijven toegankelijk is via het atrium.
BIC cluster 2 kent zes toegangen. Om een sterke relatie en community tussen de gebouwen op Brainport Industries Campus te realiseren is de hoofdentree van (de eerste fase) van BIC cluster 2 gesitueerd in het verlengde van het bestaande campuspad van cluster 1. De twee gebouwen 'kijken elkaar aan'. Dit is tevens de kortste verbinding van de HOV halte naar BIC cluster 2. De tweede hoofdentree is gesitueerd aan de Oirschotsedijk als verbinding met de latere clusters. Belangrijk uitgangspunt voor deze entrees is dat deze uitnodigend zijn, onderscheidend vormgegeven en goed vindbaar. Het voorplein speelt daar ook een belangrijke rol in. De entree sluit aan op maaiveld, pas in het gebouw ga je omhoog naar het Atrium op de 1e verdieping.
afbeelding : Hoofdentree zuidzijde BIC cluster 2
De 4 entrees op de learning paths liggen op het niveau van het atrium (1e verdieping). De groene tussenruimte (learning paths genoemd) verbinden de campus met de parkeergarage en de omliggende structuren (zie ook paragraaf 3.6 met een beschrijving van de verkeersstructuur). De learning paths lopen op van het maaiveld tot 5,5 meter hoogte. Door de circa 25 meter brede groene tussenzone lopen meerdere paden als route naar deze entrees. Deze hellende paden worden aantrekkelijk en divers vormgegeven en voorzien van verschillende verblijfs- en ontmoetingsplekken. Tevens dienen de learning paths als showcase voor de bedrijven die hieraan gelegen zijn. Hiermee wordt een inkijk gegeven in de processen/activiteiten die bedrijven zichtbaar willen en/of mogen maken aan de buitenwereld. Aan de learning paths zijn inpandige fietsenstallingen BIC cluster 2 voorzien. De toegang tot deze stallingsruimten ligt op het niveau van het omliggende landschap. Deze toegangen worden als een incisie in het hellende landschap van de tussenruimte ingepast waardoor de stallingen eenvoudig en comfortabel fietsend te bereiken zijn.
Het architectonische ontwerp van de stripe ligt in het DOSP nog niet vast. Wel zijn de kaders gegeven waarbinnen de architectonische uitwerking plaats moet vinden (zie ook de afbeelding op navolgende pagina):
1. Vaste (modulaire) breedtemaat voor alle stripes. Stripes verspringen op de kop een 1/2 module, ca 12 meter gemeten op het constructief grid.
2. Opzet met 3 verschillende hoogte in stripes (14, 17 en 20 meter hoog) garanderen een verspringede daklijn.
3. Individuele expressie voor bedrijven op kopgevel.
4. Doorgaande vorm voor iedere stripe.
5. Inpassen van patio's voor daglicht en natuurbeleving.
6. Integratie techniek in volume van de stripe. Techniek op het dak is niet zichtbaar vanaf maaiveld. Hierbij wordt rekening gehouden met de verspringingen tussen stripes.
7. Vaste rooilijn.
Afbeelding : architectonische principes
Materialisatie van BIC cluster 2
BIC cluster 2 is gematerialiseerd zo, dat het gebouw zich op een prettige, vriendelijke wijze verhoudt tot de natuurlijke omgeving. Dit wordt vertaalt in warme, groene gevels en transparantie van binnen naar buiten. Tegelijk is het gebouw eerlijk en representatief naar het programma van de hightech industrie (koud, wit en glanzend). Onderstaand een schematisch overzicht van de toe te passen materialisatie in BIC cluster 2 zoals ook nader toegelicht in het DOSP. Het DOSP zal voor dit gebied de welstandsnota vormen en zal gelijktijdig in procedure worden gebracht. Vaststelling van deze welstandsnota vindt plaats voorafgaand aan de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Afbeelding : Materialisatie
Logistieke as
De hoogwaardige maakindustrie kenmerkt zich door de productie van technisch complexe producten in kleine volumes. Bijzonder aan BIC cluster 2 is, dat bedrijven gebruik kunnen maken van verschillende flexibele en gedeelde voorzieningen, waaronder ook oplossingen voor opslag en logistiek. Aan de hoofdweg zijn hiertoe centrale logistieke pleinen / perrons gepositioneerd, waar de bedrijven haar goederen (afgesloten) kunnen opslaan. Deze opslaglocaties worden ontsloten via de inpandige logistieke as die onder het atrium ligt op begane grond. De logistieke as verbindt alle gebouwdelen op begane grond. Rondom het gebouw is een pad voorzien voor bijzonder en incidenteel transport. Dit vormen geen entrees voor de bedrijven maar zijn uitsluitend bedoeld voor incidenteel gebruik.
Afbeelding : logistiek ontsluitingsprincipe
Beatrixpark
Aan de noordzijde van BIC cluster 2 is het Beatrixpark gelegen. Het park sluit aan op de campus en wordt verbonden met een fietspad door het Beatrixpark op de slowlane (zie 3.6.3), het park en het cultuurhistorische kerkje blijven behouden.
Bestaande woning(en)
In het ontwerp zijn de bestaande woningen behouden. Er is afstand gecreëerd tot de bedrijven op basis van milieuzonering en de campus is landschappelijk ingepast, waarmee voldoende groen wordt behouden dan wel ontstaat tussen de woningen en de gebouwen van BIC cluster 1 en 2.
Verkeersstromen
De diverse verkeersstromen van en naar BIC cluster 1 cluster 2 worden hierna besproken in paragraaf 3.6.2. van deze toelichting.
Ontsluiting
Tijdens de realisatie van BIC cluster 1 was de definitieve ontsluiting via de Rein Welschenlaan nog niet gereed. Om het eerste cluster te ontsluiten is een weg aangelegd tussen de Oirschotsedijk en het eerste cluster en een deel van de Landsard (tussen de Rijtackerweg en de Oirschotsedijk) vooruitlopend op de ingebruikname van de HOV-baan. De Landsard wordt na het gereed komen van de Rein Welschenlaan gebruikt als HOV-baan, met voor de woningen aan de Landsard en Vensedijk een ontheffing voor bestemmingsverkeer tussen de kruising Rein Welschenlaan-HOVbaan en Spottersweg.
Afbeelding :
(tijdelijke) ontsluiting BIC cluster 1 definitieve ontsluiting BIC cluster 1
De hoofd verkeersontsluiting start bij de kruising Spottersweg - Landsardseweg, en loopt daar als Rein Welschenlaan via de brug over het Beatrixkanaal door het plangebied van BIC II. In een circa 25 meter brede zone doorsnijdt en ontsluit deze hoofdontsluiting de fabrieksgebouwen en het logistieke hart van BIC cluster 2. De tweebaansweg wordt aan weerzijden begeleid door bomen en vormt de definitieve ontsluiting van BIC cluster 1.
In de campus worden de clusters en verblijfsgebieden met elkaar verbonden door langzaam verkeersroutes. BIC 2 is met de Slowlane en Groen Corridor zeer goed ontsloten binnen het
fietsnetwerk van Eindhoven De Slowlane (langs Beatrixkanaal) en de Groene Corridor (Oirschotsedijk) zorgen voor een verbinding met het centrum van Eindhoven en andere campussen in de regio. De nieuwe HOV 3 lijn (Hoogwaardig Openbaar Vervoer) over de Landsard verzorgt een zeer frequente en snelle verbinding met Station Eindhoven Centraal en Eindhoven Airport. De hoofdentree is hier op zo kort mogelijke afstand (binnen 400 meter) van gelegen om het gebruik van het OV zoveel mogelijk te stimuleren.
afbeelding : OV en looptijden
BIC 2 krijgt zes (6) entrees, waarvan twee (2) hoofdentrees. Deze entrees liggen allemaal aan het atrium om zo reuring en ontmoeting te accommoderen.
afbeelding : Autoverkeer en looproute
In dit hoofdstuk zijn de randvoorwaarden opgenomen waar bij de realisatie van het bestemmingsplan rekening mee dient te worden gehouden. De voorgenomen ontwikkeling moet passen in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling in dit hoofdstuk een complete samenvatting te geven van het beleid. Uitsluitend de meest relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven. Niet-ruimtelijk beleid is per onderwerp apart in dit hoofdstuk opgenomen. Het beleid dat gericht is op verschillende milieu- en andere planologische aspecten wordt toegelicht in de milieuparagraaf. Beleid met betrekking tot het aspect water wordt beschreven in de waterparagraaf.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal.
De NOVI is op 9 september 2020 vastgesteld op grond van de geldende regelgeving, omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Conclusie met betrekking tot het plangebied
Een opgave in de NOVI is het realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie alsmede het waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat. Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk om in het plangebied te komen tot BIC cluster 2, zoals in hoofdstuk 2 beschreven.
De ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Bro. In paragraaf 3.2.2. en 3.5. wordt hier nader op ingegaan.
Het project voldoet aan de ambities uit de NOVI.
De NOVI krijgt doorwerking op lagere beleidsniveaus. De relevante beleidsstukken op provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau zijn in de navolgende paragrafen getoetst. Op rijksniveau geen belangen benoemd die rechtstreeks van invloed zijn op het plangebied.
Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 Bro een motiveringsplicht opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De zogenaamde 'Ladder voor Duurzame Verstedelijking' is bedoeld om te komen tot een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. Per 1 juli 2017 is het aantal treden van de ladder gewijzigd van drie naar in beginsel één trede. In artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening is het volgende opgenomen:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De Ladder is alleen van toepassing op plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken.
Stedelijke ontwikkeling
De eerste vraag die aan de orde is, is - op basis van planvergelijking - of het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hierbij is van belang wat het voorgaande bestemmingsplan reeds aan ruimtelijke mogelijkheden bood en in hoeverre het nieuwe bestemmingsplan hierop een toevoeging of wijziging mogelijk maakt. In het Bro (artikel 1.1.1, lid 1, onder i) is voor stedelijke ontwikkeling een definitie opgenomen: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”.
Omdat de gronden in het plangebied voorheen vooral voor agrarisch gebruik bestemd waren is er sprake is van een functiewijziging met bijbehorend ruimtebeslag en aldus van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid Bro.
Onderbouwing van de behoefte
Wat betreft de behoefte aan de voorgestane planinvulling kan worden verwezen naar hoofdstuk 2 waarin het belang en concept van BIC worden beschreven en de "Laddertoets Brainport Industries Campus cluster 2" (Bijlage 1 bij deze toelichting).
Stedelijk gebied
Het plangebied voor BIC is niet gelegen in bestaand stedelijk gebied. Aldus komt de vraag op of deze ontwikkeling niet in stedelijk gebied gerealiseerd kan worden. Dit is binnen de gemeente Eindhoven niet het geval, vanwege het ruimtebeslag en de gewenste samenhang tussen de diverse gebouwen en fasen van BIC.
In het Stedelijk Gebied Eindhoven (en ook breder in Zuidoost-Brabant) is verspreid op bestaande (uitgeefbare en uitgegeven) bedrijventerreinen (beperkt) ruimte voor bedrijfshuisvesting beschikbaar. De combinatie van de benodigde kwantiteit, segmentatie en kwaliteit (op basis van de ruimtelijke randvoorwaarden voor het concept) van BIC leidt er echter toe dat de (beperkte) ruimte op bestaande terreinen niet voldoet aan de specifieke vraag om ruimte voor bedrijvigheid in de vorm van een campus. Zowel qua omvang (ruimte voor het gehele concept) als qua uitstraling (parkachtige omgeving) bieden de huidige terreinen hiervoor onvoldoende mogelijkheden.
Aldus kan worden geconcludeerd dat met dit bestemmingsplan voldaan wordt aan de vereisten van de duurzaamheidsladder.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over Rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.
Voor Eindhoven is de 380 Kv hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van het Nationaal NatuurNetwerk (NNN) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die het NNN vormen worden bij provinciale verordening aangewezen, waarmee het NNN een provinciaal belang is geworden. Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.
De 380 Kv hoogspanningsleiding is niet in het plangebied gelegen. Het plangebied bevindt zich binnen de begrenzing van het NNN en binnen het beperkingengebied van luchthaven Eindhoven.
In de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn de terreinen, gebieden en installaties zoals bedoeld in het Barro, aangewezen.
Voor onderhavig plangebied zijn de geluidszone en het obstakelbeheergebied behorende bij het luchtvaartterrein relevant. Onderhavig plangebied ligt volgens het Rarro binnen het obstakelbeheergebied (IHCS), de vliegfunnel en de Instrument Landing System (ILS) rondom vliegbasis Eindhoven.
Afbeelding : Rarro besluit subvlak militair luchtvaartterrein
vliegbasis Eindhoven
Luchthavenbesluit en beperkingengebied
Op 26 september 2014 is een luchthavenbesluit voor luchthaven Eindhoven vastgesteld. Dit luchthavenbesluit legt de gebruiksmogelijkheden van de luchthaven vast, zowel voor het militaire luchtverkeer als voor het burger medegebruik, en regelt de ruimtelijke beperkingen die daarmee samenhangen. In het luchthavenbesluit zijn het terrein van de luchthaven (het luchthavengebied) en verschillende beperkingengebieden vastgelegd.
De beperkingengebieden werken via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) door in de ruimtelijke ordening. Op grond van artikel 2.6.4 van het Barro moet bij bestemmingsplannen binnen het beperkingengebied van een militaire luchthaven rekening worden gehouden met de geluidzones en met de bouwhoogtebeperkingen die op grond van artikel 16 van het Besluit militaire luchthavens gelden voor de maximaal toelaatbare hoogte van objecten.
afbeelding : beperkingengebied
BIC cluster 2 ligt volledig in beperkingengebied rond Vliegbasis Eindhoven. Voor dit bestemmingsplan is vooral van belang het beperkingengebied, bestaande uit :
De geluidzone
Rond luchthaven Eindhoven liggen verschillende geluidzones. Er geldt een Ke geluidzone voor vliegtuiglawaai en een dB(A) geluidzone voor grondgebonden geluid van de luchthaven (industrielawaai). Binnen de in het luchthavenbesluit Eindhoven opgenomen 35 Ke geluidszone mogen geen nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen worden gerealiseerd (aldus Besluit militaire luchthavens). Een gebouw met een reguliere onderwijsfunctie wordt in dit kader aangemerkt als ander geluidsgevoelig gebouw.
BIC cluster 2 ligt volledig binnen beide geluidzones. Zowel de geluidzone voor vliegtuiglawaai als de geluidzone voor industrielawaai legt beperkingen op aan het realiseren van geluidgevoelige objecten. Uitgangspunt is dat bij de ontwikkeling van BIC 2 geen geluidgevoelige objecten worden gerealiseerd. De geluidcontouren leggen daarom geen beperkingen op aan de ontwikkeling van BIC 2.
afbeelding : 50 en 55 dB(A) contour grondgebonden geluid
afbeelding : KE-geluidzones
De obstakelbeheergebieden
Obstakelbeheergebieden zijn gebieden waarin hoogtebeperkingen gelden in verband met de veiligheid van het vliegverkeer en/of de werking van (navigatie)apparatuur die op en rond een luchthaven staat.
Op grond van artikel 2, derde lid het Luchthavenbesluit Eindhoven liggen er twee obstakelbeheergebieden rond de luchthaven: - een obstakelbeheergebied vanwege de vliegfunnel en inner horizontal en conical surface (IHCS) – een obstakelbeheergebied vanwege het instrument landingssysteem (ILS).
Op grond van het luchthavenbesluit is op de gronden binnen de obstakelbeheergebieden artikel 16 van het Besluit militaire luchthavens van toepassing. Dit artikel bepaalt, kort gezegd, dat de maximale toelaatbare hoogte van (nieuwe) objecten in overeenstemming moet zijn met de hoogtes die gelden voor de obstakelbeheergebieden.
Het Besluit militaire luchthavens biedt geen mogelijkheid voor afwijking van het obstakelbeheergebied vanwege de vliegfunnel/IHCS. Voor een doorsnijding van een obstakelbeheergebied vanwege het ILS of vanwege een aanwezige radar is wél een afwijking mogelijk. Doorsnijding van het obstakelbeheervlak van het ILS wordt toegestaan indien uit een daartoe uitgevoerd onderzoek blijkt dat de beïnvloeding van het instrument landingssysteem onderscheidenlijk het radarbeeld uit oogpunt van de veiligheid van het luchtverkeer aanvaardbaar is. In zo'n onderzoek wordt gedetailleerd getoetst of een bouwplan verstorend is voor het ILS of de radar. Dit is onder andere afhankelijk van plaatsing, hoogte, vormgeving en materiaalgebruik van een object en vergt dus telkens een nieuwe afweging.
Hoogtebeperkingen vliegfunnel / IHCS (geen afwijking mogelijk)
Het plangebied ligt volledig binnen het obstakelbeheergebied van de vliegfunnel/IHCS. Het plangebied ligt deels in het oplopende vlak in het verlengde van de start- en landingsbaan, deels in het oplopende vlak aan de zijkant van de start- en landingsbaan en deels in het platte vlak van het IHCS (het inner horizontal surface).
afbeelding : obstakelbeheergebieden voor de vliegfunnel en IHCS
De maximale bouwhoogtes die hieruit volgen zijn: - een oplopend vlak van circa 30 tot circa 45 meter boven NAP in het westelijk deel van het plangebied – een oplopend vlak van circa 30 tot circa 60 meter boven NAP centraal in het plangebied – een plat vlak op een hoogte van 60 meter boven NAP in het oostelijk deel van het plangebied.
De maaiveldhoogte in het plangebied ligt tussen de 18 en 19 meter + NAP. Dit betekent dat bebouwing tot een hoogte van 11 à 12 meter overal binnen het plangebied toelaatbaar is. Op grotere afstand van de start- en landingsbaan is hogere bebouwing mogelijk, tot maximaal circa 46 à 47 meter binnen het horizontale vlak van de inner horizontal surface.
Gelet op de beperkingen in relatie tot de bouwhoogte zijn deze beperkingen overgenomen op de verbeelding in maximale bouwhoogte (ten opzichte van NAP) voor de bedrijfsgebouwen en de gebouwde parkeervoorzieningen.
Hoogtebeperkingen ILS (afwijking mogelijk na toetsing bouwplan)
Het plangebied ligt volledig binnen het obstakelbeheergebied van de ILS, deels in een horizontaal vlak en deels in een oplopend vlak.
afbeelding : ILS-verstoringsgebied
De maximale bouwhoogtes die hieruit volgen zijn: - een plat vlak van 20,3 meter boven NAP in het zuidelijk deel van het plangebied – een oplopend vlak van circa 29 tot circa 39 meter boven NAP in het overige deel van het plangebied.
De maaiveldhoogte in het plangebied ligt tussen de 18 en 19 meter + NAP. Dit betekent dat in het zuidelijk deel van het plangebied alle bebouwing hoger dan 1 à 2 meter te worden getoetst op mogelijke verstoring van het ILS. In het overige deel van het plangebied is bebouwing tot een hoogte van 10 à 11 meter zonder meer toelaatbaar. De bouwhoogte die zonder toetsing aan het ILS mogelijk is, loopt op tot circa 20 à 21 meter langs de noordelijke grens van het plangebied. Hogere bebouwing moet worden getoetst.
afbeelding : uitsnede obstakelbeheervlakken funnel en IHCS
afbeelding : uitsnede obstakelbeheervlakken ILS
Het bouwplan voor BIC cluster 2 gaat uit van de bouw van bedrijfsgebouwen met een bouwhoogte tot 20 meter. Uitgaande van een maaiveldhoogte van ca. 19 meter + NAP, is in de navolgende afbeelding de maximale bouwhoogte aangeven. Deze bouwhoogte is vertaald op de verbeelding in een maximale bouwhoogte.
afbeelding : Schematische weergave maximale bouwhoogte, waarbij de lichtgrijze vlakken een afwijkende hoogte kennen.
afbeelding : Schematische weergave obstakelbeheervlakken funnel/IHCS
De toetsingsvlakken vanwege de ILS liggen in het hele plangebied op een lagere hoogte dan de toetsingsvlakken vanwege de funnel/IHCS. Als bebouwing wordt opgericht met een bouwhoogte die reikt tot de toetsingsvlakken van de funnel/IHCS, is daarvoor dus toetsing aan de werking van het ILS nodig. Gelet op de beperkingen in relatie tot de bouwhoogte zijn deze beperkingen overgenomen op de verbeelding in maximale bouwhoogte (ten opzichte van NAP) voor de bedrijfsgebouwen en de gebouwde parkeervoorzieningen.
Het vogelbeheergebied
Rond luchthaven Eindhoven ligt een vogelbeheersgebied. Op grond van artikel 3.2.3 van het Luchthavenbesluit zijn in dit gebied niet toegestaan:
In afwijking hiervan kan dit gebruik worden toegestaan als een verklaring van geen bezwaar is afgegeven. De vvgb wordt afgegeven indien aan de hand van een door de aanvrager in te dienen fauna-effectstudie kan worden aangetoond dat een grondgebruik of een bestemming niet leidt tot een toename van het risico op vogelaanvaringen voor het luchtverkeer van en naar de luchthaven.
Het Luchthavenbesluit Eindhoven bevat geen definitie voor 'natuurbeschermingsgebied'. In het plangebied van BIC cluster 2 wordt aan bepaalde gronden een natuurbestemming gegeven. Dit betreft echter gronden die in de huidige situatie al als bos/natuur in gebruik zijn. De gronden hebben deels een status als Natuur Netwerk Brabant, maar zijn geen beschermingsgebieden als bedoeld in de Wet natuurbescherming. Binnen de bedrijfsbestemming zijn geen bedrijven beoogd die hier op grond van het Luchthavenbesluit niet mogen worden gevestigd.
\
Afbeelding vogelbeheersgebied (=lichtgroen) en luchthavengebied
(=donkergroen) uit het Luchthavenbesluit Eindhoven.
Vanwege dit luchthavenbesluit is in de regels opgenomen dat bovenstaand gebruik als strijdig wordt aangemerkt. Dergelijk gebruik van gronden is wel toegestaan mits dit in overeenstemming is met een verklaring van geen bezwaar van de Minister van Defensie, Rijksvastgoedbedrijf. Een verklaring van geen bezwaar wordt uitsluitend afgegeven als aan de hand van fauna-effectenstudie kan worden aangetoond dat het gewenste grondgebruik niet leidt tot een toename van het risico op vogelaanvaringen voor het luchtverkeer van en naar de luchthaven Eindhoven.
Externe veiligheid
Voor externe veiligheid rond luchthavens geldt geen wettelijk kader. In het Luchthavenbesluit Eindhoven zijn geen risicocontouren vastgelegd rond de luchthaven. Rond luchthavens is sprake van ruimtelijk interimbeleid, dat is opgesteld door het voormalige ministerie van VROM.
Dit interimbeleid is beschouwd in het bestemmingsplan voor BIC cluster 1 en het daaraan ten grondslag liggende MER en is ook opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied Eindhoven 2023'. In de bijbehorende rapportage 'Risicobeschouwing Buitengebied - 2017', geeft de Omgevingsdienst het volgende aan over het bouwen binnen risicocontouren van de luchthaven:
In een brief van 28 oktober 2009 van het (voormalig) Ministerie van VROM is het ruimtelijke interimbeleid voor externe veiligheid voor de luchthaven Eindhoven opgenomen. In de bijlage van deze brief staan de voorwaarden opgenomen waaraan een gemeente zich moeten houden binnen de 10-6 en 10-5 plaatsgebonden risicocontouren van luchthaven Eindhoven. Dit beleid betekent dat:
Uit onderstaande afbeelding blijkt dat zowel de PR 10-5 als de PR 10-6 contour over het plangebied van BIC 2 ligt.
afbeelding : PR 10-5 en PR 10-6 contouren op grond van interimbeleid
Op basis van het interimbeleid gelden voor het noordwestelijk deel van BIC cluster 2 dus strenge restricties, namelijk dat daar geen objecten mogen worden gebouwd waar mensen verblijven. Dit deel van het plangebied is in de planvorming hoofdzakelijk in beeld voor natuurontwikkeling. Voor het deel van het terrein dat binnen de PR 10-6 contour valt (ruwweg de helft van het terrein waarvoor de ontwikkeling van bedrijven is voorzien) geldt een maximale personendichtheid van 100 personen per hectare als richtwaarde.
figuur : 10-5/jaar-contour (donker oranje) en 10-6/jaar-contour (lichter oranje)
t.o.v. geplande bebouwing.
Het aspect externe veiligheid wordt aanvullend beschreven in paragraaf 4.6. van deze toelichting.
Bij het bepalen van de maximaal toegestane bouwhoogte in het bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met de bakens van luchthaven Eindhoven en het radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel.
afbeelding : hoogtebelemmeringen bakens nabij luchthaven Eindhoven.
Blauwe lijnen= VDF.
Bakens luchthaven Eindhoven
Op en nabij de luchthaven Eindhoven zijn bakens (zie figuur 3.1) aanwezig om de richting van het vliegverkeer (zowel horizontaal als verticaal) te kunnen volgen:
Het toetsingsgebied ligt voor VDF geheel over het plangebied, maar heeft gezien de maximaal toegestane bouwhoogte geen consequenties.
Radarverstoringsgebied Volkel
Om het ongestoord functioneren van radar- en communicatie-apparatuur op de vliegbasis Volkel te waarborgen ligt er rond deze vliegbasis een cirkel met een straal van 50 nautische mijl (=27,8 km), gemeten vanaf de positie van de radar. Binnen dit radarverstoringsgebied moet voor ieder obstakel hoger dan 65 meter worden berekend of er verstoring van de radar optreedt. Onderhavig plangebied ligt niet binnen dit radarverstoringsgebied.
afbeelding : Uitsnede uit kaart hoogtebelemmeringen als gevolg van luchthaven Eindhoven. Blauwe lijnen- arcering= radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel
Met de “outer-horizontal” moet rekening worden gehouden bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Hoge objecten door de “outer-horizontal” kunnen leiden tot aanpassing van de vliegprocedures wat het, bijvoorbeeld, minder goed mogelijk maakt om het vliegverkeer van- en naar Eindhoven te spreiden. Deze “outer-horizontal” heeft een radius van 15 km rondom het midden van de start- en landingsbaan en ligt op een hoogte van 150 meter boven maaiveld (gerelateerd aan de baan). Objecten hoger dan 150 meter zijn toelaatbaar indien aangetoond is dat deze geen impact hebben op het vliegverkeer.
De in dit bestemmingsplan toegestane maximale bouwhoogten blijven ruimschoots onder die hoogtebeperking. In het bestemmingsplan is daarom geen specifieke regeling opgenomen of noodzakelijk.
De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Tot die zijn vastgesteld blijven bestaande beleidsplannen voor natuur, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en milieu en water van kracht. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet.
In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat lange termijn doel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevings- vraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
De Interim omgevingsverordening is vastgesteld door Provinciale Staten op 25 oktober 2019 en vervangt een aantal provinciale verordeningen: de provinciale milieuverordening, de verordenring natuurbescherming, de verordening ontgrondingen, de verordening ruimte, de verordening water en de verordening wegen.
Om klaar te zijn als de Omgevingswet in werking treedt, heeft de provincie eerst een Interim omgevingsverordening vastgesteld. Het is een 'Interim' omgevingsverordening om zo te benadrukken dat dit een tussenstap is naar de 'definitieve' omgevingsverordening gebaseerd op de Omgevingswet. De Interim omgevingsverordening is gebaseerd op de huidige wetgeving. Dat betekent dat nieuwe mogelijkheden uit de Omgevingswet nog niet zijn verwerkt. Er is wel zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de Omgevingswet en de voorwaarden voor een omgevingsverordening (bijvoorbeeld bij de opbouw en de digitale vormgeving). Deze Interim omgevingsverordening voegt de bestaande regels over de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk samen in één verordening en is beleidsneutraal. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging of vanwege al vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie, worden meegenomen.
In de Interim omgevingsverordening staan regels voor:
Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven
In hoofdstuk 2 van de Verordening zijn de rechtstreeks werkende regels voor activiteiten die zich (grotendeels) richten tot burgers en bedrijven opgenomen. In sommige gevallen zijn de regels uiteraard ook van toepassing op overheden als die initiatiefnemer voor de betreffende activiteit zijn. De regels zijn daarbij zoveel mogelijk als direct werkend geformuleerd. Dit betekent dat deze naast een eventuele vergunningplicht gelden. Dit sluit aan bij de systematiek van de Omgevingswet.
Er zijn voor de volgende thema's rechtstreekse regels opgenomen: grondwaterbescherming, grondwateronttrekking, bodemsanering, stortplaatsen, ontgrondingen, varend ontgassen, stiltegebied, wegen, natuur en landbouw. De meeste van deze regels waren eerst opgenomen in de bovengenoemde provinciale verordeningen.
Instructieregels
In hoofdstuk 3 van de Verordening zijn de instructieregels opgenomen die gemeenten moeten toepassen bij de uitvoering van hun bevoegdheden in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. Hierin staan de regels die tot voor kort waren opgenomen in de Verordening ruimte.
Voor dit bestemmingsplan gaat het onder andere om de volgende (beleids)thema's:
Deze thema's zijn vertaald in de regels en de verbeelding van dit bestemmingsplan.
