Fietspad Eindhoven - Helmond    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

Het verkeers- en vervoerbeleid in Eindhoven en in de regio is erop gericht de vraag naar mobiliteit te faciliteren op een zodanige wijze dat betrouwbare reistijden worden gerealiseerd met behoud van een prettig en gezond leefmilieu. De fiets wordt als een steeds aantrekkelijker alternatief gezien voor de auto. De concurrentiepositie van de fiets wordt onder andere verbeterd door het aanleggen van snelle en comfortabele (regionale) snelfietsroutes. Omdat naast snelheid en comfort ook directheid en veiligheid belangrijke aspecten zijn spreken we bij voorkeur over doorfietsroute. Een van die fietsroutes is de route Eindhoven – Nuenen C.A. – Geldrop-Mierlo - Helmond, gelegen aan de noordzijde van het spoor. Naast deze fietsroutes worden er ook fietsroutes gerealiseerd tussen Eindhoven – Tilburg en Eindhoven – Den Bosch.

De gewenste ontwikkeling past niet binnen de geldende bestemmingsplannen van de gemeente Eindhoven en Nuenen. Om het fietspad te kunnen realiseren, dient daarom een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld.

Dit bestemmingsplan bestaat uit een digitale en analoge verbeelding met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is ook een toelichting gevoegd. In deze toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er ook een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.

Het beoogde fietspad is gelegen in de gemeente Eindhoven en gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten. Er is voor gekozen om één bestemmingsplan op te stellen waarbij de toelichting voor beide gemeentes (grotendeels) gelijk is. De verbeelding en de planregels zijn specifiek voor de gemeente Eindhoven of Nuenen, Gerwen en Nederwetten gemaakt.

verplicht

Figuur 1.1: Situatieschets snelfietsroute Helmond - Eindhoven

1.2 Het plangebied verdeeld in deelgebieden     

Het plangebied bestaat uit twee onderdelen.

Fietspadtracé

Het tracé van het fietspad loopt binnen de gemeente Eindhoven parallel ten noorden van de spoorweg Eindhoven-Venlo. Het fietspadtracé loopt tussen de Loostraat in stadsdeel Tongelre in gemeente Eindhoven tot de Eeneind in gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten. Het tracé is gelegen in het buitengebied.

verplicht

Figuur 1.2: Luchtfoto van het plangebied (rood omlijnd)

Twee percelen t.b.v. waterberging

Ten noorden van het fietspadtracé tussen het spoor en de Eisenhouwerlaan maken twee percelen onderdeel uit van het plangebied van dit bestemmingsplan. Deze gronden worden ingezet voor waterbergingslocaties.

1.3 Voorgaande plannen     

Eindhoven

Het beoogde fietstracé ligt binnen het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied' (vastgesteld op 22 augustus 2006).

verplicht

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied' (tracégebied globaal met blauw omlijnd)

Het tracé van het fietspad heeft volgens het geldende bestemmingsplan de bestemmingen 'Spoorwegdoeleinden' en 'Bos en Natuur (GHS)'. Daarnaast dragen de gronden de dubbelbestemmingen 'Beschermingszone natte natuurparel' en heeft een deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogsspanningsleiding'. Ten slotte draagt het plangebied geheel dan wel gedeeltelijk de aanduidingen 'Gebied met historische verkaveling', 'Radarverstoringsgebied', 'Reservering waterberging', 'Waardevol landschapselement' en '50 db(A) contour'. Binnen dit kader is de realisatie van een nieuw fietspad niet mogelijk.

Momenteel wordt het bestemmingsplan Buitengebied geactualiseerd. Het geactualiseerde bestemmingsplan is op 14 februari 2019 als voorontwerp gepubliceerd. Het beoogde fietspad is hierin (vooralsnog) niet meegenomen en doorloopt een aparte procedure.

verplicht

Figuur 1.4: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied' (fase: voorontwerp, tracégebied globaal met rood omlijnd)

Nuenen, Gerwen en NederwettenHet beoogde fietstracé ligt binnen het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Nuenen' (vastgesteld op 1 november 2018) en 'Eeneind' (vastgesteld op 23 juni 2010).

verplicht

Figuur 1.5: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Nuenen' (tracegebied globaal met rood omlijnd)

Het tracé van het fietspad heeft volgens het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Nuenen' de bestemmingen 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschappelijke waarden' en 'Verkeer'. Daarnaast is er een functieaanduiding 'specifieke vorm van verkeer – fietspad' opgenomen, echter past het fietspad hier niet volledig in.

verplicht

Figuur 1.6: Uitsnede bestemmingsplan 'Eeneind' (tracégebied globaal met rood omlijnd)

Het tracé van het fietspad heeft volgens het geldende bestemmingsplan 'Eeneind' de bestemmingen 'Groenvoorzieningen' en 'spoorwegdoeleinden'. Binnen dit kader is de realisatie van een nieuw fietspad niet mogelijk.

Momenteel wordt het bestemmingsplan 'Eeneind' geactualiseerd. Het geactualiseerde bestemmingsplan 'Eeneind 2018' is op 17 september 2021 als ontwerp gepubliceerd. Het beoogde fietspad is hierin (vooralsnog) niet meegenomen en doorloopt een aparte procedure.

verplichtFiguur 1.7: Uitsnede ontwerpbestemmingsplan 'Eeneind 2018'

Twee percelen t.b.v. waterberging

De twee percelen ten noorden van het fietspadtracé worden één op één overgenomen. Ze krijgen alleen de extra dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergingsgebied''.

1.4 Leeswijzer     

Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken.Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is de bestaande situatie beschreven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en zo nodig de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is de wijze beschreven waarop rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6 en in hoofdstuk 7 wordt aandacht besteed aan de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de resultaten van het gevoerde overleg.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied     

In dit hoofdstuk wordt zowel het gebied waar de ontwikkeling plaats gaat vinden als het project zelf beschreven. Tevens wordt ingegaan op de stedenbouwkundige en ruimtelijke effecten van het project.

2.1 Historisch perspectief     

2.1.1 Historie plangebied     

Het plangebied ligt er op basis van een topografische kaart uit ca. 1900 al lange tijd zo bij. De weg Loostraat-Molendijk is praktisch onveranderd, evenals de loop van de Kleine Dommel en het bos ten westen van de Kleine Dommel. Ten oosten van de Kleine Dommel waren de gronden (zoals nu) als agrarische grond in gebruik. In Eeneind was in die tijd een station aanwezig. Dit station is in 1972 echter gesloopt. De toenmalige stationsweg heet nu Parallelweg.

verplicht

Figuur 2.1: Topografische kaart uit ca. 1900

2.1.2 Huidige situatie     

Het plangebied is gelegen in het Buitengebied. Het plangebied betreft een zone van ongeveer 13 meter breed en circa 1 kilometer lang die parallel aan het spoor loopt. De zone bevat een deel van het talud waarop het spoor is gelegen en verder een groenstrook parallel aan het spoor met daarop diverse bomen en struiken en een sloot. Dit deel van het tracé loopt vanaf de Loostraat in het westen tot aan de weg Eeneind in het oosten. De Kleine Dommel vormt de grens tussen gemeente Eindhoven en gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten. Ter hoogte van de Kleine Dommel loopt het tracé door een bos.

2.2 Ruimtelijke karakteristiek     

Het beoogde fietstracé is geprojecteerd direct ten noorden en parallel aan de spoorweg Eindhoven-Venlo. Het maaiveld wordt ter plaatse van het nieuwe tracé verhoogd. Het tracé heeft een lengte van circa 1 kilometer. Het fietspad wordt circa 4,0 meter breed. Aan de zuidzijde van het fietspad is een hekwerk aanwezig, ter afscheiding van de spoorweg.

Het beleid van ProRail is dat binnen 6 meter hart spoor geen werken mogen worden aangelegd. In het ontwerp is hier rekening mee gehouden door het fietspad vanaf de 7 meter lijn op te bouwen. Op bijna het gehele tracé ligt de rand fundering op 7 meter of verder van hart spoor. De enige uitzondering is het stuk (circa 100 meter) vanaf de Eeneind. Daar ligt het fietspad dichter bij het spoor. De bestaande haag aan de zijde van de woningen blijft staan. Net als het geluidsscherm aan de zijde van het spoor. Met ProRail is overeenstemming over het gebruik van die strook grond.

verplicht

Figuur 2.2: Ontwerptekening fietspadtracé

Komende vanaf de Loostraat ligt het eerste rechte stuk van het fietspad iets verder van het spoor af. De reden hiervoor is dat in dit stuk ondergrondse voorzieningen worden getroffen in verband met de aanwezigheid van de Japanse Duizendknoop.

Langs het fietspad tussen de Loostraat en de Kleine Dommel komt geen sloot te liggen. De bestaande laagte in het veld wordt gebruikt om het water vertraagd af te voeren. Deze laagte is dus nodig voor het functioneren van het fietspad.

Langs het fietspad ten oosten van de Kleine Dommel komt een nieuwe watergang. Op verzoek van het Waterschap is de berm tussen het fietspad en de sloot verbreed tot 2 meter. Ter hoogte van Eeneind wordt het fietspad ook 4 meter breed. Hier komt geen sloot maar wordt gewerkt met een molgoot. Tussen het fietspad en de tuin wordt een hekwerk geplaatst.

Bij de oversteek van de Kleine Dommel wordt een brug aangelegd. Het fietspad zal worden verlicht.

verplicht

Figuur 2.3: Schets dwarsprofiel fietspad aan de westzijde van de Kleine Dommel (Eindhoven)

verplicht

Figuur 2.4: Schets dwarsprofiel fietspad aan de oostzijde van de Kleine Dommel (Nuenen)

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, randvoorwaarden en beleidskaders     

3.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau die relevant zijn voor het (bestemmingsplan) buitengebied van Eindhoven. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er worden geen complete samenvattingen gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk beschreven.

3.2 Rijksbeleid     

3.2.1 Ladder duurzame verstedelijking     

De ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Bro. Daarin staat: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Voorafgaand aan het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking is het belangrijk om te bepalen of met het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt en of derhalve de ladder voor duurzame verstedelijking aan de orde is op de betreffende ontwikkeling. In dit bestemmingsplan gaat het om het realiseren van een fietstracé met een totale lengte van circa 1 kilometer.

Uit jurisprudentie (ECLI:NL:RVS:2015:448 en ECLI:NL:RVS:2015:2929) is gebleken dat de aanleg van een weg of een busbaan niet kan worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.6.1, tweede lid van het Bro. Daarbij heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State het volgende afgewogen: “Gelet op de nota van toelichting en de strekking van de regeling die mede gericht is op het tegengaan van leegstand, is de Afdeling van oordeel dat de busbaan, evenals een weg, niet kan worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, in samenhang met artikel 1.1.1, aanhef en eerste lid, onder i, van het Bro.”

Dit plan voorziet in de realisatie van een fietspad tussen Eindhoven en Nuenen, parallel aan het spoor. De aanleg van fietspad zal niet zorgen voor leegstand elders. In lijn met de voorgenoemde jurisprudentie kan dan ook worden geconcludeerd dat de aanleg van een fietspad niet als een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro kan worden aangemerkt. Een toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking kan dan ook achterwege blijven.

Goede ruimtelijke ordening

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt hieronder alsnog stilgestaan bij de behoefte aan deze fietsverbinding en de locatiekeuze.

De voorgenomen ontwikkeling van het fietspad maakt onderdeel uit van een fietsverbinding tussen Eindhoven en Helmond. Eindhoven en Helmond zijn gelegen binnen de Brainport Zuidoost-Nederland. Dit gebied is economisch gezien van groot belang voor Nederland. Een goede bereikbaarheid is cruciaal voor de Brainport. Vanwege een toenemende mobiliteit vindt er de laatste jaren echter steeds meer congestie plaats binnen de regio Eindhoven-Helmond. Met name het woon-werkverkeer tussen Eindhoven en Helmond heeft hier flink last van. Om deze congestie tegen te gaan, is de gemeente Eindhoven van plan om te investeren in het verkeers- en vervoersysteem binnen de regio. Dit geldt voor alle modaliteiten. Met name de ontsluiting van Eindhoven per auto en (hoogwaardig) openbaar vervoer heeft de afgelopen jaren flink de aandacht gehad. Gemeente Eindhoven wil echter, ook met het oog op duurzaamheid, een andere modaliteit stimuleren, namelijk het fietsgebruik. In Eindhoven worden op verschillende plaatsen snelfietspaden aangelegd. Een verbinding met het centrum van Helmond ontbreekt echter. Met de realisatie van dit fietspad zijn de centra van beide steden ook per fiets met elkaar verbonden, waardoor de forens naast de auto of het openbaar vervoer voortaan nog een mogelijkheid extra heeft om zich binnen de regio te verplaatsen.

Het fietspad wordt parallel aan het spoor aangelegd. Dit is enerzijds de kortste weg, waardoor een snelle fietsverbinding tot stand komt. Anderzijds past dit binnen de gedachte van het bundelen van verkeersstromen, waardoor de claim op de beschikbare ruimte beperkt blijft. Om die reden is gekozen voor het betreffende tracé.

Het fietspad wordt aangelegd door een gebied dat deels is aangemerkt als Natuur Netwerk Brabant (NNB). De NNB is aangemerkt als natuur van nationaal belang, als onderdeel van Natuur Netwerk Nederland (NNN). Door de aanleg van het fietspad zal ter plaatse een deel van de NNB verdwijnen. Deze aantasting kan nabij de locatie niet binnen het niet-gerealiseerde deel van de NNB worden gecompenseerd. Om deze reden wordt gekozen voor een financiële compensatie (zie paragraaf 3.3.2).

Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat onderhavig plan geen belemmering ondervindt als gevolg van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. Het plan voorziet in een duurzame verstedelijking.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)     

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.

Voor de regio Eindhoven is de zone van de 380 Kv hoogspanningsleiding van toepassing. Dit is de bestaande hoogspanningsleiding gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost. Artikel 2.8.7 (bestemmingen hoogspanningsverbindingen) van het Barro is hierbij van toepassing. In dit bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de hoogspanningsleiding door deze aan te duiden met de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' en de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - hoogspanningsverbinding'. In de planregels zijn aan deze dubbelbestemming en gebiedsaanduiding voorschriften verbonden waarmee bebouwing binnen de veiligheidszone wordt beperkt.

Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat in voldoende mate rekening wordt gehouden met de nationale belangen die zijn verankerd in het Barro.

3.3 Provinciaal beleid     

3.3.1 Omgevingsvisie     

De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Tot die zijn vastgesteld blijven bestaande beleidsplannen voor natuur, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en milieu en water van kracht. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet wanneer deze in 2021 wordt ingevoerd.

In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat langetermijndoel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

3.3.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (IOV)     

3.3.2.1 Algemeen     

De Interim omgevingsverordening is vastgesteld door Provinciale Staten op 25 oktober 2019 en vervangt een aantal provinciale verordeningen:

  • provinciale milieuverordening
  • verordening natuurbescherming
  • verordening ontgrondingen
  • verordening ruimte
  • verordening water en
  • verordening wegen.

Om straks klaar te zijn als de Omgevingswet in werking treedt, heeft de provincie eerst een Interim omgevingsverordening (verder: de Verordening of IOV) vastgesteld. Het is een 'Interim' omgevingsverordening om zo te benadrukken dat dit een tussenstap is naar de 'definitieve' omgevingsverordening gebaseerd op de Omgevingswet.

De Verordening is gebaseerd op de huidige wetgeving en moet aan de wettelijke bepalingen van die wetgeving voldoen. Dat betekent dat nieuwe mogelijkheden uit de nieuwe Omgevingswet nog niet zijn verwerkt (die wet geldt immers nog niet). Er is wel zo veel mogelijk aansluiting gezocht bij (het ontwerp van) de Omgevingswet en de voorwaarden voor een omgevingsverordening (bijvoorbeeld bij de opbouw en de digitale vormgeving).

De Verordening voegt de bestaande regels over de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk samen in één verordening en is beleidsneutraal. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging of vanwege al vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie, worden meegenomen.

In de Interim omgevingsverordening staan regels voor:

  • Burgers en bedrijven: dit zijn zogenoemde rechtstreeks werkende regels voor activiteiten. Deze regels bevatten voorwaarden om zo’n activiteit te verrichten en geven ook aan of je bijvoorbeeld eerst een melding moet doen voordat je mag beginnen.
  • bestuursorganen van de overheid (gemeenten en waterschappen): dit zijn de zogenoemde instructieregels. Met deze regels kan de provincie een opdracht geven aan gemeenten over onderwerpen die zij in het bestemmingsplan moeten opnemen. Of aan het waterschap over de manier waarop ze hun taken uitvoeren.

Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven

Het gaat hier om regels die naast een eventuele vergunningplicht gelden. Er zijn in de Interim Omgevingsverordening voor de volgende thema's rechtstreekse regels opgenomen: grondwaterbescherming, grondwateronttrekking, bodemsanering, stortplaatsen, ontgrondingen, varend ontgassen, stiltegebied, wegen, natuur en landbouw. De meeste van deze regels waren eerst opgenomen in de Provinciale milieuverordening, de Verordening wegen, de Verordening ontgrondingen en de Verordening natuurbescherming.

