Paraplubestemmingsplan archeologie 2023    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

De gemeente Eindhoven beschikt, als invulling van haar verantwoordelijkheid volgens de Erfgoedwet, over een eigen Archeologische verwachtingen- en waardenkaart. Met deze kaart wil de gemeente het ondergronds cultureel erfgoed van Eindhoven behouden door behoedzame ontwikkeling en beheer.

De gemeente Eindhoven heeft de geactualiseerde Archeologische verwachtingen- en waardenkaart inmiddels vastgesteld (21 juni 2021). Daarbij is het concrete beleidsvoornemen uitgesproken om de beleidskaart te vertalen in een paraplubestemmingsplan archeologie voor Eindhoven. Doel van dit paraplubestemmingsplan is de archeologische waarden en verwachtingsgebieden in Eindhoven te beschermen.



Dit bestemmingsplan geldt voor alle gebieden van de gemeente waar een onherroepelijk bestemmingsplan geldt. Het is een zogenoemd paraplubestemmingsplan, dat de geldende bestemmingsplannen aanvult en, waar sprake is van strijdigheid, wijzigt.

Meer concreet wordt met dit paraplubestemmingsplan het bestaande beleid inzake archeologie ook juridisch planologisch verankerd.

Dit paraplubestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende regels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen de juridisch bindende elementen van het paraplubestemmingsplan.

Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet zullen alle (paraplu)bestemmingsplannen en beheersverordeningen van de gemeente tezamen het Omgevingsplan vormen. Voor een goede werking van dat Omgevingsplan is de uniformering van algemene regels nodig. Dit paraplubestemmingsplan is een stap in die richting.

1.2 Het plangebied     

Binnen de plangebieden van het digitale en analoge paraplubestemmingsplan gelden op dit moment verschillende bestemmingsplannen. Op de verbeelding is het gehele grondgebied van Eindhoven aangeduid. In de tabellen die in de Bijlage 1 en 2 bij de regels zijn opgenomen, zijn de geldende bestemmingsplannen aangegeven die vallen onder het digitale paraplubestemmingsplan en het analoge paraplubestemmingsplan. In Bijlage 1 van de regels 'Overzicht bestemmingsplannen Archeologie Digitaal' en in Bijlage 2 van de regels 'Overzicht bestemmingsplannen Archeologie Analoog' zijn de tabellen opgenomen waarin de geldende analoge en digitale bestemmingsplannen zijn opgenomen waarvoor de nieuwe regeling ten aanzien van archeologie geldt.

verplicht

Figuur 1.1: Verbeelding grondgebied Eindhoven

Het overzicht van de geldende bestemmingsplannen zoals opgenomen in Bijlage 1 en 2 geven de situatie aan op de datum van de tervisielegging van het ontwerp-paraplubestemmingsplan. Voor bestemmingsplannen die na deze datum worden vastgesteld (of al zijn vastgesteld, maar nog niet in werking zijn getreden) geldt het paraplubestemmingsplan niet. In deze bestemmingsplannen zijn/worden de betreffende regelingen opgenomen.

1.3 Leeswijzer     

Deze toelichting bestaat uit vijf hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 waarin een beschrijving van het voor dit paraplubestemmingsplan relevante beleid is opgenomen. Hoofdstuk 3 gaat in op de relevante fysieke en milieuaspecten, inzake archeologie. Hoofdstuk 4 bevat de juridische vormgeving. Hoofdstuk 5 gaat in op de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 6 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beleidskader     

2.1 Rijksbeleid     

Dit paraplubestemmingsplan is getoetst aan het relevante rijksbeleid.

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)     

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van het Rijk is vastgesteld op 13 maart 2012 en geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Het kabinet schetst hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.

2.1.2 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)     

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • duurzaam economisch groeipotentieel
  • sterke en gezonde steden en regio’s
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal.

De NOVI is op 9 september 2020 vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

2.1.3 Verdrag van Valletta (Malta)     

Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld wanneer andere belangen zwaarder wegen, dan moeten de waarden worden opgegraven en daarmee ex situ worden behouden. Het Verdrag van Valletta is doorvertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente het bevoegd gezag op het gebied van archeologie en cultuurhistorie. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de omgang met archeologie. Gemeenten houden een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen en het toekomstig omgevingsplan houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden door het stellen van regels. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie. Deze informatie kan worden verkregen door gebiedsdekkende kaarten waarop de archeologische (te verwachten) waarden in de ondergrond zichtbaar zijn. Op basis hiervan kan archeologisch beleid worden ontwikkeld.

2.1.4 Conclusie     

Het Rijksbeleid staat dit bestemmingsplan niet in de weg.

2.2 Provinciaal beleid     

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie, de Structuurvisie en de Interim omgevingsverordening relevant.

2.2.1 Omgevingsvisie     

De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Tot die zijn vastgesteld blijven bestaande beleidsplannen voor natuur, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en milieu en water van kracht. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet wanneer deze in 2021 wordt ingevoerd.

In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat langetermijndoel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

2.2.2 Structuurvisie     

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie bestaat uit twee delen (A en B) en een uitwerking.

Deel A

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

Deel B

De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:

  1. de groenblauwe structuur
  2. het landelijk gebied
  3. de stedelijke structuur
  4. de infrastructuur

Uitwerking structuurvisie

De provincie heeft geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkeld, maar geeft haar visie op het landschap vorm in de zogenaamde 'gebiedspaspoorten'. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze kunnen worden versterkt. Er zijn ook deelstructuurvisies opgesteld voor specifieke onderwerpen. Zo is voor het gebied ten oosten van Eindhoven de deelstructuurvisie Brainport Oost opgesteld. Deze bevat keuzes voor wonen, werken en bereikbaarheid ten oosten van Eindhoven.

Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.

2.2.3 Interim omgevingsverordening     

De Interim omgevingsverordening is vastgesteld door Provinciale Staten op 25 oktober 2019.

Om straks klaar te zijn als de Omgevingswet in werking treedt, heeft de provincie eerst een Interim omgevingsverordening vastgesteld. Het is een ‘Interim’ omgevingsverordening om zo te benadrukken dat dit een tussenstap is naar de ‘definitieve’ omgevingsverordening gebaseerd op de Omgevingswet.

De Interim omgevingsverordening is gebaseerd op de huidige wetgeving en moet aan de wettelijke bepalingen van die wetgeving voldoen. Dat betekent dat nieuwe mogelijkheden uit de Omgevingswet nog niet zijn verwerkt. Er is wel zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de Omgevingswet en de voorwaarden voor een omgevingsverordening (bijvoorbeeld bij de opbouw en de digitale vormgeving). Deze Interim omgevingsverordening voegt de bestaande regels over de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk samen in één verordening en is beleidsneutraal. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging of vanwege al vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie, worden meegenomen.



In de Interim omgevingsverordening staan regels voor:

  • Burgers en bedrijven: dit zijn zogenaamde rechtstreeks werkende regels voor activiteiten. Deze regels bevatten voorwaarden om zo’n activiteit te verrichten en geven ook aan of je bijvoorbeeld eerst een melding moet doen voordat je mag beginnen.
  • Bestuursorganen van de overheid: dit zijn zogenaamde instructieregels. Met deze regels kan de provincie een opdracht geven aan gemeenten over onderwerpen die zij in het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning moeten opnemen of aan het waterschap over de manier waarop ze hun taken uitvoeren.

2.2.4 Omgevingsverordening Noord-Brabant     

De provincie heeft als eerste stap een Interim omgevingsverordening vastgesteld waarin de bestaande regels zijn samengevoegd. Provinciale Staten hebben vervolgens op 11 maart 2022 de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. De verordening treedt gelijktijdig met de Omgevingswet in werking. In de definitieve verordening zijn, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. De huidige regels in de Interim omgevingsverordening zijn gehanteerd als uitgangspunt.