De Verordening is een digitaal product. De regels van de thema's zijn gekoppeld aan werkingsgebieden (digitaal vastgelegd gebied, waaraan regels zijn gekoppeld).
Natuurnetwerk Brabant (werkingsgebied)
Het Natuur Netwerk Brabant (hierna: NNB) betreft de benaming voor de gebieden die voorheen werden gerekend tot de zogenoemde 'Ecologische Hoofdstructuur (EHS)'. Het NNB, waarvan de begrenzing is geactualiseerd, heeft tot doel om te komen tot een robuust netwerk van natuurgebieden inclusief de verbindingen daartussen.
Gemeenten zijn verplicht de op de kaart opgenomen NNB in hun bestemmingsplannen op te nemen. Een bestemmingsplan dat is gelegen binnen een NNB moet strekken tot bescherming, behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de betreffende gebieden. In dit bestemmingsplan is het NNB bestemd als 'Natuur - 1'
Zoals hierna in paragraaf 3.3.3 vermeld is de Omgevingsverordening Noord-Brabant met ingang van 1 januari 2024 tegelijkertijd met de Omgevingswet in werking getreden. Deze nieuwe omgevingsverordening bevat een geringe wijziging van de regels ten aanzien van fysieke compensatie bij een ontwikkeling in de NNB. Dit betekent dat compensatie moet plaatsvinden op een locatie die bijdraagt aan de samenhang en kwaliteit van het Natuur Netwerk Brabant of in de niet gerealiseerde ecologische verbindingszones.
In de voorgaande Interim omgevingsverordening moest bij herbegrenzing van NNB, voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan, eerst een wijziging van de op de kaart aangeduide NNB plaatsvinden. In de Omgevingsverordening is voor een andere opzet gekozen. Op basis van de omgevingsverordening hoeft dit niet meer op de kaart aangepast te worden vóór de vaststelling van het bestemmingsplan, mits in de wijziging van het bestemmingsplan wordt aangetoond dat wordt voldaan aan de regels waaronder ontwikkelingen in het NNB mogelijk zijn en aan de compensatieregels. Een wijziging van het bestemmingsplan dat aan deze vereisten voldoet is dan niet in strijd met de Omgevingsverordening en kan zonder grenswijziging worden vastgesteld. Na vaststelling van het bestemmingsplan wordt een verzoek om herbegrenzing ingediend bij GS. Deze kan dan in de volgende actualisatieronde worden meegenomen.
Met de voorziene herbegrenzing NNB en het daarbij behorende compensatieplan (Bijlage 13 bij toelichting) wordt voldaan aan deze bepalingen van de Omgevingsverordening.
afbeelding : IOV Noord-Brabant uitsnede kaart 4
Landelijk gebied (werkingsgebied)
Voor een vitaal platteland zijn ontwikkelingsmogelijkheden geschetst voor het Landelijk gebied. Het landelijk gebied omvat een onderverdeling in subzones waaronder “gemengd landelijk gebied”, zoals van toepassing op het plangebied
afbeelding : IOV Noord-Brabant uitsnede kaart 6
Een aantal onderwerpen (thema's) uit de Verordening worden onderstaand nader toegelicht, omdat deze voor het buitengebied van belang zijn.
Algemene zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit
Bij de in de Verordening opgenomen zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit gaat het zowel om het beschermen van (aanwezige) waarden als het bijdragen aan de ontwikkeling van waarden en functies in een gebied. De zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit omvat een aantal basisprincipes, waaronder zorgvuldig ruimtegebruik; Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik is al geruime tijd in het provinciaal beleid verankerd en omvat diverse aspecten. Doel is om bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Dit draagt bij aan het behoud van de openheid en kwaliteit van het buitengebied en aan hergebruik van leegkomende of bebouwingslocaties in zowel stedelijk als landelijk gebied. Gemeenten geven invulling aan een goede omgevingskwaliteit op lokaal niveau door per concreet geval een afweging te maken.
Kwaliteitsverbetering landschap
Vanuit het bereiken van een goede omgevingskwaliteit geldt in Brabant sinds 2014 de regeling Kwaliteitsverbetering landschap. Een bestemmingsplan dat een ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk gebied voorziet in een regeling daarvoor. Onderdeel daarvan is altijd (basisvereiste) een landschappelijke inpassing (de bomen, hagen etc. om de ontwikkeling heen). Om alle onduidelijkheid over het begrip kwaliteitsverbetering landschap weg te nemen, is duidelijk aangegeven dat het begrip landschap niet alleen betrekking heeft op groenontwikkeling, maar ook betrekking heeft op de sloop (van zogenoemde overtollige bebouwing) of uiterlijke verschijningsvorm van bebouwing. Onder overtollige bebouwing wordt verstaan: bebouwing die niet (meer) wordt gebruikt voor het doel, dan wel ten behoeve van de bestemming waar deze oorspronkelijk voor is gebouwd.
Ter plaatse van het plangebied wordt een duurzame en toekomstbestendige campus voor hoogwaardige en kennisintensieve bedrijven in de toelever- en maakindustrie in een groene en parkachtige omgeving mogelijk gemaakt. Voor het campusconcept BIC is een "Kwaliteitsboek Brainport Industries Campus" (Bijlage 2 bij deze toelichting) en specifiek voor cluster 2 het rapport "DOSP" (Bijlage 3 bij deze toelichting) opgesteld.
Een gezonde werkomgeving is een schone, biodiverse en klimaatadaptieve groenblauwe omgeving, een omgeving die een gezonde levensstijl stimuleert, een omgeving die sociale interactie faciliteert en stimuleert en een omgeving die ruimte biedt aan innovatie. De ontwikkeling van BIC cluster 2 is dan ook een integratie van de gebouwde omgeving en infrastructuur met de natuurlijke omgeving waarbij fysieke obstakels worden vermeden en inheemse natuurlijke elementen worden versterkt.
De groene omgeving draagt in belangrijke mate bij aan een gezonde werkomgeving en vitale medewerkers. Al deze aspecten maken integraal onderdeel uit van het ontwerp van BIC 2 zoals uitgewerkt in het DOSP.
Ter uitwerking van het vereiste tot kwaliteitsverbetering van het landschap zijn in regionaal verband afspraken gemaakt. Er is vastgelegd dat de kwaliteitsverbetering, een vaste afdracht per m², 1% van de uitgifteprijs betreft. Een globale inschatting leidt tot een bedrag van € 500.000,- aan te realiseren kwaliteitsverbetering. De ontwikkeling van BIC cluster 2 voldoet hier ruim aan. Enkel met de aanleg van de natuurvriendelijk ingerichte retenties (zie onderstaand, in totaal geraamd op € 620.000,-) aan weerszijden van de Oirschotsedijk wordt hier reeds ruim aan voldaan.
Naast boven gespecificeerde kwaliteitsverbeteringen gerelateerd aan de natuurvriendelijke retenties dragen ook de volgende ingrepen bij aan de fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied;
Verstedelijking afweegbaar
In het bestemmingsplan is de bestemming “agrarisch” niet opgenomen, maar is met BIC cluster 2 gekomen tot een stedelijke ontwikkeling. De grondslag hiervoor is gevonden is de aanduiding van de locatie als “verstedelijking afweegbaar” is.
afbeelding : IOV Noord-Brabant uitsnede kaart 3
Het provinciale beleid is er al decennia lang op gericht om stedelijke ontwikkeling in stedelijke concentratiegebieden te bundelen. Het doel daarvan is om voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor te creëren en om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent dit dat het merendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in of aansluitend op de stedelijke concentratiegebieden. Binnen het bestaand stedelijke gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling.
Op basis van artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling dient een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen binnen het Stedelijk gebied te liggen. Het bestemmingsplan dient daarbij te zijn voorzien van een onderbouwing dat de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken alsmede dat het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.
Zoals in deze toelichting op diverse onderdelen beschreven past dit bestemmingsplan binnen deze regels van de Interim omgevingsverordening.
De basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies
Uit artikel 3.5 Interim omgevingsverordening komt naar voren dat aan een drietal aspecten getoetst moet worden om een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving te waarborgen. Dit zijn de aspecten zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 3.6), de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering (artikel 3.7) en meerwaardecreatie (artikel 3.8).
Zorgvuldig ruimtegebruik
Daar waar afzonderlijke gebouwen doorgaans 60-70% van de kavelgrootte benutten voor het gebouw, worden de overige meters vaak benut voor o.a. parkeren en distributie. Bij het clusteren van verschillende bedrijfsgebouwen kunnen deze voorzieningen gebundeld worden. Dit zorgt voor een optimaal ruimtegebruik en levert ruimte op die ten gunste komt bij de inrichting van de buitenruimte en draagt daarmee bij aan groen en aangenaam verblijfsgebied.
Toepassing van de lagenbenadering
De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd. De lagenbenadering omvat de effecten op:
Onderhavig planvoornemen zorgt niet voor een wijziging in de eerste twee lagen. Desalniettemin treedt er wel een verandering op in de derde laag. Doordat er een ontwikkeling plaatsvindt, waarbij bedrijfsgebouwen worden gerealiseerd, zorgt dit gedeeltelijk voor de verandering van de functie. Deze functie draagt bij aan het functioneren van Brainport Eindhoven. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.
Meerwaardecreatie
Onderhavig planvoornemen zorgt voor diverse sociaaleconomische meerwaardecreaties. De hightech toelever- en maakindustrie heeft in Nederland, en specifiek in de Brainport, enkel een duurzame toekomst als zij zich weet te handhaven in de top van het mondiale concurrentie speelveld. In een markt die steeds globaler wordt, is de regio Eindhoven tot nu toe in staat koploper te zijn. Die positie staat onder druk door toenemende eisen van de OEM-ers (Time-to-market moet korter, eisen met betrekking tot precisie nemen toe, borging van kwaliteit wordt groter, complexiteit van producten vergroot exponentieel) en door de ontwikkelingen elders in de wereld staat de prijs onder druk. Dit leidt tot een vernieuwde manier van werken en dus tot een nieuwe huisvestingsopgave met echt een nieuwe ruimtelijke setting.
Brainport Industries Campus bouwt voort op de leidende positie in de wereld van hightech maakindustrie en zet in op vergaande samenwerking met het oog op het verbinden van de ketens, het verhogen van de professionaliteit en het vergroten van de concurrentiekracht en daarmee de concurrentiepositie van het duurzame hightech ecosysteem te handhaven. Bedrijven op BIC ontwikkelen nieuwe businessmodellen, waarmee wordt ingespeeld op de wensen van de toekomstige afnemers. Doordat bedrijven op dezelfde campus gevestigd zijn, kan er makkelijker kruisbestuiving plaatsvinden. Daarnaast beperkt dit het aantal transportbewegingen en kan gezamenlijk naar zero-waste worden toegewerkt. De maakindustrie in de Brainport is hiermee onderscheidend op wereldschaal.
De provincie heeft als voormeld de Interim omgevingsverordening vastgesteld waarin de bestaande regels zijn samengevoegd. Voordat de Omgevingswet in werking treedt (d.d. 5 december 2023) is de Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. Deze verordening is tegelijk met de Omgevingswet in werking getreden. In deze verordening zijn, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt en is de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant ingetrokken.
Er is aansluiting gezocht bij de opbouw van de rijksregels. Diverse nadere regelingen zijn in de Omgevingsverordening verwerkt. Vanwege het vervallen van de Wet bodembescherming zijn nieuwe regels opgenomen om verontreiniging van het grondwater te voorkomen. Het voorstel is om daarvoor ook voorbeschermingsregels vast te stellen. De aanwijzing van voor verzuring gevoelige kwetsbare gebieden (Wav-kaarten) is vervallen. De rechtstreeks werkende regels voor de ontwikkeling van veehouderij en mestbewerking is vervallen. Het voorstel is om die te vervangen door voorbeschermingsregels. Er is een attentiezone geluid opgenomen langs provinciale wegen waarbinnen aandacht wordt gevraagd voor het oprichten van geluidgevoelige bebouwing.
In de omgevingsverordening Noord-Brabant zijn geringe wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van de interim omgevingsverordening met betrekking tot de regeling inzake Natuur Netwerk Brabant die relevant zijn voor onderhavig plangebied. Deze wijzigingen zijn toegelicht in de vorige paragraaf over NNB.
In de loop van 2020 zijn er kwaliteitscriteria geformuleerd voor nieuwe werklocaties in het Stedelijk Gebied Eindhoven. Deze kwaliteitseisen, die op 2 juli 2020 door het portefeuillehoudersoverleg Economie zijn vastgesteld, zijn opgedeeld in 2 soorten: de Brainport Principles en de Kwaliteitscriteria.
De 'Brainport Principles voor werklocaties' zijn basiskwaliteitseisen voor nieuwe ontwikkelingen. Op basis van die kwaliteitscriteria worden de ontwikkellocaties geprioriteerd. Voorop staat dat sprake is van evenwicht in vraag en aanbod, zowel in kwantitatieve als kwalitatieve zin. Als Brainport principles zijn te noemen:
Het plan geeft invulling aan deze principes.
In het plangebied wordt op een markante locatie in Brainport invulling geven aan de ruimtebehoefte van de hoogwaardige maakindustrie, waarbij – zoals ook in cluster 1 fase 1 BIC – op een exemplarische wijze een uiterst moderne bedrijfsomgeving tot stand wordt gebracht.
Uit overige paragrafen in deze toelichting blijkt dat het een duurzame ontwikkeling betreft, waarmee de omgevingskwaliteit, het gebruik van duurzame energie, duurzame mobiliteit en economie wordt bevordert, en rekening wordt gehouden met klimaatverandering. Onderstaand in een resumé de belangrijkste stedenbouwkundige uitgangspunten :
Samen met de stad heeft de gemeente Eindhoven een omgevingsvisie opgesteld. Met ons hebben meegedacht: inwoners, ondernemers, belangenorganisaties, GGD, Veiligheidsregio, Omgevingsdienst, woningcorporaties, projectontwikkelaars, investeerders en andere overheden (buurgemeentes, provincie, rijk). Op 16 juni 2020 is de omgevingsvisie vastgesteld door de gemeenteraad.
De omgevingsvisie is een integraal verbindende visie voor de fysieke leefomgeving die focus aanbrengt bij het inrichten van onze stad en stimuleert om samen te werken aan de stedelijke opgaven. De omgevingsvisie is gebaseerd op bestaand beleid. Het hebben van een omgevingsvisie is onder de nieuwe Omgevingswet verplicht. Omdat een omgevingsvisie allesomvattend is, willen we die lerende wijs ontwikkelen. Dat betekent concreet dat we, eerder dan wettelijk verplicht, met een omgevingsvisie komen. Maar dan wel een 'light-variant' (versie 1.0), die we één of twee jaar later gaan aanvullen en verfijnen.
Deze omgevingsvisie (versie 1.0) is gebaseerd op het bestaand beleid. Het document vervangt niet de bestaande beleidsdocumenten, maar is een aanvullend beleidsdocument. De interim structuurvisie blijft daarom nog steeds van kracht. Bij het opstellen van een omgevingsvisie versie 2.0 wordt de interim structuurvisie wel ingetrokken.
Brainportregio
De Brainportregio is een technologische topregio en één van de belangrijkste pijlers van de Nederlandse economie. De sleutel tot dit succes is samenwerking. Het is een regio van contrasten en dat maakt ons uniek: een hecht netwerk van steden, stedelijke buurgemeenten, dorpen en bewoond landelijk gebied. Je bent snel in de stad of juist in het groen, er is cultuur én natuur. We zijn sterk in hightech, design en innovaties en kennen een dynamische economie en een gastvrije bourgondische levensstijl. De strategie van de regio is gericht op het sterker maken van deze kwaliteiten door aan te haken op de eigen kracht en identiteit van de deelgebieden.
Ambitie
Als centrumstad vervult Eindhoven een cruciale rol bij de versterking van Brainport Eindhoven als economische wereldspeler op het gebied van kennisintensieve maakindustrie en design. Om internationaal concurrerend te blijven, streeft Eindhoven samen met de regio naar een excellent woon- en werkklimaat. Eindhoven zet daarom in op gezonde en duurzame verstedelijking met behoud van stedelijke en dorpse kwaliteiten en met bijzondere aandacht voor sociale cohesie en inclusie. Eindhoven is in staat om zich snel aan te passen aan de steeds veranderende vraag naar geschikte en betaalbare ruimte om te wonen, werken, verblijven en recreëren. Deze ambitie vertaalt zich naar vier deelambities. Eindhoven als:
Van ambitie naar stedelijke opgaven
Als we onze ambities leggen naast de huidige kwaliteiten en structuren van de stad en de actuele trends en ontwikkelingen, zien we een aantal stedelijke opgaven voor de stad. Brainport Eindhoven blijft groeien, mede door de sterke economische positie.
De ambities en groei vragen om ruimte voor nieuwe woningen, bedrijven en voorzieningen. Ruimte die we bieden door te verdichten in het gebied binnen de Ring en door te verdichten nabij voorzieningen als HOV en winkelcentra. Met name binnen de Ring is voldoende ruimte om te verdichten, omdat er nog relatief weinig mensen wonen. Met de keuze voor verdichten binnen de Ring gaan we duurzaam om met de (groene) ruimte die de stad heeft. We behouden hiermee de kwaliteit van de groenstedelijke woonwijken, de landschapsparken en het buitengebied.
De keuze voor een compact stedelijke woonmilieu gaat gepaard met forse investeringen in o.a. bereikbaarheid, luchtkwaliteit, groen en voorzieningen.
Eindhoven wil een leefbare en een inclusieve stad zijn waar iedereen kan profiteren van het succes van de Brainport. Dat vraagt om keuzes ten aanzien van het woning- en voorzieningenaanbod. Het verschil tussen de ambitie en de huidige stand van zaken in Eindhoven leidt tot zes concrete stedelijke opgaven:
Dit zijn de opgaven waar we als gemeente de komende jaren samen met onze partners aan werken. Wij werken zelf aan deze opgaven, maar stimuleren ook andere partijen in de stad om dit te doen. We bepalen samen met de stad en regio wat kansrijke initiatieven en locaties zijn. We geven prioriteit aan initiatieven die bijdragen aan meerdere stedelijke opgaven tegelijkertijd en kwaliteit toevoegen aan de stad. Hiernaast zetten we in op het beschermen en versterken van de stedelijke en groene hoofdstructuur van de stad. De gemeente organiseert het werken aan de stedelijke opgaven met thematische en gebiedsprogramma's en stimuleert o.a. via regels en uitgangspunten zoals opgenomen in de omgevingsvisie dat ook andere initiatiefnemers bijdragen aan het realiseren van de opgaven.
Plangebied
Dit bestemmingsplan is gericht op de ontwikkeling van BIC cluster 2. Naast de unieke combinatie van bedrijven, kennis- en onderwijsinstellingen en voorzieningen draagt de integratie met de omgeving bij aan de waarde van de campus. BIC is onderdeel van het derde stadspark van de stad: Brainport Park. In combinatie met het uitstekende bereikbaarheidsprofiel van de locatie betekent dit een kans om de wereldwijde voorsprong van Brainport op alle fronten te versterken.
Het bestemmingsplan is in lijn met de uitgangspunten van de omgevingsvisie.
In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad van Eindhoven vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.
De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de ontwikkelingen ten opzichte van de ruimtelijke hoofdstructuur. De kaart geeft de ontwikkelingen aan binnen de hoofdstructuur. Het plangebied is in onderstaande afbeelding globaal aangeduid met een rode pijl.
afbeelding : ruimtelijke hoofdstructuur Interimstructuurvisie Eindhoven
De onderdelen van de ruimtelijke hoofdstructuur vormen een raamwerk waarnaar het grondgebruik zich richt. De hoofdstructuur ligt grotendeels vast, in fysieke en/of beleidsmatige zin. Het gaat op hoofdlijnen om onderdelen als de hoofdwegenstructuur, spoorlijnen, waterlopen, het bebouwde gebied en de Groene Hoofdstructuur. De kaart geeft ook nieuwe, te ontwikkelen onderdelen van de hoofdstructuur aan, voortvloeiend uit vastgesteld beleid. Voor de evenwichtige doorontwikkeling van Eindhoven zijn deze essentieel. Voorgenomen ontwikkelingen zijn gearceerd of met een onderbroken lijn aangegeven. Het plangebied (zie rode pijl in onderstaande kaartweergave) ligt in een dergelijk transformatiegebied.
De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik. In onderstaande afbeelding is de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie opgenomen. Het plangebied is globaal aangeduid met een rode pijl. Het plangebied is aangeduid als “werken”.
afbeelding : gebruik van de ruimte Interimstructuurvisie Eindhoven
Toetsing
De gronden binnen het plangebied zijn gelegen in een transformatiegebied en bestemd voor werken. Het plan past aldus binnen de Interimstructuurvisie.
Beleidsregel 'Klimaatrobuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen'
Het klimaat verandert. Dat heeft gevolgen voor Eindhoven. We krijgen onder andere te maken met meer en hevigere buien, langere perioden van droogte en meer hitte(stress). Om in de toekomst prettig te wonen en te werken in onze groeiende stad, is het noodzakelijk nú maatregelen te nemen. De beleidsregel Klimaatrobuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen' biedt daar concrete handvaten voor.
De beleidsregel zorgt er voor dat gemeente Eindhoven per direct klimaatrobuust handelt bij het ontwerp, de inrichting en de realisatie van projecten en dit ook bij private partijen afdwingt per 2019. Dat doet de gemeente met privaatrechtelijke grond- en vastgoedtransacties en publiekrechtelijk middels het opnemen van de beleidsregel in nieuwe en gewijzigde bestemmingsplannen (en omgevingsplannen). Daarbij wordt getoetst aan de criteria voor klimaatrobuustheid, zoals opgenomen in de bijlagen van de beleidsregel. Het uitgangspunt van deze criteria is het voorkomen van wateroverlast, droogte en hittestress door de voorkeursvolgorde “vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater” te hanteren. Groene maatregelen dragen daar aan bij en voorkomen tevens hittestress.
Concreet bestaat de beleidsregel uit:
BIC cluster 2 wordt gasloos en de gebouwen energieneutraal. Alle energie die nodig is duurzaam en, waar mogelijk, lokaal opgewekt. De opbrengsten van overproductie dragen bij aan de business case voor bedrijven in het gebied. Door middel van de waterberging en afvoer, wordt de natuurlijke waterhuishouding van het gebied versterkt. BIC I2 gaat gasloos opereren. Collectieve voorziening voor warmte en koude zorgt dat het gebouw efficiënter functioneert. Door de gebruiksdata te analyseren en daarmee piekvermogens te reduceren kan BIC cluster 2 ten volle profiteren van het schaalvoordeel op zowel warmte als elektra.
Daarnaast spant initiatiefnemer zich in zoveel mogelijk waarde te bieden op de overige duurzaamheidsambities van de gemeente Eindhoven. In afstemming met de gemeente zorgt initiatiefnemer ervoor dat duurzaamheidsmaatregelen geïmplementeerd worden bij de verdere planontwikkeling en realisatie (waaronder gasloos bouwen, CO2-vermindering, flexibiliteit en energieneutraliteit).
Paraplubestemmingsplan waterberging 2020
De gemeente heeft voor haar gehele grondgebied een integrale, regeling in voorbereiding. Daartoe is het 'Paraplubestemmingsplan waterberging 2020' inmiddels vastgesteld. Het parapluplan zal worden geïncorporeerd in onderhavige bestemmingsplan.
In dat parapluplan wordt geregeld dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen vast dient te staan dat wordt voorzien in een waterberging of andere maatregelen die bijdragen aan de klimaatbestendigheid. De inhoud van de waterberging en de omvang van de andere maatregelen worden vastgesteld met toepassing van de beleidsregel "Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen" behorende bij de bijlage uit het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven 2019-2022 met dien verstande dat indien voornoemde beleidsregels gedurende de planperiode kan worden gewijzigd en aan de hand van die nieuwe beleidsregels wordt bepaald of er sprake is van voldoende bijdrage aan de klimaatbestendigheid. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de waterberging, indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.
Water- en Klimaatadaptatie Aanpak (WKA) 2023-2026
Het Water- en klimaatadaptatie Aanpak (WKA) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied. In het WKA 2023-2026 wordt aangegeven op welke wijze er omgegaan wordt met de zorgplichten rondom afval-, hemel- en grondwater. Hiervoor zijn in het plan activiteiten opgenomen enerzijds gericht op het beheer en onderhoud en anderzijds op het verbeteren van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel.
Speerpunt van het WKA is het inspelen op de klimaatverandering welke extreme regenbuien, langdurige droogteperiodes en hittestress met zich meebrengt. Hiervoor zijn uitgangspunten, richtlijnen en ontwerpnormen uit het klimaatplan 2016-2020 en de hierin benoemde beleidsregel ´Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen´ nader uitgewerkt. Concreet betekent dit dat voor het aspect water bij nieuwe ontwikkelingen tot max. 75 mm berging gerealiseerd dient te worden over het totaal verhard oppervlak binnen het plangebied. Daarbij kan de waterbergingseis gereduceerd of verhoogd worden naargelang de hoeveelheid groen of grijs binnen datzelfde plangebied. Dit om overlast van hittestress, verdroging en biodiversiteit te beperken. Om initiatiefnemers te ondersteunen heeft de gemeente een website ontwikkeld waar de benodigde waterberging kan worden berekend en voorbeelden zijn beschreven om invulling te geven aan de waterklimaatopgave.
Toetsing
In het bouwplan wordt rekening gehouden met deze eisen en maatregelen, zodat wordt voldaan aan het paraplubestemmingsplan en de beleidsregel. De desbetreffende bepalingen zijn in de planregels van het voorliggende bestemmingsplan opgenomen.
Nationaal beleid
Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ worden bewaard. Het Verdrag van Valletta is vertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente bevoegd gezag op het gebied van archeologie. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de omgang met archeologie. Gemeenten houden een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen en het toekomstig omgevingsplan houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden door het stellen van regels. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie. Deze informatie kan worden verkregen door gebied dekkende kaarten waarop de archeologische (te verwachten) waarden in de ondergrond zichtbaar zijn. Op basis hiervan kan archeologisch beleid worden ontwikkeld.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Eindhoven beschikt, als invulling van haar verantwoordelijkheid volgens de Erfgoedwet, over een eigen Archeologische verwachtingen- en waardenkaart en erfgoedverordening. Met dit beleid wil de gemeente het ondergronds cultureel erfgoed van Eindhoven behouden door behoedzame ontwikkeling en beheer.
Op de archeologische verwachtingen- en waardenkaart zijn de archeologische waarden en verwachtingen binnen de gemeentegrenzen aangegeven door middel van categorieën. De categorieën worden op de verbeelding en in de regels van een bestemmingsplan opgenomen als dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2' (gebieden van categorie 2), 'Waarde Archeologie 3' (gebieden van categorie 3), 'Waarde – Archeologie 4' (gebieden van categorie 4), 'Waarde – Archeologie 5' (gebieden van categorie 5), 'Waarde – Archeologie 6' (gebieden van categorie 6) en 'Waarde – Archeologie 7' (gebieden van categorie 7).
Hieraan zijn per categorie regels gekoppeld. Deze regels geven aan wanneer archeologisch onderzoek verplicht is. Vanuit beleidsmatig oogpunt is per categorie aangegeven wat voor een archeologische onderzoeksplicht hieraan gekoppeld is. Is de oppervlakte én diepte van de bodem verstorende activiteiten ten behoeve van een planontwikkeling groter dan de ondergrens, dan is een archeologisch (voor)onderzoek verplicht. De gemeentelijk adviseur archeologie kan aangeven welke vorm van archeologisch (voor)onderzoek noodzakelijk is voor de aanvraag. Is de oppervlakte óf diepte van de bodem verstorende activiteiten ten behoeve van een planontwikkeling kleiner dan de ondergrens, dan is een archeologisch (voor)onderzoek niet verplicht.
Archeologisch kader
De van oorsprong hoger gelegen oude bouwlanden met een dik plaggendek, waaruit een groot deel van het gemeentelijk grondgebied bestond, blijken een goed geconserveerd bodemarchief te herbergen. Maar ook andere landschappelijke eenheden - zoals de nattere beekdalen en de flanken daarvan, de vennen of het 'restveen' - blijken vaak een waardevol archeologisch gegevensbestand te bevatten. Het gemeentelijk bodemarchief geeft blijk van een bewoningsgeschiedenis van duizenden jaren en herbergt archeologische resten daterend uit de (late) prehistorie, de Romeinse tijd, de vroege middeleeuwen, de late middeleeuwen en nieuwe tijd. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat geschreven bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.