Binnen het plangebied zijn rechtstreekse regels van toepassing voor grondwateronttrekking. Volgens Kaart 1 uit de Interim omgevingsverordening: Rechtstreeks werkende regels: milieubeschermingsgebieden, natuur en wegen van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is het plangebied in zijn geheel aangeduid als 'Diep grondwaterlichaam' en 'Geen attentiezone waterhuishouding'. Volgens artikel 2.20 van de Interim omgevingsverordening is de onconventionele winning van koolwaterstoffen verboden boven, in of onder een diep grondwaterlichaam. Artikel 2.21 regelt dat onder bepaalde voorwaarden geen vergunning tot het onttrekken van grondwater ten behoeve van een bodemenergiesysteem, bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, onder b, Waterwet, is vereist als sprake is van de zone 'Geen Attentiezone waterhuishoud ing'.

Instructieregels voor gemeenten

Dit zijn de regels die voorheen waren opgenomen in de Verordening ruimte Noord-Brabant. De regels zijn gekoppeld aan de aanduidingen die op de verschillende kaarten van de Interim omgevingsverordening zijn opgenomen.

verplicht

Figuur 3.1: Uitsnede kaart 6 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (bron: ruimtlijkeplannen.nl)

Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.

Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit

Een bestemmingsplan geeft bij de evenwichtige toedeling van functies invulling aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met zorgvuldig ruimtegebruik, de waarden in een gebied (toepassing van de lagenbenadering) en meerwaardecreatie.

Zorgvuldig ruimtegebruik

Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing. In sommige gevallen is uitbreiding mogelijk, wanneer er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte is. Zorgvuldig ruimtegebruik houdt verder in dat toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking). Ten slotte moeten gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen binnen een bouwperceel worden geconcentreerd.

In paragraaf 3.1.2 is toepassing gegeven aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De ontwikkeling betreft een gewijzigd tracé van de beoogde fietsverbinding tussen Eindhoven en Helmond. Eindhoven en Helmond zijn gelegen binnen de Brainport Zuidoost-Nederland. Dit gebied is economisch gezien van groot belang voor Nederland. Een goede bereikbaarheid is cruciaal voor de Brainport. Vanwege een toenemende mobiliteit vindt er de laatste jaren echter steeds meer congestie plaats binnen de regio Eindhoven-Helmond. Met name het woon-werkverkeer tussen Eindhoven en Helmond heeft hier flink last van. Om deze congestie tegen te gaan, is de gemeente van plan om te investeren in het verkeers- en vervoersysteem binnen de regio. Met de realisatie van dit fietspad zijn de centra van beide naastgelegen steden ook per fiets met elkaar verbonden, waardoor de forens naast de auto of het openbaar vervoer voortaan nog een duurzame mogelijkheid extra heeft om zich binnen de regio te verplaatsen.

Het fietspad wordt parallel aan het spoor aangelegd. Dit is enerzijds de kortste weg, waardoor een snelle fietsverbinding tot stand komt. Anderzijds past dit binnen de gedachte van het bundelen van verkeersstromen, waardoor de claim op de beschikbare ruimte beperkt blijft. Om die reden is gekozen voor het betreffende tracé. Zodoende is er sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.

Waarden in het gebied (lagenbenadering)

De lagenbenadering legt de fysieke leefomgeving uit aan de hand van drie lagen. De eerste laag bestaat uit de fysieke ondergrond, het watersysteem en het biotisch systeem. De volgende laag bevat netwerken van infrastructuur met onder meer wegen, spoorlijnen en waterwegen. Tot slot de laag met de menselijke activiteiten zoals wonen, werken en recreëren en de effecten daarvan. Dit plan voorziet in een tracé van een fietspad en zet juist in op het bundelen van duurzame verkeersstromen, waardoor de claim op de beschikbare ruimte beperkt blijf. Verderop in hoofdstuk 3 en in de hoofdstukken 4 en 5 komen de verschillende aspecten van de diverse lagen aan de orde. Daaruit blijkt dat deze waarden voldoende bij het plan zijn betrokken.

Meerwaardecreatie

Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat of de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn. Daarnaast kan de fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit deel uitmaken van de meerwaardecreatie.

De meerwaarde in onderhavig planvoornemen betreft het verbinden van twee naastgelegen steden met een fietspad, waardoor de forens naast de auto of het openbaar vervoer voortaan nog een duurzame mogelijkheid extra heeft om zich binnen de regio te verplaatsen.

Groenblauwe mantel

Artikel 3.32 Landschappelijke waarden in de groenblauwe mantel

Lid 1 Een bestemmingsplan van toepassing op de Groenblauwe mantel:

  • strekt tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de daarmee samenhangende ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden en kenmerken;
  • stelt regels ter bescherming van de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden en kenmerken van het gebied;
  • borgt dat een ontwikkeling gepaard gaat met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden en kenmerken.

Lid 2 De toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een beschrijving

van de aanwezige ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden en kenmerken.

Het plangebied is voor een groot gedeelte gelegen binnen de Groenblauwe mantel. Omdat het gaat om een fietspad direct langs de bestaande spoorlijn en niet om bouwwerken is de aantasting van het landschap miniem. In het plan is voorzien in het verleggen van sloten dat bijdraagt aan een duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de daarmee samenhangende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken. Daarbij zal de aanpassing van de bosrand (zie NNB) een positieve bijdrage leveren aan de bescherming en ontwikkeling van de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken.

Daar komt bij dat het fietspad zorgt voor een verbetering van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied en de omgeving. Eén van de punten die specifiek genoemd wordt in de Interim Omgevingsverordening als mogelijkheid tot kwaliteitsverbetering van het landschap. Verder worden de bermen langs het fietspad ecologisch beheerd, wat een positief effect heeft op de natuurlijke en landschappelijke waarden. Door deze vorm van inpassing wordt het zicht op het omliggende landschap niet beperkt. Deze vorm van inpassing is in lijn met het oriënterende gesprek met de provincie in het kader van het bestemmingsplan.

Kwaliteitsverbetering landschap

Vanuit het bereiken van een goede omgevingskwaliteit geldt in Brabant sinds 2014 de regeling Kwaliteitsverbetering landschap. Een bestemmingsplan dat een ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk gebied voorziet daartoe in een regeling.

Op diverse plaatsen in de verordening zijn verbijzonderingen van de kwaliteitsverbetering landschap opgenomen. De verplichtingen die daaruit voortvloeien, maken deel uit van de kwaliteitsverbetering landschap als bedoeld in dit artikel, zoals bijvoorbeeld verplichtingen tot sloop van bebouwing, het saneren van windturbines of de vastgelegde minimale verplichting voor een landschappelijke inpassing bij veehouderijen en mestbewerking.

Soms is nadrukkelijk bepaald dat dit artikel niet van toepassing is omdat de regeling zelf al voorziet in kwaliteitsverbetering, zoals de ontwikkeling van ruimte voor ruimte woningen en landgoederen. Er is derhalve geen sprake van een stapeling van regelingen. Om alle onduidelijkheid over het begrip landschap weg te nemen is duidelijk aangegeven dat het begrip landschap niet alleen betrekking heeft op groenontwikkeling maar ook betrekking heeft op de sloop of uiterlijke verschijningsvorm van bebouwing.

Omdat het plangebied binnen 'Landelijk Gebied' gelegen is betekent dit dat conform artikel 3.9 IOV ruimtelijke ontwikkelingen in landelijk gebied gepaard moeten gaan met een kwaliteitsverbetering van het landschap. Deze kwaliteitsverbetering is beschreven in paragraaf 3.3.2 waarin het project o.a. aan de gemeentelijke 'Landschapsinvesteringsregeling Nuenen c.a. 2015' wordt getoetst.

Aanleg fietspad in het Natuurnetwerk Brabant

Er is sprake van directe aantasting van de NNB, in de vorm van ruimtebeslag (4.648 m2). Negatieve effecten op de ecologische waarden en kenmerken van het NNB in het plangebied kunnen niet worden uitgesloten.

verplichtFiguur 3.2: Uitsnede Natuurnetwerk Brabant over plangebied (rood omlijnd)

Aangezien sprake is van ruimtebeslag binnen het NNB op de locatie, kan het project alleen doorgang vinden door herbegrenzing van het NNB. Gezien de aard en omvang van de ingreep dient de herbegrenzing plaats te vinden met gebruikmaking van artikel 3.21 van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant (geconsolideerd). Hier zijn de volgende voorwaarden vanuit de omgevingsverordening aan verbonden:

Lid 1. Een bestemmingsplan kan een ontwikkeling binnen Natuur Netwerk Brabant mogelijk maken in het geval dat:

  • de aantasting van areaal Natuur Netwerk Brabant kleinschalig is;
  • de ontwikkeling slechts leidt tot een beperkte aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant;
  • de ontwikkeling leidt tot een kwalitatieve of kwantitatieve versterking van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant als geheel;
  • er een afweging van alternatieven heeft plaatsgevonden;
  • er sprake is van een goede landschappelijke en natuurlijke inpassing;
  • er bij verlies van ecologische waarden en kenmerken wordt voldaan aan artikel 3.22 Compensatie;
  • op welke wijze de uitvoering en monitoring zijn verzekerd.

Lid 2. Voor een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid doen burgemeester en wethouders

een verzoek als bedoeld in artikel 6.2 Procedure grenswijziging werkingsgebied op verzoek.

De herbegrenzing van het NNB dient uitgewerkt te worden in een NNN-compensatieplan (artikel 3.22 Interim Omgevingsverordening). In het NNN-compensatieplan wordt de compensatie nader uitgewerkt.

Externe werking

Naast directe aantasting van het NNB is er mogelijk ook sprake van een indirecte aantasting op omliggende NNB-gebieden. Hier is de focus voornamelijk gelegen op het aansluitende NNB gebied, aan het plangebied.

Geluid/trilling overlast

In verband met de nabijgelegen spoorlijn zal het fietspad geen hogere geluidsbelasting opleveren. Geluid dat wordt veroorzaakt door op het fietspad toegestane motorvoertuigen, zoals scooters, is veelal lager dan dat van passerende treintoestellen. Om de geluidverstoring van treinen en het fietspad te verminderen kan een nieuwe dicht begroeide bosrand worden gecreëerd, welke als afscherming van het NNB gebied kan dienen. Deze bosrand draagt tevens bij aan visuele afscherming van het fietspad ten opzichte van het NNB. Wanneer een bosrand wordt gecreëerd en deze voor voldoende afscherming zorgt van het fietspad, zijn negatieve effecten als gevolg van geluidsoverlast uitgesloten.

Lichtoverlast

Verlichting langs het fietspad kan voor lichtverstoring zorgen. Daarnaast geldt dit ook als een optische verstoring gedurende de nacht. Met name vleermuizen zijn lichtgevoelig en kunnen hier effecten van ondervinden. De aanleg van een bosrand kan ook hier als afscherming van het fietspad dienen. Wanneer daarnaast de lampen naar beneden worden gericht is de lichtverstoring op vleermuizen minimaal. Uit onderzoek blijkt daarnaast dat gewone dwergvleermuizen en laatvliegers ook verlichting langs fietspaden opzoeken in de loop van de nacht (www.vleermuis.net). Wanneer de verlichting naar beneden wordt gericht en van het NNB gebied af schijnt, zijn negatieve effecten als gevolg van lichtverstoring uitgesloten.

Creëren bosrand (ecologische gradiënt)

Een ecologische gradiënt is een geleidelijke overgang van het ene biotoop/ecosysteem naar het andere. In het verloop van het fietspad naar het bos toe dient daardoor een opgaande vegetatiestructuur gecreëerd te worden.

Bij een meer natuurlijke overgang bestaat een bosrand veel vaker uit een geleidelijke gradiënt van lage planten, via middelhoge struiken naar hoge bomen. Dit wordt ook wel zoom- of mantelvegetatie genoemd. Deze overgangen vormen soortenrijke structuren, zowel voor planten als voor dieren.

In de zogeheten zoom kunnen bomen tot aan de stam worden onttakt en daar omheen struikvormende planten aangeplant, hierbij kan gedacht worden aan een zone van circa vijf meter breed. Geschikte beplanting zijn onder andere braam, meidoorn en hazelaar. Ook zullen zich hier lage eenjarige planten gaan vestigen wat voor een soortenrijke structuur zorgt en zal de bosrand een afbakening tussen het fietspad en het bos vormen. De locatie waar een bosrand gevormd dient te worden is hieronder weergegeven.

verplicht

Figuur 3.3: Bosrand te creëren ten noorden van het fietspad

Effecten NNB als gevolg van project

Het tracé voor het fietspad bevindt zich gedeeltelijk in NNB-gebied. Op locatie wordt een oppervlakte NNB met voor een groot deel bestaand 'Rivier- en beekbegeleidend bos' aangetast. Dit natuurbeheertype vormt tevens de ambitie.

verplicht

Figuur 3.4: Ligging natuurbeheertypen 'Nog om te vormen landbouwgrond naar natuur' (in zalmrose), 'Rivier- en beekbegeleidend bos' (lichtblauw), 'Vochtig bos met productie' (donkergroen) en 'Beek en Bron' (donkerblauw) binnen plangebied (rode lijn). Bron: kaartviewer Natuurbeheerplan Noord-Brabant (2020).

Naast ruimtebeslag zal sprake zijn van beperkte toename van verstoring binnen het NNB. Het fietspad wordt weliswaar gebundeld met de spoorlijn, die vanwege het intensieve treinverkeer al een aanmerkelijke verstoringsbron is. Echter, na de realisatie van het fietspad verschuift de randzone van het NNB verder weg van de spoorlijn, zodat de verstoring in de rand iets minder zal zijn.

In de gebruiksfase van het fietspad zal menselijke aanwezigheid in het gebied een aanvullende verstoringsbron zijn. Met het creëren van een dichte bosrand welke voor afscherming zorgt tussen het fietspad en het aangrenzende NNB-gebied zal verstoring zodanig beperkt zijn dat dit niet zal leiden tot aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van het NNB.

Advies herbegrenzing NNB

Op basis van voorgaande wordt geconcludeerd dat in het deeltraject van het fietspad met overlap in het NNB sprake is van ruimtebeslag binnen het NNB. Dit is aanleiding voor het indienen van een voorstel voor 'wijziging van de begrenzing op verzoek voor kleinschalige ingrepen' (Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant Artikel 3.21). Voor het succesvol doorlopen van de herbegrenzing dient te worden voldaan aan de bijbehorende voorwaarden uit de omgevingsverordening, waaronder het opstellen van een NNB-compensatieplan. De herbegrenzing van het NNB wordt gekoppeld aan de planologische procedure voor vaststelling van het fietspad.

Compensatie Natuur Netwerk Brabant

Artikel 3.22 van de Interim omgevingsverordening bepaalt dat compensatie van het verlies aan NNB naar keuze plaats kan vinden door fysieke of financiële compensatie. De omvang van de compensatie wordt bepaald door de omvang van het vernietigde of verstoorde areaal en de ontwikkeltijd van de aangetaste natuur. In dit geval is sprake van de vernietiging van NNB in een bosgebied, bestaande uit doorgeschoten elzen- en essenhakhoutbos. Dit bos maakt deel uit van de bosvegetatie (N14.01 Rivier- en beekbegeleidend bos) in het dal van de Kleine Dommel.

Aangezien de leeftijd van het bos als ouder dan 25 jaar wordt geschat, is voor de compensatie een toeslag van 2/3 van toepassing in verband met de ontwikkelingsduur van de vegetatie (Artikel 3.21 lid 2 sub c). De compensatieoppervlakte bedraagt 7.762 m2 (4.648 m2 x 1,67).

Deze compensatie kan nabij de locatie niet fysiek gecompenseerd worden. Om deze reden wordt gekozen voor een financiële compensatie conform het bepaalde in artikel 3.24 van de interim omgevingsverordening Noord-Brabant.

Voor het bepalen van de hoogte van de financiële compensatie wordt gerekend met

  • kosten voor de planontwikkeling en planuitvoering;
  • kosten van de aanschaf van vervangende grond;
  • kosten van de basisinrichting;
  • kosten van ontwikkelingsbeheer gedurende de ontwikkelingstijd.

Het normbedrag voor financiële compensatie € 10 per m2. In dit bedrag is ook de compensatie van de te kappen bomen meegenomen. Voor het kappen van de bomen zal later termijn een kapmelding worden gedaan.

De financiële compensatie wordt conform artikel 3.24 lid 2 IOV uiterlijk zes weken na de vaststelling van het bestemmingsplan gestort in de provinciale compensatievoorziening ter uitvoering van de geformuleerde compensatietaakstelling.

3.4 Gemeentelijk beleid     

3.4.1 Omgevingsvisie Eindhoven     

Samen met de stad heeft de gemeente Eindhoven een omgevingsvisie opgesteld. Met ons hebben meegedacht: inwoners, ondernemers, belangenorganisaties, GGD, Veiligheidsregio, Omgevingsdienst, woningcorporaties, projectontwikkelaars, investeerders en andere overheden (buurgemeentes, provincie, rijk). Op 16 juni 2020 is de omgevingsvisie vastgesteld door de gemeenteraad.