De belangrijkste wijzigingen zijn:

  • Er is aansluiting gezocht bij de opbouw van de rijksregels. Diverse nadere regelingen zijn in de Omgevingsverordening verwerkt.
  • Vanwege het vervallen van de Wet bodembescherming zijn nieuwe regels opgenomen om verontreiniging van het grondwater te voorkomen. Het voorstel is om daarvoor ook voorbeschermingsregels vast te stellen.
  • De aanwijzing van voor verzuring gevoelige kwetsbare gebieden (Wav-kaarten) is vervallen.
  • De rechtstreeks werkende regels voor de ontwikkeling van veehouderij en mestbewerking vervallen. Het voorstel is om die te vervangen door voorbeschermingsregels.
  • Er is een attentiezone geluid opgenomen langs provinciale wegen waarbinnen aandacht wordt gevraagd voor het oprichten van geluidgevoelige bebouwing.



In de omgevingsverordenig Noord-Brabant zijn geen wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van de interim omgevingsverordening die relevant zijn voor onderhavig plangebied.

2.2.5 Conclusie     

Dit paraplubestemmingsplan past binnen de provinciale kaders, en vormt een belangrijk toetsingskader bij zorgvuldig ruimtegebruik.

2.3 Gemeentelijk beleid     

2.3.1 Omgevingsvisie Eindhoven     

Samen met de stad heeft de gemeente Eindhoven een omgevingsvisie opgesteld. Met ons hebben meegedacht: inwoners, ondernemers, belangenorganisaties, GGD, Veiligheidsregio, Omgevingsdienst, woningcorporaties, projectontwikkelaars, investeerders en andere overheden (buurgemeentes, provincie, rijk). Op 16 juni 2020 is de omgevingsvisie vastgesteld door de gemeenteraad.

De omgevingsvisie is een integraal verbindende visie voor de fysieke leefomgeving die focus aanbrengt bij het inrichten van onze stad en stimuleert om samen te werken aan de stedelijke opgaven. De omgevingsvisie is gebaseerd op bestaand beleid. Het hebben van een omgevingsvisie is onder de nieuwe Omgevingswet verplicht. Omdat een omgevingsvisie allesomvattend is, willen we die lerende wijs ontwikkelen. Dat betekent concreet dat we, eerder dan wettelijk verplicht, met een omgevingsvisie komen. Maar dan wel een 'light-variant' (versie 1.0), die we één of twee jaar later gaan aanvullen en verfijnen.

Deze omgevingsvisie (versie 1.0) is gebaseerd op het bestaand beleid. Het document vervangt niet de bestaande beleidsdocumenten, maar is een aanvullend beleidsdocument. De interim structuurvisie blijft daarom nog steeds van kracht. Bij het opstellen van een omgevingsvisie versie 2.0 wordt de interim structuurvisie wel ingetrokken.

Dit paraplubestemmingsplan is niet gericht op ontwikkeling. Het bereiken van de doelen uit de omgevingsvisie gebeurt met name door ontwikkeling. Wel ziet dit paraplubestemmingsplan op de doelen van de omgevingsvisie die zich richten op de bescherming van archeologische waarden. Dit paraplubestemmingsplan is dus in lijn met de uitgangspunten van de omgevingsvisie.

2.3.2 Erfgoedverordening gemeente Eindhoven     

Op 29 november 2022 is de Erfgoedverordening gemeente Eindhoven vastgesteld. In deze verordening staan de regels voor het aanwijzen en beschermen van gemeentelijke en gemeentelijke archeologische monumenten. Daarnaast zijn regels opgenomen voor het aanwijzen en instandhouden van cultuurhistorische waardevolle objecten en historisch waardevolle kunstwerken. Ook zijn in deze verordening de regels voor de cultuurhistorische waardenkaart en de archeologische verwachtingen- en waardenkaart opgenomen.

2.3.3 Archeologische verwachtingen- en waardenkaart     

De Archeologische verwachtingen- en waardenkaart is door de gemeenteraad vastgesteld op 21 juni 2022 en wordt uiterlijk in 2027 geactualiseerd. In Hoofdstuk 3 wordt hier nader op ingegaan.

2.3.4 Archeologierichtlijnen     

De Archeologierichtlijnen zijn door het college vastgesteld op 22 november 2022. Deze bestaan uit richtlijnen voor deponering van vondsten, monsters en onderzoeksdata in het gemeentelijk archeologische depot voor bodemvondsten gemeenten Eindhoven en Helmond. Daarnaast bestaan deze uit onderzoeksrichtlijnen voor archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek.

Hoofdstuk 3 Omgevingsaspect Archeologie     

In dit paraplubestemmingsplan wordt de archeologische beleidskaart, zoals die voor de gemeente Eindhoven is geactualiseerd en vastgesteld, vertaald in een bestemmingsplanregeling. Deze regeling wordt door middel van het paraplubestemmingsplan van kracht voor alle geldende bestemmingsplannen binnen de gemeente Eindhoven en wordt overgenomen in bestemmingsplannen die na dit paraplubestemmingsplan nog worden vastgesteld.



Gelet op de inhoud van het paraplubestemmingsplan wordt enkel ingegaan op het aspect 'archeologie'.

3.1 Archeologie     

3.1.1 Wettelijk en beleidsmatig kader     



Nationaal Beleid

Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld wanneer andere belangen zwaarder wegen, dan moeten de waarden worden opgegraven en daarmee ex situ worden behouden. Het Verdrag van Valletta is doorvertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente het bevoegd gezag op het gebied van archeologie en cultuurhistorie. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de omgang met archeologie. Gemeenten houden een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen en het toekomstig omgevingsplan houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden door het stellen van regels. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie. Deze informatie kan worden verkregen door gebiedsdekkende kaarten waarop de archeologische (te verwachten) waarden in de ondergrond zichtbaar zijn. Op basis hiervan kan archeologisch beleid worden ontwikkeld.

3.1.2 Gemeentelijk beleid     

De geactualiseerde Archeologische verwachtingen- en waardenkaart (vastgesteld op 21 juni 2022) wordt beschouwd als een bureauonderzoek op gemeentelijk schaalniveau en geldt vanaf het moment van vaststelling als onderlegger voor nieuwe bestemmingsplannen en - na inwerkingtreding van de Omgevingswet - het omgevingsplan.

Deze Archeologische verwachtingen- en waardenkaart (met de bebehorende toelichtingen en overige kaarten) maakt als Bijlagen bij de toelichting onderdeel uit van dit paraplubestemmingsplan. Hieronder wordt kort ingegaan op de actualisatie van deze arheologische verwachtingen- en waardenkaart.

In 2008 is door de gemeenteraad van de gemeente Eindhoven het archeologiebeleid en de archeologische beleidskaart vastgesteld. Het doel van het gemeentelijke archeologiebeleid is het produceren van informatie voor de besluitvorming over beheer, behoud en ontwikkeling van het archeologische bodemarchief. Dit moet ervoor zorgen dat het archeologisch erfgoed veilig gesteld wordt voor toekomstige generaties. Uitgangspunt van het beleid is en blijft het behoud in situ (i.e. behoud in de bodem) van de aanwezige archeologische resten.



Sinds 2008 zijn er vele archeologische onderzoeken uitgevoerd die nieuwe inzichten geven in de bewoningsgeschiedenis en daarmee de archeologische verwachtingen. Actualiseren was dan ook noodzakelijk vanwege ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening. Maar bovenal maakte de komst van de nieuwe Omgevingswet, een inhaalslag voor de archeologische verwachtingen- en waardenkaart noodzakelijk. Het in 2016 in de Erfgoedwet opgenomen begrip van ‘aantoonbare archeologische monumenten’ benadrukt nog maar eens dat transparantie en betrouwbaarheid van archeologische verwachtingen- en waardenkaarten van groot belang zijn. Hoe nauwkeuriger deze kaarten, met substantieel oog voor verstoringen en andere beperkende factoren, hoe minder vaak veroorzakers of vergunningaanvragers onterecht een archeologische onderzoeksplicht opgelegd (kunnen) krijgen. Ook kan dit leiden tot gerichter archeologisch onderzoek.