Een bijzondere betekenis heeft de historische kern van Eindhoven, die als stad al in de loop van de late middeleeuwen een belangrijke regionale economische en bestuurlijke rol vervulde. Daarnaast kent de gemeente uit deze periode een aantal (verdwenen) hoeven, kasteeltjes, kerken, (water)molens en dergelijke die zowel archeologisch en cultuurlandschappelijk van hoge waarde zijn. Archeologische waarnemingen binnen en ook buiten de van oorsprong laatmiddeleeuwse historische kernen bieden mogelijkheden om meer te weten te komen over de ontstaansgeschiedenis, ontwikkeling en bewoningsdynamiek tussen de plattelandsdorpen en de stad in wording en kunnen daarmee een verrijking vormen voor de lokale en regionale geschiedenis. Daarnaast zijn in de gemeente resten van ondergronds militair erfgoed te verwachten. In de Tweede Wereldoorlog lag hier bijvoorbeeld een militair vliegveld ('Fliegerhorst Eindhoven') en het grondgebied van de gemeente maakte deel uit van het operatieterrein 'Market Garden' van het geallieerde bevrijdingsleger.
Archeologische waarden plangebied
Op de archeologische verwachtingen- en waardenkaart uit 2022 ligt het bestemmingsplangebied voor het overgrote deel binnen een zone van categorie 7: 'gebied met een lage archeologische verwachting'. In de noordwesthoek van het bestemmingsplangebied ligt een zone van categorie 5: 'gebied met een hoge archeologische verwachting' vanwege de ligging binnen het nu verdwenen kamp Beatrixoord/ Siedlung aan de Oirschotsedijk. Voor terreinen met een hoge archeologische verwachting geldt onderzoeksplicht bij initiatieven met een bodemverstoring groter dan 250 m2 én dieper dan 30 cm beneden het huidige maaiveld. Voor gebieden met een lage archeologische verwachting geldt dat bij een bodemverstoring groter dan 25000 m2 en dieper dan 30 cm -mv. De vrijstellingscategorie in de archeologische verwachtingen- en waardenkaart voor de zone met de hoogste waarde of hoogste verwachtingswaarde (en dus met de laagste ondergrenzen) is dus leidend voor alle ingrepen in het plangebied. Dit is ook het geval wanneer sprake is van bodemingrepen in verschillende zones met een waarde of verwachtingswaarde die verdeeld zijn over het plangebied en ook wanneer deze zones niet aan elkaar grenzen. Slechts als de hoogste waarde of verwachtingswaarde een zeer beperkt deel uitmaakt van het plangebied (< 10%), kan na afweging door burgemeester en wethouders worden besloten om de oppervlakteondergrens te hanteren die het grootste deel uitmaakt van het plangebied; Voor dit bestemminsplan wordt daarom de vrijstellingsgrens van ontwikkelingen groter dan 250 m2 en dieper dan 30 cm -mv aangehouden.
Bij het bepalen of wordt voldaan aan de vrijstellingsgrenzen, worden de afmetingen in oppervlakte én diepte van het totaal aan verwachte bodemingrepen (voor alle relevante activiteiten, zoals: bouwen, ondergronds slopen, het uitvoeren van werken of werkzaamheden) in het plangebied bij elkaar opgeteld. Omdat de omvang van de te verwachten bodemverstorende activiteiten ten behoeve van de planontwikkeling de vrijstellingsgrenzen zullen overschrijden, is het laten uitvoeren van archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Daarom is in het plangebied een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd.
In de hier als Bijlage 4 opgenomen rapportage van bureau Antea “Bureauonderzoek Brainport Industrie Campus II (BIC II) te Eindhoven (Antea Group Archeologie rapportnr. 474272) is gekeken naar het aspect archeologie. Als conclusie wordt door Antea aangegeven :
Het advies luidt om in de zone met een hoge archeologische verwachting voor resten uit de Tweede Wereldoorlog (ca. 12,4 ha; terrein voormalig kamp Beatrixoord) archeologisch vervolgonderzoek uit te laten voeren in de vorm van een inventariserend veldonderzoek d.m.v. proefsleuven (IVO-P), indien er grondroerende werkzaamheden gaan plaatsvinden (Afbeelding 19). Hiervoor dient een programma van eisen te worden opgesteld. Op dit moment is daar in de plannen echter geen sprake van. Voor de gebieden met mogelijke vennen wordt een archeologisch booronderzoek geadviseerd om te bepalen of de in dit bureauonderzoek waargenomen hoogteverschillen met vennen samenhangen en of er bodemvorming herkenbaar is waarop bewoning aanwezig was. Dit kan worden uitgevoerd met enkele boorraaien bij alle oevers op de gradiëntzone van de mogelijke vennen. De vennen zelf kunnen (bij het aantreffen ervan) worden vrijgegeven omdat deze zeer laaggelegen zijn en vol stonden met water, maar de gradiëntzones niet, als er sprake is van voldoende intacte podzolbodems. Dat wil zeggen: als er tenminste een B-horizont aanwezig is. Als dat het geval is, is er een trefkans op archeologische resten uit het mesolithicum - midden neolithicum.
Afbeelding: Advieskaart voor archeologisch vervolgonderzoek. Rood: 23 m NAP (of hoger); blauw: 15 m NAP (of lager). Blauwe kruizen geven locaties van bomkraters, munitieopslag en mitrailleuropstellingen weer.
Selectiebesluit van gemeente naar aanleiding het archeologisch bureauonderzoek (Antea Group Archeologie rapport 2022/185):
Meldingsplicht toevalsvondsten
Ook gebieden waarvoor geen dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' is opgenomen, of die op basis van archeologische (voor)onderzoeken worden vrijgegeven is niet geheel uit te sluiten dat er alsnog archeologische resten kunnen worden aangetroffen.
De wettelijke meldingsplicht voor archeologische toevalsvondsten geldt altijd (art. 5.10 Erfgoedwet 2016). Mochten tijdens grondwerkzaamheden (vermoedelijke) archeologische resten (vondsten, muurwerk, grondsporen et cetera) worden aangetroffen, dan dienen deze direct gemeld te worden aan de Minister van OCW en bij de (afdeling Omgevingskwaliteit) gemeente Eindhoven. Vervolgens zal bepaald worden of, en zo ja welke, aanvullende maatregelen getroffen dienen te worden. Door middel van de bouwregels en een vergunningvereiste voor het verrichten van bepaalde werken en werkzaamheden, worden de op en/of in deze gronden voorkomende of verwachte archeologische waarden beschermd en veiliggesteld. Binnen deze dubbelbestemming mogen grondverstoringen pas plaatsvinden als het archeologisch belang dit toelaat.
Conclusie
Omdat de omvang van de te verwachten bodemverstorende activiteiten ten behoeve van de planontwikkeling de vrijstellingsgrenzen zullen overschrijden, is het laten uitvoeren van archeologisch onderzoek noodzakelijk. Inmiddels is voor het plangebied een bureauonderzoek uitgevoerd. Naar aanleiding van dit onderzoek is vervolgonderzoek geadviseerd in het hele plangebied. Totdat middels een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is, dient een dubbelbestemming archeologie opgenomen te worden voor het hele plangebied.
Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten, een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.
Locatie
Overeenkomstig de cultuurhistorische waardenkaart van de Gemeente Eindhoven kent de locatie deels de aanduiding “historisch landschap”.
afbeelding : uitsnede cultuurhistorische waardenkaart
De locaties die ingevolge de provinciale Verordening zijn voorzien van de aanduiding Complex van cultuurhistorisch belang zijn – conform ontwerp bestemmingsplan Buitengebied Eindhoven 2023 - op de verbeelding van onderhavig bestemmingsplan voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - 2'. In de regels zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van de cultuurhistorische waarden en kenmerken. Het is niet zonder meer mogelijk om een werk, geen gebouw zijnde, of werkzaamheden zonder omgevingsvergunning uit te voeren.
afbeelding : uitsnede verbeelding ontwerp BP Buitengebied Eindhoven 2023
De bouw van BIC cluster 2 leidt onlosmakelijk tot een verandering van de karakteristiek en wist enkele cultuurhistorisch (beperkt) waardevolle structuren in het gebied uit. Het ontwerp heeft rekening gehouden met de meest waardevolle elementen, door de belijning van het landschap op te nemen in het ontwerp. De verkaveling doet in behoorlijke mate recht aan de historische verkaveling. De meest waardevolle zandweg in het zuiden blijft behouden en ook de west-oost georiënteerde kavelgrens wordt geaccentueerd met een open verbinding van oost naar west. Zie voor meer inhoudt m.b.t. de cultuurhistorische waarde Bijlage 15 – Cultuurhistorisch onderzoek, Antea, 27 juni 2023
In de visie Eindhoven op Weg wordt gewerkt aan het realiseren van ruimtelijke- en duurzaamheidsdoelen én aan het oplossen en voorkomen van knelpunten die met mobiliteit samenhangen. Eindhoven op Weg is een kans gedreven visie met ambities, richting en kader voor concrete uitwerking. Eindhoven op Weg zet in op:
Uit oogpunt van mobiliteit wordt gewerkt volgens het principe 'slow motion – fast forward'. Waar het kan krijgen de voetganger, de fietser en het openbaar vervoer het primaat. Waar het moet is er prioriteit voor de auto. Voor het ruimtelijk transformeren naar de veelzijdige stad geldt het principe 'plaats maken'. Daadwerkelijk ruimte maken voor duurzamer vervoer en verbetering van stedelijke kwaliteit met meer ruimte voor groen.
De bovengenoemde principes bepalen dat waar mogelijk de historische radialen primair geschikt worden gemaakt voor de fietser en de voetganger, en secundair voor de auto. De nieuwe radialen worden juist meer gebruikt door de auto en het HOV.
Verkeer van en naar BIC kent een aantal aspecten, die hieronder schematisch zijn weergegeven :
Autoverkeer
Het plangebied wordt centraal ontsloten en kent voor autoverkeer gebouwde parkeervoorzieningen.
afbeelding : netwerk autoverkeer BIC 2
Fietsverkeer
Fietsnetwerk BIC cluster 2 is met de Slowlane en Groen Corridor zeer goed ontsloten binnen het fietsnetwerk van Eindhoven. We stimuleren het gebruik van de fiets door hoogwaardige, inpandige fietsenstallingen op te nemen bij de entrees van de gebouwen. Dit organiseren we zo voor iedere te bouwen fase, waardoor loopafstanden kort blijven. In de stallingen zijn lockers en douches aanwezig. De fietsenstellingen voldoen aan de kwaliteitseisen van inpandige fietsenstallingen d.d. 22-04-2021.
afbeelding : fietsnetwerk BIC 2
Expeditie- en calamiteitenverkeer
Vrachtverkeer voor BIC cluster 2 kan laden en lossen in het centraal gelegen techniekplein met een zuidzijde bestemd voor fase 1 en een noordzijde bestemd voor fase 2 en 3.
afbeelding : laden en lossen BIC 2
In het techniekplein is ook de centrale opslag van gassen voorzien, de afvalinzameling en techniekruimtes voor nuts en sprinkler. Vanaf het techniekplein loopt een centrale as door het gebouw om alle bedrijven te bereiken. Rondom het gebouw is een pad voorzien voor bijzonder en incidenteel transport. Dit vormen geen entrees voor de bedrijven maar zijn uitsluitend bedoeld voor incidenteel gebruik (bv. toegang invaliden) en kunnen bij calamiteiten gebruikt worden door de hulpdiensten.
OV en looptijden
De nieuwe HOV 3 lijn (Hoogwaardig Openbaar Vervoer) verzorgt een zeer frequente en snelle verbinding met Station Eindhoven Centraal en Eindhoven Airport. De hoofdentree (van de 1e fase) is hier op zo kort mogelijke afstand van gelegen om het gebruik van het OV zoveel mogelijk te stimuleren. Deze afstand is kleiner dan 400 meter waardoor een reductie ten aanzien van het aantal parkeren met 25% is opgenomen in de parkeerbalans.
afbeelding : looptijden OV
Bereikbaarheid hulpdiensten
Het pad dat rondom het gebouw alle zijden ontsluit is ook bereikbaar voor hulpdiensten
afbeelding : bereikbaarheid hulpdiensten
Ten aanzien van het aspect verkeer is gekomen tot de memo “Verkeersonderzoek ontwikkeling BIC 2” van bureau Antea d.d. 9 november 2023, hier opgenomen als Bijlage 5. Wat betreft de verkeersafwikkeling concludeert Antea dat er geen sprake is van ontwikkelingen, die de vaststelling van dit bestemmingsplan thans in de weg staan.
In de verkeersafwikkeling op wegvakniveau worden in 2040 geen knelpunten voorzien. In de plansituatie benadert de I/C verhouding op de wegen rondom aansluiting A58 Best de waarde van 0,8: dit is de grenswaarde waarboven er kans bestaat op congestievorming. De grenswaarde wordt echter niet gepasseerd.
Over de verkeerafwikkeling op kruispuntniveau worden de volgende conclusies gesteld:
Gedurende de gefaseerde ontwikkeling van BIC cluster 2, wordt de VRI Spottersweg-Luchthavenweg dan ook aangepast. Na het realiseren van de busbaan, waarmee de linksafbeweging op Spottersweg-Noord komt te vervallen), kan het kruispunt tot 55% van de maximale verkeersgeneratie van BIC cluster 2 verwerken in de avondspits 2040 (met cyclustijden onder de 120 seconde). Met hierbij de volgende bemerkingen:
In de regels is opgenomen dat een derde parkeergarage enkel is toegestaan, na realisatie van een dynamisch verwijzingssysteem, zoals genoemd in bovenstaande, wordt voldaan aan de beleidsregeling 'Kwaliteitseisen inpandige fietsenstallingen d.d. 22.04.2021', er middels gerichte communicatie duurzame mobiliteit wordt gestimuleerd. Daarnaast moeten de langzaamverkeersmaatregelen zoals beschreven in het DSOP en het mobiliteitsplan zijn gerealiseerd en in stand worden gehouden. Gezien het voorstaande is het niet noodzakelijk in het kader van bestemmingsplan uit te gaan van concrete maatregelen voor wat betreft de verkeersstructuur, anders dan voormelde busbaan.
Op 24 september 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders de 'Actualisatie nota 2019' vastgesteld (Gemeenteblad 3 oktober 2019, nr. 240213). Hierin is geregeld hoe voldaan moet worden aan de parkeerbehoefte bij ontwikkelingen. Het beleid is herzien van een uitsluitend projectgerichte kwantitatief-normerende benadering naar een gebiedsgerichte flexibele benadering. Dit om te voorkomen dat gewenste ontwikkelingen (financieel) niet tot stand kunnen komen vanwege de parkeervraag die dan volgens de normen ingevuld moet worden. Of om te voorkomen dat er overcapaciteit wordt ontwikkeld, terwijl dat ook ingevuld kan worden door gebruik te maken van bestaande, beschikbare parkeercapaciteit. Of omdat parkeervraag niet of slechts ten dele optreedt bij bestaande of nieuwe functies dankzij mobiliteitsmanagement gericht op beperken of voorkomen van autobezit en autogebruik.
De parkeerbehoefte wordt gebiedsgericht bepaald op grond van de toegevoegde functies en doelgroepen. Er vindt mobiliteitscorrectie plaats op grond van de mitigerende maatregelen die in het mobiliteitsplan voor het gebied worden opgenomen (waaronder 'smart mobility' maatregelen). Op basis hiervan wordt de uiteindelijke parkeereis bepaald.
De parkeernormen zijn verbonden aan de aanvraag van een omgevingsvergunning. De parkeernormen kennen een gebruikers- en een bezoekersdeel. Bij ruimtelijke initiatieven dient de parkeerbehoefte in principe op eigen terrein opgelost te worden. Onder omstandigheden kan daarvan worden afgeweken.
Nota parkeernormen 2024
Het college van burgemeester en wethouders heeft in april 2024 de 'Nota parkeernormen 2024' vastgesteld. Deze parkeernormen zijn korte tijd daarna in werking getreden. Er bestond behoefte om de parkeernormen uit 2019 opnieuw te actualiseren en optimaliseren. De belangrijke verandering is aanpassing van de parkeernormen voor wonen op basis van autobezit in Eindhoven.
De belangrijkste verschillen tussen de 'Actualisatie nota 2019' en de 'Nota parkeernormen 2024' zijn -voor zover relevant voor onderhavig bestemmingsplan -hieronder weergegeven:
- Gebiedsindeling
De parkeernorm is afhankelijk van de locatie. In het centrum is de norm lager dan in de wijken om het centrum en in een woonwijk buiten de ring. In de 'Actualisatie nota 2019' wordt onderscheid gemaakt naar het centrum, wijken daaromheen (schilgebied) en de rest van de stad buiten de Ring. In de nieuwe parkeernota krijgt Strijp-S ook de centrumnorm en wordt de parkeernorm voor het schilgebied uitgebreid met Strijp-T, WoensXL en ontwikkelas ZW.
- Deelauto
Als een plan deelauto's inzet, kan er bespaard worden op parkeerplaatsen. Volgens de 'Actualisatie nota 2019' kan hier onbeperkt mee gereduceerd worden. Hier wordt in de nieuwe parkeernota een maximum aan gesteld (50% in het schilgebied, 25% in de rest van de stad). - Mobiliteitsfonds
Volgens de 'Actualisatie nota 2019' is het mogelijk de parkeeropgave volledig af te kopen door de afkoopsom in het mobiliteitsfonds voor stadsbrede mobiliteitsvoorzieningen te storten. Buiten het centrum is onbeperkte afkoop niet wenselijk. Dit wordt in het schilgebied beperkt tot 50% van de parkeereis en daarbuiten tot 25%. In het centrum blijft volledige afkoop wel mogelijk, maar wel op voorwaarde van een hoogwaardige fietsenstalling en aanbod van deelmobiliteit.
- Stedelijkheidsgraad
De parkeernormen (behalve wonen) zijn grotendeels gebaseerd op de kencijfers van het kenniscentrum voor verkeer & vervoer, CROW geheten. Het CROW maakt daarbij onderscheid naar de mate van stedelijkheid. Door de toename van de adressendichtheid valt Eindhoven nu in de hoogste categorie (zeer sterk stedelijk). De normen zijn hierop aangepast.
- Mobiliteitshub
Voor een mobiliteitshub bestond nog geen correctiefactor op de parkeerbehoefte. Deze wordt nu geïntroduceerd.
In deze nieuwe parkeernota is aangegeven dat voor gebiedsontwikkelingen een specifiek voor het betreffende gebied gebieds- of ontwikkelkader kan worden opgesteld. Daarin wordt onder meer een specifieke aanpak voor de bereikbaarheid van het gebied vastgelegd, alsmede de uitgangspunten om te voorzien in de (toekomstige) parkeereis, gericht op een bijdrage aan de mobiliteitstransitie en het voorkomen van parkeeroverlast. De afwijkende uitgangspunten en/of parkeernormen worden voor de betreffende gebiedsontwikkeling dan in het (tijdelijke deel van het) omgevingsplan vastgelegd.
Fietsparkeren
In onderstaande tabel is het programma van BIC cluster 2 vertaald naar een parkeernorm. Deze fietsparkeernorm gaat uit van een arbeidsintensieve bedrijfslocatie (maakindustrie)/ bezoekersintensief). Deze voorzieningen worden in het plangebied gerealiseerd.
Het gebruik van de fiets wordt gestimuleerd door hoogwaardige inpandige fietsenstallingen nabij de entrees van de gebouwen, waardoor loopafstanden kort blijven. De routing naar de stallingen wordt vormgegeven in het groen. Nabij de stallingen zijn, conform de nota kwaliteitseisen inpandige fietsenstallingen, lockers en douches aanwezig.
Autoparkeren
Het beleid van de gemeente (Mobiliteitsvisie: 'Eindhoven op weg', vastgesteld door gemeenteraad 19-11-2013, geactualiseerd 2022) om autogebruik en -bezit te ontmoedigen leidt ertoe dat voor de parkeervoorzieningen sprake is van een gebiedsgerichte maatwerkoplossing gebaseerd op de nieuwe vastgestelde gemeentelijke nota parkeernormen (Actualisatie nota parkeernormen 2019).
De kracht van BIC is dat meerdere type functies gecombineerd kunnen worden en er flexibiliteit is in het type bedrijven en instellingen dat zich op BIC kan vestigen. Dat vraagt om flexibiliteit in de parkeernormering, waarbij ingespeeld kan worden op veranderingen in de mobiliteitsbehoefte gedurende de ontwikkeling van BIC cluster 2, zonder de bereikbaarheid uit het oog te verliezen. BIC zet actief in op duurzame mobiliteit door een combinatie van hoogwaardige OV en fiets bereikbaarheid. In onderstaande tabel is het programma van BIC cluster 2 vertaald naar een parkeernorm. Vanwege de aanwezigheid van HOV nabij de entree van BIC cluster 2 is hierbij een mobiliteitscorrectie van 25% toegepast. Het aantal parkeerplekken wordt in beginsel in twee parkeergebouwen ondergebracht.
De ambitie van BIC is vervoer van en naar BIC waar mogelijk onafhankelijk te maken van fossiele brandstoffen. Naast een inzet op fietsparkeren en bereikbaarheid met hoogwaardig openbaar vervoer, is deze ambitie ook onderdeel van de autoparkeervoorzieningen.
Parallel met de in gebruik name van de BIC cluster 1, is ook het 1e parkeergebouw met 1.000 parkeerplaatsen in gebruik genomen. De afgelopen jaren zijn diverse elektrische oplaadpunten toegevoegd aan deze parkeergarage. In 2017 waren er 0 parkeerplaatsen voorzien voor elektrische auto's. In 2019 zijn hier 40 oplaadpunten aan toegevoegd en in 2022 zijn hier nog eens 40 oplaadpunten aan toegevoegd (totaal thans 80 oplaadpunten), waarbij een verdere groei wordt verwacht. Deze garage kent op dit moment nog geen dubbelgebruik van plaatsen (gemeten over een totale werkdag). De plaatsen met oplaadpunt zijn enkel voorbehouden aan elektrische auto's.
De normatieve parkeerbehoefte voor BIC cluster 2 omvat - conform normatieve parkeerbalans - minimaal 2.700 en maximaal 3.375 parkeerplaatsen. Circa 30% van de 2.700 parkeerplaatsen wordt beschikbaar voor uitsluitend emissievrije voertuigen (bijvoorbeeld elektrisch). Dit betekent dat 855 parkeerplaatsen enkel toegankelijk zijn voor emissievrije voertuigen. 1.845 van de 2.700 parkeerplaatsen zijn beschikbaar voor alle voertuigen. Hiermee wordt aan de gemeentelijke parkeernorm voldaan.
Daarnaast worden naar behoefte extra parkeerplaatsen voorzien van oplaadpunten. Parkeervoorzieningen meer dan voormelde 2.700 plaatsen worden uitsluitend beschikbaar gesteld voor emissievrije voertuigen om hiermee enerzijds aan de feitelijke vraag te kunnen voldoen en anderzijds invulling te geven aan voormelde ambitie. Het is de verwachting dat het aandeel elektrische oplaadpunten in de (nabije) toekomst sterk oploopt.
Het bovenstaande is geborgd middels toepassing van een concrete parkeernormering in Bijlage 4 van de regels waarna wordt verwezen.
Conclusie is dat bij deze ontwikkeling in voldoende mate in parkeerplaatsen worden voorzien, e.e.a. conform actueel gemeentelijk beleid.
Middels een mobiliteitsplan is de mobiliteitsambitie van BIC cluster 2 – voorafgaand aan de ter visie legging van het ontwerp bestemmingsplan geconcretiseerd, zie Bijlage 16.
Bij de vergunningverlening zal getoetst worden aan het op dat moment van toepassing zijnde gemeentelijke beleid c.q. beleidsregels ten aanzien van het aspect parkeren (gebiedsgerichte benadering) en nadere voorwaarden bij de vergunningverlening opgenomen worden ten aanzien van het aspect parkeren, e.e.a. zoals geborgd in de regels van dit bestemmingsplan.
Van een onaanvaardbare verkeerstoename vanwege de ontwikkeling ten opzichte van de voorheen bestaande situatie is geen sprake.
In januari 2017 is een actualisatie van het Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is, welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. De doelen van het Groenbeleidsplan 2017 zijn:
Het Groenbeleidsplan 2017 blijft van kracht tot de gemeenteraad anders beslist; het streven is een geldigheid van 10 jaar of langer. Het plan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al de groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.
In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatie-fonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.
afbeelding : ruimtelijke strategieënkaart groenbeleidsplan 2017
Dit bestemmingsplan is gelegen binnen de strategie “Integrale ontwikkeling groen/rood”. Het betreft hier ontwikkelingslocaties. Het accent ligt op behoud en integrale ontwikkeling van zowel groene functies als van woon- en werkgebieden. Er wordt op structuurvisieniveau een verweving van stad en natuur nagestreefd, waarbij de rode ontwikkeling de kosten van de groene ontwikkeling draagt.
Beleidsregel groencompensatie
Op 13 maart 2018 is de 'Regeling Groencompensatiefonds' vastgesteld. Bij deze regeling hoort de 'Beleidsregel Groencompensatie'. Deze beleidsregel is bedoeld als afwegingskader bij aanvragen voor (ruimtelijke) ontwikkelingen die kunnen leiden tot aantasting van groen. Bij aantasting en verlies van groen is compensatie vereist. De Beleidsregel geeft hiervoor de richtlijnen. Ingevolge deze beleidsregel (hoofdstuk 2, pagina 6) geldt deze Beleidsregel echter niet voor locaties buiten het bestaand stedelijk gebied zoals bedoeld in de provinciale verordening; Buiten het bestaand stedelijk gebied is de provinciale verordening leidend voor natuurcompensatie (o.a. het beginsel van Kwaliteitsverbetering landschap), zie ook paragraaf 3.3.2.
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen is vastgelegd in de Verordening Bomen 2021. Deze is op 6 april 2021 door de gemeenteraad vastgesteld en de verordening met bijbehorende regels is op 23 april 2021 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels voor compensatie is van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming is van toepassing op :
Voor bomen geldt dus of de Wet natuurbescherming of de Verordening Bomen 2021. Voor het vellen van bomen dient, behoudens een aantal vrijstellingen, een melding te worden gedaan bij de Provincie Noord Brabant. Er is een herplantplicht van toepassing.
Verordening Bomen 2021
In de Verordening Bomen 2021 is de bescherming van bomen geregeld, doordat voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig is. Daarbij kan ook nog worden gezorgd voor herplant van de te kappen bomen (compensatieplicht). De verordening bevat regels over hoe wordt omgegaan met overlast door bomen, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de beoordeling (weigeringsgronden) van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in bomen.
Conform de verordening is een vergunning voor kappen van bomen nodig als:
Groene kaart
Er is een groene kaart waarop ter informatie het volgende is aangegeven :
De informatie op de groene kaart is nodig om :
Om de kaart actueel te houden wordt de informatie over de bomen op de kaart en de kadastrale situatie op de kaart, zeer frequent bijgewerkt. Zo blijft de kaart up-to-date en betrouwbaar voor zowel interne als externe gebruikers.
Compensatieplicht bomen
Door het kappen van bomen gaat groen verloren. Het weggevallen groen moet in beginsel
worden gecompenseerd. Aan een omgevingsvergunning voor het kappen van een houtopstand
(bomen) kunnen voorschriften worden verbonden. Onder andere kan een compensatieplicht
worden opgelegd. In de Nadere regels Verordening bomen 2021 is bepaald wanneer een
compensatieplicht ontstaat en hoe die wordt bepaald.
Nadere regels voor compensatie
De Verordening is uitgewerkt in nadere regels voor compensatie, zoals 23 april 2021
in werking getreden. Het college mag op basis van de Verordening bomen 2021 compensatie
opleggen zoals uitgewerkt in de 'Nadere Regels voor compensatie'.
Wanneer in het plangebied sprake is van activiteiten met betrekking tot kappen en compensatie van bomen, is de bescherming van bomen niet geregeld in het bestemmingsplan. De bomenverordening 2021 is in die gevallen van toepassing, tenzij zoals ten aanzien van onderhavige plangebied de Wnb van toepassing is.
Binnen het plangebied worden er diverse groenstructuren gekapt. In het kader van dit bestemmingsplan is door bureau Antea gekomen tot een compensatieplan, waarvan de resultaten zijn neergelegd in de hier als Bijlage 13 opgenomen rapportage “Compensatieplan NNB, Brainport Industries Campus II te Eindhoven” (projectnummer: 0474272.100 d.d. 18 juli 2023). In dit rapport is de compensatieopgave vanuit de NNB (zie paragraaf 4.9) uitgewerkt. In deze rapportage is de aantasting inzichtelijk gemaakt, evenals de benodigde maatregelen om deze effecten te compenseren.
Planologisch relevante leidingen dienen in het bestemmingsplan te worden bestemd. Tevens moeten relevante zones worden aangegeven, waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd :
Daarnaast moeten optisch vrije paden in het bestemmingsplan worden opgenomen.
Binnen het plangebied liggen geen hoofdtransportleidingen en straalpaden die vanuit ruimtelijk oogpunt relevant zijn voor verwerking in het bestemmingsplan. Binnen het plangebied bevinden zich geen onder- of bovengrondse hoogspanningsleidingen. Ook in de nabijheid van het plangebied ontbreken dergelijke leidingen.