De omgevingsvisie is een integraal verbindende visie voor de fysieke leefomgeving die focus aanbrengt bij het inrichten van onze stad en stimuleert om samen te werken aan de stedelijke opgaven. De omgevingsvisie is gebaseerd op bestaand beleid. Het hebben van een omgevingsvisie is onder de nieuwe Omgevingswet verplicht. Omdat een omgevingsvisie allesomvattend is, willen we die lerende wijs ontwikkelen. Dat betekent concreet dat we, eerder dan wettelijk verplicht, met een omgevingsvisie komen. Maar dan wel een 'light-variant' (versie 1.0), die we één of twee jaar later gaan aanvullen en verfijnen.

Deze omgevingsvisie (versie 1.0) is gebaseerd op het bestaand beleid. Het document vervangt niet de bestaande beleidsdocumenten, maar is een aanvullend beleidsdocument. De interim structuurvisie blijft daarom nog steeds van kracht. Bij het opstellen van een omgevingsvisie versie 2.0 wordt de interim structuurvisie wel ingetrokken.

Brainportregio

De Brainportregio is een technologische topregio en één van de belangrijkste pijlers van de Nederlandse economie. De sleutel tot dit succes is samenwerking. Het is een regio van contrasten en dat maakt ons uniek: een hecht netwerk van steden, stedelijke buurgemeenten, dorpen en bewoond landelijk gebied. Je bent snel in de stad of juist in het groen, er is cultuur én natuur. We zijn sterk in high tech, design en innovaties en kennen een dynamische economie en een gastvrije bourgondische levensstijl. De strategie van de regio is gericht op het sterker maken van deze kwaliteiten door aan te haken op de eigen kracht en identiteit van de deelgebieden.

Ambitie

Als centrumstad vervult Eindhoven een cruciale rol bij de versterking van Brainport Eindhoven als economische wereldspeler op het gebied van kennisintensieve maakindustrie en design. Om internationaal concurrerend te blijven, streeft Eindhoven samen met de regio naar een excellent woon- en werkklimaat. Eindhoven zet daarom in op gezonde en duurzame verstedelijking met behoud van stedelijke en dorpse kwaliteiten en met bijzondere aandacht voor sociale cohesie en inclusie. Eindhoven is in staat om zich snel aan te passen aan de steeds veranderende vraag naar geschikte en betaalbare ruimte om te wonen, werken, verblijven en recreëren. Deze ambitie vertaalt zich naar vier deelambities. Eindhoven als:

  • economische wereldspeler;
  • gezonde en toekomstbestendige stad;
  • een sociale, inclusieve en gastvrije stad en
  • een authentieke stad met sterke gebieden.

Van ambitie naar stedelijke opgaven

Als we onze ambities leggen naast de huidige kwaliteiten en structuren van de stad en de actuele trends en ontwikkelingen, zien we een aantal stedelijke opgaven voor de stad. Brainport Eindhoven blijft groeien, mede door de sterke economische positie.

De ambities en groei vragen om ruimte voor nieuwe woningen, bedrijven en voorzieningen. Ruimte die we bieden door te verdichten in het gebied binnen

de Ring en door te verdichten nabij voorzieningen als HOV en winkelcentra. Met name binnen de Ring is voldoende ruimte om te verdichten, omdat er nog relatief weinig mensen wonen. Met de keuze voor verdichten binnen de Ring gaan we duurzaam om met de (groene) ruimte die de stad heeft. We behouden hiermee de kwaliteit van de groenstedelijke woonwijken, de landschapsparken en het buitengebied.

De keuze voor een compact stedelijke woonmilieu gaat gepaard met forse investeringen in o.a. bereikbaarheid, luchtkwaliteit, groen en voorzieningen.

Eindhoven wil een leefbare en een inclusieve stad zijn waar iedereen kan profiteren van het succes van de Brainport. Dat vraagt om keuzes ten aanzien van het woning- en voorzieningenaanbod. Het verschil tussen de ambitie en de huidige stand van zaken in Eindhoven leidt tot zes concrete stedelijke opgaven:

  • Werken aan een gezonde groei van de stad
  • Werken aan een aantrekkelijk en hoogstedelijk centrum
  • Werken aan leefbare, sociale wijken met een sterke identiteit
  • Werken aan een duurzame en concurrerende economie
  • Werken aan de energietransitie van de stad
  • Werken aan een goede stedelijke bereikbaarheid.

Samen werken aan de stedelijke opgaven

Dit zijn de opgaven waar we als gemeente de komende jaren samen met onze partners aan werken. Wij werken zelf aan deze opgaven, maar stimuleren ook andere partijen in de stad om dit te doen. We bepalen samen met de stad en regio wat kansrijke initiatieven en locaties zijn. We geven prioriteit aan initiatieven die bijdragen aan meerdere stedelijke opgaven tegelijkertijd en kwaliteit toevoegen aan de stad. Hiernaast zetten we in op het beschermen en versterken van de stedelijke en groene hoofdstructuur van de stad. De gemeente organiseert het werken aan de stedelijke opgaven met thematische en gebiedsprogramma's en stimuleert o.a. via regels en uitgangspunten zoals opgenomen in de omgevingsvisie dat ook andere initiatiefnemers bijdragen aan het realiseren van de opgaven.

Plangebied

De voorgenomen ontwikkeling van het fietspad maakt onderdeel uit van een fietsverbinding tussen Eindhoven en Helmond. Eindhoven en Helmond zijn gelegen binnen de Brainport Zuidoost-Nederland. Dit gebied is economisch gezien van groot belang voor Nederland. Een goede bereikbaarheid is cruciaal voor de Brainport. Vanwege een toenemende mobiliteit vindt er de laatste jaren echter steeds meer congestie plaats binnen de regio Eindhoven-Helmond. Met name het woon-werkverkeer tussen Eindhoven en Helmond heeft hier flink last van. Om deze congestie tegen te gaan, is de gemeente Eindhoven van plan om te investeren in het verkeers- en vervoersysteem binnen de regio. Dit geldt voor alle modaliteiten. Met name de ontsluiting van Eindhoven per auto en (hoogwaardig) openbaar vervoer heeft de afgelopen jaren flink de aandacht gehad. Gemeente Eindhoven wil echter, ook met het oog op duurzaamheid, een andere modaliteit stimuleren, namelijk het fietsgebruik. In Eindhoven worden op verschillende plaatsen snelfietspaden aangelegd. Een verbinding met het centrum van Helmond ontbreekt echter. Met de realisatie van dit fietspad zijn de centra van beide steden ook per fiets met elkaar verbonden, waardoor de forens naast de auto of het openbaar vervoer voortaan nog een mogelijkheid extra heeft om zich binnen de regio te verplaatsen.

Het planvoornemen past goed binnen het opgestelde beleidskader van de gemeente Eindhoven.

3.4.2 Structuurvisie Nuenen c.a.     

De gemeenteraad van Nuenen heeft op 28 mei 2020 de 'Structuurvisie Nuenen c.a. wijziging 2020' vastgesteld. In de structuurvisie worden de visie en ambities voor de toekomst van de gemeente Nuenen uiteengezet.

Plangebied

Dit bestemmingsplan voorziet in een nieuwe fietsverbinding en past binnen de hoofdlijnen van de structuurvisie. Aangegeven wordt dat oost-west gerichte ontwikkelingen zich vooral moeten richten op het versterken van de infrastructurele verbindingen. Onderhavig planvoornemen voorziet hierin.

3.4.3 Omgevingsvisie Nuenen     

De Omgevingsvisie Nuenen is vastgesteld op 30 september 2021. De eerder vastgestelde Structuurvisie Nuenen maakt onderdeel uit van dit gemeentelijk beleid.

Vanuit de Omgevingswet krijgt de gemeente de basistaak om de kwaliteit van de fysieke leefomgeving te borgen. Bij ontwikkelingen moet altijd onderzoek plaatsvinden naar de gezondheidseffecten daarvan. Daarbij gaat het op de eerste plaats om 'gezondheidsbescherming', het borgen van milieukwaliteit en fysieke veiligheid. Nieuw is dat het beleid zich ook gaat richten op de 'gezondheidsbevordering'. Hierbij gaat de gemeente de fysieke leefomgeving inzetten om een gezonde leefstijl te faciliteren. Bijvoorbeeld door de aanleg van goede fietspaden die uitnodigen om de fiets te pakken in plaats van de auto.

Daarnaast vragen verschillende trends en ontwikkelingen en hieruit voortvloeiende wettelijke taken veel van de gemeente. Al deze ontwikkelingen zijn in meer of mindere mate van invloed op de inrichting van de fysieke leefomgeving. Zo gaan de ontwikkelingen op het gebied van mobiliteit snel. Denk aan (gedeeltelijk) zelfrijdende voertuigen, elektrisch rijden, mobiliteit als een dienst (in plaats van eigen autobezit) en de opkomst van e-bikes. Dit heeft effect op de verkeersdoorstroming, de infrastructuur en de inrichting van de openbare ruimte (laadpalen, snelfietsroutes, etc.). Nieuwe technologieën bieden kansen voor een betere doorstroming en verminderde uitstoot. Tegelijkertijd blijft de vraag naar mobiliteit in de regio fors toenemen. Het is zeer de vraag of traditionele groei van het aantal autoverplaatsing op termijn kan worden volgehouden. Het is nodig om in regionaal verband te anticiperen op de mobiliteitstransitie.

verplicht

Figuur 3.5: Regionale fietsverbinding in uitsnede kaart Omgevingsvisie Nuenen

Voorliggend planvoornemen is als 'regionale verbinding – fiets' opgenomen in de kaart van de Omgevingsvisie Nuenen. Daarnaast draagt het planvoornemen bij aan 'gezondheidsbevordering' en anticipeert het op de huidige 'mobiliteitstransitie'.

3.4.4 Landschapsstudie Buitengebied Nuenen 2020     

Landschap is een belangrijk onderdeel van de gemeente. Veel ontwikkelingen vinden plaats in dit landschap of maken juist gebruik van het landschap. In mei 2020 is de 'Landschapsstudie Buitengebied Nuenen' afgerond. Deze studie beschrijft het landschap in Nuenen en geeft richtlijnen hoe ruimtelijke projecten dienen te worden ingepast. De studie vormt een onderdeel van de toets bij aanvragen om Ruimte voor Ruimte woningen, grootschalige energieopwekking en andere bestemmingsplanwijzigingen.

Het landschap van de gemeente in onder te verdelen in landschapseenheden. Onderhavig plangebied ligt binnen het 'Kampen- en hoevenlandschap' en 'Beekdallandschap'. Dit gebied is te kenmerken als een gebied met een relatief open landschap met blokverkaveling waarbinnen slingerende wegen met wegbeplanting lopen. Het beekdal van de Dommel/ Kleine Dommel is daarnaast ook duidelijk herkenbaar in het landschap.

3.4.5 Regeling Kwaliteitsverbetering van het landschap     

De kwaliteitsverbetering van het landschap binnen gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten dient conform de 'Landschapsinvesteringsregeling Nuenen c.a. 2020' van de gemeente Nuenen plaats te vinden. Gemeente Eindhoven heeft geen specifiek beleid in het kader van kwaliteitsverbetering van het landschap. Wel kan aangesloten worden bij het geldende beleid van omliggende gemeenten en de handreiking die provincie Noord-Brabant hiervoor heeft opgesteld.

Voor het bepalen van de benodigde kwaliteitsverbetering is de categorie-indeling van de ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied van toepassing:

  • categorie 1: geen ruimtelijke impact; geen tegenprestatie nodig;
  • categorie 2: beperkte impact; landschappelijke inpassing volstaat;
  • categorie 3: grote impact; landschappelijke inpassing én berekende kwaliteitsverbetering van het landschap, tezamen tenminste 20% van de waardevermeerdering van de grond bedragende.

Voorliggend initiatief valt onder een categorie 2-ontwikkeling. Daarom is gekeken of het fietspad landschappelijk ingepast kan worden. Geconcludeerd is dat voor het tracé dat geheel gelegen is langs (het bestaande hekwerk) van het spoor, te weinig ruimte is voor een landschappelijke inpassing van het fietspad.

In het verloop van het fietspad naar het bos toe zal een opgaande vegetatiestructuur gecreëerd worden (zie paragraaf 3.3.2). Bij de overgang naar het open agrarische landschap wordt voorgesteld geen landschapselementen toe te voegen, om de openheid en doorzichten richting het landschap te benadrukken. Bij het gekozen tracé is het zoveel mogelijk behouden van verschillende bomen en begroeiing uitgangspunt geweest. Hiermee wordt getracht de landschapswaarden te behouden. Omdat het fietspad hetzelfde tracé volgt als het spoorlijn, worden geen landschapsstructuren aangetast en is de landschappelijke impact klein.

Het belang van het fietspad voor de verkeersveiligheid is echter groot. Bovendien is het een belangrijk onderdeel van het recreatief netwerk ter plaatse. Ook op die manier draagt het plan bij aan de beleving van het landschap in bredere zin.

3.5 Archeologische en cultuurhistorische waarden     

3.5.1 Archeologie     

Wettelijk en beleidsmatig karakter

Nationaal beleid

Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ worden bewaard. Het Verdrag van Valletta is vertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente bevoegd gezag op het gebied van archeologie. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de omgang met archeologie. Gemeenten houden een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen en het toekomstig omgevignsplan houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden door het stellen van regels. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie. Deze informatie kan worden verkregen door gebiedsdekkende kaarten waarop de archeologische (te verwachten) waarden in de ondergrond zichtbaar zijn. Op basis hiervan kan archeologisch beleid worden ontwikkeld.

Archeologisch kader

De van oorsprong hoger gelegen oude bouwlanden met een dik plaggendek, waaruit een groot deel van het gemeentelijk grondgebied bestond, blijken een goed geconserveerd bodemarchief te herbergen. Maar ook andere landschappelijke eenheden - zoals de nattere beekdalen en de flanken daarvan, de vennen of het 'restveen' - blijken vaak een waardevol archeologisch gegevensbestand te bevatten. Het gemeentelijk bodemarchief geeft blijk van een bewoningsgeschiedenis van duizenden jaren en herbergt archeologische resten daterend uit de (late) prehistorie, de Romeinse tijd, de vroege middeleeuwen, de late middeleeuwen en nieuwe tijd. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat geschreven bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.

Een bijzondere betekenis heeft de historische kern van Eindhoven, die als stad al in de loop van de late middeleeuwen een belangrijke regionale economische en bestuurlijke rol vervulde. Daarnaast kent de gemeente uit deze periode een aantal (verdwenen) hoeven, kasteeltjes, kerken, (water)molens en dergelijke die zowel archeologisch en cultuurlandschappelijk van hoge waarde zijn. Archeologische waarnemingen binnen en ook buiten de van oorsprong laatmiddeleeuwse historische kernen bieden mogelijkheden om meer te weten te komen over de ontstaansgeschiedenis, ontwikkeling en bewoningsdynamiek tussen de plattelandsdorpen en de stad in wording en kunnen daarmee een verrijking vormen voor de lokale en regionale geschiedenis. Daarnaast zijn in de gemeente resten van ondergronds militair erfgoed te verwachten. In de Tweede Wereldoorlog lag hier bijvoorbeeld een militair vliegveld ('Fliegerhorst Eindhoven') en de gemeente maakte deel uit van het operatieterrein 'Market Garden' van het geallieerde bevrijdingsleger.

Gemeentelijk beleid Eindhoven

De gemeente Eindhoven beschikt, als invulling van haar verantwoordelijkheid volgens de Erfgoedwet, over een eigen Archeologische verwachtingen- en waardenkaart. Met deze kaart wil de gemeente het ondergronds cultureel erfgoed van Eindhoven behouden door behoedzame ontwikkeling en beheer.

De geactualiseerde Archeologische verwachtingen- en waardenkaart (vastgesteld op 21 juni 2022) wordt beschouwd als een bureauonderzoek op gemeentelijk schaalniveau en geldt vanaf het moment van vaststelling als onderlegger voor nieuwe bestemmingsplannen en – na inwerkingtreding van de Omgevingswet – het omgevingsplan.

Op de archeologische verwachtingen- en waardenkaart zijn de archeologische waarden en verwachtingen binnen de gemeentegrenzen aangegeven door middel van categorieën (de categorieën 1 tot en met 8). Ter bescherming van de archeologische waarden worden deze (met uitzondering van categorie 8) op de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen als dubbelbestemming Waarde – Archeologie. Hieraan zijn per categorie regels gekoppeld. Deze regels geven aan wanneer archeologisch onderzoek verplicht is. (Bouw)werkzaamheden die binnen de in de regels vermelde oppervlakten én diepte vallen worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Hierdoor kunnen bij ruimtelijke ordeningsprocedures sneller beslissingen worden genomen en kan de archeologie in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen.