Om een geactualiseerd beeld te verkrijgen over de (verwachte) afwezigheid en de aanwezigheid van waarden zijn onder meer archeologische vindplaatsen, archeologische onderzoeken en archeologische en historische bronnen in lokale en regionale literatuur geraadpleegd. Daarnaast is op basis van alle archeologische vindplaatsen in relatie tot de geomorfologische en bodemkundige kenmerken van heel Zuidoost-Brabant een model ontwikkeld, op grond waarvan verwachtingen over mogelijk aanwezige archeologische waarden benoemd kunnen worden. De verwachtingen die uit het model voortkomen zijn aan de gegevens uit de inventarisatie getoetst en verfijnd op basis van het fysieke en historische landschap, hetgeen leidt tot een betrouwbaar instrument voor onderbouwing van toekomstig beleid.



De resultaten van de sinds 2009 uitgevoerde archeologische onderzoeken zijn doorvertaald naar de nieuwe archeologische verwachtingen- en waardenkaart. Gebieden die zijn vrijgegeven en inmiddels zijn volgebouwd, worden op de archeologische verwachtingen- en waardenkaart aangeduid als gebieden zonder archeologische verwachting. Ook de terreinen die zijn opgegraven worden aangemerkt als terrein zonder archeologische verwachting.



Aan de hand van historische kaarten en literatuur is bepaald waar in de 16e-19e eeuw, en mogelijk reeds in de late middeleeuwen kerken, kastelen, hoeven, wegen, voorden en etc. lagen. Belangrijke bron hierbij was de erfgoedkaart van de gemeente Eindhoven. Voor het in kaart brengen van de historische kernen en gehuchten zijn de historische kernen en linten gekarteerd aan de hand van de geogerefereerde kadasterkaart van 1832.

3.1.2.1 Archeologisch kader     

De van oorsprong hoger gelegen oude bouwlanden met een dik plaggendek, waaruit een groot deel van het gemeentelijk grondgebied bestond, blijken een goed geconserveerd bodemarchief te herbergen. Maar ook andere landschappelijke eenheden - zoals de nattere beekdalen en de flanken daarvan, de vennen of het 'restveen' - blijken vaak een waardevol archeologisch gegevensbestand te bevatten. Het gemeentelijk bodemarchief geeft blijk van een bewoningsgeschiedenis van duizenden jaren en herbergt archeologische resten daterend uit de (late) prehistorie, de Romeinse tijd, de vroege middeleeuwen, de late middeleeuwen en nieuwe tijd. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat geschreven bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.



Een bijzondere betekenis heeft de historische kern van Eindhoven, die als stad al in de loop van de late middeleeuwen een belangrijke regionale economische en bestuurlijke rol vervulde. Daarnaast kent de gemeente uit deze periode een aantal (verdwenen) hoeven, kasteeltjes, kerken, (water)molens en dergelijke die zowel archeologisch en cultuurlandschappelijk van hoge waarde zijn. Archeologische waarnemingen binnen en ook buiten de van oorsprong laatmiddeleeuwse historische kernen bieden mogelijkheden om meer te weten te komen over de ontstaansgeschiedenis, ontwikkeling en bewoningsdynamiek tussen de plattelandsdorpen en de stad in wording en kunnen daarmee een verrijking vormen voor de lokale, regionale en landelijke geschiedenis. Daarnaast zijn in de gemeente resten van ondergronds militair erfgoed te verwachten. In de Tweede Wereldoorlog lag hier bijvoorbeeld een militair vliegveld ('Fliegerhorst Eindhoven') en de gemeente maakte deel uit van het operatieterrein 'Market Garden' van het geallieerde bevrijdingsleger.

3.1.2.2 Categorieën en ondergrenzen archeologie     

Om eventuele verstoringen op te sporen, zijn gegevens over nieuwbouw, afgravingen en ander grondverzet verzameld en in kaart gebracht. De diepte tot waarop is afgegraven of geëgaliseerd, bepaalt mede of aan een zone geen archeologische verwachting of een lage, middelhoge of hoge archeologische waarde is toegekend.



Op de archeologische verwachtingen- en waardenkaart zijn verschillende gebieden/zones aangegeven waarvoor per zone verschillende vrijstellings- of ondergrenzen kunnen gelden ten aanzien van archeologie in relatie tot geplande bodemingrepen. De vrijstellingsgrenzen zijn bepaald voor zowel de diepte-ingreep als de oppervlakte-ingreep. Archeologisch onderzoek wordt in het kader van de aan te vragen omgevingsvergunning en afwijking of wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk geacht, zodra beide vrijstellingsgrenzen overschreden worden.

Op de archeologische verwachtingen- en waardenkaart zijn de archeologische waarden en verwachtingen binnen de gemeentegrenzen aangegeven door middel van categorieën (de categorieën 1 tot en met 8). Hieraan zijn per categorie regels gekoppeld. Deze regels geven aan wanneer archeologisch onderzoek verplicht is. (Bouw)werkzaamheden die binnen de in de regels vermelde oppervlakten én diepte vallen worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Hierdoor kunnen bij ruimtelijke ordeningsprocedures sneller beslissingen worden genomen en kan de archeologie in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen.

De kaart is beschikbaar op elke schaal en kent de volgende verdeling naar categorieën:

verplicht

Figuur 2: Categorieën 1 tot en met 8 waarde / archeologische verwachting

verplicht

Figuur 3: Archeologische verwachtingen- en waardenkaart

1. Gemeentelijke archeologische monumenten: van deze gebieden staat op basis van archeologisch onderzoek of waarnemingen vast dat hier belangrijke archeologische resten in de grond zitten. Deze terreinen vallen onder de vergunningplicht van de gemeente op basis van de erfgoedverordening.



2. Terreinen van hoge archeologische waarde: Hiertoe behoren die delen van de gemeente waar op basis van óf archeologisch onderzoek, óf de bekende archeologische waarnemingen en/of de bekende historische gegevens van het terrein vaststaat dat hier belangrijke archeologische resten in de grond zitten. Voor Eindhoven is dit bijvoorbeeld de middeleeuwse stadskern, het kasteelterrein van Eckart en de oudste begraafplaatsen. Een overzicht van alle archeologisch waardevolle gebieden is te vinden in hoofdstuk 3.



3. Terreinen van archeologische waarde: Hiertoe behoren die delen van de gemeente waar op basis van óf de bekende archeologische waarnemingen en/of de bekende historische gegevens (vrijwel) vaststaat dat hier belangrijke archeologische resten in de grond zitten. Specifiek gaat het om de historische dorpskernen en buurtschappen van Eindhoven, resten uit de Tweede Wereldoorlog en naoorlogse stortplaatsen. De historisch bekende erven en gehuchten zijn overgenomen van de kadasterkaart van 1832 waar met grote waarschijnlijkheid archeologische resten verwacht kunnen worden. De verwachting wordt bevestigd door de deels nog aanwezige historische bebouwing in de vorm van boerderijen en woonhuizen. Een overzicht van alle archeologisch waardevolle gebieden is te vinden in hoofdstuk 3.



4. Gebieden met een hoge archeologische verwachting, specifiek de bufferzones rondom historische dorpskernen en buurtschappen van Eindhoven. De historisch bekende erven en gehuchten zijn overgenomen van de kadasterkaart van 1832. In de randzone van deze bekende bebouwing is naar alle waarschijnlijkheid sprake van activiteitenzones die samenhangen met deze historisch bekende bewoning. Hieronder vallen verder ook de crashsites van vliegtuigwrakken en de terreinen waar een complex aan sporen uit de Tweede Wereldoorlog aanwezig kunnen zijn.

5. Gebieden met een hoge archeologische verwachting. Hieronder vallen die delen van de gemeente waar, op basis van de in het model gebruikte aantallen, met grote waarschijnlijkheid archeologische resten verwacht kunnen worden; het gaat hierbij hoofdzakelijk om de hoger gelegen dekzandruggen, maar ook de hoge verwachtingszones rond oude vennen en voorden. Het grootste deel van alle bekende archeologische vindplaatsen in Eindhoven bevindt zich in deze zones. Ook de bij de verschillende archeologische onderzoeken bekend geworden vindplaatsen zijn veelal gelegen in zones met een hoge archeologische verwachting.