Aan de hand van uitgebreid historisch archiefonderzoek is voor Eindhoven geïnventariseerd welke locaties mogelijk kans hebben op de aanwezigheid van niet gesprongen conventionele explosieven (zogenaamde blindgangers). Doordat de geallieerden dwars door Eindhoven zijn getrokken naar Son en er over en weer is geschoten met artillerie, is het nooit helemaal uit te sluiten dat er explosieven worden aangetroffen bij de grondwerkzaamheden.
afbeelding : kaart “Eindhoven open data” Blindgangers, niet gesprongen explosieven
Aldus is in het kader van dit bestemmingsplan gekeken naar de mogelijk om te komen tot een onderzoek naar de mogelijke aanwezigheid van CE of delen daarvan binnen het projectgebied. Vanwege de aanwezige verhardingen en obstakels in het onderzoeksgebied is het echter ten tijde van de totstandkoming van het bestemmingsplan niet mogelijk om een onderzoek in het veld te doen naar de aanwezigheid van niet gesprongen explosieven.
Vastgesteld kan worden dat de locatie verdacht is voor het aantreffen van niet gesprongen explosieven. Voorafgaand aan graaf- en bouwwerkzaamheden zal (in eerste instantie) een vlakdekkend detectieonderzoek worden uitgevoerd. Hierbij wordt de locatie middels een meersonde gradiometer en een grondradar ingemeten. Op grond van de analyse worden op een locatiekaart de vrijgegeven gebieden en eventueel aanwezige verdachte objecten aangegeven met een uniek identificatienummer. Aan de hand van de uitkomsten zal worden bezien of en zo ja welke aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.
Toetsingskader
Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 – Commissie vs. Nederland). Deze wijziging heeft gevolgen voor eerstgenoemd criterium om te beoordelen of een MER noodzakelijk is. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit de C- of D-lijst blijft, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij 'kleine projecten' (projecten onder de drempelwaarden van de C- of D-lijst) beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd. Deze beoordeling houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke o.a. de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen.
Op 7 juli 2017 is opnieuw een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat het bevoegd gezag dient te beoordelen of het noodzakelijk is om een milieueffectrapportage op te stellen. De effecten van de onderhavige bestemmingswijziging dienen door middel van een vormvrije m.e.r.-beoordeling in beeld te worden gebracht.
Beoordeling
In de hier als Bijlage 6 opgenomen rapportage van bureau Antea “Plan-m.e.r. beoordeling BIC cluster 2”, (projectnummer 0474272.100, d.d. 14 juli 2023) is bepaald of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Deze plan-m.e.r.-beoordeling heeft als doel om te toetsen of, als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling, sprake is van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen.
Het voornemen overschrijdt de drempelwaarden van 200.000 m2 bvo uit de categorie D11.2 van het Besluit m.e.r.. Voor de voorgenomen ontwikkeling geldt dus een m.e.r.-beoordelingsplicht. Echter: BIC cluster 2 maakt onderdeel uit van het grotere geheel BIC, waarvoor al eerder (in 2015) een gecombineerde plan- en project-m.e.r.-procedure is doorlopen en een milieueffectrapport is opgesteld.
Jurisprudentie stelt dat voor een activiteit waarvoor al eerder een project-m.e.r.-procedure is doorlopen, dit niet nog een keer gedaan hoeft te worden. Dit mits de activiteit past binnen de bandbreedtes van de eerder onderzochte activiteit en effecten van de activiteit. Dat laatste is in beginsel het geval (zie volgende alinea). In het MER voor BIC 2015 is aangekondigd dat het MER uit 2015 bij alle volgende bestemmingsplan- procedures na fase 1 zou worden gevoegd. Dat is bij deze ontwikkeling dus ook aan de orde.
De (wettelijke) context rondom milieuaspecten in 2015 wijkt echter wel af van de huidige context. Zo is in de huidige context het aspect stikstofdepositie in sterkere mate bepalend voor het optreden van effecten dan in 2015. Om recht te doen aan die veranderende context en het op groter detailniveau inzichtelijk maken van effecten van detailontwerpen wordt alsnog een m.e.r.-beoordeling opgesteld. Hierdoor is geen toetsing aan de orde of BIC cluster 2 valt binnen de bandbreedte van de eerder onderzochte activiteit en effecten van de activiteit.
Conclusie is dan ook dat er formeel voor het bestemmingsplan BIC cluster 2 geen m.e.r.-plicht en geen (vorm-vrije) m.e.r.-beoordelingsplicht geldt (ondanks het overschrijden van de drempelwaarden). Echter, omdat er een plan-m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen (zie volgend kopje), is besloten dit tevens een m.e.r.-beoordeling te noemen. Inhoudelijk en procedureel komen beide (m.e.r.-beoordeling en plan-m.e.r.-beoordeling) overeen.
M.e.r.-verplichtingen vanuit Wet natuurbescherming
De ontwikkeling van BIC cluster 2 kan in de aanlegfase als de gebruiksfase leiden tot toename van uitstoot van stikstof en daarmee tot toename van stikstofdepositie in omliggende Natura 2000-gebieden. Dit leidt tot een plan-m.e.r.-plicht. Echter: BIC cluster 2 valt onder de voorwaarden (op basis van artikel 7.2a lid 2 Wm) om te volstaan met een plan-m.e.r.-beoordeling:
Conclusie is dan ook dat voor het bestemmingsplan BIC cluster 2 vanuit de Wet natuurbescherming een plan-m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. In de Bijlage 6 is de opgestelde plan-m.e.r. beoordeling opgenomen. In de opgestelde plan-m.e.r.-beoordeling wordt voorzien in die informatiebehoefte.
Conclusie
Uit de plan-m.e.r.-beoordeling blijkt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van kenmerken en locatie van het plan, die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse. Voor de meeste milieuaspecten geldt dat er geen effecten optreden, dan wel dat deze effecten met mitigerende of compenserende maatregelen worden beperkt, zodat voldaan wordt aan de geldende wet- en regelgeving. Er is voldaan aan de wettelijke verplichtingen hieromtrent. Geconcludeerd wordt dat er geen verplichting is tot het opstellen van een MER voor onderhavige ontwikkeling. De beslissing op de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt voorafgaand aan het vrijgeven van het ontwerpbestemmingsplan genomen.
Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.
In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.
De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Deze staat is gebaseerd op bovengenoemde VNG - brochure. In deze staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met potentiële milieuemissies. Op grond van deze staat wordt een beleidsmatige selectie gemaakt van die bedrijfsactiviteiten die in het plangebied worden toegestaan. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI -codes) in deze staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand. Deze indeling loopt van categorie 1 met aan te houden afstand 0 meter tot categorie 4.2 met als afstand 200 meter.
De staat van bedrijfsactiviteiten van de VNG is als bijlage bij de regels van dit plan gevoegd.
Voorliggend bestemmingsplan richt zich op de ontwikkeling van het 2e cluster van een duurzame internationale campus voor kennisintensieve bedrijven in de toelever- en maakindustrie in een groene en parkachtige omgeving. Er is voor onderhavig plangebied een milieuzonering bepaald op basis van de gevoelige objecten in de directe omgeving van het plangebied of binnen het plangebied (zie navolgende afbeelding).
De geluidgevoelige functies in het plangebied van BIC, cluster 2, liggen in de 35 Ke geluidzone van de luchthaven Eindhoven. Derhalve is voor het gebied de klassificering 'Gemengd gebied' aangehouden.
afbeelding : milieuzonering
afbeelding : Tabel richtafstanden
Er is voor onderhavig plangebied milieuzonering bepaald op basis van de bovengenoemde gevoelige objecten in de directe omgeving van het plangebied (zie bovenstaande afbeelding). Hierbij is uitgegaan van de standaard VNG normering, zodat aanvullend onderzoek op dit onderdeel in het kader van de totstandkoming van dit bestemmingsplan en bij de verlening van omgevingsvergunning(en) bouw niet aan de orde is.
Belangrijk onderdeel van de ontwikkeling van BIC (als geheel maar ook voor wat betreft cluster 2) is de realisatie van een bebouwde omgeving waarbinnen de bedrijvigheid zal plaatsvinden alsmede een centrale afhandeling van personenauto- en vrachtverkeer. Hierdoor is denkbaar dat de concrete invloed van de bedrijvigheid op de omgeving een meer beperkte is dan mag worden verwacht op basis van de algemene uitgangspunten waarmee de VNG normering tot stand is gekomen.
Vestiging van bedrijven, behorend tot een hogere milieucategorie dan toegestaan conform de milieuzonering, is in de regels van dit bestemmingsplan derhalve mogelijk gemaakt middels met een omgevingsvergunning (voor de activiteit afwijken van het bestemmingsplan). Hierbij dient aannemelijk gemaakt te worden (in geval van een concrete bedrijfsvestiging afwijkend van de milieuzonering zoals opgenomen in het bestemmingsplan) dat het betrokken bedrijf naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen is met bedrijven die ter plaatse zijn toegestaan. Dit heeft zich in de regels vertaald in de voorwaarde dat aannemelijk moet zijn dat er geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat en/of de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken plaats vindt.
In het plangebied wordt voldaan aan de VNG normering. Hiermee past de nieuwe bedrijvigheid binnen de richtafstanden aangegeven in de VNG Brochure Bedrijven en Milieuzonering. Gelet op het vorenstaande wordt voldaan aan een goede ruimtelijke ordening en is de nieuwe bedrijvigheid in principe inpasbaar.
De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrie-, luchtvaart-, weg- en railverkeerslawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte in een aantal gevallen mag worden afgeweken.
De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met nieuwe bestemmingen waar geluidgevoelige gebouwen kunnen worden opgericht (zoals woningen, woonwagens, woonwagenwoningen en gebouwen gericht op onderwijs en gezondheidszorg) moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat de geluidbelasting op de gevels van voor gevoelige functies bestemde gebouwen aanvaardbaar is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.
Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtsmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.
Het voorliggend bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die het mogelijk maken om nieuwe geluidgevoelige bestemmingen te realiseren. Eventuele onderwijsactiviteiten binnen BIC richten zich op praktijkonderwijs, waarmee studenten vertrouwd worden gemaakt met de hoogwaardige apparatuur die binnen BIC. Dergelijke mogelijkheden zijn binnen reguliere onderwijsinstellingen niet of in (aanzienlijk) mindere mate aanwezig. Hierdoor vormt het onderwijs binnen BIC een belangrijke schakel in de kennisontwikkeling binnen Brainport. Dergelijk onderwijs kan als niet geluidgevoelig worden aangemerkt, omdat immers de feitelijke omstandigheden niet afwijken van hetgeen in de betreffende bedrijven feitelijke gebeurd. Onderwijs vindt bovendien plaats aan personen ouder dan 16 jaar.
Langs alle wegen bevinden zich als gevolg van de Wet geluidhinder geluidzones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. De zone is een gebied waarbinnen een nader akoestisch onderzoek verplicht is. De breedte van de zone, aan weerszijde van de weg, is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving. In onderstaande tabel zijn de zonebreedten weergegeven.
Het plangebied is gelegen in de zone van de A2/N2 met een breedte van 600 m aan weerszijden. In deze zone wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. Dat betekent dat hier geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen kunnen komen.
Verder bevinden zich in en nabij het plangebied een aantal wegen waar een snelheidsregime geldt van 50 km per uur en in het kader van "Duurzaam Veilig" zijn enkele daarvan 30 km per uur wegen geworden. Wegen waarop de maximum snelheid is beperkt tot 30 km per uur hebben volgens de Wet geluidhinder geen zone, zodat deze verder buiten beschouwing kunnen blijven.
De Wet geluidhinder maakt onderscheid tussen zogenaamde bestaande situaties en nieuwe situaties. Ingevolge hoofdstuk VI, afdeling 3 ("bestaande situaties") van de Wet geluidhinder behoeft voor de reeds aanwezige geluidgevoelige bebouwing geen nieuw akoestisch onderzoek te worden ingesteld.
Het onderhavig bestemmingsplan voorziet niet in de mogelijkheid tot het realiseren van geluidgevoelige gebouwen en om die reden is een hogere ontheffingswaardenbesluit niet aan de orde. Reconstructies van wegen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, die leiden tot een toename van de geluidbelasting met 2 dB of meer, worden niet toegestaan.
Het plangebied ligt niet in de nabijheid van spoorverbindingen, zodat geen rekening gehouden hoeft te worden met een zonebreedte zoals vermeld in artikel 1.4a.1 van het Besluit geluidhinder.
Het onderhavig bestemmingsplan voorziet niet in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe geluidgevoelige gebouwen en om die reden is een hogere ontheffingswaardenbesluit niet aan de orde. Het bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden tot het wijzigen van de spoorwegen, zoals nader omschreven in het Besluit geluidhinder (artikelen 1.1.1.f en 1.1.2).
Een geluidszone wordt vastgesteld rond industrieterreinen waar inrichtingen zijn gevestigd die "in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken" zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh).
Op het luchtvaartterrein worden sinds decennia vliegtuigmotoren beproefd na (correctief) onderhoud of reparaties. Vanwege dit proefdraaien, is het luchtvaartterrein een inrichting die in belangrijke mate geluidshinder kan veroorzaken. Het luchtvaartterrein is daarom een gezoneerd industrieterrein op grond van de Wet geluidhinder. In dat kader is in 1993 van rechtswege een geluidszone vastgelegd rondom het industrieterrein waar zowel Vliegbasis Eindhoven als Eindhoven Airport bij horen. Op grond van de Wgh behoort het gebied tussen het industrieterrein en de buitengrens van de zone, tot de geluidszone. Het industrieterrein zelf (het luchthavengebied) maakt dus geen deel uit van de zone. Buiten de geluidszone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.
In 2011 is een vrijstelling van het bestemmingsplan verleend als bedoeld in artikel 19, eerste lid van de voormalige Wet Ruimtelijke Ordening (WRO), voor het verplaatsen van de proefdraailocatie. De daarbij behorende wijziging van de geluidzone is, met de daarbij behorende MTG-waarden, per 29 april 2015 onherroepelijk geworden (zie onderstaande figuur). De wijzigingen zijn tevens in het Barro en Rarro opgenomen.
Binnen de geluidszone zijn bestaande woonbestemmingen en andere bestaande geluidsgevoelige bestemmingen slechts aanvaardbaar indien de geluidsbelasting aan de gevel aan de wettelijke grenswaarden voldoet. De geluidszone is met een gebiedsaanduiding in het bestemmingsplan opgenomen. In de regels is opgenomen dat nieuwe geluidsgevoelige functies binnen deze zone niet zijn toegestaan.
afbeelding : geluidszone industrielawaai Vliegbasis Eindhoven/Eindhoven Airport
Met de vaststelling van dit bestemmingsplan wordt de begrenzing van de geluidzone behorende bij de nieuwe proefdraailocatie vastgelegd. De geluidszone is met een gebiedsaanduiding op de verbeelding opgenomen.
Ten oosten van het plangebied ligt op enige afstand van de luchthaven Eindhoven. Dit is een militaire luchthaven met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport). De Wet luchtvaart regelt het gebruik van luchtvaartuigen en luchtvaartterreinen in Nederland. De wet voorziet in regels over besluitvorming en normen voor alle luchthavens. Op basis van deze wet is voor luchthaven Eindhoven een luchthavenbesluit vastgesteld.
De Wet luchtvaart regelt onder andere dat grenswaarden moeten worden vastgesteld voor de maximaal toegelaten geluidbelasting door landende en opstijgende luchtvaartuigen. Deze geluidsbelasting wordt uitgedrukt in Kosteneenheden (Ke). De nadere regelgeving over de geluidsbelasting staat in het Besluit militaire luchthavens. De grenswaarde voor de maximaal toelaatbare geluidsbelasting voor het burgerluchtverkeer en voor het militaire luchtverkeer is in beginsel 35 Ke. Deze grenswaarde geldt voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen (art. 1 Besluit militaire luchthavens juncto artikel 1.1 Bouwbesluit 2012) en voor standplaatsen en ligplaatsen.
afbeelding : cumulatieve Ke-contouren
cfr. luchthavenbesluit Eindhoven
De ligging van de Ke contouren is opgenomen in het luchthavenbesluit Eindhoven. De 35 Ke contour is tevens in het Barro en Rarro verwerkt. Hierbinnen zijn geen geluidgevoelige objecten (woningen en andere geluidgevoelige gebouwen, alsmede standplaatsen voor woonwagens en ligplaatsen voor woonboten) toegestaan.
Het plangebied ligt binnen deze vastgestelde geluidszone (35 Ke-contour). Omdat het bestemmingsplan geen nieuwe woningen of andere nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen (zoals staanplaatsen voor woonwagens, scholen e.d.) binnen deze geluidzone mogelijk maakt is deze contour niet op de verbeelding opgenomen.
De bestaande geluidgevoelige bestemmingen in het plangebied ondervinden reeds relevante geluidbelastingen door weg- en vliegverkeer (binnen de 35 Ke-zone) en door industrielawaai (binnen de geluidzone van Vliegbasis Eindhoven / Eindhoven Airport). Middels inwaartse zonering wordt geborgd dat voor de nieuwe bedrijvigheid overal wordt voldaan aan de richtafstanden uit de VNG Brochure Bedrijven en Milieuzonering. Ten opzichte van de reeds heersende geluidbelastingen zijn de bijdragen van BIC cluster 2 volledig te verwaarlozen. Cumulatie vormt op basis hiervan geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Wettelijk kader
Bij het vaststellen van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning dient met het aspect geur rekening te worden gehouden. De Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv) bevat regels inzake geurhinder veroorzaakt door veehouderijen. Die wet heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van geurbelasting als gevolg van emissies door veehouderijbedrijven. Met de in de Wgv opgenomen grenswaarden moet rekening worden gehouden bij het nemen van beslissingen in het kader van de Wabo en de Wro. Nieuwe knelpunten moeten worden voorkomen.
Voor het met dierenhouderijen verband houdende aspect geur zijn die objecten van belang welke als geurgevoelig kunnen worden betiteld. Van een geurgevoelig object is, aldus de Wgv, sprake indien het gaat om een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt. Onder 'gebouw, bestemd voor menselijk wonen of menselijk verblijf' verstaat die wet een gebouw dat op grond van een planologisch besluit (bestemmingsplan, inpassingsplan, beheersverordening of Wabo omgevingsvergunning) mag worden gebruikt voor bewoning of verblijf door mensen. Dit betekent dat gebouwen die feitelijk wel voor bewoning of menselijk verblijf worden gebruikt maar hiervoor in planologische zin niet zijn bestemd, niet als geurgevoelig object worden beschouwd. Alleen indien het wonen of het verblijf in een gebouw op grond van het overgangsrecht is toegestaan is dit anders (bijv. indien het gebruik ingevolge persoonsgebonden overgangsrecht van het bestemmingsplan is toegestaan). De laatste eis, dat sprake moet zijn van 'feitelijk en permanent' gebruik, laat zien dat het bij het betreffende gebouw moet gaan om langdurige blootstelling aan geurhinder.
Ten aanzien van bedrijfswoningen die nog behoren bij een veehouderij (artikel 3, lid 2 Wgv) geldt op grond van de Wgv een verlaagd beschermingsniveau tegen geurhinder afkomstig van een andere veehouderij. Ook ten aanzien van een geurgevoelig object dat voorheen bij een veehouderij hoorde maar dat sinds 19 maart 2000 daarvan geen deel meer uitmaakt (artikel 3, lid 2 Wgv) en ten aanzien van een woning die op of na 19 maart 2000 is gebouwd ter vervanging van gesloopte agrarische bedrijfsopstallen (artikel 14, lid 2 Wgv) geldt op grond van de Wgv een verlaagd beschermingsniveau.
In de Regeling geurhinder en veehouderij (hierna: Rgv) zijn ter uitvoering van de
Wgv regels vastgelegd met betrekking tot de wijze van berekening van de geurcontouren.
Afhankelijk van de diersoort en het toegepaste stalsysteem wordt een geuremissiefactor
vastgelegd of een minimale vaste afstand voorgeschreven. Aan de hand van de geuremissiefactor
en het aantal vergunde dieren van een bepaalde diersoort kan de geurbelasting worden
berekend.
Met behulp van rekenprogramma's kan worden bekeken of een milieuvergunning kan worden
verleend, gelet op de in de omgeving aanwezige geurgevoelige objecten en of er sprake
zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor te realiseren geurgevoelige
objecten.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning, waarbij wordt voorzien in de bouw van nieuwe geurgevoelige objecten (veelal woningen) nabij een bestaand (veehouderij-) bedrijf dat geurhinder veroorzaakt, dient het aspect geurhinder bij de totale belangenafweging te worden meegenomen. Hierbij gaat het er vooral om dat kan worden aangetoond dat ondanks de aanwezigheid in de nabijheid van geurveroorzakende bedrijvigheid ter plaatse van de nieuw te bouwen geurgevoelige objecten een goed woon- en verblijfsklimaat kan worden gegarandeerd. Er dient tevens rekening te worden gehouden met de bestaande belangen van het nabijgelegen geurveroorzakende bedrijf, bijvoorbeeld een aanwezige veehouderij. Het oprichten van geurgevoelige bebouwing binnen een aanwezige geurcontour kan mogelijk vanuit een oogpunt van een goed woon- en leefklimaat wel aanvaardbaar zijn, maar niet als bestaande belangen van het geurveroorzakende bedrijf daarmee op een onevenredige wijze worden aangetast.
In de Wgv zijn voor sommige diercategorieën geurnormen opgenomen en voor enkele andere gelden vaste afstanden ten opzichte van geurgevoelige objecten. De geuremissie van een veehouderij wordt uitgedrukt in Europese odour units per tijdseenheid (hierna: ouE/s. De geurbelasting van een veehouderij wordt uitgedrukt in Europese odour units per m3 lucht als 98-percentielswaarde (hierna: ouE/m3). De 98-percentielswaarde betekent dat deze concentratie gedurende 2% van de tijd wordt overschreden. De overige 98% van het jaar is de concentratie lager.
Tevens is in de wet bepaald dat gemeenten hun eigen normen mogen vaststellen (binnen een bepaalde bandbreedte). De gemeente Eindhoven heeft geen eigen normen vastgesteld. Daarom gelden hier de normen op grond van de Wgv. De individuele norm bij dieren met een geurnorm bedraagt 3 ouE/m3 ten opzichte van objecten binnen de bebouwde kom en 14 ouE/m3 ten opzichte van objecten buiten de bebouwde kom. Voor diercategorieën met vaste afstanden is dit 100 meter ten opzichte van objecten binnen de bebouwde kom en 50 meter ten opzichte van geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom.
Achtergrondbelasting geur
Op onderstaand kaartbeeld is de achtergrondbelasting geur als gevolg van alle veehouderijen in beeld gebracht.
afbeelding : weergave achtergrondbelasting geur
deel buitengebied Eindhoven (incl. plangebied)
Overal in het plangebied is de achtergrondbelasting kleiner dan 3 ouE/m3. Dat komt overeen met een zeer goed leefklimaat.
Wet milieubeheer (m.n. hoofdstuk 5, onder titel 5.2) op het gebied van luchtkwaliteitseisen voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen zodat ruimtelijke ontwikkelingen doorgang kunnen vinden terwijl ondertussen maatregelen worden uitgevoerd die de luchtkwaliteit moeten verbeteren.
Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor NO2 een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, en voor fijn stof (PM10) een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3, die jaarlijks maximaal 35 keer mag worden overschreden.
In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt o.a. voor woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg of niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen. Voor kantoorlocaties geldt een NIBM-grens van 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg en 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen. Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden, waarbij getoetst wordt aan de normen.
Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen als:
Met deze Amvb wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.
Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.
Voorliggend bestemmingsplan richt zich op de ontwikkeling van het 2e cluster van een duurzame internationale campus voor kennisintensieve bedrijven in de toelever- en maakindustrie in een groene en parkachtige omgeving. Op deze campus worden ook kennisinstellingen, onderzoekscentra en onderwijsvoorzieningen gelieerd aan bovengenoemde bedrijven toegestaan. Een onderdeel van het campus-concept zijn de gemeenschappelijke facilitaire voorzieningen ten dienste van de bedrijven met de functies detailhandel, (medische) dienstverlening, sport of horeca. Deze voorzieningen worden mogelijk gemaakt in het bedrijvencluster.
In de hier als Bijlage 8 opgenomen rapportage van bureau Antea “Luchtkwaliteitonderzoek Brainport Industries Campus 2”, (projectnummer 0474272.100, d.d. 30 juni 2023) is gekeken naar het aspect luchtkwaliteit. Als conclusie wordt door Antea aangegeven:
Op basis van het uitgevoerde luchtkwaliteitonderzoek kan worden geconcludeerd dat op alle beoordelingspunten wordt voldaan aan de grenswaarden zoals opgenomen in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Titel 5.2 van de Wet milieubeheer vormt dan ook geen belemmering voor verdere besluitvorming (artikel 5.16, lid 1 onder a Wm).
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en de diverse risicobronnen. Tot slot wordt het groepsrisico verantwoord.
Het externe veiligheid beleid is gericht op het beheersen van risico´s en de effecten van calamiteiten en het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
Rijksbeleid
Het Rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege het :
Dat gebeurt o.a. door te voorkomen dat te dicht bij kwetsbare bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
Voor ruimtelijke ontwikkelingen moet getoetst worden aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).
Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico :
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.
Gemeentelijke Visie externe veiligheid
De gemeenteraad van Eindhoven heeft de visie Externe Veiligheid ('Risico's de maat genomen') vastgesteld. Met deze visie wordt richting en uitwerking gegeven aan een verantwoorde veilige, integrale invulling van duurzame ruimtelijke ontwikkeling passend binnen de Brainportontwikkelingen en het Programma Brabant Veiliger. In de visie wordt aangegeven waar ruimte bestaat voor nieuwe risicovolle bedrijvigheid en onder welke veiligheidsverhogende condities dat mogelijk is. Tevens wordt aangegeven waar in de stad geïnvesteerd dient te worden in een beter niveau van beheersbaarheid. Tot slot wordt beschreven waar de veiligheid in de bestaande woonomgeving door het 'aanpakken' van bestaande knelpunten kan worden verbeterd.
De beleidsvisie is opgebouwd aan de hand van een aantal gebiedsgerichte risicoprofielen. Daarin zijn vanuit het oogpunt van externe veiligheid voorwaarden opgenomen. Het plangebied ligt binnen gebiedsgericht risicoprofiel D 'woongebied nabij hoofdtransport-assen'. Aan dit gebied stelt de visie vanuit het oogpunt van externe veiligheid de volgende voorwaarden:
In de omgeving van het plangebied bevinden zich verschillende risicobronnen. De volgende risicobronnen zijn relevant in relatie tot het plangebied.:
In de hier als bijlage 8 opgenomen rapportage van bureau Antea / Adviesgroep SAVE “Externe veiligheid BIC II, Groepsrisicoberekening en verantwoording groepsrisico” (projectnummer 0474272.100, d.d. 12 juli 2023) de bovenstaande risicobronnen beschouwd en wordt een verantwoording groepsrisico gegeven.
Wat betreft de hoogte van het groepsrisico wordt aangegeven, dat het groepsrisico van de Rijksweg A2 circa 0,0008 keer de oriëntatiewaarde is. Het groepsrisico van de weg zal niet significant toenemen ten gevolge van de voorgenomen ontwikkelingen binnen het plangebied. Het groepsrisico blijft onder de oriëntatiewaarde gelegen.
De indeling van het huidige bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van de hogedruk aardgastransportleiding blijft gehandhaafd. Er zal dus geen verandering van het groepsrisico plaatsvinden. Het groepsrisico blijft ruim onder de oriëntatiewaarde.
Als conclusies wordt vermeld :
Rijksweg A2
Hogedruk aardgastransportleiding Z-506-01
Luchthaven Eindhoven Airport
Het plangebied ligt deels binnen risicocontouren van de luchthaven. Er worden geen verblijfsobjecten gerealiseerd in de 10-5 /jaar-contour. Voor de bebouwing binnen de 10-6 /jaar-contour geldt een personendichtheid van 100 personen per hectare (richtwaarde). Functies voor groepen beperkt zelfredzame mensen, grote publiekstrekkers en evenementen dienen te worden uitgesloten.
Er worden geen verblijfsobjecten mogelijk gemaakt binnen de 10-5/jaar-contour. Voor de bebouwing binnen de 10-6/jaar-contour geldt een personendichtheid van 100 personen per hectare (richtwaarde). Dit is vastgelegd in de algemene aanduidingsregels van de bij dit bestemmingsplan behorende regels. De bebouwing is in het bestemmingsplan tot maximaal 20 meter hoogte toegestaan, voor de delen die in de contouren van de luchthaven zijn gelegen geldt een hoogtebeperking en is de maximale hoogte geduid op de verbeelding. Bij vergunningverlening wordt eveneens getoetst aan de hoogtebeperking vanuit de luchthaven. Functies voor groepen beperkt zelfredzame mensen, grote publiekstrekkers en evenementen worden binnen de 10-6/jaar-contour uitgesloten.
figuur : 10-5/jaar-contour (oranje) en 10-6/jaar-contour (geel)
t.o.v. geplande bebouwing
Voor wat betreft de verantwoording van het groepsrisico zijn een aantal aspecten van belang, zoals ook in de rapportage van Antea beschreven: scenario's, bronmaatregelen, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van twee transportroutes gevaarlijke stoffen (weg). Bij deze risicobronnen kan een plasbrand, een BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion) of een toxisch scenario optreden. Gezien de afstand tot het plangebied zijn enkel het BLEVE-scenario en het toxisch scenario relevant.