Archeologische waarden plangebied Eindhoven

verplicht

Figuur 3.6: Uitsnede Archeologische verwachtingen- en waardenkaart 2022, gemeente Eindhoven. (plangebied fietspadtracé is blauwe lijn)

verplicht

Figuur 3.7: Uitsnede Archeologische verwachtingen- en waardenkaart 2022, gemeente Eindhoven. (plangebied waterbergingsgebied, blauw omkaderd)

In het plangebied gelden volgens de Archeologische verwachtingen- en waardenkaart 2022 'hoge archeologische verwachting', 'middelhoge archeolgische verwachting' en 'lage archeologische verwachting'. Deze gebieden hebben in dit bestemmingsplan de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 5', 'Waarde - Archeologie 6' en 'Waarde - Archeologie 7' gekregen, waarbij onderscheid is gemaakt in verschillende waarderingen:

(dubbel)bestemming Waarde/verwachting archeologie Vrijstellingsgrenzen
Diepte bodemingreep (onder maaiveld) Oppervlakte bodemingreep
Waarde - Archeologie - 5 gebieden met hoge archeologische verwachting (categorie 5) 0,3 m > 250 m2
Waarde - Archeologie - 6 gebieden met middelhoge archeologische verwachting (categorie 6) 0,3 m > 2.500 m2
Waarde - Archeologie - 7 gebieden met lage archeologische verwachting (categorie 7). 0,3 m > 25.000 m2

Door middel van de bouwregels en een vergunningvereiste voor het verrichten van bepaalde werken en werkzaamheden, worden de op en/of in deze gronden voorkomende of verwachte archeologische waarden beschermd en veiliggesteld. Binnen deze dubbelbestemming mogen grondverstoringen pas plaatsvinden als het archeologisch belang dit toelaat.

Toetsing aan de archeologische verwachtingen- en waardenkaart 2022 heeft ertoe geleid dat archeologisch onderzoek benodigd is.

Gemeentelijk beleid Nuenen, Gerwen en Nederwetten

Gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten heeft een beleidskaart ten behoeve van het behoud van archeologische waarden vastgesteld. Op de archeologische beleidskaart zijn gebieden waarvoor dezelfde beleidsuitgangspunten gelden samengevoegd tot zes verschillende categorieën, variërend in het beschermingsregime van de mogelijk in de bodem aanwezige archeologische waarden.

verplicht

Figuur 3.8: Uitsnede Archeologische beleidsadviskaart gemeente Nuenen (plangebied blauwomlijnd)

Archeologische waarden plangebied Nuenen

Het plangebied valt grotendeels in een zone met een middelhoge archeologische verwachting en voor een klein deel in een gebied met een hoge archeologische verwachting. Ook zijn er gebieden met een lage archeologische verwachtingskans.

Volgens het beleid van de gemeente Nuenen dient in een zone met een hoge archeologische verwachting bij plangebieden groter dan 500 m2 en die de bodem dieper dan 0,3 m (of dieper dan 0,5 m bij esdek) de bodem verstoren archeologisch onderzocht te worden. Bij een middelhoge archeologische verwachting ligt deze verplichting bij plangebieden groter dan 2500 m2, en bij lage verwachting bij 10.000 m2 en bij MER-plichtige projecten. Derhalve geldt voor het gedeelte van het plangebied in de zones met een hoge en middelhoge archeologische verwachting dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

Onderhavig planvoornemen betreft een tracé van ruim 530 meter lang met een breedte van circa 12 meter. Voor deze werkzaamheden zullen er per locatie verschillende werkzaamheden plaatsvinden. Sommige deelgebieden zullen verhoogd worden, op andere locaties worden er nieuwe profielen ontgraven. Hoe deze werkzaamheden zich precies verhouden in relatie tot de regels voor archeologie wordt bij aanvraag omgevingsvergunning exact bekeken. Om die reden is voor de zones met een hoge en middelhoge archeologische verwachting een dubbelbestemming (voorwaardelijke verplichting) opgenomen.

Meldingsplicht toevalsvondsten

De wettelijke meldingsplicht voor archeologische toevalsvondsten geldt altijd (art. 5.10 Erfgoedwet 2016). Mochten tijdens grondwerkzaamheden (vermoedelijke) archeologische resten (vondsten, muurwerk, grondsporen et cetera) worden aangetroffen, dan dienen deze direct gemeld te worden aan de Minister van OCW en bij de (afdeling Omgevingskwaliteit) gemeente Eindhoven. Vervolgens zal bepaald worden of, en zo ja welke, aanvullende maatregelen getroffen dienen te worden.

3.5.2 Cultuurhistorie     

Algemeen

In artikel 3.1.6, lid 5 van het Bro is opgenomen dat in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving dient te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden. Cultuurhistorische waarden kunnen betrekking hebben op bebouwde cultuurhistorie (monumenten), cultuurhistorische landschappen en archeologische waarden van een gebied. Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Eindhoven en de provincie Noord-Brabant is bepaald welke cultuurhistorische waarden of elementen binnen of in de nabijheid van het plangebied aanwezig zijn.

Gemeentelijk beleid Eindhoven

Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen.

verplicht

Figuur 3.9: Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Eindhoven

verplicht verplicht

Figuur 3.10: Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart historisch landschap: landschappen en elementen (Bron: De Groene Zoom van Eindhoven. Een cultuurhistorische waardenkaart van het buitengebied van Eindhoven, alsmede enkele groene delen van de bebouwde kom, RAAP-rapport 3258, Weesp 2017).

Beoordeling plan Eindhoven

Het Dommeldal is op de gemeentelijke waardenkaart aangeduid als 'Historisch landschap'. Dit beekdal is kenmerkend vanwege onder andere de kleinschalige percelering, de perceelrandbegroeiiing en broekbossen. Het gebied omvat de lage gronden langs de Kleine Dommel, bestaande uit grasland en broekbos. In het dal liggen kasteel Geldrop en twee watermolens. De percelering kan deels nog dateren uit de periode 1250-1500, toen grote delen van de beekdalen werden ontgonnen. Aanzienlijke delen van het beekdal zijn thans bedekt met aaneengesloten bos.

Daarnaast sluit het fietspad aan op de Loostraat; een historische wegstructuur van vóór 1900. Het betreft een historische weg die door het oude gehucht Loostraat loopt, te midden van een open akkercomplex dat grenst aan het beekdal van de Kleine Dommel. De bebouwing bestaat overwegend uit aan de weg gelegen langgevelboerderijen (ca.1800-1930) en overige erfbebouwing. Structuur, bebouwingsbeeld en het omringende landschap zijn nog gaaf.

Het beoogde fietspad wordt middels een brug over de historische waterloop de Kleine Dommel geprojecteerd. De Kleine Dommel heeft grote invloed gehad op de bewoningsgeschiedenis en het grondgebruik rondom het plangebied. De aanwezige landschapstypen en -elementen laten deze geschiedenis zien en zijn derhalve van grote cultuurhistorische waarde. Dicht bij deze beken/rivieren, in de beekdalen, bevinden zich de beemden en broekbossen.

In de 'De Groene Zoom van Eindhoven' is het tracé van het fietspad bijna geheel gelegen binnen een groter gebied dat landschappelijk eveneens zeer hoog gewaardeerd is (donker oranje) op gaafheid en bijzondere kenmerken. Er zijn nog resten te vinden van een oud broekbos en het gebied heeft een bijzondere kwaliteit (landschapstype jonge heide- en broekontginningen, subtype broekbebossing). Een klein deel van het tracé valt binnen een groter gebied van het type jonge heide- en broekontginningen, subtype vochtige landbouwontginning dat hoog gewaardeerd is (licht oranje).

Het grootste deel van het tracé loopt door een bos, dat als cultuurhistorisch element hoog gewaardeerd is (oranje op de laatste kaartuitsnede) vanwege ouderdom, grote gaafheid van de landschappelijke context en bijzonderheden/zeldzaamheid. Het betreft een bos dat is aangelegd tussen 1843-1953.

Daarnaast is de spoorlijn aangemerkt als een 'Historisch geografische lijn met een redelijk hoge cultuurhistorische waarde'. Doordat het fietstracé is gebundeld met de spoorlijn, wordt deze historische geografische lijn in het landschap versterkt. Bovendien wordt daarmee voorkomen dat het cultuurhistorische landschap en historisch groen rondom de Kleine Dommel verder wordt versnipperd of doorsneden. Met de realisatie direct ten noorden van het spoor blijft het landschap zo veel mogelijk intact. Ten behoeve van de aanleg van het fietspad zullen enkele bomen worden gekapt en gronden worden verhard. De bescherming van houtopstanden overlapt in deze situatie met de compensatieregeling van het NNB. De procedures en termijnen van de NNB-compensatie en de compensatie van houtopstanden zijn beschreven in paragraaf 3.3.2 en 3.8.2.

Gemeentelijk beleid Nuenen, Gerwen en Nederwetten

Op basis van de Cultuurhistorische waardenkaart (CHW) van provincie Noord-Brabant is bepaald welke cultuurhistorische waarden of elementen binnen of in de nabijheid van het plangebied aanwezig zijn.

verplicht

Figuur 3.11: Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart provinicie Noord-Brabant

Beoordeling plan Nuenen

Het gebied waarin het fietspad wordt gerealiseerd omvat de lage gronden langs de Kleine Dommel, bestaande uit grasland en broekbos. De graslanden of beemden (oude hooi- en weilanden) hebben plaatselijk nog hun oorspronkelijke kleinschalige percelering met lange, smalle percelen. Sommige percelen hebben randbegroeiing in de vorm van houtsingels of bomenrijen. De percelering kan deels nog dateren uit de periode 1250-1500, toen grote delen van de beekdalen werden ontgonnen.

Aanzienlijke delen van het beekdal zijn thans bedekt met aaneengesloten bos. Voor een deel bestaat dit bos uit (doorgeschoten) hakhout. Het beekdal wordt doorsneden door de spoorlijn Eindhoven-Venlo, het Eindhovensch Kanaal en de A270.

Doordat het fietstracé is gebundeld met de spoorlijn, wordt deze historische geografische lijn in het landschap versterkt. Bovendien wordt daarmee voorkomen dat het cultuurhistorische landschap en historisch groen rondom de Kleine Dommel verder wordt versnipperd of doorsneden. Met de realisatie direct ten noorden van het spoor blijft het landschap zo veel mogelijk intact. Het aspect cultuurhistorie vormt dan ook geen belemmering voor onderhavig plan.

 

3.6 Verkeer en parkeren     

Gemeentelijke beleid Eindhoven

In de visie Eindhoven op Weg (september 2013) geeft gemeente Eindhoven een visie op het toekomstbeeld van de mobiliteit in de stad. De visie is verdeeld in vier gebiedstypen, waarvoor een visie wordt gegeven ten aanzien van vier modaliteiten. Onderhavig plan heeft betrekking op de modaliteit 'fietser' binnen het gebiedstype 'regio en randweg'.

In de visie Eindhoven op Weg zijn ten aanzien van de fietser in het gebiedstype 'Regio en Randweg' een aantal ambities weergegeven. Zo wil de gemeente Eindhoven een aantrekkelijke en optimaal en duurzaam bereikbare stad zijn. Daarnaast wil de gemeente goede verbindingen tussen economische clusters in Brainport, die aanhaken op (internationale) netwerken. Ook streeft de gemeente Eindhoven naar een verbeterde leefbaarheid van stedelijke en groene gebieden en wil ze meer fietsen op korte afstanden stimuleren. De gemeente Eindhoven tracht deze ambities te bereiken door snelfietsroutes naar omliggende kernen te realiseren en een slowlane aan te leggen tussen campussen en economische toplocaties.

verplicht

Figuur 3.12: Kaart Regio en Randweg / Fietser

 

Om de voorgenoemde reden is in de visie een snelfietsroute tussen Veldhoven en Helmond voorzien. Deze route loopt via het centraal station van Eindhoven en loopt vanaf de binnenring parallel aan de spoorlijn richting Venlo. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een deel van dit tracé, te weten het deel tussen de Loostraat in Eindhoven en de Kleine Dommel (gemeentegrens).

3.7 Natuur en Groen     

3.7.1 Groenbeleidsplan 2017     

Begin 2017 is een actualisatie van het Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is (functies als uitgangspunt), welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. Het groenbeleidsplan heeft als doel het duurzaam veiligstellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met daarin passende functies. Hiermee levert de toepassing van het groenbeleid een wezenlijke bijdrage aan een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving als karakteristieke kwaliteit van Eindhoven. Een omgeving die leefbaar en klimaatadaptief is en een volwaardig vestigingsklimaat biedt voor Brainport.

Het groenbeleid sluit aan op de geomorfologische structuur van de stad: de structuur van dekzandruggen en beken (Dommel en Gender) die Eindhoven hebben gevormd. Op basis van de tuinstad gedachte is bij de verdere ontwikkeling van Eindhoven sterk ingezet op het behoud van de groene ruimten tussen de voormalige dorpen. Genneper Parken (tussen Stratum en Gestel), Brainport Park (tussen Strijp en Woensel) en De Karpen (tussen Woensel en Tongelre) vormen nog altijd imposante, groene wiggen, die tot diep in de stad reiken. Het behoud van de robuuste groenstructuur, die vanuit het buitengebied, via de wiggen tot aan de bomen bij de voordeur reikt, is een belangrijk uitgangspunt van het groenbeleidsplan.

Het Groenbeleidsplan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.

In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.

verplicht

Figuur 3.13: Uitsnede kaart Strategieën Groenbeleidsplan 2017

Beoordeling plan

In het onderhavige plangebied is volgens het Groenbeleidsplan 2017 gelegen in de ruimtelijke strategie 'Natuur en landschap'. Deze strategie omvat gebieden die zijn opgenomen in het door de provincie ontwikkelde Natuur Netwerk Brabant (NNB, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)), gebieden die door gemeente in bestemmingsplannen als “Natuur” en “Bos” zijn bestemd en stedelijke ecologische verbindingszones.

Deze Beleidsregel is niet van toepassing bij locaties buiten het bestaand stedelijk gebied, zoals aangegeven in de plankaart behorend bij de Verordening ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant. In dat gebied is de Verordening ruimte (is nu Interim Verordening) leidend.

In enkele van deze gebieden staat een vrijwel ongestoord verloop van ecologische processen voorop, om de natuur haar gang te laten gaan. In andere gebieden is het wenselijk om met beheer of een bepaalde (agrarische) gebruiksvorm een gebied in een bepaalde fase in het ecologische proces vast te houden of een historisch waardevol landschap met specifieke natuurwaarden in stand te houden. Het beleid is er op gericht het contrast tussen stad en landschap te benutten door scheiding van functies na te streven. De functies die aanwezig zijn of worden ontwikkeld staan in dienst van het primaire doel; namelijk natuur- en landschapsbehoud en ontwikkeling. De aanpak van verdroging is daarbij een van de belangrijkste thema's, uiteraard met respect voor het cultuurhistorisch waardevol landschap. De gebieden in de strategie Natuur en landschap kennen een hoge mate van biodiversiteit. Het streven naar behoud en vergroting van de biodiversiteit krijgt in deze gebieden vorm door wettelijke opgaven betreffende gebiedsbescherming (NNB) en bijzondere soorten (Wet natuurbescherming).

Voorts is het beleid gericht op het behoud van rust en duisternis. Functies met een geluidsstorend effect passen niet. Uitgangspunt is geen verlichting. Dit is zowel van belang voor de daar aanwezige natuur als voor de beleving van het gebied als “buitengebied”. Maatwerk kan soms aan de orde zijn bij belangrijke fietsroutes, in combinatie met technologische innovaties die verstoring van de aanwezige natuur tot een minimum beperken. Behoud en ontwikkeling van natuur en landschap zijn in deze gebieden de primaire functies, gecombineerd met extensief recreatief medegebruik.

Er is ruimte om te recreëren en natuur en landschap te beleven, voor zover daar geen verstorende inrichtingsmaatregelen voor nodig zijn. Andere bestaande voorzieningen of gebouwen ter ondersteuning en behoud van natuur en (historisch) landschap worden gedoogd. Gebouwen zonder functie voor het behoud of de ontwikkeling van natuur en landschap worden verwijderd na functiebeëindiging. Verstedelijking of andere ingrepen (infrastructuur) zijn in deze categorie niet aan de orde, tenzij het gaat om zwaarwegende maatschappelijke belangen, waarvoor alternatieven ontbreken, en met toepassing van compensatie.

Onderhavig bestemminsplan voorziet in de realisatie van een fietspad binnen een gebied dat binnen het Groenbeleidsplan is aangeduid met de strategie 'Natuur'. Het realiseren van infrastructuur is binnen een dergelijk gebied in principe niet gewenst. Een uitzondering wordt gemaakt voor projecten met een zwaarwegend maatschappelijk belang, waarvoor geen deugdelijke alternatieven zijn en waarvoor compensatie zal plaatsvinden.