6. Gebieden met een middelhoge archeologische verwachting, waaronder ook de beekdalen met een specifieke archeologische verwachting. Deze categorie is onderscheiden, omdat de gebruikte bodem- en geomorfologische kaarteenheden zonder nader veldonderzoek niet eenduidig aan één van de andere categorieën toegewezen kunnen worden. Het zijn vooral de lager gelegen dekzanden met lage enkeerdgronden en de drogere minder vruchtbare podzolbodems. Binnen deze zones kunnen terreinen liggen waar door erosie of uitloging alle archeologische waarden verdwenen zijn, naast terreinen waar door afdekking met plaggen eventueel aanwezige archeologische waarden juist zeer goed geconserveerd zijn. Deze gronden zijn vooral gelegen in de (voormalige) heidegebieden. De prehistorische vindplaatsen geven aan dat bewoning in de prehistorie mogelijk is geweest. Deze kunnen echter wel opgeruimd zijn door de hier in de 19e en 20e eeuw uitgevoerde ontginningen, de aanwezige woonwijken en bedrijfsterreinen en natuurlijke bodemprocessen als verstuiving en uitloging.



7. Gebieden met een lage archeologische verwachting. Binnen deze zones kunnen wel archeologische waarden aangetroffen worden. Echter, op basis van de geomorfologie en de bodemkundige kenmerken van het terrein (beekdal, veldpodzol, vlakvaaggronden, e.d.) of vanwege het verwachte incidentele en extensieve gebruik van de zones (depositielocaties, veeweiden, grondstofwinning e.d.), is de trefkans laag. Recente inzichten wijzen er ook op dat vooral beekdalen in een zeer dunne spreiding bijzondere vondsten kunnen bevatten, welke echter wegens hun geringe aantal meestal alleen bij grootschalige werkzaamheden aangetroffen zullen worden.



8. Gebieden zonder archeologische verwachting. Dit zijn locaties waarvan bekend is dat ze door de mens grootschalig verstoord zijn. Het gaat om terreinen waarvan is vastgesteld dat de archeologie verdwenen of diepgaand verstoord is door ontgronding, nieuwbouw, ondergrondse leidingen, sanering of opgravingen.

Tevens zijn de resultaten van de sinds 2009 uitgevoerde archeologische onderzoeken doorvertaald naar de nieuwe archeologische verwachtingen- en waardenkaart. Gebieden die zijn vrijgegeven en inmiddels zijn volgebouwd, worden op de archeologische verwachtingen- en waardenkaart ook aangeduid als gebieden zonder archeologische verwachting. Het kan zijn dat recent uitgevoerde onderzoeken nog niet zijn verwerkt op de archeologische verwachtingen- en waardenkaart. Gemeente Eindhoven is voornemens om elke 4 jaar een actualisatie te laten doorvoeren, zodat ook deze gebieden een aangepaste archeologische verwachting krijgen en/of kunnen worden vrijgegeven.



Iedere archeologische gebiedscategorie krijgt een eigen dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’. Een uitzondering hierop vormt gebiedscategorie 8 ‘Geen verwachting’. Vanwege het ontbreken van waarden/verwachtingen geldt hier geen onderzoeksplicht en ontbreekt daarmee de noodzaak een dubbelbestemming toe te kennen.

Deze regeling wordt door middel van het paraplubestemmingsplan van kracht voor alle geldende bestemmingsplannen binnen de gemeente Eindhoven.

"Plangebied 'Fliegerhorst Eindhoven' (Meerhoven)

Op de geactualiseerde archeologische verwachtingen- en waardenkaart heeft de locatie van de voormalige 'Fliegerhorst Eindhoven' in Meerhoven een hoge archeologische verwachting gekregen. Op basis hiervan is een archeologisch bureauonderzoek in voorbereiding. Zodra de resultaten hiervan bekend zijn, zullen deze worden meegenomen in dit paraplubestemmingsplan. De resultaten kunnen aanleiding geven de verwachtingen- en waardenkaart, en daarmee de verbeelding bij dit bestemmingsplan aan te passen.”

3.1.3 Meldingsplicht toevalsvondsten     

Ook in de delen waarvoor geen dubbelbestemming Waarde - Archeologie wordt opgenomen is de kans aanwezig dat er archeologische resten kunnen worden aangetroffen. De wettelijke meldingsplicht voor archeologische toevalsvondsten geldt altijd (art. 5.10 Erfgoedwet 2016). Mochten tijdens grondwerkzaamheden (vermoedelijke) archeologische resten (vondsten, muurwerk, grondsporen et cetera) worden aangetroffen, dan dienen deze direct gemeld te worden aan de Minister van OCW en bij de gemeente Eindhoven. Vervolgens zal bepaald worden of, en zo ja welke, aanvullende maatregelen getroffen dienen te worden.



Hoofdstuk 4 Juridische vormgeving     

4.1 Analoog en digitaal bestemmingsplan     

Bij het maken van een paraplubestemmingsplan is van belang of het paraplubestemmingsplan ook van toepassing is op geldende bestemmingsplannen die niet zijn gedigitaliseerd. Is het (moeder)plan in ontwerp ter inzage gegaan vóór 1 januari 2010, en verandert er geen bestemming, dan is artikel 8.1.2, onder b van het Besluit ruimtelijke ordening (overgangsbepaling) van toepassing, en zijn o.a. de digitaliseringverplichtingen niet van toepassing. Deze plannen hebben namelijk geen identificatienummer. Om een digitale herziening te maken, moet er een verwijzing mogelijk zijn naar het identificatienummer van het geldende moederplan. De herziening mag dan analoog conform het moederplan worden voorbereid en vastgesteld. De digitale plannen, zijnde plannen die als ontwerp na 1 januari 2010 ter inzage hebben gelegen, moeten voldoen aan de digitaliseringsverplichtingen (SVBP2012).



Verschillende plannen binnen de gemeente Eindhoven zijn niet digitaal beschikbaar. Gelet op het bovenstaande moeten dus twee paraplubestemmingsplannen opgesteld en vastgesteld worden: een analoog paraplubestemmingsplan voor de 'analoge moederplannen' en een digitaal paraplubestemmingsplan voor de 'digitale moederplannen'. Deze plannen zijn inhoudelijk aan elkaar gelijk, maar verschillen in de wijze waarop zij (digitaal) zijn ingericht.

4.2 Verbeelding en regels     

Verbeelding

Op de verbeelding zijn alle gronden die behoren tot de gemeente Eindhoven opgenomen. In de regels is vervolgens het toepassingsbereik opgenomen van dit paraplubestemmingsplan.

Regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel zijn de begrippen opgenomen die in de regels worden gebruikt.

Het begrip maaiveld is niet in de regels opgenomen. Het begrippenkader gaat nl. gelden voor alle vigerende bestemmingsplannen. Door het begrip maaiveld voor alle bestemmingsplannen te laten gelden zal dat in relatie tot een aantal vigerende bestemmingsplannen tot onwenselijke situaties kunnen leiden. Om die reden is er voor gekozen het begrip 'maaiveld' niet in de begripsbepalingen op te nemen, maar wel in deze toelichting uit te leggen wat in het kader van dit bestemmingsplan in zijn algemeenheid onder maaiveld wordt verstaan. Maaiveld is het aan de bodemingreep aansluitende terrein inclusief bestrating, gemeten in meters t.o.v. NAP, waarbij de hoogtemaat wordt afgeleid van een representatieve locatie gebaseerd op het Actueel Hoogtebestand Nederland ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan. Dit sluit aan op het begrip zoals het in de Erfgoedverordening is opgenomen.

In Artikel 2 Wijze van meten zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen.



Artikel 3 Reikwijdte en toepassing

Artikel 3 regelt op welke bestemmingsplannen de regels van toepassing zijn. Hierbij wordt verwezen naar de bijlage bij de regels. Er is een tabel met de van toepassing zijnde bestemmingsplannen opgenomen. De regeling met betrekking tot archeologische waarden is van toepassing en geeft aan dat de begrippen zoals genoemd in artikel 1 van toepassing zijn op de bestemmingsplannen die onder dit paraplubestemmingsplan vallen.