BLEVE-scenario
Een koude BLEVE ontstaat wanneer de tankwagen met brandbaar gas bezwijkt waardoor er plotseling gas kan ontsnappen, dat na ontsteking ontploft. Een warme BLEVE ontstaat door een (plas)brand in de nabijheid van een tankwagen met bijvoorbeeld LPG. Door de hitte van de brand loopt de druk in een tankwagen hoog op, terwijl de sterkte van de metalen wand afneemt. Hierdoor kan de wand het begeven en de tank ontploffen.
Toxisch scenario
Een toxisch scenario ontstaat wanneer een tank (weg- of spoorvervoer) lek raakt en toxische stoffen ontsnappen. Toxische vloeistoffen kunnen verdampen waardoor een gaswolk ontstaat die over de omgeving uit kan waaien. Bij een deel van de aanwezige personen zal letaal letsel optreden door blootstelling aan de gaswolk. Bij de toxische scenario's zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment. Dit scenario is relevant met betrekking tot de A2.
Fakkelbrand
Bij de hogedruk aardgastransportleiding kan een fakkelbrand ontstaan. Een fakkelbrand ontstaat wanneer door een externe beschadiging (bijvoorbeeld door graafwerkzaamheden) gas vrijkomt dat vervolgens ontsteekt. Wat volgt is een fakkelbrand die extreme hittestraling kan veroorzaken. Het invloedsgebied van de gasleiding wordt bepaald door de druk en diameter van de leiding (de leiding nabij het plangebied heeft een invloedsgebied van 140 meter). Binnen dit invloedsgebied worden geen verblijfsobjecten mogelijk gemaakt
Vliegtuigongeval
Door de nabijheid van Eindhoven Airport kan het plangebied worden blootgesteld aan de gevolgen van een vliegtuigongeval. Vanuit externe veiligheid worden geen specifieke maatregelen getroffen om de gevolgen van een vliegtuigongeval te beperken. Wel dragen algemene maatregelen zoals risico- en crisiscommunicatie ook bij aan het optimaliseren van de externe veiligheid in relatie tot het optreden van een vliegtuigongeval.
De meest effectieve veiligheidsmaatregelen zijn maatregelen aan de risicobron zelf. In het kader van het Basisnet zijn diverse veiligheidsmaatregelen aan de weg getroffen. Deze maatregelen gelden ook als uitgangspunt voor de risicoberekening. De gemeente is niet bevoegd om aanvullende bronmaatregelen te eisen (voor zover dit technisch gezien al mogelijk is).
Zelfredzaamheid is de mate waarin personen in staat zijn zichzelf (zonder hulp van buitenaf) in geval van een calamiteit in veiligheid te brengen. Het gewenste handelingsperspectief in geval van een calamiteit (schuilen en/of vluchten) is afhankelijk van het scenario.
Gerichte risicocommunicatie met gebruikers en bezoekers van de faciliteiten in BIC (bijvoorbeeld via NL-Alert) kan ertoe bijdragen dat alarmering sneller verloopt. Hierbij dient aan te worden gegeven wat het gewenste handelingsperspectief is (schuilen of vluchten) en op welke manier hieraan invulling kan worden gegeven.
Op de website van Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost staan onder 'Gevaarlijke stoffen' (link) instructies over wat te doen bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het is aanbevelingswaardig om in instructies voor de gebruikers van de panden op te hangen die betrekking hebben op het handelingsperspectief bij een incident met gevaarlijke stoffen. Deze maatregel kan door de exploitant (en eventuele samenwerking met de Veiligheidsregio) worden uitgewerkt.
Mogelijkheden van zelfredzaamheid bij een BLEVE
In het geval van een 'koude' BLEVE is er geen tijd om te vluchten en zullen alle personen (die zich onbeschermd buiten bevinden) in de directe omgeving slachtoffer worden. Buiten de 150 meter is schuilen in een gebouw of woning in beginsel de beste manier om de calamiteit te overleven. Echter, een koude BLEVE kan plaatsvinden zonder enige aankondiging vooraf. De omgeving zal dus verrast worden door het incident en zelfredzaamheid is niet aan de orde.
Bij een warme BLEVE is er in principe tijd om te vluchten tot buiten het invloedsgebied van de weg en daar te schuilen (er is eerst brand en daarna volgt pas een explosie).
Mogelijkheden van zelfredzaamheid bij een toxisch scenario Bij een calamiteit waarbij toxische gassen vrijkomen is zo snel mogelijk schuilen in een gebouw het voorkeurscenario. Bij een calamiteit met toxische gassen zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. Snel reageren, naar binnen vluchten en ramen en deuren sluiten is bij dit scenario dus van belang.
In geval van een calamiteit met toxische stoffen op de weg is het van belang dat de bebouwing bescherming biedt. Van belang daarbij is dat - in dat geval - de (eventueel aanwezige) mechanische ventilatie centraal afgesloten kan worden (via een noodschakelaar). Dit voorkomt dat bij het optreden van een incident de ramen en deuren gesloten zijn, maar toch toxische stoffen via de ventilatie (versneld) tot het gebouw toetreden. Het is een goedkope maatregel die bij een calamiteit met giftige stoffen zeer effectief kan zijn.
Onder de Omgevingswet dient een mechanisch ventilatiesysteem standaard te beschikken over een voorziening waarmee het systeem handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 4.124 Besluit bouwwerken leefomgeving).
Mogelijkheden van zelfredzaamheid bij een fakkelbrand
In het geval van een fakkelbrand is er geen tijd om te vluchten en zullen alle personen binnen de 100 procent letaliteitscontour slachtoffer worden (deze zone bedraagt bij de buisleiding ter hoogte van het plangebied ongeveer 65 meter en reikt niet tot het plangebied). Buiten deze zone is schuilen in een gebouw of woning in beginsel de beste manier om de calamiteit te overleven. Echter, dergelijke scenario's kunnen optreden zonder
enige aankondiging vooraf. De omgeving zal dus verrast worden door het incident en zelfredzaamheid is niet aan de orde.
afbeelding: indicatie vluchtroutes uit het plangebied
Interne vluchtwegen afstemmen op externe veiligheid
Een calamiteit met gevaarlijke stoffen bij één van de risicobronnen zal vrijwel direct worden opgemerkt door de directe omgeving. Personen in de omgeving zijn daarbij direct gealarmeerd. Vervolgens dienen de interne vluchtwegen in het gebouw zodanig gesitueerd te zijn dat het mogelijk is aan de risicoluwe zijde te ontvluchten. Bij een dreigende BLEVE op de A2 is dat richting het westen.
Externe vluchtwegen
In sommige gevallen kan vluchten eveneens nodig zijn, in geval van een dreigende BLEVE of eventueel als reactie op secundaire branden. De bestaande infrastructuur rond het plangebied biedt voldoende mogelijkheden om de omgeving meerzijdig (naar de risicoluwe zijde) te ontvluchten.
Beperkt zelfredzame groepen
Binnen het plangebied worden geen specifieke functies mogelijk gemaakt die de aanwezigheid van groepen beperkt zelfredzame personen faciliteren. Onderwijs aan specifiek kinderen zal niet plaatsvinden omdat binnen BIC uitsluitend sprake zal zijn van praktijkonderwijs aan personen ouder dan 16 jaar, gerelateerd aan de bedrijfsactiviteiten binnen BIC.
Bij bestrijdbaarheid dient rekening gehouden te worden met de volgende aandachtspunten bij de twee scenario's:
BLEVE scenario
Belangrijk voor een ongeval met brandbare gassen (in combinatie met brandbare vloeistoffen) is dat de brandweer zo snel mogelijk ter plaatse van de calamiteit is, zodat de gevolgen van de 'warme' BLEVE bestreden kunnen worden. Tussen de calamiteit en de expansie zit, een korte periode, waarbinnen de brandweer de tijd heeft om de wagon te koelen en de druk weggenomen kan worden. De brandweer heeft hier voor langere periode voldoende bluswatercapaciteit voor nodig (primaire, secundaire en eventueel tertiaire bluswatervoorziening). De directe effecten van een 'koude' BLEVE zijn niet te bestrijden, omdat bij een calamiteit met enkel brandbare gassen de tankwagen meteen expandeert, maar secundaire branden dienen wel bestreden te worden.
Toxisch scenario
Bij een ongeval met toxische gassen en vloeistoffen kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water. De Veiligheidsregio heeft aparte protocollen voor het bestrijden van incidenten met gevaarlijke stoffen op de weg.
Fakkelbrand
In geval van een fakkelbrand spuit aardgas onder hoge druk uit de leiding, voor de brandweer bestaat geen bestrijdingsstrategie om de bron te doven. Gasunie zal op afstand de leiding afsluiten waarna het gas tussen de inblokking moet opbranden en de fakkelbrand na verloop van tijd dooft. De rol van de brandweer beperkt zich tot het afzetten van de omgeving, redden van mens en dier is een prioriteit indien de situatie daarvoor veilig genoeg is voor eigen personeel, het koelen van panden in de omgeving en het bestrijden van secundaire branden.
Bereikbaarheid
De brandweer Eindhoven een kazerne aan de Avignonlaan 7 en de luchthavenweg 7. De locatie is goed bereikbaar voor de brandweer.
Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico stelt de gemeente Eindhoven in het kader van de ruimtelijke procedure de Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost in de gelegenheid advies uit te brengen. Dit advies is vermeld in par. 9.2.
Als conclusie betreffende het aspect externe veiligheid kan worden aangegeven :
Door de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling neemt het aantal personen in de nabijheid van de risicobronnen toe. In geval van een calamiteit met gevaarlijke stoffen kunnen daardoor meer mensen slachtoffer worden. De kans op een dergelijke calamiteit is erg klein. Met de voorziene te treffen maatregelen zijn de mogelijkheden voor zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid geoptimaliseerd. Gelet op het vorenstaande en met inachtneming van de opgesomde maatregelen wordt het groepsrisico aanvaardbaar geacht.
In de regels en op de verbeelding is geborgd dat voor de bebouwing binnen de 10-6/jaar-contour van Luchthaven Eindhoven Airport een personendichtheid van 100 personen per hectare (richtwaarde) geldt. Functies voor groepen beperkt zelfredzame mensen (zoals hybride leeromgevingen), grote publiekstrekkers en evenementen worden uitgesloten binnen de 10-6/jaar-contour van de luchthaven. De bebouwing kent een maximale hoogte zoals op de verbeelding aangegeven.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
De ambities van de gemeente /Eindhoven op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Belangrijke thema's daarbij zijn:
Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan we gedacht hadden. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen enz. Om de gevolgen van de klimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch dalen. Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken: bekend als het Klimaatakkoord van Parijs. Eindhoven onderschrijft dat akkoord door in 2016 de 'Klimaatverordening040' vast te stellen. Hierin is vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en met 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. In januari 2017 heeft de gemeenteraad in het Klimaatplan 2016-2020 de doelstellingen van de klimaatverordening uitgewerkt.
Aardgasloze verwarming
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. Sinds 1 juli 2018 moeten kleinverbruikers, zowel nieuwe woningen als nieuwe bedrijven, 'aardgasloos bouwen'.
In het Klimaatplan 2016-2020 heeft de gemeenteraad bovendien vastgelegd dat 'zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat nieuwbouw nog wordt aangesloten op aardgas'. Het is voor bouwers en ontwikkelaars verstandig om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden en daarom nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst zonder grote ingrepen mogelijk is.
Duurzame mobiliteit
Om de vereiste 95% reductie in uitstoot van CO2 in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins). Naast emissievrije voertuigen, willen we ook minder voertuigen in het centrum van de stad om daarmee de leefbaarheid in onze groeiende stad te behouden. Dat betekent meer ruimte voor fietsen, wandelen, smart mobility concepten, met een belangrijke rol voor autodelen, autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.
Warmte- en energiebesparing
Om tot een reductie van 95% CO2 uitstoot te komen in 2050 moeten we naast het dichtdraaien van de aardgaskraan, het overgaan op emissievrije mobiliteit en het zoveel mogelijk duurzaam opwekken, ook naar grote besparingen in gebruik van energie en warmte. Dit kan door isolatie, mogelijkheden voor opslag, innovatieve technieken enz.
Duurzame energie opwekking
Naast de reductie van CO2, willen we als stad ook graag in 2045 energieneutraal zijn. Dat betekent dat de hoeveelheid energie die we dan als stad gebruiken, bij voorkeur binnen de grenzen van stad of regio duurzaam opgewekt wordt. Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat alle kansen voor duurzame opwekking genomen worden. Met name op gebied van zonne-energie zijn er kansen in Eindhoven.
2. Circulaire Economie
Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. In ons plan van aanpak CE 2018-2020 hebben we de rijksambitie om in 2050 een circulaire economie te hebben onderschreven net als de ambitie om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken.
Duurzame materialen
Materialen die in gesloten kringlopen steeds weer opnieuw gebruikt kunnen worden zonder schadelijke gevolgen voor mens of natuur, of die biologisch afbreekbaar zijn, zijn duurzame materialen.
Geen afval
Doelstelling is 0% restafval te hebben. In eerste instantie geldt deze ambitie voor het huishoudelijk afval maar uiteindelijk voor alle afval.
Flexibel en demontabel bouwen
Om te voorkomen dat gebouwen afgebroken moeten worden, moet bij het ontwerp al rekening gehouden worden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van het gebouw.
Deeleconomie / as a service concepten
De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens nieuwe goederen aan te schaffen, kunnen we de spullen die we al bezitten delen en zo beter benutten. Betalen voor vervoer, verlichting, werkruimte enz. voorkomt dat we zelf voertuigen, lampen, stoelen enz. moeten bezitten. Door diensten als een service aan te bieden en niet als een product, kunnen ze efficiënter gebruikt worden en blijft de verantwoordelijkheid voor het (hergebruik) van het product bij de leverancier.
3. Natuur
Biodiversiteit
Om biodiversiteit te behouden wordt op Europees niveau gewerkt aan een duurzaam ecologisch netwerk van grote natuurgebieden met goede verbindingen. Ook in Eindhoven willen we ecologische versnippering in onze stad tegen gaan.
Oppervlakte groen
We willen geen verlies van groen in de openbare ruimte en daar waar mogelijk het groen versterken, ook op of aan onze gebouwen.
4. Sociale basisbehoeften
The Natural Step neemt de 9 menselijke behoefte van Manfred Max Neef als uitgangspunt. Omdat het hier om ruimtelijke projecten en activiteiten gaat, richten wij ons op de ruimtelijke component van deze basisbehoeften. We hebben het dan over klimaatadaptatie, gezonde lucht, bodem en water, beperkte geluidsoverlast, externe veiligheid, openbare ruimte om te ontmoeten en bewegen, bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (we willen dat er maatschappelijk verantwoord ingekocht wordt).
Klimaatadaptatie
Extreme regen- en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. In het Klimaatplan is de ambitie opgenomen dat de gemeente Eindhoven klimaatrobuust handelt en dat de hele stad in 2050 klimaatrobuust is. Met de beleidsregel 'Klimaatrobuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te beperken. Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand van deze beleidsregel ontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde: gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij aan het voorkomen van hittestress.
Gezonde verstedelijking
Hieronder verstaan we: gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid en mogelijkheden om te bewegen en ontmoeten in de openbare ruimte.
Participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen
We betrekken onze inwoners graag bij de ontwikkelingen en veranderingen die hen aangaan. Dit kan tot meer draagvlak en betere eindresultaten leiden. Onze ambities op gebied van duurzame mobiliteit mogen niet leiden tot een geringere bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen.
5. Specifiek Eindhovens
Daarnaast zijn er nog een aantal factoren die we specifiek op dit moment en in deze stad belangrijk vinden en die we extra waarderen. Het gaat dan om de zichtbaarheid van de duurzame successen, de duurzaamheid van de betrokken partijen zelf (hun MVO beleid) en het aansluiten bij het DNA van Eindhoven: TDK (technologie, design en kennis). Wat dat laatste betreft sluit innovatie daar dus goed bij aan.
6. Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan en houdt hierbij rekening met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders (belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.
Samenwerking tussen de partners in de stad en co-creatie zijn essentieel. Om te zorgen dat we een gedeelde taal spreken, gebruiken wij de aanpak van The Natural Step (TNS) om duurzaamheid vorm te geven. In het kort komt het erop neer dat we duurzaam handelen door met vier principes van duurzaamheid rekening te houden:
De fabriek van de toekomst focust op duurzame kringlopen die economisch, sociaal en ruimtelijk flexibel en in balans zijn. De circulaire gedachte voor gebied, gebouw en gebruik zijn onmisbaar om successen op lange termijn te waarborgen en kansen te vergroten. Er ontstaat een community die continu ademt en zich aanpast aan de veranderingen, zodat de slimste regio de slimste kan blijven. In bijlage 2 van deze toelichting is het DOSP opgenomen. In het DOSP zijn er 6 duurzaamheidsdrijfveren benoemd:
Deze duurzaamheidsdrijfveren zijn uitgewerkt in het DOSP. Waarmee BIC een duurzaam icoon voor de maakindustrie blijft en het daadwerkelijk de fabriek van de toekomst is. In de uitwerking van het DOSP worden de drijfveren – voorafgaand aan de ter visie legging van het ontwerp bestemmingsplan geconcretiseerd.
Het (industriële) verleden van Eindhoven heeft zijn sporen in de bodem nagelaten. In de afgelopen jaren heeft op zeer veel locaties in Eindhoven om diverse redenen milieukundig bodemonderzoek plaatsgevonden, bijvoorbeeld in het kader van het verlenen van omgevingsvergunningen of in het kader van de aan- of verkoop van locaties. Uit al deze onderzoeken blijkt dat diverse locaties in Eindhoven de bodem verontreinigd is of verontreinigd is geweest. In het bodeminformatiesysteem van de gemeente zijn al deze gegevens geregistreerd.
Het komt echter zelden voor dat er als gevolg van bodemverontreiniging sprake is van risico's voor de gezondheid van mensen. Dergelijke locaties zijn op dit moment binnen en in de directe omgeving van het plangebied dan ook niet bekend.
In het kader van dit bestemmingsplan is door bureau Antea gekomen tot een vooronderzoek naar de bodemgesteldheid in het plangebied, waarvan de resultaten zijn neergelegd in de hier als Bijlage 10 opgenomen rapportage “Vooronderzoek (bodem), Brainport Industries Campus II te Eindhoven” (projectnummer: 0474272.100 d.d. 23 juni 2023.
Op 21 december 2022 is het plangebied door de deskundige van Antea Group bezocht. Tevens is onderzoek verricht naar het historisch gebruik van de locatie, waarvan samen met een weergave van eerdere bodemonderzoeken en de resultaten hiervan in de onderzoeksrapportage verslag wordt gedaan.
Op basis van de verzamelde bodeminformatie is het plangebied nader onderverdeeld in een 7-tal deellocaties. Per deellocatie is benoemd of een vervolgtraject in de zin van een verkennend -, nader bodem- en/of waterbodemonderzoek aan de orde is. De deellocaties zijn:
afbeelding : weergave onderzoekslocaties bodemgesteldheid
Voor verschillende locaties wordt aanvullend onderzoek aanbevolen naar de gesteldheid van vaste bodem en/of grondwater. Aan de hand van het vooronderzoek kan voor het gehele plangebied er echter van worden uitgegaan, dat geen sprake is van een mate van bodemverontreiniging die de totstandkoming van dit bestemmingsplan en het voorgenomen gebruik in de weg staat. De vaststelling dat aanvullend onderzoek noodzakelijk is laat immers onverlet dat middels onderhavig bestemmingsplan sprake van een planologische wijziging naar een 'minder gevoelige' bestemming.
In het kader van de concrete ontwikkeling van het gebied zal in navolging van het vooronderzoek en in ieder geval als onderdeel van een aanvraag omgevingsvergunning het aspect bodem en bodemonderzoek nader aan de orde komen. In de exploitatieopzet van deze ontwikkeling is genoegzaam rekening gehouden met eventuele kosten van bodemsanering als onderdeel van het bouwriip maken van de locatie. Het toekomstige gebruik van de locatie maakt saneringsvarianten mogelijk die samenvallen met de realisatie van de bebouwing, zodat saneringskosten die de economische haalbaarheid van het bestemmingsplan zouden belemmeren niet te verwachten zijn.
Het natuurbeschermingsbeleid en de wet- en regelgeving op het gebied van flora en fauna kennen twee sporen, namelijk een gebiedsgericht en een soortgericht spoor. Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet.
Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot voormelde actuele natuurwetgeving. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op flora en fauna en/of beschermde natuurgebieden.
In navolgende paragrafen zal de toetsing van het voornemen plaatsvinden aan enerzijds de soortenbescherming en anderzijds de gebiedsbescherming.
In verband met de uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen dient rekening te worden gehouden met soortenbescherming en met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Als gevolg hiervan zijn veel soorten niet meer beschermd. Echter een aantal andere vlinder- en libellesoorten en florasoorten zijn nu wel beschermd. Tevens blijft de algemene zorgplicht gelden.
Daarnaast geldt in bepaalde provincies voor een aantal van de Tabel 1-soorten uit de Flora- en faunawet wet geen vrijstelling meer. Dit zijn voor de provincie Noord-Brabant de bunzing, hermelijn en wezel. Voor de strikt beschermde soorten in de nieuwe Wet Natuurbescherming, namelijk de soorten die zijn beschermd in de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn, geldt dat deze in de Flora- en faunawet gelijkwaardige bescherming genieten. De conclusies ten aanzien van deze soorten zullen dan ook niet veranderen met het van kracht worden van de nieuwe wet.
Door bureau Antea is gekomen tot de hier als Bijlage 11 opgenomen rapportage “Natuurtoets Brainport Industries Campus II”, projectnummer 0474272.100, d.d. 28 juni 2023. Op 8 april 2022 is vanaf circa 09:00 uur een oriënterend terreinbezoek uitgevoerd door een deskundig ecoloog van Antea Group.
Binnen het plangebied is geschikt biotoop aangetroffen voor beschermde soorten (Wnb) waarvoor geen algemene vrijstelling geldt. Het gaat om soorten uit de volgende soortgroepen: algemene broedvogels, vogels met een jaarrond beschermd nest, marterachtigen, vleermuizen en amfibieën. In de rapportage wordt aangegeven dat er nader onderzoek nodig is naar de huismus, havik, ransuil, vleermuizen, eekhoorn, marterachtigen en de alpenwatersalamander. De beschrijving van dit nader onderzoek eveneens uiteengezet.
Voor de overige soort(groep)en is beoordeeld dat vervolgstappen niet aan de orde zijn. Voor deze soorten en vrijgestelde soorten geldt wel de zorgplicht.
Uitgangspunt conform vaste jurisprudentie van de Raad van State is dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat :
11.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 25 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1386, onder 5.1), komen de vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wnb nodig is en, zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Dat doet niet af aan het uitgangspunt dat de raad het plan niet heeft mogen vaststellen indien en voor zover hij op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoering van het plan in de weg staat.
Dit laatste is het geval omdat voldoende aannemelijk is dat eventueel noodzakelijke ontheffing(en) kan/kunnen worden verkregen omdat geen alternatieve locatie of uitvoering van de werkzaamheden voorhanden is, sprake is van een wettelijk belang, zoals bedoeld in art. 3.10, lid 2 Wnb. (i.c. een dwingende reden van groot openbaar belang (economisch) en het belang van ruimtelijke inrichting en ontwikkeling van gebieden) alsmede omdat door het treffen van maatregelen geen afbreuk wordt gedaan aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.
Gelet op het voorgaande kan het bestemmingsplan voor BIC cluster 2 vastgesteld worden en is het onderdeel soortenbescherming voldoende geborgd middels de regels van de Wnb.
Natura 2000 gebieden
Voor wat betreft het aspect gebiedsbescherming kan worden vastgesteld dat het plangebied ligt op circa 6 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied en dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het Natuurnetwerk Brabant-gebied.
afbeelding : ligging plangebied t.o.v. Natura 2000 gebieden
Gezien de afstand tot N2000-gebieden en de ligging van het plangebied midden het bebouwde gebied van Eindhoven wordt er geen (in)directe aantasting van instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden verwacht.
Wel kan sprake zijn van relevante stikstofdepositie. Er is hiertoe een Aerius berekening uitgevoerd, neergelegd in de rapportage van Antea “Onderzoek stikstofdepositie” (kenmerk 0474272.100), d.d. 30 oktober 2023.
Deze rapportage is opgenomen als Bijlage 12 bij deze toelichting. Berekeningen zijn gemaakt voor de realisatiefase en beide gebruiksfasen:
Geconcludeerd kan worden dat de bedrijfsbebouwing met verkeeraantrekkende werking geen negatief effect op stikstofgevoelige natuur veroorzaken. Overwegingen die relevant zijn bij deze conclusie zijn:
Hiermee kan worden geconcludeerd, dat het project de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden niet zal aantasten.
In haar uitspraak van 4 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:683) overweegt de Afdeling over de cumulatie van stikstof, dat geen rechtsregel ertoe dwingt om de stikstofdepositie van activiteiten die het voorliggende plan niet mogelijk maakt te betrekken bij de gevolgen van het ter beoordeling staande plan. Aldus is formeel op het onderdeel stikstofdepositie een (gezamenlijke) beoordeling van andere ontwikkelingen die in andere bestemmingsplannen dan het onderhavige bestemmingsplan mogelijk zijn of worden gemaakt niet aan de orde.
NNB gebieden
Het plangebied bevindt zich binnen de begrenzing van het NNB. Als gevolg van het planvoornemen kan er sprake zijn van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNB-gebied.
afbeelding : NNB (gekleurde vlakken) in het plangebied (rood omkaderd)
De ontwikkeling leidt tot aantasting van gebieden die zijn beschermd in het Natuurnetwerk Brabant (verder te noemen NNB). Bij ruimtebeslag binnen het NNB is herbegrenzing van het NNB en compensatie van het verlies aan oppervlak vereist.
Voor de herbegrenzing van het NNB biedt de Interim Omgevingsverordening (IOV) Brabant verschillende mogelijkheden. Voor onderhavig planvoornemen is gekozen voor herbegrenzing op basis van saldobenadering (artikel 3.20 Interim Omgevingsverordening). Om deze reden dient middels saldo-benadering het Natuurnetwerk Brabant (NNB) te worden herbegrensd.
In het kader van dit bestemmingsplan is door bureau Antea gekomen tot een compensatieplan, waarvan de resultaten zijn neergelegd in de hier als Bijlage 13 opgenomen rapportage “Compensatieplan NNB, Brainport Industries Campus II te Eindhoven” (projectnummer: 0474272.100 d.d. 18 juli 2023. In dit rapport is de compensatieopgave uitgewerkt, hierin is de aantasting van NNB inzichtelijk gemaakt, evenals de benodigde maatregelen om deze effecten te compenseren. Dit rapport dient in samenhang met de eerder vernoemde Natuurtoets (en als Bijlage 11 bijgevoegd) gelezen te worden.
Ten gevolge van het voornemen is sprake van zowel fysieke aantasting door de aanleg van wegen (een weg voor gemotoriseerd verkeer en een wandelpad), als van verstoring door het gebruik van deze wegen. Daarnaast kan sprake zijn van verstoring door lichtuitstraling van de bebouwing.
Gezien de ontwikkeltijd (25-100 jaar) van het fysiek aan te tasten NNB, is een compensatietoeslag van 2/3 van het aan te tasten oppervlak van toepassing (compensatiefactor 1,67; zie ook Interim Omgevingsverordening Art. 3.22 lid 2).
Voor het areaal waarbij enkel sprake is van (aanvullende) verstoring is een compensatiefactor van 1/3 (0,33) van toepassing. De compensatie betreft het kwaliteitsverlies van de waarden en kenmerken van het NNB. Hieruit volgt dat er sprake is van een minimaal compensatieoppervlak van ca. 1,65 ha (16.509 m2), zie ook onderstaande tabel.
Onderstaande figuur geeft de locatie aan waar de compensatieopgave vanuit het NNB, zowel aantasting als te compenseren oppervlak. Voor de compensatieopgave is een perceel (16.218 m2) beschikbaar dat ten zuiden van de woningen in het plangebied ligt. Dit perceel wordt in zijn geheel ingericht als compensatieoppervlak NNB. Daarnaast zal een deel van het bestaande bos naar de noordzijde worden uitgebreid (2.646 m2). Dit deel wordt eveneens ingericht als NNB. Zodoende wordt de compensatieopgave ruimschoots behaald. Het totale oppervlak dat als NNB wordt ingericht bedraagt ca. 18.864 m2 (1,89 ha).
afbeelding : ligging van het oppervlak waar de compensatieopgave NNB wordt gerealiseerd (blauw gemarkeerd).
De provincie wordt verzocht op basis van het compensatieplan de verordening aan te passen.