Naast ruimtebeslag zal sprake zijn van beperkte toename van verstoring binnen het natuur. Het fietspad wordt weliswaar gebundeld met de spoorlijn, die vanwege het intensieve treinverkeer al een aanmerkelijke verstoringsbron is. Echter, na de realisatie van het fietspad verschuift de randzone van het natuurgebied verder weg van de spoorlijn, zodat de verstoring in de rand iets minder zal zijn.

In de gebruiksfase van het fietspad zal menselijke aanwezigheid in het gebied een aanvullende verstoringsbron zijn. Met het creëren van een dichte bosrand welke voor afscherming zorgt tussen het fietspad en het aangrenzende natuurgebied zal verstoring zodanig beperkt zijn dat dit niet zal leiden tot aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van het gebied.

Vanuit de regio en vanuit de Brainport-gedachte is het wenselijk een fietspad voor woon-werkverkeer mogelijk te maken tussen Eindhoven en Helmond. Ook recreatief verkeer profiteert van dit nieuwe fietstracé. Daarom zal een gedeelte natuur moeten plaatsmaken voor het fietspad. Dit wordt in paragraaf 3.3.2 nader beschreven.

Beleidsregel groencompensatie

Op 13 maart 2018 is de 'Regeling Groencompensatiefonds' vastgesteld. Bij deze regeling hoort de 'Beleidsregel Groencompensatie'. Deze beleidsregel is bedoeld als afwegingskader bij aanvragen voor (ruimtelijke) ontwikkelingen die kunnen leiden tot aantasting van groen. Bij aantasting en verlies van groen is compensatie vereist. De Beleidsregel geeft hiervoor de richtlijnen. Ingevolge deze beleidsregel (hoofdstuk 2, pagina 6) geldt deze Beleidsregel echter niet voor locaties buiten het bestaand stedelijk gebied zoals bedoeld in de provinciale verordening; Buiten het bestaand stedelijk gebied is de provinciale verordening leidend voor natuurcompensatie (o.a. het beginsle van Kwaliteitsverbetering landschap).

3.7.2 Beleid Bomen     

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen is vastgelegd in de Verordening Bomen 2021. Deze is op 6 april 2021 door de gemeenteraad vastgesteld en de verordening met bijbehorende regels is op 23 april 2021 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels voor compensatie is van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming is van toepassing op:

  • bossen die buiten de 'bebouwde kom Wnb' liggen;
  • alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are;
  • bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.

Voor bomen geldt dus of de Wet natuurbescherming of de Verordening Bomen 2021. Voor het vellen van bomen dient, behoudens een aantal vrijstellingen, een melding te worden gedaan bij de Provincie Noord Brabant. Er is een herplantplicht van toepassing.

Verordening Bomen 2021

In de Verordening Bomen 2021 is de bescherming van bomen geregeld, doordat voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig is. Daarbij kan ook nog worden gezorgd voor herplant van de te kappen bomen (compensatieplicht). De verordening bevat regels over hoe wordt omgegaan met overlast door bomen, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de beoordeling (weigeringsgronden) van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in bomen.

Conform de verordening is een vergunning voor kappen van bomen nodig als:

  • bomen vanaf 45 cm stamomtrek op gemeentegrond of op particuliere percelen groter dan 250 m2;
  • een houtopstand die voor de eerste keer wordt teruggesnoeid tot op de hoofdtakken of stam;
  • een houtopstand, ongeacht de stamomtrek, die is aangelegd op grond van een herplant-, compensatie en/of instandhoudingsplicht op grond van artikel 6 of een overeenkomst met het college.
  • voor het voorhanden of in voorraad hebben dan wel het vervoeren van een gekapte houtopstand of delen ervan met een plantenziekte is een omgevingsvergunning vereist, voor zover deze plantenziekte zich kan verspreiden is wel een vergunning nodig.

Groene kaart

Er is een groene kaart waarop ter informatie het volgende is aangegeven:

  • Groenstructuur van de gemeente Eindhoven (groene wiggen, groene dooradering en hoofgroenstructuur);
  • Groenarme gebieden;
  • Centrumgebied;
  • Bebouwde komgrens Wet natuurbescherming;
  • (Particuliere) percelen groter dan 250 m2.

De informatie op de groene kaart is nodig om:

  • Te duiden waar de waardevolle bomen staan;
  • Te duiden waar de monumentale bomen staan;
  • Inzicht te geven in de Bebouwde komgrens wet natuurbescherming;
  • Inzicht te geven in de gebieden waar een compensatiefactor geldt in het geval financiële compensatie aan de orde is, het centrumgebied en de groenarme gebieden.

Om de kaart actueel te houden wordt de informatie over de bomen op de kaart en de kadastrale situatie op de kaart, zeer frequent bijgewerkt. Zo blijft de kaart up-to-date en betrouwbaar voor zowel interne als externe gebruikers.

Compensatieplicht bomen

Door het kappen van bomen gaat groen verloren. Het weggevallen groen moet in beginsel worden gecompenseerd. Aan een omgevingsvergunning voor het kappen van een houtopstand (bomen) kunnen voorschriften worden verbonden. Onder andere kan een compensatieplicht worden opgelegd. In de Nadere regels Verordening bomen 2021 is bepaald wanneer een compensatieplicht ontstaat en hoe die wordt bepaald.



Nadere regels voor compensatie

De Verordening is uitgewerkt in nadere regels voor compensatie. Deze zijn op 21 april 2021 vastgesteld door het college en op 23 april 2021 in werking getreden. Het college mag op basis van de Verordening bomen 2021 compensatie opleggen zoals uitgewerkt in de Nadere Regels voor compensatie.

verplicht

Figuur 3.14: Overzicht van boomsoorten in de zone langs het spoor (bron: Natuurtoets, Antea Group 2019)

Beoordeling plangebied

Ten behoeve van de aanleg van het fietspad zullen enkele bomen worden gekapt. De bescherming van houtopstanden overlapt in deze situatie met de compensatieregeling van het NNB. De houtopstanden vallen buiten de bebouwde kom op grond van de Boswet en daarmee onder de bescherming van de Wet natuurbescherming. Een meldings- en herplantplicht van het te kappen areaal is hier van toepassing. De melding van de voorgenomen velling is één jaar geldig. De compensatie dient binnen drie jaar na velling te zijn gerealiseerd. Deze eisen staan los van de voorwaarden die gelden voor compensatie op grond van aantasting van het NNB. De procedures en termijnen van de NNB-compensatie en de compensatie van houtopstanden worden bij dit project op elkaar afgestemd.

3.8 Kabels en leidingen     

Binnen het plangebied zijn planologisch relevante kabels, leidingen, trafo's of straalpaden aanwezig. Het betreft namelijk een bovengrondse landelijke hoogspanningslijn (380 KV). De betreffende gronden worden bestemd met de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning bovengronds' en aangeduid als 'veiligheidszone - hoogspanningsverbinding'. Deze gronden zijn mede bestemd voor een hoogspanningsleiding, waarbinnen geen gebouwen zijn toegestaan. Onderhavig planvoornemen zal niet voorzien in gebouwen.

Daarnaast is er een belangrijke riooltransportleiding van het waterschap de Dommel aanwezig die de RWZI vanuit het zuiden voedt. Deze leiding transporteert ook afvalwater van randgemeenten naar de RWZI aan de Van Oldenbarneveltlaan. Deze leidingen genieten een beschermende bufferstrook van 4 meter gemeten vanuit de as van de leiding waar een (bouw)activiteiten plaats mogen vinden. Deze leidingenstrook is weergegeven op de verbeelding.

Het waterschap stelt eisen en randvoorwaarden bij de uitvoering van werken door derden in de nabijheid van rioolwatertransportleidingen van waterschap De Dommel. In overleg met het waterschap zal hier rekening mee gehouden worden.

Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf     

4.1 Milieueffectrapportage     

4.1.1 Wettelijk kader     

Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.. De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld.

Vanuit twee sporen kan sprake zijn van verplichtingen ten aanzien van m.e.r.:

  • De voorgenomen activiteit komt voor in het Besluit milieueffectrapportage;
  • Voor de voorgenomen activiteit moet een passende beoordeling worden opgesteld, omdat niet op voorhand kan worden uitgesloten dat er significant negatieve effecten zijn op Natura2000-gebieden.

M.e.r.-verplichting vanuit Besluit m.e.r.

Bij het Besluit m.e.r. is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.

De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:

  • Kolom 1: de activiteit zelf
  • Kolom 2: drempelwaarden activiteit
  • Kolom 3: de kaderstellende plannen (zoals een bestemmingsplan)
  • Kolom 4: de besluiten

De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel voor kaderstellende plannen, zoals een bestemmingsplan, als voor besluiten.

4.1.2 Toetsing planvoornemen     

De activiteit is niet genoemd in de onderdelen C en D van de bijlagen van het Besluit m.e.r. Het betreft namelijk geen autosnelweg/autoweg (activiteit C 1.2) of weg met meer dan 4 rijstroken (C. 1.3). De activiteit geeft daarom in dit geval geen aanleiding tot het opstellen van een milieueffectrapportage of vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor dit bestemmingsplan zijn echter wel bepaalde milieueffecten nader onderzocht, zoals de invloed van de aanleg van het fietspad op de bodem, de natuur, en wordt door deze aanleg natuur elders gecompenseerd.

4.1.3 Conclusie     

Het opstellen van een milieueffectrapportage is niet nodig.

4.2 Bedrijven en milieuzonering     

4.2.1 Normstelling     

Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.

4.2.2 Toetsing planvoornemen     

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een fietspad parallel aan de spoorbaan tussen Eindhoven-Venlo. Een fietspad is geen zoneplichtige activiteit of inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Activiteitenbesluit en er gelden conform de VNG-publicatie geen richtafstanden. Het fietspad is daarnaast niet als kwetsbaar object aan te merken.

4.2.3 Conclusie     

Het aspect 'Bedrijven en milieuzonering' is dan ook niet aan de orde.

4.3 Geluid     

4.3.1 Wettelijk kader     

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrie-, luchtvaart-, weg- en railverkeerslawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte in een aantal gevallen mag worden afgeweken.

De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met nieuwe bestemmingen waar geluidgevoelige gebouwen kunnen worden opgericht (zoals woningen, woonwagens, woonwagenwoningen en gebouwen gericht op onderwijs en gezondheidszorg) moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat de geluidbelasting op de gevels van voor gevoelige functies bestemde gebouwen aanvaardbaar is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.

Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.

4.3.2 Toetsing planvoornemen     

In het voorliggend plan worden geen geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt.

Een fietspad wordt in de zin van de Wet geluidhinder niet gezien als een weg, omdat de gebruikers ervan niet gezien worden als motorvoertuigen. Een fietser en bromfietser zijn in de zin van de Wet geluidhinder juncto Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 geen motorvoertuig, waardoor geen sprake is van de aanleg van een rijstrook.

Daarnaast is het fietspad gelegen parallel aan de spoorlijn tussen Eindhoven-Venlo. Gezien de aard en omvang van het gebruik van dit fietspad is niet te verwachten dat deze voor een noemenswaardige extra geluidbelasting zal zorgen, omdat het spoorweglawaai maatgevend is wat betreft geluidsemissie.

4.3.3 Conclusie     

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.4 Luchtkwaliteit     

4.4.1 Wettelijk kader     

Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren en wel zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

Sinds 1 januari 2015 moet worden voldaan aan de Europese grenswaarden. Voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en voor fijn stof (PM10) een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings-concentratieverplichting van ten hoogste 20 microgram/m3 , gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex.

4.4.2 Besluit niet in betekende mate bijdragen     

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten van een bepaalde omvang grenzen vastgesteld, op grond waarvan kan worden aangenomen dat deze een 'niet in betekenende mate bijdrage' (nibm) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt o.a. voor:

  • woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties die niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg en
  • kantoorlocaties die niet meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit dient luchtonderzoek te worden uitgevoerd en moet worden getoetst aan de normen.

Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

4.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen     

Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en Rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.

Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor (PM10) en (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is ingeval het betreft 'gevoelige bestemmingen': 300 meter aan weerszijden van Rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.

In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse 'Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit' opgesteld. Deze handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen conform de AmvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.

4.4.4 Goede ruimtelijke ordening     

Naast toetsing aan de luchtkwaliteitseisen (Wet milieubeheer) en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een "goede ruimtelijke ordening" blijft naast de toetsing aan de Wet luchtikwaliteit en het Besluit gevoelige bestemmingen onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) schrijft in artikel 3.1 voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor een goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn. Gedacht kan dan worden aan bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.

4.4.5 Toetsing planvoornemen     

Dit plan voorziet in de realisatie van een fietspad. Een dergelijk plan is niet te plaatsen onder een categorie die is opgenomen in de bijlage van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (NIBM). Het fietspad is bestemd voor fietsers, brom- en snorfietsers en is dus niet toegankelijke voor ander gemotoriseerd verkeer. Het is niet aannemelijk dat de aanleg van het fietspad zal leiden tot een dusdanige toename van brom- en snorfietsers die invloed heeft op de luchtkwaliteit. Gezien de aard en omvang van het project kan dan ook worden gesteld dat de aanleg van het fietspad niet in betekenende mate zal bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze conclusie kan zeker getrokken worden wanneer het project wordt vergeleken met andere categorieën van ontwikkelingen (bijvoorbeeld woningbouw of kantoorlocaties) die in de bijlage van de Regeling NIBM zijn opgenomen en die eveneens niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging.

Onderhavig bestemmingsplan voorziet niet in de realisatie van een gevoelige bestemming in de zin van Besluit gevoelige bestemmingen. Daardoor is het Besluit gevoelige bestemmingen niet van toepassing.

Het tracé van het fietspad is voornamelijk gelegen in het buitengebied en in de nabije omgeving zijn geen gevoelige bestemmingen gelegen. De primaire gebruikers van het tracé, fietsers, zorgen in ieder geval niet voor een verslechtering van de luchtkwaliteit, maar juist omgekeerd voor een verbetering van de luchtkwaliteit indien het fietspad het fietsgebruik stimuleert ten koste van het autogebruik.

Voor de meeste stoffen geldt dat de combinatie van de duur van de blootstelling en de hoogte van de concentratie tijdens de blootstelling wat zegt over de eventuele schadelijkheid. Het fietsen langs een treinspoor wordt niet gezien als een langdurige blootstelling.

4.4.6 Conclusie     

Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan ten aanzien van luchtkwaliteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.

4.5 Externe veiligheid     

Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen (inrichtingen, transportroutes en buisleidingen). Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Hierbij wordt ook een beschrijving gegeven van het wettelijk kader op gebied van externe veiligheid. In bijlage 2 van de toelichting is het rapport 'Risicobeschouwing Buitengebied Eindhoven-2017' opgenomen. Hierin wordt uitgebreid beschreven wat de risicobronnen zijn, hierna wordt een verantwoording van het groepsrisico gegeven.

4.5.1 Wettelijk kader     

Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid van kracht. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt; april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het Plaatsgebonden risico en het Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)

Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';

Groepsrisico (GR)

Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

4.5.2 Toetsing planvoornemen     

Een verantwoording van het plaatsgebonden risico is conform het Bevt van belang wanneer middels een bestemmingsplan een (beperkt) kwetsbaar object in de zin van het Bevi wordt mogelijk gemaakt. Onderhavig plan heeft betrekking op de aanleg van een fietspad en dit is geen (beperkt) kwetsbaar object. Daarom hoeft in dit geval geen aandacht te worden besteed aan een verantwoording van het plaatsgebonden risico.

Groepsrisico en hulpverlening

Op basis van artikel 7 lid a van het Bevt moet bij een bestemmingsplan dat binnen het invloedsgebied ligt spoorweg waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, in elk geval ingegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op spoorweg. Omdat in dit geval geen (beperkt) kwetsbaar object mogelijk wordt gemaakt, is het niet nodig om in te gaan op de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op spoorweg een ramp voordoet (artikel 7, lid b Bevt). In dit geval zijn er vanuit de hoedanigheid van het object, in dit geval het fietspad, geen aanvullende risicoreducerende maatregelen denkbaar. Daarbij speelt ook een rol dat vanuit externe veiligheid verkeersdeelnemers niet worden meegenomen in risicoanalyses vanwege de korte tijd dat zij zich op een plaats bevinden.

Het fietspad kan wel een positieve bijdrage leveren aan de hulpverlening bij of bestrijding van een ramp op het spoor. Zo kan via het fietspad het spoor beter worden bereikt, waardoor de hulpdiensten sneller ter plaatse van een calamiteit op het spoor kunnen zijn. Deze aspecten hebben alleen betrekking op de eisen waaraan het fietspad moet voldoen om ook als calamiteitenroute te kunnen functioneren en niet met de functie van verbindingsweg voor fietsers tussen Eindhoven en Helmond.

4.5.3 Conclusie     

Gezien het feit dat onderhavig bestemmingsplan geen (beperkt) kwetsbaar object of transportroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen mogelijk maakt, kan een verantwoording van het plaatsgebonden- en groepsrisico achterwege blijven. Vanuit de hoedanigheid van het object (fietspad) zijn geen aanvullende risicoreducerende maatregelen denkbaar. Het fietspad kan een positieve bijdrage leveren aan de hulpverlening bij een eventuele ramp of calamiteit op het spoor. Het plan wordt dan ook niet belemmerd vanuit het aspect externe veiligheid of vice versa.