Bestemmingsregels (Dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 1 t/m Waarde - Archeologie 7)

In dit hoofdstuk zijn de diverse van toepassing zijnde dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie’ opgenomen. De onderverdeling in dubbelbestemmingen correspondeert met de op de archeologische beleidskaart onderscheidde categorieën.

In de Algemene regels is in Artikel 11 Samenloop een regeling opgenomen die aansluit op de Erfgoedverordening. In deze regeling is bepaald dat in de situatie dat in het plangebied bodemingrepen plaatsvinden in verschillende dubbelbestemmingen die verdeeld zijn over het plangebied, de dubbelbestemming met de hoogste waarde of hoogste verwachtingswaarde (en dus met de laagste ondergrenzen) leidend is voor alle ingrepen in het plangebied. Slechts als de hoogste waarde of verwachtingswaarde een zeer beperkt deel uitmaakt van het plangebied (< 10%), kan de dubbelbestemming met de lagere waarde of verwachtingswaarde worden aangehouden.



In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht en de Slotregel opgenomen.



Hoofdstuk 5 Procedure en maatschappelijke uitvoerbaarheid     

5.1 Bekendmaking ex artikel 1.3.1 Bro     

Op grond van artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet van het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden, kennis worden gegeven. De kennisgeving van de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is geplaatst in het Gemeenteblad op 25 januari 2023. Er zijn geen stukken betreffende het voornemen ter inzage gelegd, noch de mogelijkheid open gesteld om zienswijzen tegen het voornemen in te dienen of instanties om advies te vragen.

5.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro     

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Bij de voorbereiding is het voorontwerpbestemmingsplan voor overleg voorgelegd aan:



1. Henri van Abbestichting;

2. Waterschap de Dommel;

3. Provincie Noord-Brabant;

4. Trefpunt Groen Eindhoven;

5. Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven;

6. Archeologie Vereniging Kempen en de Peel;



Van de Henri van Abbestichting en van het Waterschap zijn reacties ontvangen. Hieronder is een samenvatting van deze reacties opgenomen met de reactie van de gemeente hierop.



1. Henri Van Abbe Stichting



1. De stichting maakt een aantal opmerkingen op de bijlagen behorende bij de toelichting onder 1.2 onderzoeksgebied.



Reactie:

De opmerkingen zien op aanvullende informatie op de door de raad op 18 januari 2022 vastgestelde actualisatie van de Archeologische verwachtingen- en waardenkaart. Deze aanvullende opmerkingen kunnen echter niet leiden tot aanpassing van de betreffende bijlage. Deze door de raad op 18 januari 2022 vastgestelde actualisatie van de Archeologische verwachtingen en waardenkaart gemeente Eindhoven vormt voor dit bestemmingsplan het uitgangspunt op grond waarvan de uitwerking in dit bestemmingsplan heeft plaatsgevonden. Het betreffende document waar de opmerkingen betrekking op hebben, kan in dat verband niet meer worden aangepast. Bij een eerstvolgende actualisatie van de Archeologische verwachtingen- en waardenkaart zal deze aanvullende informatie worden meegenomen.



Conclusie:

De gegeven informatie leidt niet aanpassingen in het paraplubestemmingsplan.



2. De stichting wijst er op dat op de beleidskaart acht archeologische waarden met een legenda zichtbaar zijn. Op de verbeelding is de legenda echter niet te zien.



Reactie:

Het voorontwerpbestemmingsplan dat voor het vooroverleg is toegestuurd bestaat uit pdf-bestanden. Op de analoge verbeelding is geen legenda opgenomen. In het kader van het in procedure te brengen ontwerpbestemmingsplan, zal deze legenda aan de analoge verbeelding van het ontwerpbestemmingplan worden toegevoegd.



Daarnaast geldt dat het ontwerp van het paraplubestemmingsplan na vrijgave voor terinzagelegging ook digitaal is in te zien. Digitaal kan de geldende bestemmingsregeling worden opgevraagd door op een locatie te klikken. In dat geval wordt per locatie de geldende bestemmingsregeling getoond, zodat het probleem van het ontbreken van een legenda zich digitaal niet voordoet.



Opgemerkt wordt dat het huidige kaartbeeld door de raad is vastgesteld en als onderlegger is gebruikt voor het paraplubestemmingsplan. De kaart is ook als GIS-kaart digitaal ontsloten via het Open Data Portaal van de gemeente. Deze GIS-kaart is per zone van waarden/categorieën aan te klikken, waarbij de betreffende informatie zichtbaar wordt. Hierbij is wel een legenda afgebeeld.



Conclusie:

De reactie leidt tot aanpassing van de analoge verbeelding bij het ontwerp van het Paraplubestemmingsplan Archeologie 2023 door het toevoegen van een legenda.





2. Waterschap de Dommel



1. Vanuit het Waterschap is aangegeven dat naast het bestemmingsplan de Legger en de Keur van het Waterschap nog steeds van toepassing zijn, maar dat niet zo is benoemd in de toelichting.



Reactie:

Het paraplubestemmingsplan ziet enkel en alleen op het aspect archeologie. Bestaande archeologiebestemmingen worden vervangen en voor gebieden waar geen archeologiebestemming gold, maar waarvan op grond van de Archeologische verwachtingen- en waardenkaart wel een archeologische verwachting of waarde geldt, wordt een archeologie-bestemming opgenomen.



Deze paraplubestemmingsplanregeling laat de Legger en de Keur (Waterschapsverordening) ongemoeid. Waar op grond van deze regelingen van het Waterschap een vergunning is vereist, blijft dat vereiste onverkort van toepassing. De taken en bevoegdheden van het Waterschap komen immers als gevolg van dit paraplubestemmingsplan niet bij de gemeente te liggen. Nu dit zo vanzelfsprekend is, is daar in de toelichting geen tekst over opgenomen.



Conclusie:

De reactie leidt niet tot aanpassingen in het paraplubestemmingsplan.





2. Het Waterschap merkt op dat de verbeelding zonder legenda niet te lezen is.

Reactie:|

Verwezen wordt naar de reactie die is gegeven op het 2e onderdeel van de reactie van de Henri van Abbestichting.



5.3 Inspraak     

Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming.

Het 'Paraplubestemmingsplan Archeologie 2023' is een beleidsneutrale vertaling van de door de raad vastgestelde geactualiseerde Archeologische verwachtingen- en waardenkaart. Aan de vaststelling van de geactualiseerde Archeologische verwachtingen- en waardenkaart is een proces van samenspraak en inspraak voorafgegaan. De grenzen die in de Archeologische verwachtingen- en waardenkaart zijn gesteld, zijn beleidsneutraal vertaald in de planregeling van het Paraplubestemmingsplan Archeologie 2023. Vanwege deze beleidsneutrale omzetting alsmede vanwege het feit dat tegen de Archeologische verwachtingen- en waardenkaart geen zienswijzen zijn ingediend, is in het kader van dit paraplubestemmingsplan afgezien van het opnieuw voeren van een inspraakprocedure.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

het bestemmingsplan Paraplubestemmingsplan archeologie 2023 met identificatienummer NL.IMRO.0772.80444-0301 van de gemeente Eindhoven.

1.2 Bestemmingsplan     

Digitaal bestemmingsplan: de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

Analoog bestemmingsplan: bestemmingsplan zoals bedoeld in artikel 8.1.2 van het Besluit ruimtelijke ordening, zoals dat geldt ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;

1.3 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Archeologisch onderzoek     

onderzoek dat voldoet aan de 'Archeologierichtlijnen' van de gemeente Eindhoven, welk onderzoek wordt verricht door een daartoe gecertificeerde instantie en werkend volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

1.6 Archeologische verwachting     

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten (resten uit het verleden).

1.7 Archeologische waarde     

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden).

1.8 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 Behoud ex situ     

behoud van archeologische informatie door middel van een opgraving.

1.10 Behoud in situ     

behoud van archeologische resten op dezelfde plaats door planaanpassing (behoudsmaatregelen).