Op 1 januari 2024 zal de Interim omgevingsverordening (IOV) van rechtswege vervallen en gaat de Omgevingsverordening Noord-Brabant (Ovr) gelden. Voor een ontwerpbestemmingsplan dat (kort) vóór deze datum in procedure is gebracht geldt dat deze na 1 januari vastgesteld dient te worden op basis van de IOV zoals deze op 31 december 2023 luidde. Gedeputeerde Staten (GS) moeten op basis hiervan een besluit nemen over de herbegrenzing, waarna de wijziging van de IOV (na publicatie) in werking treedt en het bestemmingsplan in overeenstemming met de IOV kan worden vastgesteld.
GS kunnen echter vanaf 1 januari 2024 de vervallen IOV niet meer wijzigen. In geval er voor het vervallen van de IOV geen besluit over de herbegrenzing genomen kan worden wordt het bestemmingsplan vastgesteld zonder dat vooraf de herbegrenzing heeft plaatsgevonden volgens de werkwijze van de (vervallen) IOV. Indien uit de toelichting van het bestemmingsplan blijkt dat dit voldoet aan (gelijkluidende) inhoudelijke voorwaarden in de IOV en Ovr en daarmee onder beide regimes aanvaardbaar is kan de actualisatie van de omgevingsverordeningkaart (Ovr) op basis van het in werking getreden bestemmingsplan alsnog plaatsvinden.
Uit deze toelichting blijkt dat het bestemmingsplan voldoet aan de gelijkluidende voorwaarden voor herbegrenzing uit zowel de IOV als ook de Ovr.
Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de huidige watersituatie in het plangebied. Daarnaast legt het vast aan welke watereisen ontwikkelingen, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, moeten voldoen. Het doet dit door ruimtelijke plannen onder meer te toetsen aan " hydrologisch neutraal" conform landelijk en lokaal waterbeleid. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c, van het Besluit ruimtelijke ordening.
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).
De Waterwet vereist dat de Rijksoverheid eens per zes jaar een Nationaal Waterplan voor het nationale waterbeleid en een Beheer- en ontwikkelplan voor het beheer van de rijkswateren (Bprw) opstelt. 'In de geest' van de nieuwe Omgevingswet worden deze plannen nu al in samenhang beschreven in één Nationaal Waterprogramma voor beleid en beheer. Voor het waterbeleid is het Nationaal Water Programma 2022-2027 (NWP) een uitwerking van de Nationale Omgevingsvisie. Voor wat de ruimtelijke aspecten betreft moet dit plan worden gezien als een structuurvisie en is het bindend voor het Rijk. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem.
Het Nationaal Water Programma 2022-2027 (NWP) vervangt het Nationaal Waterplan 2016-2021, inclusief alle tussentijdse wijzigingen en het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren (Brpw) 2016-2021. Het NWP beschrijft de hoofdlijnen en ambities van het nationale waterbeleid voor de periode 2022-2027: waterveiligheid, waterkwaliteit en klimaatadaptatie. Het beschrijft tevens de uitvoering daarvan en het beheer van de rijkswateren en rijksvaarwegen. De wateropgaven staan niet op zichzelf; een integrale aanpak met andere opgaven in de fysieke leefomgeving zoals de energietransitie, de woningbouw en de transitie landelijk gebied is noodzakelijk. Voor een integrale aanpak van de opgaven wordt het water- en bodemsysteem meegenomen als leidend principe
Het Regionaal Water en Bodem Programma (RWP) 2022-2027 is op 3 december 2021 door Provinciale Staten vastgesteld en op 22 december 2021 in werking getreden. Het is onderdeel van het planstelsel voor de wateropgaven in Nederland, samen met het Nationaal Water Programma en de waterbeheerprogramma's van de waterschappen. Doel van dit nieuwe RWP is: een klimaatadaptief Brabant met veilig, schoon en voldoende water en een vitale bodem. Een belangrijke rode draad in het programma is het herstellen van de systeemwerking. Het doel is niet alleen meer wateroverlast te voorkomen en water zo snel mogelijk af te voeren. Inmiddels weten we beter en is het duidelijk geworden dat het roer om moet: we moeten zuinig zijn op ons water en de bodem, en het wateren bodemsysteem moet toegerust zijn op natte én droge tijden.
Wettelijke taken
De wettelijke taken op het gebied van milieu en water worden zorgvuldig uitgevoerd. Voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving binnen het omgevingsrecht besteedt de provincie de uitvoering van taken uit aan de drie Brabantse omgevingsdiensten. De gemeente Eindhoven valt onder het werkgebied van de Omgevingsdienst Oost Brabant (ODZOB). Afstemming vindt plaats in het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht. De provincie bereid zich voor op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Integrale en gezamenlijke aanpak
Provincie en partners blijven samenwerken (lokaal, regionaal, nationaal en internationaal). De provinciale rol hangt af van het onderwerp en van de onzekerheid die er is over doel en route. De provincie werkt waar mogelijk gebiedsgericht samen en dat moet uiteindelijk vanzelfsprekend worden. Daarbij worden alle belangen zoveel mogelijk meegenomen. De provincie nodigt de Brabantse partners (gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders, bedrijven en maatschappelijke organisaties) uit om een gezamenlijke klimaatagenda voor Brabant op te stellen. De provincie heeft daarbij de rol van kennismakelaar en verbinder (integratie van projecten en uitrol van goede voorbeelden. In de klimaatagenda worden gezamenlijke ambities en maatregelen vastgelegd. Ook op Europees niveau blijft de provincie samenwerken aan de milieu- en wateropgaven.
Bij grote ruimtelijke en infrastructurele werken wordt gezocht naar oplossingen met minder milieueffecten, bijvoorbeeld door de hoogwaardige inzet van secundaire materialen. Groene inpassing krijgt veel aandacht. De gronden en provinciale wegen die bij de provincie in bezit zijn worden beheerd op een natuur- en milieuvriendelijke manier. De provincie brengt de duurzaamheidsaspecten van nieuwe grote projecten en programma's bij aanvang in beeld middels een duurzaamheidsscan.
De provincie gaat verder met het Programma DuurzaamDoor. Provincie en partners kijken samen wie welke rol kan oppakken bij het stimuleren van gedrag dat bijdraagt aan gezondheid, veiligheid en groene groei in relatie tot milieu en water.
Het water- en bodemsysteem is onontbeerlijk voor een gezonde en leefbare ruimtelijke inrichting van Noord-Brabant. Meer dan ooit is het belangrijk om rekening te houden met het concept van de lagenbenadering om een toekomstbestendige leefomgeving te waarborgen. Door klimaatverandering en ruimtelijke druk, staat immers de veerkracht van het water en bodemsysteem onder druk. De lagenbenadering beschrijft de ruimte in drie lagen. De eerste laag bestaat uit de fysieke ondergrond, het water- en bodemsysteem. De tweede laag bevat netwerken van infrastructuur met onder meer wegen, spoorlijnen en waterwegen. Tot slot de derde laag met de menselijke activiteiten zoals wonen, werken en recreëren en de fysieke neerslag daarvan. Ruimtelijke planning en gebiedsontwikkeling is een proces waarin continu keuzes worden gemaakt. De lagenbenadering helpt in dit keuze- en afwegingsproces en dient als kwaliteitskader voor alle (ruimtelijke) plannen. Elke laag draagt bij aan de ontwikkeling. De lagenbenadering betekent wel dat een onderliggende laag voorwaarden stelt aan andere lagen. Zeker vanuit een perspectief van duurzame ontwikkeling zijn veerkracht en omkeerbaarheid van ingrepen belangrijke gegevenheden.
Met het Waterbeheerprogramma 2022-2027 start Waterschap De Dommel met de 'watertransitie'; op weg naar een toekomstbestendige waterhuishouding. Uiterlijk in 2050 is de waterhuishouding in ons hele beheergebied toekomstbestendig. Dit betekent een waterhuishouding die in een goede waterkwaliteit voorziet. En een waterhuishouding die robuust, wendbaar en in balans is met de omgeving. Zowel in het bebouwde als het landelijke gebied en van de beekdalen tot en met de hoge zandruggen. Het grond- en oppervlaktewatersysteem kan de grotere weersextremen opvangen door maximaal gebruik te maken van de dempende sponswerking van de bodem/ondergrond en de natuurlijke hoogteverschillen voor het vasthouden van water.
We hanteren drie principes die inhoudelijke sturing geven aan de watertransitie:
We moeten ons, nog meer dan voorheen, aanpassen aan de veranderende leefomgeving en op zoek gaan naar nieuwe oplossingen en antwoorden. Juist de voor Midden-Brabant zo karakteristieke verwevenheid van bebouwing, landbouw en natuur is een kans om de wateropgaven slim in te passen. Dit vereist een integrale, gebiedsgerichte aanpak samen met alle partijen. Een gebiedsgerichte aanpak is alleen succesvol als naast de wateropgaven ook de opgaven vanuit natuur, stikstof, economie, landbouwtransitie, energietransitie, biodiversiteit, mobiliteit en woningbouw onderdeel van de aanpak zijn. Niet sectoraal, maar integraal. Alleen dan gaan we oplossingen vinden voor een leefbaar Midden-Brabant met een duurzaam en toekomstbestendig watersysteem dat goed is voor inwoners, bedrijven, landbouw en natuur. De grote uitdaging zit hem vooral in de vraag hoe we dit gaan bereiken. Meer dan voorheen gaan we daarbij:
In de 'Keur Waterschap De Dommel 2015' staan regels (met name geboden en verboden) die het waterschap hanteert bij de bescherming van waterkeringen, watergangen en bijbehorende kunstwerken. Ook zijn er regels voor het onderhoud van sloten, beken en andere waterlopen om de waterafvoer in dit oppervlaktewater te waarborgen. Daarnaast kent de Keur beleidsregels voor het beschermen van bepaalde deelgebieden met elk een eigen beschermingsbeleid. Het gaat hierbij om beschermde gebieden waterhuishouding, beekdalen en attentiegebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met waterbelangen.
Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet op grond van de keur hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. De aanvrager/initiatiefnemer moet daarom voldoende compenserende maatregelen nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Uitgangspunt hierbij vormt de voorkeurstrits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. In geval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening noodzakelijk die het water tijdelijk bergt.
In de Keur is aangegeven dat neerslag, afkomstig van toename verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, die direct tot afvoer naar een (keur)waterlichaam komt, verplicht gecompenseerd dient te worden middels de aanleg van waterbergende voorzieningen. Het waterschap verleent in enkele gevallen vrijstelling van deze verplichting. Dit wordt gedaan indien:
Indien een voorziening nodig is, dan bedraagt de maximale toegestane afvoer uit een voorziening 2 l/s/ha bij een neerslagsituatie van 60 mm. Groene (vegetatie)daken gelden hierbij niet als verhard oppervlak. Bij meer dan 10.000 m² toename nieuw verhard oppervlak of het afkoppelen van 10.000 m² bestaand verhard oppervlak is altijd een voorziening noodzakelijk volgens de geldende beleidsregels van het waterschap.
De keur is een verordening met de regels die het waterschap hanteert bij de bescherming van waterkeringen, watergangen (sloten, beken en rivieren) en bijbehorende kunstwerken (gemalen, stuwen). Voor sommige werkzaamheden zijn in de keur algemene regels opgesteld. Als aan deze regels wordt voldaan, is geen watervergunning nodig. De werkzaamheden moeten wel bij het waterschap worden gemeld.
Waterschap De Dommel hanteert de Brabant Keur. Deze is in samenwerking met de andere Brabantse waterschappen, Waterschap de Dommel opgesteld.
Wanneer de toename van verhard oppervlak tussen de 500 m2 en 10.000 m2 is en compenserende maatregelen zijn getroffen conform de rekenregel van artikel 15 lid 4 van de Algemene Regels geldt ook een vrijstelling van het verbod uit artikel 3.6 van de Keur.
De rekenregel voor minimale compensatie luidt:
Benodigde compensatie (in m3) = toename verhard oppervlak (in m2) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m)
De gevoeligheidsfactor is in principe 1. Mits de doorlatendheid van de bodem in bepaalde gebieden een lagere gevoeligheidsfactor toe staat.
De compensatie dient dan wel aan de volgende eisen te voldoen:
Hydrologisch neutraal bouwen
Hydrologisch neutraal bouwen is opgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar dit voor staat en welke maatregelen er nodig zijn om daaraan te kunnen voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.
Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatse van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.
Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.
Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit houdt in dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Hierbij wordt getoetst aan de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. Dit past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewatersysteem als het grondwatersysteem. Ingeval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening die het water tijdelijk bergt noodzakelijk. Het gaat hier dan om een voorziening die ervoor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.
Het Water- en klimaatadaptatie Aanpak (WKA) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied. In het WKA 2023-2026 wordt aangegeven op welke wijze er omgegaan wordt met de zorgplichten rondom afval-, hemel- en grondwater. Hiervoor zijn in het plan activiteiten opgenomen enerzijds gericht op het beheer en onderhoud en anderzijds op het verbeteren van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel.
Speerpunt van het WKA is het inspelen op de klimaatverandering welke extreme regenbuien, langdurige droogteperiodes en hittestress met zich meebrengt. Hiervoor zijn uitgangspunten, richtlijnen en ontwerpnormen uit het klimaatplan 2016-2020 en de hierin benoemde beleidsregel ´Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen´ nader uitgewerkt. Concreet betekent dit dat voor het aspect water bij nieuwe ontwikkelingen tot max. 75 mm berging gerealiseerd dient te worden over het totaal verhard oppervlak binnen het plangebied. Daarbij kan de waterbergingseis gereduceerd of verhoogd worden naargelang de hoeveelheid groen of grijs binnen datzelfde plangebied. Dit om overlast van hittestress, verdroging en biodiversiteit te beperken. Om initiatiefnemers te ondersteunen heeft de gemeente een website ontwikkeld waar de benodigde waterberging kan worden berekend en voorbeelden zijn beschreven om invulling te geven aan de waterklimaatopgave.
Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.
Het klimaat verandert. Dat heeft gevolgen voor Eindhoven. We krijgen onder andere te maken met meer en hevigere buien, langere perioden van droogte en meer hitte(stress). Om in de toekomst prettig te wonen en te werken in onze groeiende stad, is het noodzakelijk nú maatregelen te nemen. Dit betekent dat we 'klimaatrobuust' te werk moeten gaan.
Klimaatadaptiebeleid
In samenwerking met Brabantse overheden en kennisinstellingen is een prototype klimaatadaptatie-toets ontwikkeld met richtlijnen en ontwerpnormen voor de (her)inrichting en ruimtelijke ontwikkeling van stedelijk gebied op straat- en wijkniveau.
De toets omvat 3 hoofdregels en deze vormen de basis voor het Eindhovens klimaatadaptatie beleid:
Voor de klimaatadaptatie normen en richtlijnen is een indeling gemaakt naar ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein (circa 60% van het areaal) en op publiek terrein (circa 40% van het areaal). In de binnenstad ligt deze verhouding zelfs op 80-20%. Bovenstaand is vertaald in een waterbergingsnorm.
Waterbergingsnorm
Minimale en maximale ontwerpnormen waterberging openbaar terrein
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op openbaar terrein moet minimaal 20 mm en mag tot 60 mm van de waterbergingsopgave ingevuld worden via primaire waterberging. Voorbeelden zijn waterpleinen, wadi's, watergangen, waterbergende funderingen of bakken. Eventuele resterende mm's (tot 40mm) van de waterbergingsopgave dient secundair te worden ingevuld. Denk daarbij aan parken, plantsoen c.q. grasvelden, parkeerplaatsen en wegen. Dit is acceptabel zolang er geen schade wordt veroorzaakt en/of dit niet ten koste gaat van andere primaire functies zoals op routes van hulpdiensten, markt- of evenement locaties. Als de secundaire waterbergings-opgave niet mogelijk is binnen de grenzen van de ruimtelijke ontwikkeling dan dient de waterbergingsopgave alsnog als primaire waterberging te worden ingevuld. Of er dienen maatregelen te worden genomen om de secundaire waterberging naar nabijgelegen ruimte te verplaatsen als dat hydraulisch mogelijk is.
Bij ontwikkelingen op privaat terrein ligt de verantwoordelijkheid voor het opvangen en verwerken van hemelwater in eerste instantie bij de eigenaar van het perceel waar de druppel valt. De landelijke voorkeursvolgorde '(her)gebruiken, vasthouden, bergen en vertraagd afvoeren´ is van toepassing. Een voorbeeld van hergebruiken is hemelwater als spoelwater voor toiletten en een voorbeeld van vasthouden is infiltratie van hemelwater in de bodem.
Als hergebruik en vasthouden door lokale omstandigheden niet doelmatig is kan hemelwater worden geborgen en vertraagd worden afgevoerd. Dat is de waterbergingsopgave. Hiermee wordt het rioolstelsel bij piekbuien ontlast met als gevolg beperking van wateroverlast. Daarnaast wordt het oppervlaktewatersysteem gelijkmatiger belast. Als ondersteuning voor de berekening van de waterbergingsopgave op privaat terrein is een rekentool ontwikkeld, te vinden via de website rekentool.eindhovenduurzaam.nl/.
Ontwerpnorm waterberging privaat terrein
De waterbergingsopgave geldt voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein in Eindhoven. In gebieden waar vanuit het verleden afspraken over waterberging zijn gemaakt, wordt in overleg bepaald of en hoe de waterbergingsopgave in de ontwikkeling wordt verhoogd. Klimaatverandering kan namelijk ook in deze gebieden aanvullende waterberging noodzakelijk maken en daarmee het risico op waterschade aan (nieuw)bouw verlagen. Indien nodig worden hierover maatwerkafspraken gemaakt.
In het beleid 'Klimaatrobuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen' wordt onderscheid gemaakt tussen ontwikkelingen met 150 m² of meer verharding binnen het plangebied en kleinere ontwikkelingen tot 150 m² verharding binnen het plangebied. Voor de eerste groep geldt de eis tot 75 mm waterberging per m² verharding. Dit komt overeen met 75 liter waterberging per m² of voor een bouwplan met 400 m² verhard oppervlak 30 m³ (ofwel 30.000 liter) waterberging. Voor de tweede groep is de eis tot 25 mm. Dit komt overeen met 25 liter waterberging per m² of voor een woning met 100 m² verhard oppervlak 2,5 m³ (ofwel 2500 liter) waterberging.
De ontwerpnormen ter voorkoming van wateroverlast betekenen voor particulieren, ontwikkelaars en de gemeente een opgave om klimaat adaptief te bouwen. Vanaf 1 januari 2020 geldt voor particulieren en ontwikkelaars een wateropgave om bij ruimtelijke ontwikkelingen klimaat adaptief handelen. De datum van indiening van de omgevingsvergunning is leidend. De uitzonderingsregel is geregeld in artikel 32.2.2 van de regels.
Stimulans klimaatadaptatiebeleid
De gemeente Eindhoven draagt met het klimaatbeleid ook bij aan het verbeteren van de kwaliteit van een gezonde leefomgeving en meer biodiversiteit door de voorkeur te geven aan vergroenen als klimaat adaptieve maatregel.
Het beleid is zo opgesteld dat vergroening op privaat terrein bij nieuwbouw wordt gestimuleerd en beloond. Hoe groener een plangebied wordt ingericht hoe lager de waterbergingseis in mm wordt. Ook groene ontwikkelingen in groen arme buurten worden op deze manier gestimuleerd.
De website geeft een overzicht van deze mogelijke beloningen via de 'rekentool'. De stimuleringsregeling waarbij méér groen een lagere waterbergingsopgave oplevert geldt voor ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein.
Toelichting rekentool
De gemeente Eindhoven maakt bij de beoordeling van de voor een nieuwe ontwikkeling in een plangebied voorgestelde maatregelen gebruik van een rekentool. Deze rekentool klimaatopgave, beschikbaar op rekentool.eindhovenduurzaam.nl, maakt het een ontwikkeling mogelijk interactief haar plangebied en de te nemen maatregelen te beschrijven en te controleren of aan de gemeentelijke eisen wat betreft waterberging en vergroening wordt voldaan. Bovendien kan een afschrift van de beschrijving van het plangebied en de keuze van de maatregelen met voorbeelden voor de verdere uitwerking gedownload worden om bijgevoegd te worden bij de eventuele watertoets of aanvraag van de omgevingsvergunning.
De werking van de rekentool kan worden aangepast aan nieuwe inzichten en de uitkomst van de laatste versie van de tool is maatgevend.
Principewerking van de rekentool
De rekentool klimaatopgave vraagt de klimaatrobuuste maatregelen te specificeren die zijn voorzien in het ontwerp binnen het plangebied en, waar nodig, hoe groot de oppervlakken zijn waar deze worden toegepast. Hieruit berekent de tool welk deel van het regenwater van een bui binnen het plangebied geborgen moet worden (de waterbergingsopgave, het grijze deel) en welk deel de klimaatrobuuste maatregelen zelf voor hun rekening nemen (het groene deel). Daarna kunnen nog extra maatregelen toegevoegd worden. Het doel is dat alle maatregelen bij elkaar de totale waterbergingsopgave (berging van al het water van een bui) van het plangebied voor hun rekening nemen.
De specificatie van maatregelen en oppervlakken vindt interactief plaats: de tool laat direct het effect van deze specificaties zien op de daaruit afgeleide totale waterbergingsopgave; daarnaast laat de tool op een aantal manieren visueel zien wat de individuele groene en grijze bijdrage van een maatregel is.
Vóór elke maatregel staat in de tool een i-symbool; door daarop te klikken wordt meer informatie over die maatregel gegeven zoals specifieke uitvoeringseisen en links naar achtergrondinformatie.
De tool doorloopt hierbij vier stappen:
Wat zijn de kerngegevens van het project?
Welke klimaatrobuuste maatregelen worden binnen het plangebied gerealiseerd?
Hoe lost u de resterende waterbergingsopgave op?
Download het resultaat. Als een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, voeg dit resultaat dan, inclusief uitwerking, bij die aanvraag.
Het aspect water is dus een belangrijk kwantitatief beleidsuitgangspunt, dat in ruimtelijke plannen dient te worden “vertaald”. Op de verbeelding moet duidelijk worden gemaakt dat er voldoende ruimte wordt gereserveerd voor realisatie van in de toelichting beschreven, compensatievoorziening. In de toelichting moet de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het hydrologisch neutraal ontwikkelen op hoofdlijnen duidelijk zijn en worden onderbouwd. In de regels moet de bestemming moet zodanig zijn dat de compensatievoorziening zoals in de toelichting beschreven ook kan worden gerealiseerd, bijvoorbeeld met de (mede)bestemming “waterhuishoudkundige voorzieningen” en voldoende bebouwingsvrije ruimte. In de regels wordt tevens opgenomen de voorwaardelijke verplichting dat wordt voldaan aan het terzake toepasselijke waterbeleid.
In het kader van onderhavige waterparagraaf c.q. de wateropgave behorende bij de ontwikkeling van het plangebied is gekomen tot de rapportage van bureau Antea “Watertoets Brainport Industrie Campus II”, (projectnummer 0474272.100, d.d. 3 november 2023), hier opgenomen als bijlage 13.
De bestaande situatie van het plangebied wordt in hoofdstuk 2 van voormelde rapportage uitvoerig beschreven, waarnaar mag worden verwezen.
De toekomstige bestaande situatie van het plangebied wordt in hoofdstuk 5 van voormelde rapportage uitvoerig beschreven, waarnaar mag worden verwezen. In onderstaande afbeelding schematisch, de gefaseerde ontwikkeling van het watersysteem. Hierbij wordt het hemelwater vertraagd afgevoerd. Bij neerslag wordt het water van de daken en de verharding middels een HWA-riool afgevoerd naar de retenties. Het aan elkaar gekoppelde stelsel van retenties voert het water vertraagd af. Met een overstort, watert de noordelijke retentie (RV002) naar de waterlopen langs de Dirk Noordhoflaan af, ter hoogte van de ondergang A2/N2. De waterlopen langs de Dirk Noordhoflaan monden uit op de Ekkersrijt.
Afbeelding : gefaseerde ontwikkeling van het watersysteem van de campus
Ten aanzien van het aspect waterberging geeft Antea aan:
Om de waterhuishouding niet te verslechteren dient ter compensatie voor de aanleg van nieuwe verhardingen in het plangebied waterberging te worden gerealiseerd. Bij de ontwikkeling moet worden voldaan aan de eisen van het waterschap en de gemeente Eindhoven voor voldoende waterberging in relatie tot de hoeveelheid verhard oppervlak die aanwezig is en de effecten door klimaatverandering. De waterbergingsopgave (inclusief klimaatopgave) vanuit de gemeente Eindhoven is in deze situatie maatgevend. Om te voldoen aan de beleidsregel geldt een benodigd waterberging van 11.076 m3.
Als onderdeel van de ontwikkeling van BIC I is reeds 1.000 m3 tbv BIC II gerealiseerd. In het ruimtelijk plan van BIC II is ca. 21.160 m2 gereserveerd voor retentie. Rekening houden met een water bergendeschijf van 0,5 m is het mogelijk om ca. 10.103 m3 te bergen. In totaal kan het voorgenomen retentie binnen BIC II en I 11.103 m3 bergen. Geconcludeerd wordt dat met de voorgestelde retentie kan worden voldaan aan de eisen van het waterschap en de gemeente.
Ten aanzien van het aspect Hemelwaterafvoer geeft Antea aan :
Bij neerslag wordt het water van de daken en de verharding middels een HWA-riool afgevoerd naar de retentie. Het aan elkaar gekoppelde stelsel van retentie voert het water uiteindelijk vertraagd af. Met een overstort, watert retentie RV002 naar de waterlopen langs de Dirk Noordhoflaan af, ter hoogte van de ondergang A2/N2. De waterlopen langs de Dirk Noordhoflaan monden uit in de richting van de Ekkersrijt. Hier wordt de afvoer vertraagd door de voorgenomen stuwen (STW006 en STW007).
De bodemhoogte van de waterlopen langs de Dirk Noordhoflaan ligt op NAP +17,0 m. De bodemhoogte van retentie RV002 komt op NAP +17,6 m. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat het mogelijk is om het hemelwater uit de retentie af te voeren naar de waterlopen.
Voor de watervergunning moet worden aangetoond dat de waterhuishouding van de Ekkersrijt en de Dirk Noordhofland / ondergang A2/N1 niet verslechtert door de vertraagd afvoer van BIC II.
Ten aanzien van het aspect Vuilwater geeft Antea aan :
Door de ontwikkeling van BIC II wordt een toename van het afvoerwater verwacht. De toekomstige afvoer is maximaal 25,7 m3/hr (bron: Ontwerpnotitie BIC Eindhoven, Royal Haskoning DHV, september 2022). Het DWA- stelsel van BIC II kan, via een persleidingensysteem, naar de rotonde Mispelhoefstraat – Schakel afwateren, vanaf hier wordt het water middels het vrijvervalstelsel van GDC Acht-zuid afstromen naar de RWZI.
Ten aanzien van het aspect Oppervlaktewater geeft Antea aan :
Voor het toekomstige watersysteem geldt het uitgangspunt 'hydrologisch neutraal ontwikkelen'. Dit geldt voor zowel het oppervlakte- als grondwatersysteem. Hydrologisch neutraal ontwikkelen betekent niet alleen dat versnelde afvoer naar oppervlaktewater dient te worden voorkomen, maar ook dat de grondwaterstand ter plaatse of lokaal zo goed mogelijk wordt gehandhaafd.
Door de herinrichting van BIC II wordt circa 6.050 m2 van C-wateren gedempt. Conform de keur van het waterschap de Dommel heeft het aanleggen, verwijderen van een werk in een C-water een zeer gering effect op de waterhuishouding. Voor deze activiteiten is geen vergunning of compensatie nodig.
Ten aanzien van het aspect Ontwateringsdiepte geeft Antea aan :
Om aan de gewenste ontwateringsdiepte te voldoen dienen de toekomstige clusters op minimaal NAP +18,5 m te komen. Dit komt overeen met de gemiddelde maaiveldhoogte in de huidige situatie. Daarom kan worden geconcludeerd dat er geen extra maatregelen ten behoeve van grondwater zijn benodigd, zoals verhoging van het vloerpeil of drainage.
Het bestemmingsplan “Brainport Industrie Campus (cluster 2)" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is, wordt afgeweken van de standaard en kan specifiek toegesneden worden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied.
Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik.
In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen omdat de manier van raadplegen verschillend is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels (hoofdstuk 1), bestemmingsregels (hoofdstuk 2), algemene regels (hoofdstuk 3) en in overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4).
Hoofdstuk 1 - Inleidende regels
De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit om te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In 'Artikel 1 Begrippen' wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels gebruikte begrippen niet in dit artikel voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In 'Artikel 2 Wijze van meten' zijn de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.
Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels
De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.
In geval meerdere dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen gelijktijdig van toepassing zijn op een gebied of in het geval dat er meerdere bepalingen van toepassing zijn binnen één bouwperceel, geldt dat deze bepalingen qua rangorde gelijk zijn aan elkaar. Dit betekent dat aan alle voorwaarden uit de relevante bepalingen voldaan moet worden. Logischerwijs heeft dit tot gevolg dat de meest beperkende bepaling geldt.