4.6 Duurzaamheid     

4.6.1 Algemeen     

De ambities van de gemeente Eindhoven op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Belangrijke thema's daarbij zijn:

  1. Reductie van CO2

Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan we gedacht hadden. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen enz. Om de gevolgen van de klimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch dalen. Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken: bekend als het Klimaatakkoord van Parijs. Eindhoven onderschrijft dat akkoord door in 2016 de 'Klimaatverordening040' vast te stellen. Hierin is vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en met 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. In januari 2017 heeft de gemeenteraad in het Klimaatplan 2016-2020 de doelstellingen van de klimaatverordening uitgewerkt.

Aardgasloze verwarming

Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. Sinds 1 juli 2018 moeten kleinverbruikers, zowel nieuwe woningen als nieuwe bedrijven, 'aardgasloos bouwen'.

In het Klimaatplan 2016-2020 heeft de gemeenteraad bovendien vastgelegd dat 'zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat nieuwbouw nog wordt aangesloten op aardgas'. Het is voor bouwers en ontwikkelaars verstandig om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden en daarom nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst zonder grote ingrepen mogelijk is.

Duurzame mobiliteit

Om de vereiste 95% reductie in uitstoot van CO2 in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins). Naast emissievrije voertuigen, willen we ook minder voertuigen in het centrum van de stad om daarmee de leefbaarheid in onze groeiende stad te behouden. Dat betekent meer ruimte voor fietsen, wandelen, smart mobility concepten, met een belangrijke rol voor autodelen, autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.

Warmte- en energiebesparing

Om tot een reductie van 95% CO2 uitstoot te komen in 2050 moeten we naast het dichtdraaien van de aardgaskraan, het overgaan op emissievrije mobiliteit en het zoveel mogelijk duurzaam opwekken, ook naar grote besparingen in gebruik van energie en warmte. Dit kan door isolatie, mogelijkheden voor opslag, innovatieve technieken enz.

Duurzame energie opwekking

Naast de reductie van CO2, willen we als stad ook graag in 2045 energieneutraal zijn. Dat betekent dat de hoeveelheid energie die we dan als stad gebruiken, bij voorkeur binnen de grenzen van stad of regio duurzaam opgewekt wordt. Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat alle kansen voor duurzame opwekking genomen worden. Met name op gebied van zonne-energie zijn er kansen in Eindhoven.

2. Circulaire Economie

Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. In ons plan van aanpak CE 2018-2020 hebben we de rijksambitie om in 2050 een circulaire economie te hebben onderschreven net als de ambitie om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken.

Duurzame materialen

Materialen die in gesloten kringlopen steeds weer opnieuw gebruikt kunnen worden zonder schadelijke gevolgen voor mens of natuur, of die biologisch afbreekbaar zijn, zijn duurzame materialen.

Geen afval

Doelstelling is 0% restafval te hebben. In eerste instantie geldt deze ambitie voor het huishoudelijk afval maar uiteindelijk voor alle afval.

Flexibel en demontabel bouwen

Om te voorkomen dat gebouwen afgebroken moeten worden, moet bij het ontwerp al rekening gehouden worden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van het gebouw.

Deeleconomie / as a service concepten

De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens nieuwe goederen aan te schaffen, kunnen we de spullen die we al bezitten delen en zo beter benutten. Betalen voor vervoer, verlichting, werkruimte enz. voorkomt dat we zelf voertuigen, lampen, stoelen enz. moeten bezitten. Door diensten als een service aan te bieden en niet als een product, kunnen ze efficiënter gebruikt worden en blijft de verantwoordelijkheid voor het (hergebruik) van het product bij de leverancier.

3. Natuur

Biodiversiteit

Om biodiversiteit te behouden wordt op Europees niveau gewerkt aan een duurzaam ecologisch netwerk van grote natuurgebieden met goede verbindingen. Ook in Eindhoven willen we ecologische versnippering in onze stad tegen gaan.

Oppervlakte groen

We willen geen verlies van groen in de openbare ruimte en daar waar mogelijk het groen versterken, ook op of aan onze gebouwen.

4. Sociale basisbehoeften

The Natural Step neemt de 9 menselijke behoefte van Manfred Max Neef als uitgangspunt. Omdat het hier om ruimtelijke projecten en activiteiten gaat, richten wij ons op de ruimtelijke component van deze basisbehoeften. We hebben het dan over klimaatadaptatie, gezonde lucht, bodem en water, beperkte geluidsoverlast, externe veiligheid, openbare ruimte om te ontmoeten en bewegen, bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (we willen dat er maatschappelijk verantwoord ingekocht wordt).

Klimaatadaptatie

Extreme regen- en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. In het Klimaatplan is de ambitie opgenomen dat de gemeente Eindhoven klimaatrobuust handelt en dat de hele stad in 2050 klimaatrobuust is. Met de beleidsregel 'Klimaatrobuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te beperken. Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand van deze beleidsregel ontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde: gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij aan het voorkomen van hittestress.

Gezonde verstedelijking

Hieronder verstaan we: gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid en mogelijkheden om te bewegen en ontmoeten in de openbare ruimte.

Participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen

We betrekken onze inwoners graag bij de ontwikkelingen en veranderingen die hen aangaan. Dit kan tot meer draagvlak en betere eindresultaten leiden. Onze ambities op gebied van duurzame mobiliteit mogen niet leiden tot een geringere bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen.

5. Specifiek Eindhovens

Daarnaast zijn er nog een aantal factoren die we specifiek op dit moment en in deze stad belangrijk vinden en die we extra waarderen. Het gaat dan om de zichtbaarheid van de duurzame successen, de duurzaamheid van de betrokken partijen zelf (hun MVO beleid) en het aansluiten bij het DNA van Eindhoven: TDK (technologie, design en kennis). Wat dat laatste betreft sluit innovatie daar dus goed bij aan.

6. Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen

MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan en houdt hierbij rekening met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders (belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.

4.6.2 Toetsing planvoornemen en conclusie     

Met de aanleg van een snelfietspad tussen Eindhoven en Helmond is het voor forenzen mogelijk om per tweewieler van hun woning naar het werk te reizen in plaats van met de auto. Daarmee wordt met dit planvoornemen nadrukkelijk invulling gegeven aan duurzame mobiliteit.

4.7 Bodem     

4.7.1 Wettelijk kader     

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, bij een nieuw bestemmingsplan waarmee nieuwe bouwmogelijkheden mogelijk worden gemaakt, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie. Daarbij gaat het enerzijds om de bodemgesteldheid en anderzijds om bodemverontreiniging.

4.7.2 Toetsing planvoornemen     

In dit kader is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is in Bijlage 3 bij deze toelichting opgenomen. Hierna volgen de belangrijkste resultaten en conclusies.

Op basis van de analyseresultaten blijkt de ondergrond zeer plaatselijk licht verontreinigd is met kobalt en nikkel. Verder zijn zowel in de bovengrond als in de ondergrond geen verhoogde gehaltes gemeten van het standaardpakket grond. De indicatieve bodemfunctieklasse betreft klasse altijd toepasbaar. Verder zijn zowel in de boven- alsook in de ondergrond van dit traject geen PFAS-gehalten boven de achtergrondwaarden zijn gemeten. De bodem voldoet hiermee voor de parameter PFAS-indicatief aan de klasse Landbouw/Natuur (AW). Het grondwater is licht verontreinigd met barium.

Op basis van de gehanteerde onderzoeksinspanning en de onderzoeksresultaten kunnen hoeveelheidsbepalingen worden verricht en beslissingen ten aanzien van de omgang met de vrijkomende materiaalstromen en duurzaam waterbeheer worden genomen.

4.7.3 Conclusie     

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.8 Natuur     

4.8.1 Wet natuurbescherming     

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) en het bijbehorende Besluit natuurbescherming (Bnb) en de Regeling natuurbescherming (Rnb) in werking getreden. Door de inwerkingtreding van deze wet zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet komen te vervallen. Het is de bedoeling dat deze nieuwe wet en de bijbehorende Bnb en Rnb uiteindelijk opgaan in de nieuwe Omgevingswet waarvan verwacht wordt dat die in 2021 in werking treedt. Met het van kracht worden van deze wet komen vrijwel alle verantwoordelijkheden bij de provincies te liggen.

4.8.2 Toetsing planvoornemen     

In het kader van dit bestemmingsplan is een Natuurtoets uitgevoerd. Het plan kan worden uitgevoerd als de werkzaamheden niet in strijd zijn met de Wnb en het beleid van Natuurnetwerk Nederland. Met de Natuurtoets is inzichtelijk gemaakt in de aanwezigheid van beschermde soorten en beschermde gebieden binnen de invloedsfeer van het plangebied en de effecten hierop. De rapportage is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Hierna volgen de conclusies en advies.

Gebiedsbescherming

Op basis van de Wnb is het niet toegestaan een plan of project te realiseren dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.

Het kabinet heeft besloten om de stikstofproblematiek structureel aan te gaan pakken, wat heeft geleid tot de introductie van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn), welke op 1 juli 2021 in werking is getreden. Met deze wet wordt beoogd de natuur te versterken en de stikstofuitstoot en depositie te verminderen. De wet bevatte ook een gedeeltelijke vrijstelling van de natuurvergunningplicht voor de bouwsector. Naar aanleiding van de ‘Porthos-uitspraak’ omtrent de bouw-/aanlegfase van 2 november 2022 moet worden geconcludeerd dat de vrijstelling, zoals opgenomen was onder de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn), niet in overeenstemming is met de Europese wetgeving. Daarom dient ook de aanlegfase betrokken te worden in de planvorming/vergunningverlening en bijbehorende berekening stikstofdepositie.

In het plangebied is geen Natura 2000-gebied aanwezig. Er komen ook geen beschermde Natura 2000-gebieden voor binnen de invloedssfeer van het plangebied, omdat het dichtstbijzijnde gebied op circa 5 km afstand ten zuiden van het plangebied is gelegen. Het betreft het gebied het Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux. Het Natura 2000-gebied ligt buiten het invloedsgebied van het project wat betreft verdroging of geluid- en lichtverstoring. Vanwege de afstand, de geringe omvang van de ontwikkeling in het projectgebied, de ligging in het stedelijke gebied en daardoor de afscherming worden geen effecten op soorten, habitats van soorten of habitattypen in het Natura 2000-gebied verwacht. Er is mogelijk een effect te verwachten op het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied als gevolg van stikstofdepositie. In de gebruiksfase wordt geen langdurige toename in stikstofemissie in het projectgebied verwacht.

Om de mogelijke (toename van) stikstofdepositie op de voor stikstofgevoelige Natura 2000- gebieden inzichtelijk te maken, zal voor de beoogde ontwikkeling een berekening stikstofdepositie voor de aanlegfase worden opgesteld. Dit middels het rekeninstrument AERIUS Calculator. De actualisatie van Aerius is uitgesteld tot 26 januari 2023. De resultaten van deze berekening zullen bij vaststelling van dit bestemmingsplan worden verwerkt in deze paragraaf.

Zoals in paragraaf 3.3.2 van de toelichting is aangegeven is een groot deel van het plangebied conform de Interim Omgevingsverordening aangeduid als 'Natuur Netwerk Brabant'. Binnen deze gebieden is het beleid erop gericht om natuur en water te versterken. Er is sprake van directe aantasting van de NNB, in de vorm van ruimtebeslag. Negatieve effecten op de ecologische waarden en kenmerken van het NNB in het plangebied kunnen niet worden uitgesloten.

Aangezien sprake is van ruimtebeslag binnen het NNB op de locatie, kan het project alleen doorgang vinden door herbegrenzing van het NNB. Gezien de aard en omvang van de ingreep dient de herbegrenzing plaats te vinden met gebruikmaking van artikel 3.21 van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant (geconsolideerd). Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 3.3.2.

Soortenbescherming

De bescherming van soorten is geregeld in de Wnb. Onder de werking van deze wet vallen circa 1.000 dier- en plantensoorten. Zo zijn alle inheemse zoogdieren, amfibieën en reptielen een beschermde status, evenals een aantal soorten planten, vissen, insecten en ongewervelden. Volgens de wet mogen beschermde soorten niet worden verwond, gevangen, opzettelijk worden verontrust en gedood. Ook mogen voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen niet worden beschadigd, vernield of verstoord. Om een goed beeld te vormen van de binnen het plangebied aanwezige beschermde soorten en habitats is een natuurtoets noodzakelijk.

Op basis van de Natuurtoets (zie Bijlage 4) is gebleken het plangebied een potentieel geschikt biotoop biedt voor algemene (broed)vogels, vleermuizen, marterachtigen en dagvlinders. Om deze reden is er enkel op deze soort(groep)en een potentieel effect aan de orde. De onderstaande effectbeoordeling richt zich alleen op deze soort(groep)en. Overige beschermde soorten zijn uitgesloten en ondervinden geen effect van het voornemen.

Algemene broedvogels

Alle in gebruik zijnde nesten van vogelsoorten in Nederland zijn beschermd onder de Wet natuurbescherming (artikel 3.1). Met de meeste broedvogels kan echter in het algemeen relatief eenvoudig rekening worden gehouden door eventuele werkzaamheden niet uit te voeren in de broedtijd (circa maart tot en met juli) en indien concrete broedgevallen aanwezig zijn. Op deze wijze zijn geen belemmeringen vanuit de Wet Natuurbescherming aan de orde.

Zo kunnen in het plangebied nesten gebouwd worden door (algemeen voorkomende) soorten met name in de opgaande beplanting. Indien nesten aanwezig zijn mogen deze tijdens de broedperiode (en wanneer deze in gebruik zijn) niet verwijderd of verstoord worden.

Indien het niet mogelijk is om buiten het broedseizoen om te werken dan dient het plangebied (waar de werkzaamheden plaatsvinden) vóór het broedseizoen ongeschikt gemaakt te worden voor (broed)vogels. Mocht dit niet mogelijk zijn dan dient vooraf aan de werkzaamheden het plangebied gecontroleerd te worden op de aanwezigheid van broedvogels door een erkend ecoloog. Indien vastgesteld wordt dat sprake is van actuele broedgevallen binnen het plangebied dan worden locatiespecifieke maatregelen voorgesteld en/of wordt het plangebied niet vrijgegeven en dienen de werkzaamheden uitgesteld te worden totdat het nest niet meer in gebruik is.

Vleermuizen

Vleermuizen zijn beschermde soorten en staan vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn.

Het is niet uitgesloten dat er essentieel foerageergebied voor vleermuizen aanwezig is binnen de invloedssfeer van het plan. Het oppervlak aan opgaande beplanting dat binnen het plangebied verloren gaat wordt gezien het geringe oppervlak als niet essentieel beschouwd. Echter met het plan is verstoring door licht (met name in de gebruiksfase als gevolg van straatverlichting) op foerageergebied in de directe omgeving van het plangebied niet uitgesloten. Gezien het grotere beïnvloedbare oppervlak kan aantasting van essentieel foerageergebied dan niet worden uitgesloten. Tevens is niet geheel uitgesloten dat verlichting uitschijnt op de bosrand langs de zuidzijde van het spoor. Om deze reden dient zowel tijdens de werkzaamheden (alsook bij de aanleg van de fietsbrug over de Kleine Dommel) als in de nieuwe situatie verstoring op vleermuizen te worden voorkomen en dient lichtuitstraling op de hoog opgaande vegetatie (aan beide kanten van het spoor) en de Kleine Dommel tussen zonsondergang en zonsopkomst te worden voorkomen. Wanneer deze maatregel in acht wordt gehouden, zijn negatieve effecten op vleermuizen uit te sluiten.

Marterachtigen (steenmarter, bunzing en wezel)

De marterachtigen zijn beschermd onder de Wet natuurbescherming (artikel 3.10). Daarnaast zijn in de provincie Noord-Brabant ook de kleine marterachtigen (bunzing, hermelijn en wezel) niet vrijgesteld en dus beschermd. In de aanwezige groenstroken en de bosschage in het plangebied is niet zonder nader onderzoek uit te sluiten of deze gebruikt worden en beschermde verblijfplaatsen bevatten van de marterachtigen steenmarter, bunzing en wezel.

Naar aanleiding van de uitkomsten uit de Natuurtoets is een nader onderzoek uitgevoerd naar kleine marterachtigen (bunzing, wezel en hermelijn) in het plangebied. De rapportage van dit nader onderzoek is Bijlage 5 bij deze toelichting opgenomen.

In het plangebied zijn op twee plaatsen de wezel en of wezel/hermelijn waargenomen. Het is daarmee aannemelijk dat verblijfplaatsen van deze soort(en) op verschillende plekken in het plangebied aanwezig zijn. Met name het spoortalud is als hoger liggend terrein in een relatief natte omgeving zeer geschikt als plek voor verblijfplaatsen. De verblijfplaatsen van deze soort(en) zijn beschermd middels Artikel 3.10 uit de Wet natuurbescherming. Ook is het plangebied een lijnvormige verbinding die verschillende (potentiële) verblijfplaatsen met elkaar verbindt aan de noordkant van het spoor.