1.11 Bestaand     

bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;

bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.12 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.13 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.14 Bodemingreep     

alle grondwerkzaamheden/activiteiten die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige archeologisch bodemarchief.

1.15 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.16 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak.

1.17 Bouwperceel     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.18 Bouwperceelgrens     

een grens van een bouwperceel.

1.19 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.20 Bouwwerk     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.21 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.22 Gemeentelijk adviseur archeologie     

een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen aantoonbaar ervaringsdeskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

1.23 Gemeentelijk archeologisch monument     

archeologisch monument dat overeenkomstig de erfgoedverordening als beschermd monument is aangewezen en is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister.

1.24 Onevenredige verstoring archeologische waarden     

Van een onevenredige verstoring is in ieder geval sprake als naar het oordeel van het college archeologische resten in de bodem bij voorkeur behouden moeten worden.

1.25 Oppervlakte van een bodemingreep     

het bebouwde (bruto) oppervlak als het gaat om bovengrondse ontwikkelingen en het oppervlak van een bodemingreep vanaf maaiveld als het gaat om bodemingrepen in het kader van de procedure omgevingsvergunning.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Diepte bodemingreep     

vanaf het maaiveld tot aan het diepste punt van de ingreep.

2.2 Oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Artikel 3 Reikwijdte en toepassing     

3.1 Herziening bestemmingsplannen     

Dit bestemmingsplan herziet de bestemmingsplannen inclusief de op basis daarvan vastgestelde wijzigings- en uitwerkingsplannen opgenomen in Bijlage 1 'Overzicht bestemmingsplannen Archeologie Digitaal' en Bijlage 2 'Overzicht bestemmingsplannen Archeologie Analoog', welke bijlagen deel uitmaken van deze regels.

3.2 Herziening     

De geometrisch bepaalde planobjecten van de bestemmingsplannen en de bestemmingsvlakken zoals bedoeld in lid 3.1 worden gewijzigd in die zin dat:

  1. alle objecten, bestemmingsvlakken en bijbehorende regels die betrekking hebben op archeologie worden vervangen door de desbetreffende geometrische planobjecten en de daarbij behorende regels zoals opgenomen in dit bestemmingsplan;
  2. bij het ontbreken van objecten of van bestemmingsvlakken die betrekking hebben op archeologie, die geometrisch bepaalde planobjecten in de digitale bestemmingsplannen en de geldende bestemmingen in analoge plannen worden aangevuld met de geometrische planobjecten en bijbehorende regels die betrekking hebben op archeologie zoals opgenomen in dit bestemmingsplan;

3.3 Toepassing     

  1. Met uitzondering van de bestemmingsregelingen die betrekking hebben op archeologie blijven de in lid 3.1 in Bijlage 1 en Bijlage 2 genoemde bestemmingsplannen, voor het overige onverminderd van toepassing.
  1. De begrippen zoals genoemd in Artikel 1 Begrippen, met uitzondering van 1.2 'bestemmingsplan', worden toegevoegd in de bestemmingsplannen zoals bedoeld in lid 3.1. Als in die bestemmingsplannen een begrip al benoemd is wordt dat begrip vervangen door het begrip zoals genoemd in Artikel 1 Begrippen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 4 Waarde - Archeologie 1     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie 1' (gemeentelijk archeologisch monument) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Bouwverbod     

Op of in de voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden is het niet toegestaan om te bouwen.

4.3 Afwijken van de bouwregels     

4.3.1 Voorwaarden     
  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1 voor het bouwen van gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen alsmede bouwwerken geen gebouwen zijnde mits:
    1. een archeologisch onderzoek is uitgevoerd én;
    2. uit het onderzoek blijkt dat door de oprichting van het bouwwerk dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige verstoring van de archeologische waarden ontstaat of kan ontstaan;
  2. Als uit het archeologisch onderzoek blijkt dat het oprichten van een bouwwerk waarvoor een afwijking wordt gevraagd kan leiden tot onevenredige verstoring van archeologische waarden, dan wordt aan de omgevingsvergunning tot afwijking de verplichting verbonden tot het doen van opgravingen (behoud ex situ), op basis van een Programma van Eisen, tenzij het belang bij behoud van de archeologische waarden in de bodem zwaarder weegt dan het belang van de aanvrager.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

4.4.1 Vergunningvereiste     

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, zoals het aanleggen van drainage, diepwoelen, mengen van grond, diepploegen en ontginnen;
  2. het verlagen of afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  3. het graven, verbreden, verdiepen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  5. het rooien en vellen van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  6. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, zoals boomteelt en graszodenteelt;
  7. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;
  8. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  9. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
  10. het slopen en het verwijderen van ondergrondse delen van bouwwerken (zoals funderingen en kelders) en bodemverhardingen waarbij grondroering plaatsvindt;
  11. het aanbrengen van verhardingen.

4.4.2 Uitzonderingen     

Het in lid 4.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  1. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel behoren tot het normale onderhoud;
  2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  4. benodigd zijn voor het uitvoeren van een archeologisch onderzoek zoals bedoeld in lid 4.3 sub b.

4.4.3 Toelaatbaarheid     
  1. De in lid 4.4.1 genoemde vergunning kan worden verleend als:
    1. een archeologisch onderzoek is uitgevoerd én;
    2. uit het onderzoek blijkt dat door die werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige verstoring van de archeologische waarden ontstaan of kunnen ontstaan;
  2. Als uit het archeologisch onderzoek blijkt dat het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning wordt gevraagd kan leiden tot onevenredige verstoring van archeologische waarden, kan de in lid 4.4.1 genoemde omgevingsvergunning worden verleend onder de voorwaarde, dat aan de omgevingsvergunning de verplichting wordt verbonden tot het doen van opgravingen (behoud ex situ) voorafgaande aan de werken of werkzaamheden, op basis van een Programma van Eisen, tenzij het belang bij behoud van de archeologische waarden in de bodem zwaarder weegt dan het belang van de aanvrager.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 2     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie 2' (terrein van hoge archeologische waarde) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Bouwverbod     

Op de voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden is het niet toegestaan om te bouwen, met uitzondering van:

  1. het bebouwen van gronden waarbij maximaal 10 m2 van de grond wordt geroerd;
  2. het bebouwen van gronden waarbij werkzaamheden plaatsvinden over een oppervlakte vanaf 10 m2 tot een maximum diepte van 0,3 m onder maaiveld.

5.3 Afwijken van de bouwregels     

5.3.1 Voorwaarden     
  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.1 voor het bouwen van gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen alsmede bouwwerken geen gebouwen zijnde mits:
    1. een archeologisch onderzoek is uitgevoerd én;
    2. uit het onderzoek blijkt dat door de oprichting van het bouwwerk dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige verstoring van de archeologische waarden ontstaat of kan ontstaan;
  2. Als uit het archeologisch onderzoek blijkt dat het oprichten van een bouwwerk waarvoor een afwijking wordt gevraagd kan leiden tot onevenredige verstoring van archeologische waarden, dan worden aan de omgevingsvergunning tot afwijking de volgende regels verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ), en/of;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen (behoud ex situ), op basis van een Programma van Eisen.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

5.4.1 Vergunningvereiste     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dieper dan 0,3 m onder maaiveld over een oppervlakte van meer dan 10 m2 uit te voeren:

  1. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, zoals het aanleggen van drainage, diepwoelen, mengen van grond, diepploegen en ontginnen;
  2. het verlagen of afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  3. het graven, verbreden, verdiepen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  5. het rooien en vellen van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  6. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, zoals boomteelt en graszodenteelt;
  7. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;
  8. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  9. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
  10. het slopen en het verwijderen van ondergrondse delen van bouwwerken (zoals funderingen en kelders) en bodemverhardingen waarbij grondroering plaatsvindt;
  11. het aanbrengen van verhardingen.

5.4.2 Uitzonderingen     

Het in lid 5.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  1. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel behoren tot het normale onderhoud;
  2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  4. benodigd zijn voor het uitvoeren van een archeologisch onderzoek zoals bedoeld in lid 5.3 sub b.