Bestemming “Bedrijf ” (Artikel 3)
Deze bestemming is toegekend aan de gronden die bedoeld zijn voor kennisintensieve bedrijven in de toelever- en maakindustrie behorende tot de categorieën 1 t/m 4.2 als bedoeld in de bij deze regels behorende “Lijst van bedrijfsactiviteiten" (Bijlage 1). Middels een aanduiding op de verbeelding is de maximale categorie aangeduid. Deze lijst is gebaseerd op de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering”, maar voor dit bestemmingsplan is deze lijst aangepast door uitsluitend bedrijftypen van de doelgroep voor BIC uit de sector Brainport op te nemen.
Verder zijn toegestaan synergiebedrijven ten dienste van de bedrijvencampus, kennisinstellingen en onderzoekscentra gelieerd aan de bovengenoemde kennisintensieve bedrijven, onderwijsvoorzieningen gelieerd aan de bovengenoemde kennisintensieve bedrijven, gemeenschappelijk facilitaire voorzieningen ten dienste van de bovengenoemde bedrijfsactiviteiten met de volgende doeleinden:
Bedrijven die ingevolge de Wet geluidhinder geluidszoneringsplichtig zijn, zijn uitgesloten.
Functie/voorzieningen voor verminderd zelfredzame personen en geluidgevoelige functies zijn
eveneens uitgesloten. Er zijn specifieke gebruiksregels opgenomen voor risicovolle
bedrijven.
Er kan onder voorwaarden meegewerkt worden aan de vestiging van bedrijven die niet
voorkomen op de “Lijst van bedrijfsactiviteiten" of bedrijven in een hogere milieucategorie.
Er is een aantal (bouw)regels opgenomen om het campusconcept te borgen. Verder mogen bedrijfsgebouwen uitsluitend worden gebouwd als voorzien wordt in voldoende parkeerruimte in gebouwde parkeervoorzieningen. Daarbij gelden de parkeernormen zoals opgenomen in Bijlage 4 van de regels. Uitsluitend parkeervoorzieningen, voor zover het betreft invalideparkeerplaatsen, parkeerplaatsen voor hulpdiensten, taxi's en voor fietsverkeer, mogen ook buiten een gebouwde parkeervoorziening worden gerealiseerd.
Vanwege de hoogtebelemmeringen van de luchthaven Eindhoven (ILS) geldt een maximale bouwhoogte zoals opgenomen op de kaart. Hiervan mag worden afgeweken mits bij de beheerder van het ILS, te weten het Ministerie van Defensie, Rijksvastgoedbedrijf, schriftelijk advies is ingewonnen waaruit kan worden opgemaakt dat de ILS niet in onaanvaardbare mate negatief wordt beïnvloed door deze bouwhoogte.
Vanwege het luchthavenbesluit Eindhoven wordt als strijdig gebruik aangemerkt oppervlaktewateren met een oppervlakte van meer dan 3 hectare, natuurbeschermingsgebieden, vogelbeschermingsgebieden, vishouderijen met extramurale bassins, extramurale opslag of verwerking van organisch materiaal en afvalwaterzuiveringsinstallaties. Dit gebruik is toegestaan voor zover dit in overeenstemming is met een verklaring van geen bezwaar van de Minister van Defensie, Rijksvastgoedbedrijf. Een verklaring van geen bezwaar wordt uitsluitend afgegeven als aan de hand van een fauna-effectenstudie kan worden aangetoond dat het gewenste grondgebruik niet leidt tot een toename van het risico op vogelaanvaringen voor het luchtverkeer van en naar de luchthaven Eindhoven.
Bestemming `Groen' (Artikel 4)
Deze gronden zijn vooral bestemd voor groenvoorzieningen, behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en cultuurhistorische waarden, waterhuishoudkundige voorzieningen, kunstobjecten en fundering van een bedrijvengebouw. Ter plaatse van de aanduiding 'onderbouwing' is een gebouw onder het learning path en boven het learning path een luifel toegestaan.
Bestemming 'Natuur - 1' (Artikel 5)
Deze bestemming beperkt zich tot grond die ingevolge de provinciale Interim omgevingsverordening behoort tot de ruimtelijke werkingsgebied Natuur Netwerk Brabant (NNB). Deze gronden genieten een hoge mate van bescherming tegen ontwikkelingen die een inbreuk kunnen betekenen op de ecologische waarden en kwaliteiten ervan. Extensief medegebruik (bijvoorbeeld wandelen en fietsen) is een belangrijk functioneel onderdeel hiervan.
Bestemming 'Natuur - 2' (Artikel 6)
Deze bestemming is gericht op het behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van natuur- en watersystemen en het landschap. Ook hier is extensief recreatief medegebruik van belang.
Van een aantal gebieden zijn de specifieke waarden en kenmerken beschreven. Die beschrijvingen zijn toegevoegd in een bij de regels behorende bijlage (Waarde - Natuur en landschap). Aan die hand hiervan kan worden beoordeeld of ontwikkelingen ter plaatse al dan niet aanvaardbaar zijn.
Bestemming `Verkeer' (Artikel 7)
Deze bestemming is geprojecteerd op de wegen die met name bedoeld zijn voor de afwikkeling van doorgaand verkeer alsook de gebouwde parkeervoorzieningen en het verkeer richting de gebouwde parkeervoorzieningen.
Bestemming `Verkeer - Verblijfsgebied' (Artikel 8)
Deze bestemming is geprojecteerd op de wegen niet bedoelt voor doorgaand verkeer
Bestemming 'Wonen' (Artikel 9)
De bestaande woningen in het plangebied (aan de Landsard en de Oirschotsedijk) worden conserverend bestemd.
Dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 5' (Artikel 10)
Volgens de vastgestelde archeologische verwachtingen- en waardenkaart van Eindhoven (Berkvens/Arts 2022) is er sprake van een archeologische verwachting en waarde in het plangebied. Ter bescherming hiervan zijn regels opgenomen, met daarbij een verklaring van de meest relevante begrippen (artikel 1). Door middel van deze dubbelbestemming wordt gezorgd dat de aanwezige waarden worden beschermd.
Dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - 2' (Artikel 11)
De gebieden en kenmerkende (landschaps)elementen in het plangebied welke cultuurhistorisch waardevol zijn, hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - 2'. De begrenzing van de gebieden en landschapselementen zijn gebaseerd op het Cultuurhistorisch onderzoek uitgevoerd door RAAP (rapportnr. 3258: 'De groene zoom van Eindhoven - Een cultuurhistorische waardenkaart van het buitengebied van Eindhoven, alsmede enkele groene delen van de bebouwde kom').
Hoofdstuk 3 - Algemene regels
Onder de Algemene regels zijn opgenomen de Anti-dubbeltelregel , Algemene bouwregels, Algemene gebruiksregels, Algemene aanduidingsregels en de Algemene afwijkingsregels. Daarnaast zijn in de Overige regels regels opgenomen voor parkeren en waterberging.
In de Algemene gebruiksregels wordt het strijdig gebruik benoemd, waarbij in een artikel voor de diverse bedrijfsbestemmingen een gelijkluidende regeling is opgenomen. Tevens worden de regels in het vogelbeperkingengebied vastgelegd. Tenslotte wordt bepaald dat gebruik van gronden en opstallen niet mag leiden tot toename van stikstofemissie als bedoeld in lid 1.87.
De Algemene aanduidingsregels geven de regels voor de diverse veiligheidszones en de geluidzone.
In de Algemene afwijkingsregels is aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om afwijking te verlenen van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Dit betreft onder meer geringe afwijkingen van maatvoeringen en percentages.
Als onderdeel van de Overige regels zijn twee voorwaardelijke verplichtingen opgenomen, te weten voor parkeren en voor waterberging:
Parkeren
De regeling voor parkeren heeft betrekking op fiets- en auto parkeren. Met dit artikel en de bijbehorende bijlage bij de regels is voor BIC cluster 2 gekomen tot een maatwerkbenadering op basis van de geldende 'Actualisatie nota parkeernormen (2019)' en de ' Kwaliteitseisen inpandige fietsenstallingen'.
Waterberging
Een voorwaardelijke verplichting is opgenomen voor de aanleg van waterberging bij de bouw van bouwwerken. Op grond van deze verplichting mag er alleen gebouwd worden als er voldoende waterberging is aangelegd, eventueel in combinatie met andere maatregelen die bijdragen aan het klimaatbestendig maken van de stad. Deze verplichting is ontleend aan paragraaf 5.5 en de beleidsregel “Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen” in bijlage 5 van het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven 2019-2022 (verder: GRP). Bij bouwwerken met een oppervlakte van 150 m² of meer moet in principe een waterberging aangelegd worden tot 75 mm per m² oppervlakte van het bouwwerk. Voor bouwwerken met een oppervlakte tussen 50 m² en 150 m² geldt een lagere bergingseis: daar moet in principe worden voorzien in een waterberging tot 25 mm per vierkante meter bouwoppervlakte. In groenarme gebieden geldt een hogere eis, omdat daar een grotere opgave ligt.
Een deel van de vereiste waterberging kan worden gecompenseerd met andere maatregelen die in lijn zijn met het beleid voor klimaatadaptatie, dat is beschreven in de beleidsregel Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld het aanplanten van nieuwe bomen (die zorgen voor vasthouden van regenwater en beschaduwing) of het aanleggen van gevelgroen. De exacte omvang van de benodigde waterberging en de omvang van andere maatregelen is sterk afhankelijk van de kenmerken van het bouwplan en de locatie. De wijze waarop de benodigde maatregelen moeten worden bepaald, is uitgewerkt in de genoemde beleidsregel.
De gemeente heeft een rekentool beschikbaar gesteld waarmee initiatiefnemers eenvoudig kunnen nagaan wat de omvang van de maatregelen moet zijn, op basis van een aantal gegevens van hun initiatief en de locatie. Deze rekentool is te raadplegen op https://rekentool.eindhovenduurzaam.nl. De rekentool is dynamisch van aard, dat wil zeggen dat deze kan worden aangepast.
Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels
In Hoofdstuk 4, Overgangs- en slotregels, zijn het “Overgangsrecht” en de “Slotregel” opgenomen, waarmee enerzijds het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening is overgenomen en anderzijds de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven regel, die voorschrijft hoe het plan kan worden aangehaald.
De gemeente stelt jaarlijks het toezicht- en handhavingsprogramma vast.
In dit handhavingsprogramma is aangegeven dat de gemeente zich inzet om van Eindhoven een sterke stad met een levendige economie te maken. Veiligheid en leefbaarheid staan daarbij voorop.
Het gemeentebestuur heeft een gemeente voor ogen die maximaal dienstverlenend is, maar die ook de grenzen aangeeft en de spelregels bewaakt. Zij treedt, waar dat nodig is, daadkrachtig op in het algemeen belang voor de bescherming van de rechtszekerheid van individuele belangen.
De gemeente handhaaft consequent, werkt in belangrijke mate stadsdeel- en gebiedsgericht en programmatisch en staat dicht bij de burger.
Goed toezicht en handhaving zijn van cruciaal belang om de leefbaarheid, de rechtszekerheid, de veiligheid, bedrijvigheid en het milieu in Eindhoven te bevorderen. Overlast en vervuiling dienen te worden teruggedrongen en naleving van voorschriften van bijvoorbeeld ruimtelijke ordening , bouw-, milieu- en gebruiksvergunningen is hierbij noodzakelijk.
De wet- en regelgeving blijft het uitgangspunt voor toezicht en handhaving. Cruciaal is evenwel dat de gemeente zich vanuit toezicht en handhaving als partner opstelt en daarbij de nodige dynamiek toont en helder communiceert over wat wel en niet kan.
Er is een handhavingsmodel voor toezicht en handhaving en dit model wordt gekenmerkt door 7 basisprincipes:
Op basis van dit toezicht- en handhavingsprogramma is een gemeentelijk werkplan opgesteld waarin per aandachtsveld de toezicht- en handhavingsactiviteiten SMART zijn vorm gegeven.
Voor het aandachtsveld Bouwen, wonen en ruimtelijke ordening (strijdigheid met het bestemmingsplan) zijn op ruimtelijke ordeningsgebied onder meer de volgende activiteiten benoemd:
Bij illegale bouw en illegaal gebruik worden gemelde misstanden aangepakt waarbij zaken waar veiligheid, monumentale panden en welstand in het geding is. Een eerste vereiste om goed te kunnen handhaving zijn duidelijk regels. Bij het ontwikkelen van de standaardregels voor het stedelijk gebied van Eindhoven is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geredigeerd, dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Planregels dienen duidelijke normen te bevatten die niet voor verschillende uitleg vatbaar zijn en tevens actueel en controleerbaar zijn. Teneinde hieraan te voldoen zijn de regels aangepast aan de meest recente jurisprudentie en wetgeving (bijv. Woningwet en de SVBP2012). Dit biedt voldoende garanties voor de rechtszekerheid en de flexibiliteit van de nieuwe bestemmingsplannen.
In het voorliggende bestemmingsplan is het actuele ruimtelijk beleid van Eindhoven vastgelegd, toegespitst op het plangebied. Het bestemmingsplan bevat een juridisch toetsingskader voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Om deze kwaliteit voor de planperiode te kunnen garanderen is vereist, dat in de praktijk de planregels strikt worden toegepast en gehandhaafd. Goede voorlichting en informatievoorziening dragen bij aan een verbetering in de naleving van de bestemmingsplannen.
De handhavingscapaciteit is beperkt zodat het college jaarlijks de handhavingsprioriteiten vastlegt in een werkprogramma handhaving.
Handhavingsnota Leefomgeving 2018-2021
In Eindhoven streven we naar een aantrekkelijke stad waar inwoners en bezoekers zich welkom, thuis en veilig voelen. Voor het behoud van een prettige leefomgeving zijn regels nodig. Het voorkomen van overtredingen en de bereidheid om regels na te leven heeft een hoge prioriteit. Hoe dit wordt vormgegeven staat in de 'nota Handhaving Leefomgeving 2018-2021'. De nota is op 27 februari 2018 door het college vastgesteld. Het is een integraal beleidsplan waarin op hoofdlijnen de keuzes voor het handhaven van de fysieke leefomgeving staan beschreven. Op basis van de nota wordt jaarlijks een uitvoeringsplan opgesteld waarin de aanpak wordt geconcretiseerd.
Uitgangspunten
Bij de vertaling van dit beleidskader naar een concreet, jaarlijks uitvoeringsplan worden een aantal uitgangspunten in acht genomen. De belangrijkste uitgangspunten zijn:
Informatie gestuurd
De gemeente Eindhoven ziet informatie gestuurde handhaving als een belangrijke pijler. Er zijn ontwikkelingen op het gebied van ICT en data analyse. Door gemeentelijke en andere informatiebronnen te ontsluiten, te analyseren en te combineren kunnen we een problematiek eerder (of preventief) en gerichter aanpakken.
Gebiedsgericht
Om optimaal in te kunnen spelen op vraagstukken van inwoners zet de gemeente Eindhoven binnen het ruimtelijk domein al geruime tijd in op gebiedsgericht toezicht. Dit doen we door - vanuit een actieve samenwerking met wijkteams - te kijken naar naleefgedrag, oorzaken en oplossingen gerelateerd aan geografische gebieden. Er zijn verschillende vragen, doelgroepen en belangen. Kennis wordt gedeeld en ervaringen van inwoners en bedrijven worden verzameld. Deze input is van invloed op de prioriteiten in het jaarlijkse uitvoeringsplan, waar mogelijk toegespitst op een specifieke wijk. Per wijk kunnen er dus op basis van gebiedsanalyses en bijvoorbeeld buurtcontracten verschillende bouwstenen zijn voor het uitvoeringsplan.
Risico- en oplossingsgerichte benadering
De gemeente Eindhoven benadert toezicht en handhaving risico- en oplossingsgericht.
De prioriteiten worden in beginsel gebaseerd op een inschatting van de veiligheids-
en gezondheidsrisico's voor inwoners. Ook aspecten als leefbaarheid, duurzaamheid
en omgevingskwaliteit wegen in belangrijke mate mee. Daarnaast worden prioriteiten
mede gebaseerd op wat inwoners en bedrijven belangrijk vinden. Eindhoven hecht eraan
om vraagstukken waar mogelijk gezamenlijk op te lossen.
Er zijn onderwerpen die in algemene zin aandacht vragen. Brandveilig gebruik van woongebouwen
verdient (nog) meer aandacht, in de context van kwetsbare groepen die langer zelfstandig
blijven wonen. Ook aanpak van jeugdoverlast, duurzaamheid en de bestaande bouw zijn
voorbeelden. Er wordt gezocht naar de beste oplossing die nodig is voor het versterken
van de veiligheid in de leefomgeving van onze inwoners. Hiermee ontstaat een risicoanalyse
op basis waarvan vervolgens de prioriteiten binnen het toezicht worden gesteld.
Consequent en doelmatig
Uitvoeringsplannen en jaarverslagen bevatten een overzicht van de inzet en capaciteit
voor handhaving. In het verlengde van informatie gestuurde en oplossingsgerichte handhaving
vergt doelmatige handhaving een analyse van resultaten. Meetbare doelen om te beoordelen
of de beschikbare capaciteit zo doelmatig mogelijk wordt ingezet. We beogen in de
komende jaren een ontwikkeling door te maken in de vierslag capaciteit – prioriteit
– risicoanalyse - nalevingsniveau. Dit moet onder andere leiden tot meer inzicht in
de relatie tussen handhavingsinspanningen en het nalevingsniveau (effect).
Prioritering
De gemeente Eindhoven maakt keuzes om ervoor te zorgen dat de beschikbare capaciteit zo adequaat mogelijk wordt ingezet. Om goede prioriteiten te stellen is inzicht noodzakelijk in mogelijke problemen, de risico's en negatieve effecten. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op de grootste ergernissen en notoire overtreders en draagt handhaving bij aan een verhoogd gevoel van veiligheid. Met inachtneming van de uitgangspunten zijn in de nota prioriteiten gesteld. Aan de hand van deze prioriteiten, het budget uit de programmabegroting, incidentele bestuurlijke prioriteiten en het naleefgedrag van burgers en bedrijven, wordt jaarlijks het uitvoeringsplan voor toezicht en handhavingsprogramma opgesteld.
Uitvoeringsplan
In het uitvoeringsplan wordt op hoofdlijnen opgenomen waar de capaciteit dat jaar wordt ingezet. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in:
Object en informatiegericht:
Gebiedsgericht:
Themagericht
Bij ieder onderdeel worden jaarlijks een aantal belangrijke ontwikkelingen op het
gebied van toezicht en handhaving opgenomen. Dat kan bijvoorbeeld gaan om woonoverlast
bij de Activiteiten Bouwen & Wonen. Of duurzaamheid en energiebesparing bij de Activiteiten
Bedrijven.
Bovengenoemde onderverdeling komt in elk uitvoeringsplan terug. Per jaar wordt aangegeven welke prioriteit een onderdeel heeft en hoeveel capaciteit er wordt ingezet.
Duidelijke regels
Om overtredingen te voorkomen en goed te kunnen handhaven is het belangrijk dat regels duidelijk zijn. Het moet duidelijk zijn wat wel en niet mag. Regels dienen niet voor verschillende uitleg vatbaar te zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geschreven, dat deze in de praktijk goed toetsbaar zijn. De juridische toelichting op het bestemmingsplan en de begrippenlijst geven nadere uitleg over de regels en over de begrippen die gebruikt worden.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.
Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.
In dit plangebied is sprake van gemeentelijke gronduitgifte. Er is met exploitant gekomen tot een uitvoerige anterieure overeenkomst waarin tevens de diverse grondtransacties zijn beschreven en overeengekomen.
Op grond van artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet van het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden, kennis worden gegeven. De kennisgeving van de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is geplaatst in het gemeenteblad d.d. 25 januari 2023, nr. 31132. Er zijn geen stukken betreffende het voornemen ter inzage gelegd, noch de mogelijkheid open gesteld om zienswijzen tegen het voornemen in te dienen of instanties om advies te vragen.
Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Bij deze bestemmingsplanherziening zijn belangen van provincie, rijk en waterschap in het geding. Voorafgaand aan dit vooroverleg zijn al gesprekken gevoerd met o.a. Defensie (belemmeringen luchthaven), de provincie (inzake NNB) en het waterschap.
In het kader van dit plan en artikel 3.1.1. Bro is overleg gevoerd met Veiligheidsregio Brabant Zuidoost, provincie Noord-Brabant, Rijkswaterstaat, Henri van Abbestichting, Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven en Defensie. Daarnaast is veelvuldig en voortdurend overleg met waterschap De Dommel. Voor zover relevant zijn hieronder de reacties vermeld en het gemeentelijk standpunt daarover.
Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven
De stichting Wederopbouwerfgoed Eindhoven geeft aan dat het bestemmingsplan is gelegen in een gebied waarin geen sprake is van wederopbouw. Derhalve zal de Stichting geen zienswijze uitbrengen.
Gemeentelijk standpunt: Deze reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.
Henri van Abbe stichting
De Van Abbestichting ziet graag dat de standpunten en adviezen van Trefpunt Groen Eindhoven over dit bestemmingsplan ter harte worden genomen.
Gemeentelijk standpunt: Deze reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.
Provincie Noord Brabant
Het bestemmingsplan voldoet in de basis aan het provinciale ruimtelijke beleid en draagt bij aan de Brabantse ambitie ten aanzien van de ontwikkeling van duurzame werklocaties. Het realiseren van BIC draagt bij aan de versnelling en versterking van de innovatie- en concurrentiekracht van Brabant. De provincie staat achter deze ontwikkeling en de wijze waarop de gemeente de uitwerking ervan voortvarend oppakt.
Gemeentelijk standpunt: De gevraagde regionale afstemming is geagendeerd voor het eerstvolgende POHO (portefeuillehouders-overleg) Economie SGE.
Gemeentelijk standpunt: De watertoets is opgenomen als bijlage bij de toelichting van voorliggend bestemmingsplan. De conclusies maken onderdeel uit van voorliggend bestemmingsplan en worden meegenomen in de verdere technische uitwerking van de plannen. In afstemming met het waterschap en initiatiefnemer is de watertoets daarnaast verder uitgebreid.
Gemeentelijk standpunt: de gebiedsontwikkeling Brainport Park bestaat onder andere
uit:
- de ontwikkeling van de Brainport Industries Campus (BIC);
- uitbreiding en aanpassing van de infrastructuur in het noordwesten van Eindhoven,
en;
- het versterken van het Groene Raamwerk.
Groene Raamwerk
De ontwikkeling van het Groene Raamwerk is gericht op het versterken van natuur- en landschap, recreatiemogelijkheden en het verbinden van stad en land (in de vorm van het derde stadspark van Eindhoven) door het wegnemen van barrières, het realiseren van nieuwe verbindingen en het (door)ontwikkelen van de groene omgeving. Deze combinatie van elementen geven de locatie een uniek karakter en een hoge potentie. Onderdeel van het Groene Raamwerk is de Groene Corridor (Oirschotsedijk). De Groene Corridor doorsnijdt BIC in een zuidelijk en noordelijk deel en is een groene, recreatieve fietsverbinding tussen de stad en het Van Gogh Nationaal Park. De Groene Corridor heeft ook een belangrijke functie voor het utilitair fietsverkeer omdat het een directe route, parallel aan de A58, is. Werknemers uit de regio Oirschot – Best die in Eindhoven werken kunnen gebruik maken van dit fietspad als alternatief voor het wegverkeer over de A58/A2/N2.
In relatie tot het project BIC cluster 1 zijn met name de ontwikkeling van de oevers van de Ekkersrijt als Ecologische Verbindingszone (EVZ) en de bosaanplant langs het Beatrixkanaal van belang als planonderdelen die bijdragen aan de ontwikkeling van het Groene Raamwerk. De ontwikkeling van de clusters 1 en 2 van BIC dragen tevens bij aan de verbetering van de gebruiks- en belevingswaarde van het gebied.
Brainport Industries Campus (BIC)
Voor het gehele plangebied van BIC bestaat het voornemen het gebied te transformeren van een in hoofdzaak agrarisch gebied naar een gebied waar rode, groene en blauwe functies samengaan: de campus van BIC. Dit betekent zowel het versterken van de waarden en beleefbaarheid van landschap en natuur als het mogelijk maken van stedelijke ontwikkeling. In essentie ontstaan in het plangebied vier elementen. Dat zijn:
Het totale areaal van de NNB en de groenblauwe landschapszone samen bedraagt ongeveer 60% van het totale oppervlak en de rode functies vormen samen ongeveer 40% van het areaal. De voorgenomen BIC bestaat uit een deel ten zuiden van de Oirschotsedijk (BIC zuid) en een noordelijk deel (BIC noord). De ontwikkeling van BIC zal gefaseerd plaatsvinden. Nadat cluster 1 van BIC (in BIC zuid) is ontwikkeld en zich heeft bewezen als een duurzame internationale campus, wordt het ontwerp bestemmingsplan voor het tweede cluster (ten zuiden van de Oirschotsedijk) van BIC in procedure gebracht.
Dit planvoornemen leidt tot aantasting van bestaand NNB (zowel fysiek als door een toename in verstoring) ten gevolge van de realisatie en ingebruikname van de nieuwe bebouwing en bijbehorende infrastructuur. Door de gecombineerde uitvoering van onderling samenhangende plannen/handelingen is netto sprake van een verbetering van de kwaliteit en kwantiteit als geheel. Dit blijkt onder andere ook uit onderstaande aspecten.
De uitgangspunten voor aantasting en compensatie NNB zijn opgenomen in het compensatieplan NNB (Bijlage 13 bij de toelichting van het bestemmingsplan). Door deze uitgangspunten wordt een verbetering van kwaliteit en kwantiteit gerealiseerd binnen het plangebied van cluster 2. Aanvullend hierop kan worden gesteld dat binnen het plangebied van BIC cluster 2 ook buiten aangewezen (en nieuw aan te wijzen) NNB aandacht wordt besteed aan een groene omgeving. Zo worden er meerdere 'learning paths' aangelegd met bomen/beplanting langs aan te leggen wandelpaden. Deze paden kunnen eveneens een functie vervullen in het verbinden van de overige natuurwaarden die in en rondom het plangebied aanwezig zijn. Binnen de overige BIC-ontwikkelfases is eveneens aandacht voor inpassing van natuurfuncties. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar het compensatieplan NNB en het Definitief Ontwerp Stedenbouwkundig Plan (DOSP, Bijlage 3 bij de toelichting van het bestemmingsplan).
d. De provincie Noord Brabant vraagt een toelichting van de compensatieopgave NNB in
relatie tot de Interim omgevingsverordening (Iov) en de Omgevingsverordening (Ovr).
Gemeentelijk standpunt: Als met de inwerktreding van de Omgevingswet (op 1 januari 2024) de Omgevingsverordening Noord-Brabant (Ovr) in werking treedt wordt de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Iov) ingetrokken (art. 9.11 Ovr). De voorwaarden voor het toepassen van de saldobenadering bij herbegrenzing NNB zijn nagenoeg inhoudelijk gelijkluidend in de Iov en de Ovr en daarmee onder beide regimes aanvaardbaar.
e. De provincie Noord Brabant vraagt de voorgestelde kwaliteitsverbetering van het landschap
te borgen middels een voorwaardelijke verplichting.
Gemeentelijk standpunt: De gevraagde voorwaardelijke verplichting is opgenomen binnen de bestemming 'Bedrijf', waarmee de voorgestane kwaliteitsverbetering van het landschap, planologisch is geborgd.
Waterschap De Dommel
Waterschap De Dommel stemt op hoofdlijnen in en vraagt onderbouwing op de volgende punten:
Gemeentelijk standpunt: De gefaseerde aanleg van retenties is voorzien op locaties nabij de te ontwikkelen bebouwing. Inpassing van de aanwezige landschappelijke en natuurlijke waarde is meegenomen in de locatiekeuze van retenties. In het DOSP is het landschapsontwerp uitgewerkt. Het watersysteem van BIC cluster 1 wordt aangesloten op het nog te realiseren systeem van BIC cluster 2. In de aangepaste Watertoets, die als Bijlage 14 bij de toelichting van het bestemmingsplan is opgenomen, is dit punt evenals de afwateringssnelheid verder toegelicht. In afstemming met het waterschap en initiatiefnemer is de watertoets daarnaast verder uitgebreid. Daarnaast is afgestemd met het waterschap, dat voorafgaand aan realisatie middels peilbuizen de waterstanden wordt gemonitord en meegenomen in de verdere planuitwerking. De conclusies maken onderdeel uit van voorliggend bestemmingsplan en worden meegenomen in de verdere technische uitwerking van de plannen.
Gemeentelijk standpunt: In het DOSP is het landschapsontwerp uitgewerkt. Waarbij het watersysteem van BIC cluster 1 aan wordt gesloten op het nog te realiseren systeem van BIC cluster 2. Het watersysteem wordt vervolgens aangesloten op de Ekkersrijt (a-watergang). In de aangepaste Watertoets, die als Bijlage 14 bij het bestemmingsplan is opgenomen, is dit punt overgenomen en opgenomen.