Door het voornemen verdwijnen verblijfplaatsen van de wezel en/of wezel/hermelijn en de verbinding hier tussen. Om de werkzaamheden te mogen uitvoeren is daarom een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming nodig.

Dagvlinders (grote weerschijnvlinder)

De grote weerschijnvlinder is beschermd onder de Wet natuurbescherming (artikel 3.10). In de aanwezige boswilgen in het plangebied is niet zonder nader onderzoek uit te sluiten of deze gebruikt worden als waardplant voor de grote weerschijnvlinder. Indien daadwerkelijk eitjes en rupsen aanwezig zijn in de wilgen en deze worden verwijderd, verliezen deze hun functie als waardplant. Een dergelijke aantasting, verstoring of vernietiging is in strijd met de Wet natuurbescherming.

Tijdens een nader onderzoek (zie Bijlage 6) is gericht gezocht naar (sporen van) rupsen van de grote weerschijnvlinder op de aanwezige wilgen binnen het plangebied. Aanwezigheid van de grote weerschijnvlinder kon niet aangetoond worden. Op basis hiervan worden negatieve effecten op de grote weerschijnvlinder als gevolg van het plan uitgesloten.

4.8.3 Algemene zorgplicht     

Op alle in het wild voorkomende planten- en diersoorten, ongeacht of deze beschermd of vrijgesteld zijn of als een ontheffing is verkregen, is de zorgplicht van toepassing. De zorgplicht verplicht iedereen om voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Handelingen met nadelige gevolgen moeten zoveel mogelijk achterwege gelaten worden of er moeten maatregelen worden getroffen om nadelige gevolgen te voorkomen of beperken.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf     

5.1 Inleiding     

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven, als de watereisen waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan) moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium "hydrologisch neutraal" conform het landelijke en lokale waterbeleid.

5.2 Beleid     

5.2.1 Rijksbeleid     

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).

5.2.1.1 Nationaal Waterprogramma 2022-2027     

De Waterwet vereist dat de Rijksoverheid eens per zes jaar een Nationaal Waterplan voor het nationale waterbeleid en een Beheer- en ontwikkelplan voor het beheer van de rijkswateren (Bprw) opstelt. 'In de geest' van de nieuwe Omgevingswet worden deze plannen nu al in samenhang beschreven in één Nationaal Waterprogramma voor beleid en beheer. Voor het waterbeleid is het Nationaal Water Programma 2022-2027 (NWP) een uitwerking van de Nationale Omgevingsvisie.Voor wat de ruimtelijke aspecten betreft moet dit plan worden gezien als een structuurvisie en is het bindend voor het Rijk. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem.

Het Nationaal Water Programma 2022-2027 (NWP) vervangt het Nationaal Waterplan 2016-2021, inclusief alle tussentijdse wijzigingen en het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren (Brpw) 2016-2021. Het NWP beschrijft de hoofdlijnen en ambities van het nationale waterbeleid voor de periode 2022-2027: waterveiligheid, waterkwaliteit en klimaatadaptatie. Het beschrijft tevens de uitvoering daarvan en het beheer van de rijkswateren en rijksvaarwegen. De wateropgaven staan niet op zichzelf; een integrale aanpak met andere opgaven in de fysieke leefomgeving zoals de energietransitie, de woningbouw en de transitie landelijk gebied is noodzakelijk. Voor een integrale aanpak van de opgaven wordt het water- en bodemsysteem meegenomen als leidend principe.

5.2.2 Provinciaal beleid     

5.2.2.1 Regionaal Water en Bodem Programma 2022-2027     

Het Regionaal Water en Bodem Programma (RWP) 2022-2027 is op 3 december 2021 door Provinciale Staten vastgesteld en op 22 december 2021 in werking getreden. Het is onderdeel van het planstelsel voor de wateropgaven in Nederland, samen met het Nationaal Water Programma en de waterbeheerprogramma's van de waterschappen. Doel van dit nieuwe RWP is een klimaatadaptief Brabant met veilig, schoon en voldoende water en een vitale bodem. Een belangrijke rode draad in het programma is het herstellen van de systeemwerking. Het doel is niet alleen meer wateroverlast te voorkomen en water zo snel mogelijk af te voeren. Inmiddels weten we beter en is het duidelijk geworden dat het roer om moet: we moeten zuinig zijn op ons water en de bodem, en het wateren bodemsysteem moet toegerust zijn op natte én droge tijden.



Wettelijke taken

De wettelijke taken op het gebied van milieu en water worden zorgvuldig uitgevoerd. Voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving binnen het omgevingsrecht besteedt de provincie de uitvoering van taken uit aan de drie Brabantse omgevingsdiensten. De gemeente Eindhoven valt onder het werkgebied van de Omgevingsdienst Oost Brabant (ODZOB). Afstemming vindt plaats in het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht. De provincie bereid zich voor op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Integrale en gezamenlijke aanpak

Provincie en partners blijven samenwerken (lokaal, regionaal, nationaal en internationaal). De provinciale rol hangt af van het onderwerp en van de onzekerheid die er is over doel en route. De provincie werkt waar mogelijk gebiedsgericht samen en dat moet uiteindelijk vanzelfsprekend worden. Daarbij worden alle belangen zoveel mogelijk meegenomen. De provincie nodigt de Brabantse partners (gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders, bedrijven en maatschappelijke organisaties) uit om een gezamenlijke klimaatagenda voor Brabant op te stellen. De provincie heeft daarbij de rol van kennismakelaar en verbinder (integratie van projecten en uitrol van goede voorbeelden). In de klimaatagenda worden gezamenlijke ambities en maatregelen vastgelegd. Ook op Europees niveau blijft de provincie samenwerken aan de milieu- en wateropgaven.

Bij grote ruimtelijke en infrastructurele werken wordt gezocht naar oplossingen met minder milieueffecten, bijvoorbeeld door de hoogwaardige inzet van secundaire materialen. Groene inpassing krijgt veel aandacht. De gronden en wegen die bij de provincie in bezit zijn worden beheerd op een natuur- en milieuvriendelijke manier. De provincie brengt de duurzaamheidsaspecten van nieuwe grote projecten en programma's bij aanvang in beeld middels een duurzaamheidsscan.

De provincie gaat verder met het Programma Duurzaam Door. Provincie en partners kijken samen wie welke rol kan oppakken bij het stimuleren van gedrag dat bijdraagt aan gezondheid, veiligheid en groene groei in relatie tot milieu en water.

5.2.3 Beleid Waterschap     

5.2.3.1 Waterbeheerprogramma 2022-2027 - Water als basis voor een toekomstbestendige leefomgeving     

Het water- en bodemsysteem is onontbeerlijk voor een gezonde en leefbare ruimtelijke inrichting van Noord-Brabant. Meer dan ooit is het belangrijk om rekening te houden met het concept van de lagenbenadering om een toekomstbestendige leefomgeving te waarborgen. Door klimaatverandering en ruimtelijke druk, staat immers de veerkracht van het water en bodemsysteem onder druk. De lagenbenadering beschrijft de ruimte in drie lagen. De eerste laag bestaat uit de fysieke ondergrond, het water- en bodemsysteem. De tweede laag bevat netwerken van infrastructuur met onder meer wegen, spoorlijnen en waterwegen. Tot slot de derde laag met de menselijke activiteiten zoals wonen, werken en recreëren en de fysieke neerslag daarvan. Ruimtelijke planning en gebiedsontwikkeling is een proces waarin continu keuzes worden gemaakt. De lagenbenadering helpt in dit keuze- en afwegingsproces en dient als kwaliteitskader voor alle (ruimtelijke) plannen. Elke laag draagt bij aan de ontwikkeling. De lagenbenadering betekent wel dat een onderliggende laag voorwaarden stelt aan andere lagen. Zeker vanuit een perspectief van duurzame ontwikkeling zijn veerkracht en omkeerbaarheid van ingrepen belangrijke gegevenheden.

Met het Waterbeheerprogramma 2022-2027 start Waterschap De Dommel met de 'watertransitie'; op weg naar een toekomstbestendige waterhuishouding. Uiterlijk in 2050 is de waterhuishouding in ons hele beheergebied toekomstbestendig. Dit betekent een waterhuishouding die in een goede waterkwaliteit voorziet. En een waterhuishouding die robuust, wendbaar en in balans is met de omgeving. Zowel in het bebouwde als het landelijke gebied en van de beekdalen tot en met de hoge zandruggen. Het grond- en oppervlaktewatersysteem kan de grotere weersextremen opvangen door maximaal gebruik te maken van de dempende sponswerking van de bodem/ondergrond en de natuurlijke hoogteverschillen voor het vasthouden van water.

We hanteren drie principes die inhoudelijke sturing geven aan de watertransitie:

  • Elke druppel vasthouden en infiltreren waar deze valt
  • Functies passen zich aan het bodem- en watersysteem aan
  • Wat schoon is moet schoon blijven

We moeten ons, nog meer dan voorheen, aanpassen aan de veranderende leefomgeving en op zoek gaan naar nieuwe oplossingen en antwoorden. Juist de voor Midden-Brabant zo karakteristieke verwevenheid van bebouwing, landbouw en natuur is een kans om de wateropgaven slim in te passen. Dit vereist een integrale, gebiedsgerichte aanpak samen met alle partijen. Een gebiedsgerichte aanpak is alleen succesvol als naast de wateropgaven ook de opgaven vanuit natuur, stikstof, economie, landbouwtransitie, energietransitie, biodiversiteit, mobiliteit en woningbouw onderdeel van de aanpak zijn. Niet sectoraal, maar integraal. Alleen dan gaan we oplossingen vinden voor een leefbaar Midden-Brabant met een duurzaam en toekomstbestendig watersysteem dat goed is voor inwoners, bedrijven, landbouw en natuur. De grote uitdaging zit hem vooral in de vraag hoe we dit gaan bereiken. Meer dan voorheen gaan we daarbij:

  • van beekdalgericht naar gebiedsgericht; onze aandacht gaat naast het beekdal ook uit naar de flanken, de hoge zandruggen en bebouwd gebied.
  • van sectoraal naar integraal; samen met overheden en gebiedspartners maken we keuzes over meerdere opgaven in een gebied.
  • van water afvoeren naar elke druppel telt; maximaal water conserveren, minder grondwater gebruiken en slimmer sturen.

5.2.3.2 Keur Waterschap De Dommel 2015     

De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunningverlening.

Binnen de keur wordt onderscheid gemaakt tussen vergunningsplichtige- en de meldingsplichtige handelingen die binnen de algemene regels van het waterschap vallen. Bij de voorgenomen ontwikkeling valt een eventuele toename aan verhard oppervlak onder de vergunnings- of meldingsplicht.

In de Keur is aangegeven dat het verboden is zonder vergunning neerslag door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Het waterschap verleent in enkele gevallen vrijstelling op dit verbod. Dit wordt gedaan indien:

  1. het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m² is, of;
  2. de toename van verhard oppervlak maximaal 500 m² is, of;
  3. de toename van verhard oppervlak bestaat uit een groen dak;
  4. de toename van verhard oppervlak tussen 500 m² en 10.000 m² is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan.

Indien een voorziening nodig is, dan is de maximale toegestane afvoer uit een voorziening 2 l/s/ha bij een neerslagsituatie van 60 mm.

Op grond van de keur zijn Algemene regels (Algemene regels Keur Waterschap De Dommel 2015) en een aantal Beleidsregels (o.a. Beleidsregels actualiseren grondwatervergunningen, Beleidsregels agrarische beregening uit grondwater bij schaarste en Beleidsregels voor waterkering, waterkwantiteit en grondwater Keur Waterschap De Dommel 2015) vastgesteld.

5.2.4 Gemeentelijk beleid (Eindhoven)     

5.2.4.1 Gemeentelijk Rioleringsplan (2019-2022)     

Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied. In het GRP 2019 - 2022 wordt aangegeven op welke wijze er omgegaan wordt met de zorgplichten rondom afval-, hemel- en grondwater. Hiervoor zijn in het plan activiteiten opgenomen enerzijds gericht op het beheer en onderhoud en anderzijds op het verbeteren van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel.

Speerpunt van het GRP is het inspelen op de klimaatverandering welke extreme regenbuien, langdurige droogteperiodes en hittestress met zich meebrengt. Hiervoor zijn uitgangspunten, richtlijnen en ontwerpnormen uit het klimaatplan 2016-2020 en de hierin benoemde beleidsregel ´Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen´ nader uitgewerkt. Concreet betekent dit dat voor het aspect water bij nieuwe ontwikkelingen tot max. 75 mm berging gerealiseerd dient te worden over het totaal verhard oppervlak binnen het plangebied. Daarbij kan de waterbergingseis gereduceerd of verhoogd worden naargelang de hoeveelheid groen of grijs binnen datzelfde plangebied. Dit om overlast van hittestress, verdroging en biodiversiteit te beperken. Om initiatiefnemers te ondersteunen heeft de gemeente een website ontwikkeld waar de benodigde waterberging kan worden berekend en voorbeelden zijn beschreven om invulling te geven aan de opgave.

5.2.5 Waterplan (Eindhoven)     

Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn inmiddels achterhaald.

5.3 Beoordeling plan     

Voor het beoogde planvoornemen is een watertoets uitgevoerd. Deze maakt als Bijlage 7 onderdeel uit van deze toelichting.

In de toekomstige situatie is een inrichting voorzien waarbij het fietspad grotendeels parallel ligt aan de spoorverbinding Eindhoven – Helmond. De fietsverbinding kruist de A-waterloop de Kleine Dommel door middel van een nieuwe fietsbrug. Het fietspad wordt op een talud gerealiseerd en heeft een breedte van 4 meter en een lengte van circa 1.400 meter, waarvan circa 1.000 meter nieuw aan te leggen fietspad betreft (4.000 m2) en de overige 400 meter bevindt zich langs bestaande wegen. Gesteld wordt dat eventueel overtollig water in de greppels terecht komt en hierdoor niet versneld tot afvoer komt. Lokaal zal hierdoor in het beekdal geen aanvullende waterberging benodigd zijn. De bergingseis van 240 m3 ter hoogte van het fietspad komt op grond hiervan te vervallen.

Het fietspad komt op een talud te liggen, het hemelwater dat op het fietspad terecht komt watert af in de ruim 1 m brede berm waar het kan infiltreren in de bodem. De bermen zijn onverhard en bestaan uit zand, waardoor het afstromende hemelwater kan infiltreren. Ten westen van de Dommel wordt de daar aanwezige greppel teruggebracht waarin overtollig hemelwater opgevangen wordt en kan infiltreren, de hydrologische situatie blijft hier gelijk.

Ten oosten van de kleine Dommel is in de toekomstige situatie aan de noordzijde van het fietspad een A-waterloop aanwezig. Het fietspad met afschot naar de berm aangelegd, waar het kan infiltreren in de bodem waardoor er geen versnelde afvoer richting oppervlaktewater plaatsvindt, de hydrologische situatie blijft ook hier gelijk.

Het tracé van het fietspad loopt ten oosten van de Kleine Dommel over een A-waterloop. Deze waterloop wordt verplaatst naar de noordzijde van het fietspad met een breedte 0,75 meter. Ten westen van de Kleine Dommel wordt een duiker aangebracht voor de toekomstige waterberging in het zuidelijk gelegen gebied tussen de rails en het fietspad bij extreme neerslagperiodes.

Hiernaast vindt de demping van 13 m3 plaats als gevolg van de aanleg van een duiker door de aansluiting van het fietspad op het wegdek.

De ligging van het fietspad binnen een regionaal waterbergingsgebied en reserveringsgebied voor waterberging heeft gevolgen voor de hoeveelheid compenserende waterberging die aangelegd dient te worden, in overleg met waterschap de Dommel zijn hierover afspraken gemaakt. Het waterschap eist compensatie van de verloren berging van huidig maaiveldniveau tot een niveau van NAP +16,10 meter, dit is de berekende T=100 waterstand van de Kleine Dommel waarbij circa 3.263 m3 dient te worden gecompenseerd.

Berging

De compensatie van totaal 3.263 m3 (3.250 m3 + 13 m3) voor de verloren waterberging zal op twee locaties worden gerealiseerd.

De gemeente Eindhoven heeft een locatie beschikbaar waar de compensatie plaats kan vinden. De locatie is gelegen ten noorden van het plangebied aan de Eisenhouwerlaan (Loovelden), langs de Kleine Dommel.

De gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten heeft op hun grondgebied ook een locatie beschikbaar waar de overige watercompensatie plaats kan vinden. Dit zijn huidige landbouwgronden die Staatsbosbeheer gaat transformeren tot bos. Op deze gronden vindt dus een kwalitatieve verbetering van de bodem plaats.