5.4.3 Toelaatbaarheid     
  1. De in lid 5.4.1 genoemde vergunning kan worden als:
    1. een archeologisch onderzoek is uitgevoerd én;
    2. uit het onderzoek blijkt dat door die werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige verstoring van de archeologische waarden ontstaan of kunnen ontstaan.
  2. Als uit het archeologische onderzoek blijkt dat het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning wordt gevraagd kan leiden tot onevenredige verstoring van archeologische waarden, kan de in lid 5.4.1 genoemde omgevingsvergunning worden verleend onder de voorwaarde dat aan de omgevingsvergunning de volgende regels worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor arecheologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ), en/of;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen (behoud ex situ), op basis van een Programma van Eisen.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 3     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie 3' (terrein van archeologische waarde) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

6.2 Bouwregels     

6.2.1 Bouwverbod     

Op de voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden is het niet toegestaan om te bouwen, met uitzondering van:

  1. het bebouwen van gronden waarbij maximaal 50 m2 van de grond wordt geroerd;
  2. het bebouwen van gronden waarbij werkzaamheden plaatsvinden over een oppervlakte vanaf 50 m2 tot een maximum diepte van 0,3 m onder maaiveld.

6.3 Afwijken van de bouwregels     

6.3.1 Voorwaarden     
  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.1 voor het bouwen van gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen alsmede bouwwerken geen gebouwen zijnde mits:
    1. een archeologisch onderzoek is uitgevoerd én;
    2. uit het onderzoek blijkt dat door de oprichting van het bouwwerk dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige verstoring van de archeologische waarden ontstaat of kan ontstaan.
  2. Als uit het archeologisch onderzoek blijkt dat het oprichten van een bouwwerk waarvoor een afwijking wordt gevraagd kan leiden tot onevenredige verstoring van archeologische waarden, dan worden aan de omgevingsvergunning tot afwijking de volgende regels verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ), en/of;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen (behoud ex situ), op basis van een Programma van Eisen.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

6.4.1 Vergunningvereiste     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dieper dan 0,3 m onder maaiveld over een oppervlakte van meer dan 50 m2 uit te voeren:

  1. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, zoals het aanleggen van drainage, diepwoelen, mengen van grond, diepploegen en ontginnen;
  2. het verlagen of afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  3. het graven, verbreden, verdiepen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  5. het rooien en vellen van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  6. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, zoals boomteelt en graszodenteelt;
  7. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;
  8. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  9. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
  10. het slopen en het verwijderen van ondergrondse delen van bouwwerken (zoals funderingen en kelders) en bodemverhardingen waarbij grondroering plaatsvindt;
  11. het aanbrengen van verhardingen.

6.4.2 Uitzonderingen     

Het in lid 6.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  1. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel behoren tot het normale onderhoud;
  2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  4. benodigd zijn voor het uitvoeren van een archeologisch onderzoek zoals bedoeld in lid 6.3 sub b.

6.4.3 Toelaatbaarheid     
  1. De in lid 6.4.1 genoemde vergunning kan worden verleend als:
    1. een archeologisch onderzoek is uitgevoerd én;
    2. uit het onderzoek blijkt dat door die werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige verstoring van de archeologische waarden ontstaan of kunnen ontstaan.
  2. Als uit het archeologisch onderzoek blijkt dat het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning wordt gevraagd kan leiden tot onevenredige verstoring van archeologische waarden, kan de in lid 6.4.1 genoemde omgevingsvergunning worden verleend onder de voorwaarde dat aan de omgevingsvergunning de volgende regels worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor arecheologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ), en/of;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen (behoud ex situ), op basis van een Programma van Eisen.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 4     

7.1 Betemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie 4' (hoge verwachting, historische kern) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

7.2 Bouwregels     

7.2.1 Bouwverbod     

Op de voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden is het niet toegestaan om te bouwen, met uitzondering van:

  1. het bebouwen van gronden waarbij maximaal 100 m2 van de grond wordt geroerd;
  2. het bebouwen van gronden waarbij werkzaamheden plaatsvinden over een oppervlakte vanaf 100 m2 tot een maximum diepte van 0,3 m onder maaiveld.

7.3 Afwijken van de bouwregels     

7.3.1 Voorwaarden     
  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.1 voor het bouwen van gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen alsmede bouwwerken geen gebouwen zijnde mits:
    1. een archeologisch onderzoek is uitgevoerd én;
    2. uit het onderzoek blijkt dat door de oprichting van het bouwwerk dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige verstoring van de archeologische waarden ontstaat of kan ontstaan.
  2. Als uit het archeologisch onderzoek blijkt dat het oprichten van een bouwwerk waarvoor een afwijking wordt gevraagd kan leiden tot onevenredige verstoring van archeologische waarden, dan worden aan de omgevingsvergunning tot afwijking de volgende regels verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ), en/of;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen (behoud ex situ), op basis van een Programma van Eisen.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

7.4.1 Vergunningvereiste     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dieper dan 0,3 m onder maaiveld over een oppervlakte van meer dan 100 m2 uit te voeren:

  1. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, zoals het aanleggen van drainage, diepwoelen, mengen van grond, diepploegen en ontginnen;
  2. het verlagen of afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  3. het graven, verbreden, verdiepen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  5. het rooien en vellen van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  6. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, zoals boomteelt en graszodenteelt;
  7. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;
  8. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  9. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
  10. het slopen en het verwijderen van ondergrondse delen van bouwwerken (zoals funderingen en kelders) en bodemverhardingen waarbij grondroering plaatsvindt;
  11. het aanbrengen van verhardingen.

7.4.2 Uitzonderingen     

Het in lid 7.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  1. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel behoren tot het normale onderhoud;
  2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  4. benodigd zijn voor het uitvoeren van een archeologisch onderzoek zoals bedoeld in lid 7.3 sub b.

7.4.3 Toelaatbaarheid     
  1. De in lid 7.4.1 genoemde vergunning kan worden verleend als:
    1. een archeologisch onderzoek is uitgevoerd én;
    2. uit het onderzoek blijkt dat door die werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige verstoring van de archeologische waarden ontstaan of kunnen ontstaan.
  2. Als uit het archeologisch onderzoek blijkt dat het uitvoeren van werken geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning wordt gevraagd kan leiden tot onevenredige verstoring van archeologische waarden, kan de in lid 7.4.1 genoemde omgevingsvergunning worden verleend onder de voorwaarde dat aan de omgevingsvergunning de volgende regels worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor arecheologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ), en/of;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen (behoud ex situ), op basis van een Programma van Eisen.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 5     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie 5' (hoge archeologische verwachting) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

8.2 Bouwregels     

8.2.1 Bouwverbod     

Op de voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden is het niet toegestaan om te bouwen, met uitzondering van:

  1. het bebouwen van gronden waarbij maximaal 250 m2 van de grond wordt geroerd;
  2. het bebouwen van gronden waarbij werkzaamheden plaatsvinden over een oppervlakte vanaf 250 m2 tot een maximum diepte van 0,3 m onder maaiveld.

8.3 Afwijken van de bouwregels     

8.3.1 Voorwaarden     
  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2.1 voor het bouwen van gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen alsmede bouwwerken geen gebouwen zijnde mits:
    1. een archeologisch onderzoek is uitgevoerd én;
    2. uit het onderzoek blijkt dat door de oprichting van het bouwwerk dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige verstoring van de archeologische waarden ontstaat of kan ontstaan.
  2. Als uit het archeologisch onderzoek blijkt dat het oprichten van een bouwwerk waarvoor een afwijking wordt gevraagd kan leiden tot onevenredige verstoring van archeologische waarden, dan worden aan de omgevingsvergunning tot afwijking de volgende regels verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ), en/of;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen (behoud ex situ), op basis van een Programma van Eisen.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

8.4.1 Vergunningvereiste     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dieper dan 0,3 m onder maaiveld over een oppervlakte van meer dan 250 m2 uit te voeren:

  1. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, zoals het aanleggen van drainage, diepwoelen, mengen van grond, diepploegen en ontginnen;
  2. het verlagen of afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  3. het graven, verbreden, verdiepen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  5. het rooien en vellen van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  6. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, zoals boomteelt en graszodenteelt;
  7. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;
  8. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  9. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
  10. het slopen en het verwijderen van ondergrondse delen van bouwwerken (zoals funderingen en kelders) en bodemverhardingen waarbij grondroering plaatsvindt;
  11. het aanbrengen van verhardingen.