Rijkswaterstaat
Rijkswaterstaat heeft geen inhoudelijke opmerking op het bestemmingsplan, wel vragen zij aandacht voor de zekerheid rondom Innova58 in relatie tot de verkeersonderzoeken.
Gemeentelijke standpunt: Voor de berekening van de verkeersintensiteiten in de toekomst, is gebruik gemaakt van het BBMA verkeersmodel, versie 2022 (S203) voor regio Zuid-Oost Brabant. In de verkeersafwikkeling op wegvakniveau worden in 2040 geen knelpunten voorzien. Deelprojecten van InnovA 58 lopen vertraging op vanwege de stikstofproblematiek. Het tracedeel Eindhoven-Tilburg zal voor 2040 zijn aangelegd, hetgeen overeenkomt met het BBMA model. Gelet op het rekenjaar van de berekende situatie (2040) is geen aanpassing van deze berekening voorzien.
Veiligheidsregio Brabant Zuidoost
De veiligheidsregio onderschrijven de verantwoording groepsrisico uit bestemmingsplan 'Brainport Industries Campus (cluster 2)'. Op de onderdelen 'bestrijdbaarheid' vragen zij om de zinssnede 'zo mogelijk het redden van slachtoffers' te wijzigen in: “redden van mens en dier is een prioriteit indien de situatie daarvoor veilig genoeg is voor eigen personeel”. Daarnaast wordt aandacht gevraagd voor de beleidsregels 'Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening'
Gemeentelijk standpunt: De veiligheidsregio wordt betrokken bij de verdere ontwerpuitwerking van het plangebied met hierbij aandacht voor de beleidsregel. De gevraagde tekstuele aanpassing is verwerkt in de toelichting van voorliggend bestemmingsplan.
Defensie.
Gemeentelijk standpunt: Dit aspect is ter toetsing voorgelegd en daaruit blijkt dat de maximale bouwhoogten in het ontwerpbestemmingsplan geen belemmering vormen.
Gemeentelijk standpunt: De vergunningsvereisten binnen de bestemmingen 'Groen' en 'Natuur' zijn afgestemd op de funnel. Daarnaast wordt binnen de uitwerking van het landschapsplan het type groen (beplantingskeuze van bomen) afgestemd op de funnel.
Gemeentelijk standpunt: Dit wordt voor kennisgeving aangenomen en meegenomen bij de invulling van het plangebied.
Sinds 1 oktober 2008 is de “Verordening Samenspraak en Inspraak Gemeente Eindhoven 2008” van kracht. In lijn daarmee heeft de gemeenteraad eind 2015 het programma “Maak 't Mee, inwoners- en overheidsparticipatie 2015 – 2018” vastgesteld. Voorafgaand aan de formele procedure betreffende dit bestemmingsplan is in samenspraak met de gemeente Eindhoven door ontwikkelaar een participatietraject doorlopen.
Bij de voorbereiding van dit plan is onder andere overleg gevoerd met Trefpunt Groen Eindhoven (TGE).
Inspraakreactie 1: Trefpunt Groen Eindhoven (de Henri van Abbestichting sluit zich bij deze reactie aan):
TGE staat positief tegenover een wijziging van dit bestemmingsplan en vraagt aandacht voor:
Gemeentelijk standpunt: De gevraagde aandacht ten aanzien van het campuspad tussen BIC cluster 1 en cluster 2, is opgenomen in het DOSP en wordt verder uitgewerkt in de landschappelijke uitwerking van het ontwerp. Middels de inpassing van bomen in het campuspad, wordt bestudeert hoe bomenkruinen elkaar kunnen raken, zodat dieren het pad beter via deze boomkruinen kunnen kruisen.
Gemeentelijk standpunt: De toepassing van transparante koppen is een wezenlijk onderdeel van de uitstraling van de campus - zo presenteert BIC cluster 2 zich aan de omgeving als visitekaartje voor Eindhoven. De toepassing van transparantie maakt hier een wezenlijk onderdeel van uit. De belangen vanuit natuur (en met name botsingen van vogels) worden meegenomen in de verdere uitwerking in onder andere verlichting en vormgeving van de kaders.
TGE wordt betrokken bij de uitwerking van het inrichtingsplan.
Voor het project BIC cluster 2 is de inspraak van omwonenden en belanghebbenden vormgegeven middels inspraakavonden en meerdere persoonlijke gesprekken met de direct omwonenden van het plangebied. De inspraakavonden zijn gehouden op 1 februari 2023 en 9 oktober 2023. Tijdens deze inspraakavonden is het volledige plan van BIC cluster 2 toegelicht. Aanwezigen konden vervolgens aan verschillende thematafels hun vragen en opmerkingen delen met de inhoudelijke specialisten van het projectteam BIC cluster 2. Door deze opzet was er veel ruimte en tijd om vragen, bezwaren en tips te bespreken zodat het begrip voor elkaars belang groeide.
Met de direct omwonenden van het plangebied zijn meerdere persoonlijke gesprekken gevoerd. Met hen is de planontwikkeling tot in detail doorgenomen, hun vragen en zorgen zijn besproken. Uit het contact met omwonenden en belanghebbenden zijn verschillende zorg-, maar ook positieve punten naar voren gekomen. De besproken punten zijn in lijn met de binnenkomen reacties waarbij aandacht wordt gevraagd voor de duurzame bereikbaarheid van het gebied.
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 28 september 2023 tot en met woensdag 18 oktober 2023 op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid gesteld om digitaal, schriftelijk of mondeling een inspraakreactie ten aanzien van het voorontwerp van het bestemmingsplan kenbaar te maken. Hierop zijn 3 reacties binnen gekomen.
Inspraakreactie 2
a. De woning van inspreker wordt ingepast in het nieuwe plan waardoor er vrees voor
aantasting van het woongenot ontstaat. Direct achter de woning is namelijk een bedrijfsbestemming
toegestaan met een bouwhoogte tot 20 meter over de gehele perceelsgrens.
Gemeentelijk standpunt: Dit bestemmingsplan richt zich op de ontwikkeling van het
2e
cluster van een duurzame internationale campus voor kennisintensieve bedrijven in
de
toelever- en maakindustrie in een groene en parkachtige omgeving. Er is voor het plangebied
een milieuzonering bepaald op basis van de gevoelige objecten in de directe omgeving
van
het plangebied of binnen het plangebied. Hierbij is uitgegaan van de richtafstanden
zoals
aangegeven in de VNG Brochure Bedrijven en Milieuzonering. Deze inspraakreactie geeft
aanleiding tot aanpassing van de regels in het plan en de verbeelding behorende bij
dit
bestemmingsplan. De woonbestemming van de betreffende woning, was overgenomen uit
het
ontwerp bestemmingsplan 'Buitengebied Eindhoven 2023'.
Op een afstand van circa 38 meter van de woning van inspreker ligt het bouwvlak van
de
bedrijfsbestemming voor BIC cluster 2. Ter plaatse van deze bedrijfsbestemming wordt
op de
verbeelding van dit ontwerpbestemmingsplan de aanduiding 'bedrijven tot en met categorie
2'
opgenomen. Abusievelijk was deze aanduiding niet volledig op de verbeelding bij het
voorontwerp bestemmingsplan opgenomen. Dit wordt aangepast in het ontwerp
bestemmingsplan. In de specifieke gebruiksregels (artikel 3.4.1) is vervolgens opgenomen:
- Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijven tot en met categorie 2' is gebruik t.b.v.
een bedrijf
in categorie 2 uitsluitend toegestaan indien voldoende vaststaat dat sprake is van
een
aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van woningen en/of een al dan niet aanwezige
mantelzorgwoning van derden;
De aanduiding in combinatie met de specifieke gebruiksregels borgt het gebruik als
woning
en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in relatie tot de toegestane bedrijfsactiviteiten.
Daarbij moet worden opgemerkt dat er op deze perceelsgrens bebouwing (loods) aanwezig
is
die het zicht op de nieuwbouw vanuit de woning grotendeels ontneemt. Bovendien voldoet
deze nieuwe ontwikkeling aan de gemeentelijke beleidsregels voor bezonning van woningen.
b. De woning ligt binnen een geluidzone waardoor er geen uitbreidings- of
veranderingsmogelijkheden voor deze locatie zouden zijn volgens inspreker.
Gemeentelijk standpunt: De betreffende aanduiding 'Geluidzone - industrie' ligt ter plaatse
van het gehele plangebied van BIC cluster 2 en ligt er vanwege het grondgebonden geluid
van
de luchthaven Eindhoven. Zoals vermeld in de toelichting van het bestemmingsplan (par.
4.3.4) is deze geluidzone vastgelegd vanwege het proefdraaien op Vliegbasis Eindhoven en
op Eindhoven Airport en is deze wettelijk vastgelegd in bijlage 3.4 bij de Regeling
algemene
regels ruimtelijke ordening (Rarro). In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
(Barro)
is bepaald dat in een bestemmingsplan deze geluidzones in acht genomen moeten worden.
Vanwege deze wettelijke bepalingen zijn er geen nieuwe geluidgevoelige functies en
gebouwen ter plaatse van het plangebied toegestaan. De voorgestane ontwikkeling van
cluster 2 van BIC wijzigt dit verbod op nieuwe geluidgevoelige functies niet.
Inspraakreactie 3
Inspreker uit zijn zorgen over de bereikbaarheid van het gebied, en diverse agrarische percelen, gelet op het uitgangpunt van het afsluiten van de busbaan ter plaatse van de Landsard voor regulier verkeer.
Gemeentelijk standpunt: Gevraagd wordt naar de mogelijkheden van het gebruiken van de busbaan ter plaatse van de Landsard voor agrarisch verkeer. De afsluiting van de busbaan is een separaat verkeersbesluit en maakt geen onderdeel uit van voorliggend bestemmingsplan.
De woningen aan de Landsard blijven bereikbaar. Ze worden als gevolg van het realiseren van het plan voor BIC cluster 2 ontsloten via de Spottersweg-Rein Welschenlaan-gedeelte Landsard/HOV-baan. Omdat de Landsard in de toekomst in gebruik wordt genomen als HOV-baan zal hiervoor te zijner tijd een verkeersbesluit worden genomen. Dit is tevens de reden om de toegang van de woningen niet via de huidige route Landsard (dus via Spottersweg-Landsard en Oirschotsedijk-Landsard) te laten verlopen. Ook omwille van een goede verkeersafwikkeling wordt de kruising Spottersweg-Landsard vereenvoudigd hetgeen niet past bij het openhouden van de Landsard.
Daarnaast is de vraag gesteld of de kruising Landsard-Oirschotsedijk kan worden benut voor de bewoners aan de Landsard. Als deze verbinding mogelijk wordt gemaakt, dan wordt een sluiproute gecreëerd tussen de onderdoorgang N2/A2 aan de Mispelhoefstraat en de Rein Welschenlaan oftewel een alternatief voor het verkeer richting BIC cluster 1 en 2 vanuit GDC Acht en omgekeerd. Dit is ongewenst in relatie tot de busbaan en de Groene Corridor (Oirschotsedijk). Gelet op het hiervoor genoemde belang kan er vooralsnog enkel voor een landbouwvoertuig een ontheffing worden verleend.
Inspraakreactie 4
Gemeentelijk standpunt: Er wordt verwezen naar het gemeentelijk standpunt bij inspraakreactie 3.
Gemeentelijk standpunt: De invulling ten aanzien van het perceel is gewijzigd (zie hiertoe zowel het gewijzigde DOSP (Bijlage 3 bij de toelichting bestemmingsplan) als het compensatieplan NNB (Bijlage 8 bij de regels bestemmingsplan). Hierbij is een geleidelijke overgang ingepast middels mantel- zoomvegetatie tegemoet komend aan de wens van inspreker, en invulling gevend aan de gewenste ecologische kwaliteit van het betreffende perceel.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 21 december 2023 tot en met woensdag 31 januari 2024 op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid gesteld om digitaal, schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerp bestemmingsplan kenbaar te maken.
Kennisgeving van de ter inzage legging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen is in het gemeenteblad van 20 december 2023, nummer 547048 gepubliceerd. Ook is kennis gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.
Naar aanleiding van de tervisielegging zijn twee zienswijzen ontvangen.
het bestemmingsplan Brainport Industries Campus (cluster 2) met identificatienummer NL.IMRO.0772.80445-0301 van de gemeente Eindhoven.
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
Nota gepubliceerd op 3 oktober 2019 en in werking getreden op 4 oktober 2019.
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
landschapswaarden die samenhangen met (abiotische) milieukenmerken, zoals geologie, geomorfologie, reliëf, grondwaterhuishouding, (kwelgebieden), bodemopbouw/bodemsamenstelling, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.
geheel van waarden in verband met het abiotische milieu (=niet levende natuur), in de vorm van specifieke aardkundige verschijnselen zoals steilranden en bodemovergangen.
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling dat voldoet aan de meest actuele versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten (resten uit het verleden).
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in het gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
een centrale ruimte door Cluster 2 van de bedrijvencampus die voor iedereen toegankelijk is, en voor voetgangers de toegangsroute en entree naar bedrijven is. In het atrium zijn o.a. de gemeenschappelijke facilitaire voorzieningen ondergebracht.
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, dan wel voor de huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of terrein wenselijk is.
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein wenselijk is.
behoud van archeologische resten op dezelfde plaats door planaanpassing (behoudsmaatregelen).
een hoogwaardig ruimtelijk en parkachtig, voor een ieder openbaar toegankelijk terrein voor kennisintensieve bedrijven in de toelever- en maakindustrie, synergiebedrijven en kennisinstellingen, onderzoekscentra of onderwijsvoorziening gelieerd aan de kennisintensieve bedrijven in de toelever- en maakindustrie, waarbij men gebruik kan maken van bestaande en nieuw te ontwikkelen faciliteiten van de betrokken partijen en ontmoetingsruimten. Een bedrijvencampus is gericht op 'open innovatie' en symbiose c.q. samenwerking tussen de bedrijven en voorzieningen op de bedrijvencampus.
Besluit van 27 mei 2004, Stb. 250, houdende regels inzake milieukwaliteitseisen op het gebied van de externe veiligheid zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;
bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
toeristisch en kortdurend (maximaal 2 weken) nachtverblijf met het serveren van ontbijt. Overnachtingen noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid zijn hieronder niet begrepen.
de totale oppervlakte van de ruimte(n) van een op vloerniveau gemeten ruimte, langs de buitenomtrek van de (buitenste) opgaande scheidingsmuren en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidingsconstructie, die de desbetreffende ruimte(n) omhullen over alle bouwlagen van een gebouw.
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied.
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt.
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
het definitief ontwerp stedenbouwkundig plan zoals opgenomen als bijlage 2 bij de toelichting van het bestemmingsplan.
aanwezige en potentiële waarden, gebaseerd op de beoogde natuurkwaliteit voor het gebied, waartoe behoren natuurdoelen en natuurkwaliteit, geomorfologische processen, waterhuishouding, kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, mate van stilte, donkerte, openheid, landschapsstructuur en belevingswaarde;
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of
vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub
en een seksautomatenhal.
een evenement zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Eindhoven.
die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving,
zoals wandelen en fietsen.
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
bewoning of andere geluidsgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidsgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.
een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen aantoonbaar ervaringsdeskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.
gevaarlijke stoffen zijn stoffen waarvan het gebruik, het transport of de opslag (overslag e.d.), risico's met zich meebrengt. Het kan gaan om explosiegevaar, brand, giftigheid of radioactiviteit.
een maat voor de kans, dat door een ramp bij een activiteit met gevaarlijke stoffen of met een vliegtuig, een (grote) groep mensen, die niet rechtstreeks bij de activiteit betrokken is, tegelijkertijd omkomt. Het GR kan toenemen door uitbreiding van risicovolle activiteiten enerzijds en door het verhogen van de personendichtheid anderzijds.
een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.
een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van logies (per nacht) met al dan niet als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.
een op de beroepspraktijk gerichte leeromgeving, waarin onderwijs en de beroepspraktijk fysiek bij elkaar worden gebracht en waarin door alle betrokkenen (studenten, docenten/onderzoekers, beroepspraktijk) samen wordt gewerkt, geleerd en/of onderzoek wordt gedaan op basis van (vraagstukken uit) de praktijk.
elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht.
Internetwinkels worden in het kader van dit bestemmingsplan aangemerkt als een specifieke vorm van detailhandel waarbij:
de transactie via internet of andere media tot stand komt, en;
de goederen ter plaatse kunnen worden afgehaald; en/of
de goederen ter plaatse kunnen worden afgerekend; en/of
de goederen ter plaatse kunnen worden bekeken of geprobeerd.
gebied waarin, volgens de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. De grens van het invloedsgebied is gelijk aan de 1% letaliteitsgrens, bepaald bij weertype F 1.5, tenzij in de bij het Revi behorende uitvoeringsregeling voor een specifieke stof of activiteit een ander invloedsgebied is gedefinieerd.
een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor het bestuurlijk/ambtelijk of bedrijfsmatig uitoefenen van bestuurlijke, juridische, financiële, administratieve, (sociaal) wetenschappelijke en daarmee gelijk te stellen werkzaamheden.
woonvorm - niet zijnde inwoning in de zin van artikel 1.55 - waarbij sprake is van woonruimte die bestaat uit één of meer verblijfsruimten, die geen eigen afzonderlijke toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche/bad en/of toilet) buiten die onzelfstandige woonruimte, met dien verstande dat hieronder niet wordt verstaan maatschappelijke voorzieningen in de vorm van beschermd en/of verzorgd wonen. De huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren wordt niet als kamerbewoning aangemerkt.
Kennisintensieve bedrijven in de toelever- en maakindustrie in - of direct gerelateerd aan - de industrie in de Brainportketen, hightech mechatronicabedrijven, kleinere systeembedrijven en specialistische kennistoeleveranciers.
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.
bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.
het geheel van waarden in verband met bijzondere waarneembare landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, archeologische, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden die wordt bepaald door de onderliggende samenhang en beïnvloeding van levende en niet levende (abiotische) natuur.
de bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de VNG zoals deze gold ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan en opgenomen in Lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels.
lijst met een onderverdeling van horeca-activiteiten naar de mate van mogelijke overlast voor de omgeving zoals opgenomen in Bijlage 4 behorende bij deze regels;
educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en daarbij behorende voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en openbaar bestuur. Onder maatschappelijke voorzieningen zijn tevens begrepen kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang.
het op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.
het aanhouden van de richtafstanden tussen milieugevoelige objecten (woningen) en bedrijven conform de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009, waarbij de milieugevoelige objecten liggen in het omgevingstypen 'gemengd gebied'.
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwvlak die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen.
voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
het combineren van interne en externe bronnen en faciliteiten voor zowel de ontwikkeling als het op de markt brengen van nieuwe technologieën en producten.
risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel is betrokken.
het gebied tot 30 meter van de weg of spoor waarin, bij de realisering van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand.
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, bewerkt of hersteld, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.
een contour die het plaatsgebonden risico aanduidt, en waarbinnen de kans bestaat van 1 op de 1.000.000 per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel is betrokken.
regeling van de Staatssecretaris van VROM van 8 september 2004, houdende regels met betrekking tot afstanden en de wijze van berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico ter uitvoering van het Bevi zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan (zoals opgenomen in bijlage Bijlage 7).
gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
bedrijven of bedrijfsonderdelen die op zichzelf geen kennisintensieve bedrijven in de toelever- en maakindustrie zijn, maar die voor tenminste 50 % van de omzet van die bedrijven of bedrijfsonderdelen op Brainport Industries Campus goederen of diensten leveren aan kennisintensieve bedrijven in de toelever- en maakindustrie.
langgerekt doorgaand bebouwingsvolume waaruit Cluster 2 van de bedrijvencampus is opgebouwd.
* wanneer in deze regels 'emissie N/kg/jaar' wordt gebruikt, wordt de hiervan onderdeel uitmakende hoofdletter 'N' bedoeld als verzamelnaam voor NH3 en NOx.
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
gebruiksruimte voor het vervoer = de maximale hoeveelheid vervoer van gevaarlijke stoffen die over een weg- of spoor(vak) mag rijden. Deze gebruiksruimte wordt uitgedrukt in een maximale hoeveelheid risico. Binnen een veiligheidzone zijn geen kwetsbare objecten toegestaan.
de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.
Functies voor verminderd zelfredzame personen, zoals kinderdagverblijf, gastouderopvang, basisschool, bejaardenhuis, verpleeghuis, ziekenhuis.
Personen die in het algemeen alleen met individuele begeleiding een onveilige zone kunnen verlaten.
de maximale waarde voor de geluidsbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
een voor publiek toegankelijke ruimte van het atrium én een voor publiek toegankelijke ruimte op de 1e verdieping van een stripe die beide bedoeld zijn om de entree van een bedrijf te bereiken, zoals een openbare gang of pad naar de voordeur van een bedrijf.
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze indcidenteel of structureel droogvallen.
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.).
Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
Wet van 13 juni 1979, Stb. 442, houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
Wet van 20 oktober 2006, (Stb. 2006, nr. 566), houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt:
De voor `Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
met inachtneming van het volgende:
Voor het bouwen van een gebouw gelden de volgende regels:
Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met uitzondering van:
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 en lid 3.2.2 en een hogere bouwhoogte van bouwwerken toestaan mits bij de beheerder van het ILS, te weten het Ministerie van Defensie, Rijksvastgoedbedrijf, schriftelijk advies is ingewonnen waaruit kan worden opgemaakt dat de ILS niet in onaanvaardbare mate negatief wordt beïnvloed door deze bouwhoogte.
e. het bevoegd gezag kan van de regel onder sub d. afwijken, mits het groepsrisico wordt verantwoord conform artikel 13 Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen).
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
De voor `Groen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daarbij behorende:
Voor het bouwen van een onderbouwing, in de vorm van bedrijfsbebouwing en/of verbindingen tussen bedrijfsbebouwing gelegen ter weerszijden van de ter plaatse gelegen bestemming 'Groen', gelden de volgende regels;
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:
Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - 1' zijn geen gebouwen toegestaan, met uitzondering van het bestaande gebouw in de afmetingen en situering zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van onderhavig bestemmingsplan.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals vermeld in lid 4.1 wordt in ieder geval
gerekend:
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 4.2.1 of lid 4.2.2 bepaalde ten behoeve van het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die gericht zijn op het natuurbelang of de natuurbeleving, zoals uitkijktorens, kijkhutten en vleermuiskelders, en met een maximale bouwhoogte van 6 meter.
De voor `Natuur - 1´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daarbij behorende:
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde lid 5.2.2 onder a tot en met c en een bouwhoogte van 4 m toestaan, mits dit noodzakelijk is voor het natuurbeheer.
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 5.1, wordt in ieder geval gerekend:
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
Het in lid 5.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
De in lid 5.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als voldaan wordt aan de criteria:
De voor `Natuur - 2´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde lid 6.2.2 onder a tot en met c en een bouwhoogte van 4 m toestaan, mits dit noodzakelijk is voor het natuurbeheer.
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 6.1, wordt in ieder geval gerekend:
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) op of in de gronden met de bestemming `Natuur - 2´ de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
Het in lid 6.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
De in lid 6.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien:
De voor `Verkeer´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen worden gebouwd voor nutsvoorzieningen, voorzieningen voor duurzame energie, bij de bestemming behorende gebouwen zoals bushaltes of overbouwingen voor bedrijfsactiviteiten zoals bedoeld in lid 7.1, sub f. Voor het bouwen van een overbouwing, in de vorm van bedrijfsbebouwing en/of verbindingen tussen bedrijfsbebouwing gelegen aan weerszijden van de ter plaatse gelegen openbare weg, gelden de volgende regels:
Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen worden gebouwd voor nutsvoorzieningen, voorzieningen voor duurzame energie, bij de bestemming behorende gebouwen of overbouwingen. Voor het bouwen van gebouwen voor nutsvoorzieningen, voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie en bij de bestemming behorende gebouwen, gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, anders dan rechtstreeks voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, gelden de volgende regels:
De voor `Verkeer - Verblijfsgebied´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daarbij behorende:
Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen worden gebouwd voor nutsvoorzieningen, voorzieningen voor duurzame energie en bij de bestemming behorende gebouwen. Daarbij gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, anders dan rechtstreeks voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, gelden de volgende regels:
De voor `Wonen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
met dien verstande dat:
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
goot-, bouwhoogte | maximaal 5 meter, maximaal 10 m. indien de bestaande goot- en/of bouwhoogte meer bedraagt dan 5 m en 10 m geldt de bestaande goot- en/of bouwhoogte als maximum. |
Inhoud | maximaal 750 m3 (inclusief de inhoud van aan- en uitbouwen); indien de bestaande inhoud
meer bedraagt dan 750 m3, geldt de bestaande inhoud als maximale inhoud; |
Dakhelling | minimaal 12º maximaal 45º indien de bestaande dakhelling meer of minder bedraagt, geldt de bestaande dakhelling als minimale/maximale dakhelling de dakhelling geldt niet voor aan- en uitbouwen en dakkapellen |
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft lid 9.2.2 onder d, voor de maximale goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien dat wenselijk is uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het bijbehorende bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in lid 9.1 wordt in ieder geval gerekend:
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.1 onder o voor het toestaan van gebruik van ruimten binnen de woning en de bijgebouwen bij de woning voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep met een vloeroppervlakte van maximaal 75 m2 en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 30 m2, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
Burgemeester en wethouders kunnen door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.4.1, onder d voor het gebruik van ruimten binnen de woning, of de daarbij behorende bijgebouwen, ten behoeve van bed & breakfast voorzieningen, mits:
De voor 'Waarde - Archeologie 5' (hoge archeologische verwachting) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
Op de voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden is het niet toegestaan om te bouwen, met uitzondering van:
Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dieper dan 0,3 m onder maaiveld over een oppervlakte van meer dan 250 m2, uit te voeren:
Het in lid 10.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en het bevorderen van de cultuurhistorisch waarden en kenmerken van het aangewezen gebied en/of de aanwezige cultuurhistorische waardevolle en kenmerkende (landschaps)elementen.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:
Burgemeester er wethouders kunnen met het oog op het belang van het behoud van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden en kenmerken nadere eisen stellen aan het materiaalgebruik voor de bouwwerken, alsmede aan de situering ervan.
Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden) op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - 2' de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
Het verbod als bedoeld in lid 11.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
De in lid 11.4.1 genoemde werken en werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarden en kenmerken als bedoeld in lid 11.1 tot gevolg hebben. Ter beoordeling of daarvan sprake is:
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Het is verboden om zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden) bouwwerken die op de verbeelding zijn voorzien van de bouwaanduiding 'karakteristiek' geheel of gedeeltelijk te slopen of te verwijderen.
Het in lid 13.1.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
De in 13.1.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de genoemde werken en werkzaamheden geen onaanvaardbare aantasting van de cultuurhistorische en/of architectonische en/of bouwkarakteristieke waarden en kenmerken van het bouwwerk tot gevolg hebben. Ter beoordeling of daarvan sprake is dient aanvrager van de benodigde omgevingsvergunning een door een ter zake deskundige opgesteld onderzoek te overleggen waarover door een ter zake deskundige gemeentelijke adviseur of commissie een advies is uitgebracht.
Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - luchtvaart 1' zijn geen nieuwe objecten toegestaan waar(in) mensen verblijven.
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone - invloedsgebied' zijn geen nieuwe gebouwen toegestaan die zijn bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van groepen verminderd zelfredzame personen. Daartoe behoren in ieder geval (psychiatrische) ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen, basisscholen, sociale werkplaatsen, of gebouwen of gedeelten daarvan bestemd voor dagopvang van minderjarigen. Het wijzigen van bestaande gebouwen voor het gebruik voor verminderd zelfredzame personen is eveneens niet toegestaan.
Binnen de gebiedsaanduiding 'Geluidzone - industrie' zijn geen nieuwe geluidgevoelige functies en gebouwen toegestaan.
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - in omgevingsverordening toe te voegen Natuur Netwerk Brabant' geldt dat het gronden betreft waar compensatiemaatregelen plaatsvinden zoals bedoeld in de provinciale omgevingsverordening vanwege aantasting van Natuur Netwerk Brabant elders.
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - ecologische verbindingszone' zijn mede bestemd voor verwezenlijking, behoud en beheer van een ecologische verbindingszone.
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - in omgevingsverordening te verwijderen Natuur Netwerk Brabant' geldt dat het gronden betreft waar de aanwijzing “Natuur Netwerk Brabant” in de provinciale omgevingsverordening wordt verwijderd.
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen en fietsen, met in achtneming van het bepaalde in Bijlage 4 bij deze regels en de beleidsregeling 'Kwaliteitseisen inpandige fietsenstallingen d.d. 22.04.2021'.
Bij omgevingsvergunning kan in bijzondere gebieden of situaties worden afgeweken van het bepaalde in lid 17.1, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en/of ruimtelijke situatie, waarbij het maximale aantal van 1.845 parkeerplaatsen voor niet-emissievrije motorvoertuigen, niet wordt overschreden.
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de (fiets)parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 17.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de waterberging, zoals bedoeld in lid 17.4 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 18.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 18.1 met maximaal 10%.
Lid 18.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 18.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in lid 18.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.