8.4.2 Uitzonderingen     

Het in lid 8.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  1. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel behoren tot het normale onderhoud;
  2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  4. benodigd zijn voor het uitvoeren van een archeologisch onderzoek zoals bedoeld in lid 8.3 sub b.

8.4.3 Toelaatbaarheid     
  1. De in lid 8.4.1 genoemde vergunning kan worden verleend als:
    1. een archeologisch onderzoek is uitgevoerd én;
    2. uit het onderzoek blijkt dat door die werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige verstoring van de archeologische waarden ontstaan of kunnen ontstaan.
  2. Als uit het archeologisch onderzoek blijkt dat het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning wordt gevraagd kan leiden tot onevenredige verstoring van archeologische waarden, kan de in lid 8.4.1 genoemde omgevingsvergunning worden verleend onder de voorwaarde dat aan de omgevingsvergunning de volgende regels worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor arecheologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ), en/of;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen (behoud ex situ), op basis van een Programma van Eisen.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 6     

9.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie 6' (middelhoge archeologische verwachting) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

9.2 Bouwregels     

9.2.1 Bouwverbod     

Op de voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden is het niet toegestaan om te bouwen, met uitzondering van:

  1. het bebouwen van gronden waarbij maximaal 2.500 m2 van de grond wordt geroerd;
  2. het bebouwen van gronden waarbij werkzaamheden plaatsvinden over een oppervlakte vanaf 2.500 m2 tot een maximum diepte van 0,3 m onder maaiveld.

9.3 Afwijken van de bouwregels     

9.3.1 Voorwaarden     
  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2.1 voor het bouwen van gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen alsmede bouwwerken geen gebouwen zijnde mits:
    1. een archeologisch onderzoek is uitgevoerd én;
    2. uit het onderzoek blijkt dat door de oprichting van het bouwwerk dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige verstoring van de archeologische waarden ontstaat of kan ontstaan.
  2. Als uit het archeologisch onderzoek blijkt dat het oprichten van een bouwwerk waarvoor een afwijking wordt gevraagd kan leiden tot onevenredige verstoring van archeologische waarden, dan worden aan de omgevingsvergunning tot afwijking de volgende regels verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ), en/of;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen (behoud ex situ), op basis van een Programma van Eisen.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

9.4.1 Vergunningvereiste     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dieper dan 0,3 m onder maaiveld over een oppervlakte van meer dan 2.500 m2 uit te voeren:

  1. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, zoals het aanleggen van drainage, diepwoelen, mengen van grond, diepploegen en ontginnen;
  2. het verlagen of afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  3. het graven, verbreden, verdiepen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  5. het rooien en vellen van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  6. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, zoals boomteelt en graszodenteelt;
  7. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;
  8. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  9. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
  10. het slopen en het verwijderen van ondergrondse delen van bouwwerken (zoals funderingen en kelders) en bodemverhardingen waarbij grondroering plaatsvindt;
  11. het aanbrengen van verhardingen.

9.4.2 Uitzonderingen     

Het in lid 9.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  1. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel behoren tot het normale onderhoud;
  2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  4. benodigd zijn voor het uitvoeren van een archeologisch onderzoek zoals bedoeld in lid 9.3 sub b.

9.4.3 Toelaatbaarheid     
  1. De in lid 9.4.1 genoemde vergunning kan worden verleend als:
    1. een archeologisch onderzoek is uitgevoerd én;
    2. uit het onderzoek blijkt dat door die werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige verstoring van de archeologische waarden ontstaan of kunnen ontstaan.
  2. Als uit het archeologisch onderzoek blijkt dat het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning wordt gevraagd kan leiden tot onevenredige verstoring van archeologische waarden, kan de in lid 9.4.1 genoemde omgevingsvergunning worden verleend onder de voorwaarde dat aan de omgevingsvergunning de volgende regels worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ), en/of;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen (behoud ex situ), op basis van een Programma van Eisen.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 7     

10.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie 7' (lage archeologische verwachting) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

10.2 Bouwregels     

10.2.1 Bouwverbod     

Op de voor 'Waarde - Archeologie 7' aangewezen gronden is het niet toegestaan om te bouwen, met uitzondering van:

  1. het bebouwen van gronden waarbij maximaal 25.000 m2 van de grond wordt geroerd;
  2. het bebouwen van gronden waarbij werkzaamheden plaatsvinden over een oppervlakte vanaf 25.000 m2 tot een maximum diepte van 0,3 m onder maaiveld.

10.3 Afwijken van de bouwregels     

10.3.1 Voorwaarden     
  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2.1 voor het bouwen van gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen alsmede bouwwerken geen gebouwen zijnde mits:
    1. een archeologisch onderzoek is uitgevoerd én;
    2. uit het onderzoek blijkt dat door de oprichting van het bouwwerk dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige verstoring van de archeologische waarden ontstaat of kan ontstaan.
  2. Als uit het archeologisch onderzoek blijkt dat het oprichten van een bouwwerk waarvoor een afwijking wordt gevraagd kan leiden tot onevenredige verstoring van archeologische waarden, dan worden aan de omgevingsvergunning tot afwijking de volgende regels verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ), en/of;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen (behoud ex situ), op basis van een Programma van Eisen.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

10.4.1 Vergunningvereiste     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dieper dan 0,3 m onder maaiveld over een oppervlakte van meer dan 25.000 m2 uit te voeren:

  1. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, zoals het aanleggen van drainage, diepwoelen, mengen van grond, diepploegen en ontginnen;
  2. het verlagen of afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  3. het graven, verbreden, verdiepen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  5. het rooien en vellen van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  6. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, zoals boomteelt en graszodenteelt;
  7. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;
  8. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  9. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
  10. het slopen en het verwijderen van ondergrondse delen van bouwwerken (zoals funderingen en kelders) en bodemverhardingen waarbij grondroering plaatsvindt;
  11. het aanbrengen van verhardingen.

10.4.2 Uitzonderingen     

Het in lid 10.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  1. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel behoren tot het normale onderhoud;
  2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  4. benodigd zijn voor het uitvoeren van een archeologisch onderzoek zoals bedoeld in lid 10.3 sub b.

10.4.3 Toelaatbaarheid     
  1. De in lid 10.4.1 genoemde vergunning kan worden verleend als:
    1. een archeologisch onderzoek is uitgevoerd én;
    2. uit het onderzoek blijkt dat door die werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige verstoring van de archeologische waarden ontstaan of kunnen ontstaan.
  2. Als het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning wordt gevraagd kan leiden tot onevenredige verstoring van archeologische waarden, kan de in lid 10.4.1 genoemde omgevingsvergunning worden verleend onder de voorwaarde dat aan de omgevingsvergunning de volgende regels worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor arecheologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ), en/of;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen (behoud ex situ), op basis van een Programma van Eisen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 11 Samenloop     

Indien een bodemingreep plaats vindt op één of meerdere bouwpercelen, welke in meerdere dubbelbestemmingen Waarde – Archeologie (Waarde - Archeologie 1 t/m Waarde - Archeologie 7) is of zijn gelegen, geldt de dubbelbestemming met het hoogste beschermingsniveau als beoordelingskader voor het geheel, tenzij de gronden met het hoogste beschermingsniveau voor minder dan 10% deel uitmaken van de gronden waar het gehele project betrekking op heeft.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 12 Overgangsrecht     

12.1 Overgangsrecht bouwwerken     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

12.2 Afwijken     

het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 12.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 12.1 met maximaal 10%.

12.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken     

Lid 12.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.4 Overgangsrecht gebruik     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

12.5 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

12.6 Verboden gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in lid 12.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

12.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik     

Lid 12.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Paraplubestemmingsplan archeologie 2023.