Op deze locaties kan de compensatie voor de verloren waterberging gerealiseerd worden door het bestaande maaiveld af te graven en de locatie opnieuw in te richten. Beide locaties maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

Grondwater

Rondom de Kleine Dommel kan lokaal in het beekdal een hoge grondwaterstand voorkomen tot slechts enkele centimeters beneden maaiveld. Volgens het beleid van het waterschap mag door de aanleg van het fietspad de grondwaterstand niet structureel worden verlaagd (door bijvoorbeeld drainage). Omdat het fietspad op een talud wordt aangelegd (zie dwarsprofielen in ontwerp bijlage 1) zal het fietspad ruim voldoende ontwatering (richtlijn: 0,7 meter ten opzichte van GHG) hebben.

De geplande ontwikkelingen hebben een zeer beperkt effect op het grondwater. Door de lokale ingrepen met nieuwe bergingsoppervlaktes blijft het regenwater infiltreren en afstromen. Na de realisatie worden door deze veranderingen geen negatieve gevolgen verwacht.

Waterkwaliteit

Voor de waterkwaliteit is het van belang dat de toekomstige verhardingen (waaronder de daarbij horende werken, zoals de fundering) geen milieuvervuilende of uitlogende materialen of stoffen (zoals lood, koper, zink en zacht PVC) bevatten. Daarnaast moet er zorg voor worden gedragen dat er tijdens aanleg geen milieuvervuilende materialen en stoffen in het grond- en oppervlaktewater terecht komen (schoonhouden). In de toekomstige situatie zorgt het afstromend hemelwater niet voor een verslechtering van het oppervlaktewater.

Zuiveringsstappen voor het waarborgen van de waterkwaliteit zijn niet noodzakelijk.

Beschermingsgebieden

Het tracé van de fietsverbinding is niet in een grondwaterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied gelegen.

Hoofdstuk 6 Juridische vormgeving     

6.1 Algemeen     

Het bestemmingsplan 'Fietspad Eindhoven - Helmond' is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.

6.2 Planmethodiek     

Conform de Wet ruimtelijke ordening is er een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere-eisen-regeling.

6.3 Verbeelding     

In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt gegeven. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi.

Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen, omdat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.

6.4 Planregels     

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels (hoofdstuk 1), bestemmingsregels (hoofdstuk 2), algemene regels (hoofdstuk 3) en in overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4).

Hoofdstuk 1 - Inleidende regels (Artikel 1 en 2)

De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit om te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In ' Artikel 1 Begrippen ' wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels gebruikte begrippen niet in dit artikel voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In ' Artikel 2 Wijze van meten' zijn de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.

Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels (Artikel 3 tot en met 12)

De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.

'Natuur - 1' (Artikel 3)

Deze bestemming beperkt zich tot grond die ingevolge de provinciale Interim omgevingsverordening behoort tot de ruimtelijke structuur Natuur Netwerk Brabant (NNB). Deze gronden genieten een hoge mate van bescherming tegen ontwikkelingen die een inbreuk kunnen betekenen op de ecologische waarden en kwaliteiten ervan. Extensief medegebruik (bijvoorbeeld wandelen en fietsen) is een belangrijk functioneel onderdeel hiervan. De ruimtelijke structuur NNB kan ook bestemd zijn als 'Water' of via de 'overige zone - natuur netwerk brabant'.

'Verkeer - Verblijfsgebied' (Artikel 4)

Deze bestemming rust op alle wegen in het plangebied met uitzondering van de rijkswegen en de wegen voor doorgaand verkeer.

Dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning bovengronds' (Artikel 5)

Deze dubbelbestemmingen rusten op bovengrondse hoogspanningensleidingen. De hierop betrekking hebbende regels hebben tot doel de leidingen te beschermen.

Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 5' (Artikel 7)

De gebieden die zijn voorzien van deze dubbelbestemming zijn gebieden waarvan uit onderzoek is gebleken dat zich hierin archeologisch waarden bevinden die bescherming behoeven. Er is sprake van vastgestelde archeologische waarden, bijvoorbeeld omdat bij eerdere onderzoeken is aangetoond dat er behoudenswaardige archeologische sporen en vondsten aanwezig zijn. De regels zijn daarop afgestemd. De bijlage bij de regels bevat een beschrijving en waardering van die gebieden. Bij elke verstoring onder het maaiveld geldt een bouwverbod met ontheffingsmogelijkheid en voor het verrichten van bepaalde werken en werkzaamheden wordt een omgevingsvergunning verlangd.

Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 6' (Artikel 8)

Aan gebieden waarvan o.a. op grond van geomorfologische, bodemkundige opbouw en historische gegevens het aannemelijk is dat zich daar een hoge concentratie van archeologische sporen en vondsten bevinden is deze dubbelbestemming toegekend. Het in de betreffende planregels opgenomen niveau van bescherming tegen inbreuken daarop is nog steeds hoog.

Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 7' (Artikel 9)

Deze dubbelbestemming rust op gronden waarvan verwacht wordt daar sprake is van een middelhoge concentratie aan archeologische sporen en vondsten. Deze bestemming biedt gradueel gezien het laagste beschermingsniveau.

Dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - 2' (Artikel 10)

Het betreft de gebieden die zijn opgenomen als (landschaps)elementen met hoge en zeer hoge waarde, weergegeven op de 'Cultuurhistorische waarderingskaart historisch landschap' (kaart 2b, blad 1 t/m 4 en kaart 2c, blad 1 t/m 4) met de bijbehorende rapportage, en opgenomen in Bijlage 2 Cultuurhistorisch onderzoek uitgevoerd door RAAP (rapportnr. 3258: 'De groene zoom van Eindhoven - Een cultuurhistorische waardenkaart van het buitengebied van Eindhoven, alsmede enkele groene delen van de bebouwde kom'). 

Aan bouwwerken en (landschaps)elementen die ingevolge het onderzoek van RAAP cultuurhistorisch gezien een hoge tot zeer hoge waardering hebben verkregen,is deze dubbelbestemming toegekend. De regels hebben tot doel ongewenste aantasting ervan te voorkomen.

Dubbelbestemming 'Waterstaat - Water' (Artikel 11)

Door het toekennen van deze dubbelbestemming is een combinatie tussen een basisbestemming en een waterbestemming gewaarborgd. Vaak waar de bestemming 'Verkeer' de bestemming 'Water' kruist, is voor deze dubbelbestemming gekozen (o.a. bij Beatrixkanaal).

Dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' (Artikel 12)

Om te kunnen voorzien in voldoende waterbergend vermogen zijn bepaalde gebieden aangewezen en voorzien van deze dubbelbestemming opdat die in voorkomende gevallen gronden kunnen dienen voor de tijdelijke opvang van water. Het gaat hier om de in de provinciale verordening opgenomen aanduidingen 'Regionale waterbering' (artikel 3.35 IOV) en 'Reservering waterbering' (artikel 3.36 IOV). De onderliggende bestemmingen zijn ondergeschikt aan deze dubbelbestemming.

De regels zijn gericht op het beperken van functies en activiteiten die ten koste kunnen gaan van het waterbergend vermogen van het gebied. Binnen regionale waterberging gelden meer beperkingen dan in de reserveringsgebieden waterberging, omdat deze gebieden concreet nodig zijn om wateroverlast tegen te gaan. Binnen reservering waterberging is een afweging mogelijk. Daarom geldt dat betrokkenheid van de waterschappen, als primair verantwoordelijk bestuursorgaan voor de inrichting van de waterbergingsgebieden, nodig is.

Hoofdstuk 3 - Algemene regels (Artikel 13 tot en met 17)

Onder de Algemene regels zijn opgenomen de Anti-dubbeltelregel , de Algemene aanduidingsregels, de Algemene gebruiksregels en de  Algemene afwijkingsregels. Daarnaast zijn in de regels opgenomen voor waterberging.

Onder Algemene aanduidingsregels zijn onder andere een aantal aanduidingsregels opgenomen die voortkomen uit de provinciale verordening, zoals:

Overige zone - attentiezone waterhuishouding

Deze attentiezone strekt tot bescherming van de waterhuishouding en sluit functies en activiteiten uit die een negatief effect hebben op de hydrologische instandhoudingsdoelen van het hierbinnen gelegen Natuur Netwerk Brabant. Dit overeenkomstig de geldende provinciale verordening (artikel 3.26 IOV). Doel van de attentiezone is om ontwikkelingen die een negatieve invloed hebben op de binnen de attentiezone gelegen natte natuurparels tegen te gaan. Stromingen in het grondwatersysteem kunnen veranderen door verandering van bodemopbouw of het doorboren van lagen (bij grondverzet of diepploegen). Voor activiteiten die een negatief effect op de (grond)waterstand in een natte natuurparel kunnen hebben, is een vergunning nodig. Bij het toelaten van functies die een negatief effect kunnen hebben op de waterhuishouding, geldt dat overleg met het waterschap nodig is.

Overige zone - behoud en herstel watersystemen

Het werkingsgebied 'Behoud en herstel watersystemen' is gebaseerd op het Provinciaal milieu- en waterplan en gebaseerd op: waterlopen met de functie waternatuur, (natte) ecologische verbindingszones en gebieden die in de reconstructie- en gebiedsplannen zijn aangeduid als 'ruimte voor beek- en kreekherstel'. In deze gebieden is het beleid vanuit een regionaal belang gericht op behoud, verbetering en herstel van het natuurlijke watersysteem. Het werkingsgebied behoud en herstel van watersystemen overlapt voor een deel met het Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszone en de groenblauwe mantel. Binnen behoud en herstel van watersystemen zijn dan aanvullend, specifieke regels gesteld ter bescherming van het belang, zoals het ophogen van gronden.

Overige zone - in Omgevingsverordening te verwijderen NNB

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - in Omgevingsverordening te verwijderen NNB' is de in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant te verwijderen Natuur Netwerk Brabant aangeduid.

Wetgevingszone - omgevingsvergunning aardkundig waardevol gebied

De bescherming van aardkundige waarden is belangrijk omdat deze onvervangbaar zijn. De waardevolle aardkundige gebieden zijn opgenomen in de provinciale verordening (3.28 IOV). Aantasting en bodemverstorende werkzaamheden moet voorkomen worden.

Wetgevingszone - omgevingsvergunning cultuurhistorie

De bescherming van cultuurhistorisch waardevol gebied is belangrijk omdat deze onvervangbaar zijn. In de provinciale verordening zijn daarom de cultuurhistorische vlakken in de cultuurhistorische landschappen opgenomen (3.29 IOV), zoals aangegeven op de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Doel van de bescherming is dat de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden blijven behouden. Hiervoor is voorzien in een beschermende regeling zoals een vergunningstelsel.

In de Algemene afwijkingsregels is aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om afwijking te verlenen van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Dit betreft onder meer geringe afwijkingen van maatvoeringen en percentages. Hierin zijn voor het buitengebied uitzonderingen en maxima opgenomen, gezien anders strijdigheid kan ontstaan met de provinciale regeling

Ook is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor waterberging:

Voorwaardelijke verplichting waterberging

Een voorwaardelijke verplichting is opgenomen voor de aanleg van waterberging bij de bouw van bouwwerken. Op grond van deze verplichting mag er alleen gebouwd worden als er voldoende waterberging is aangelegd, eventueel in combinatie met andere maatregelen die bijdragen aan het klimaatbestendig maken van de stad. Deze verplichting is ontleend aan paragraaf 5.5 en de beleidsregel “Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen” in bijlage 5 van het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven 2019-2022 (verder: GRP). Bij bouwwerken met een oppervlakte van 150 m² of meer moet in principe een waterberging aangelegd worden tot 75 mm per m² oppervlakte van het bouwwerk. Voor bouwwerken met een oppervlakte tussen 50 m² en 150 m² geldt een lagere bergingseis: daar moet in principe worden voorzien in een waterberging tot 25 mm per vierkante meter bouwoppervlakte. In groenarme gebieden geldt een hogere eis, omdat daar een grotere opgave ligt.

Een deel van de vereiste waterberging kan worden gecompenseerd met andere maatregelen die in lijn zijn met het beleid voor klimaatadaptatie, dat is beschreven in de beleidsregel Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld het aanplanten van nieuwe bomen (die zorgen voor vasthouden van regenwater en beschaduwing) of het aanleggen van gevelgroen. De exacte omvang van de benodigde waterberging en de omvang van andere maatregelen is sterk afhankelijk van de kenmerken van het bouwplan en de locatie. De wijze waarop de benodigde maatregelen moeten worden bepaald, is uitgewerkt in de genoemde beleidsregel.

De gemeente heeft een rekentool beschikbaar gesteld waarmee initiatiefnemers eenvoudig kunnen nagaan wat de omvang van de maatregelen moet zijn, op basis van een aantal gegevens van hun initiatief en de locatie. Deze rekentool is te raadplegen op https://rekentool.eindhovenduurzaam.nl. De rekentool is dynamisch van aard, dat wil zeggen dat deze kan worden aangepast.

Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels (Artikel 18 en 19)

In hoofdstuk 4, Overgangs- en slotregels, zijn het Overgangsrecht en Slotregel opgenomen.

Hoofdstuk 7 Financiële aspecten     

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten, die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling(en) mogelijk te maken, te verhalen op de initiatiefnemer/ontwikkelaar. Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.

Voor de realisatie van de snelfietsroute is een sluitende begroting opgesteld. Alle kosten worden gedekt door bijdragen van gemeente Eindhoven samen met de provincie Noord-Brabant, de gemeente Nuenen c.a., de gemeente Helmond, de gemeente Geldrop-Mierlo en Beheermaatschappij Gulbergen BV. Deze partijen hebben een bestuursovereenkomst afgesloten en zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de aanleg van de fietsverbinding Eindhoven-Helmond. Het deel van het fietspad waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft wordt gefinancierd door gemeente Eindhoven, gemeente Nuenen, provincie Noord-Brabant en een subsidiebijdrage vanuit ZOSlimbereikbaar (regio).

Het project is daarmee dan ook economisch uitvoerbaar.

Verwerving

Voor de realisatie van het nieuwe fietspad en waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan, is het noodzakelijk een aantal percelen of delen daarvan aan te kopen. Het betreft de percelen zoals weergegeven in onderstaande afbeelding.

verplicht

Figuur 7.1: Totaaloverzicht te verwerven percelen

De per gemeente te verwerven percelen zijn weergegeven in onderstaande afbeeldingen. In deze afbeeldingen zijn ook de perceelnummers vermeld.

 verplicht

Figuur 7.2: Te verwerven percelen in de gemeente Eindhoven (West)

verplicht

Figuur 7.3: Te verwerven percelen in de gemeente Nuenen (Oost)

Als minnelijke verwerving van deze grond niet leidt tot het gewenste resultaat zal het instrument van onteigening worden ingezet. De overige gronden, die nodig zijn voor de ontwikkeling die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt, zijn eigendom van de gemeenten Eindhoven.

Hoofdstuk 8 Procedure en maatschappelijke uitvoerbaarheid     

8.1 Bekendmaking ex artikel 1.3.1. Bro     

De gemeente heeft de voorbereiding van dit bestemmingsplan conform artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bekend gemaakt.

8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro     

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Gezien de aard en omvang van het planvoornemen alsmede het feit dat er met het plan geen Rijksbelangen in het geding zijn, heeft geen vooroverleg met het Rijk plaatsgevonden.

Met het waterschap De Dommel heeft vooroverleg plaatsgevonden. Tevens is de waterparagraaf en de bijbehorende watertoets beoordeeld door het waterschap. De resultaten hiervan zijn opgenomen in hoofdstuk 5.

Omdat de gemeente Eindhoven met dit bestemmingsplan gelijk optrekt met de gemeente Nuenen, is uiteraard intensief afgestemd.

Het concept van het ontwerp bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg aan de provincie voorgelegd. Met provincie Noord-Brabant is ambtelijk afgestemd dat er een financiële compensatie zal plaatsvinden vanwege de kleinschalige aantasting van het NNB.

8.3 Inspraak en samenspraak     

Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming.

Er is intensief overleg geweest met Prorail. Zij kunnen zich vinden in het bestemmingsplan.

De Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven heeft het plan bekeken. De Stichting kan zich vinden in het plan. Zij zal, omdat het hier geen wederopbouw betreft, verder geen inhoudelijke zienswijze uitbrengen. Ook Trefpunt Groen Eindhoven is jarenlang betrokken geweest bij de totstandkoming van dit bestemmingsplan en heeft aangegeven tevreden te zijn.

Het Voorlopig ontwerp is gedeeld met de omgeving via de projectwebsite Doorfietsroute Eindhoven-Helmond | Gemeente Eindhoven en in het kader van verwerving van omliggende gronden is er contact met diverse omwonenden. 

8.4 Zienswijzen     

Het ontwerpbestemmingsplan zal voor de duur van zes weken op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegd worden. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan kenbaar te maken.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

het bestemmingsplan Fietspad Eindhoven - Helmond met identificatienummer NL.IMRO.0772.80217-0202 van de gemeente Eindhoven.

1.2 Bestemmingsplan     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen bij de regels.

1.3 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Aardkundige waarden     

waarden en kenmerken van een gebied die vanwege geologische, geomorfologische, bodemkundige en (geo)hydrologische verschijnselen en processen en vanwege de natuurlijke ontstaansgeschiedenis van de bodem van belang zijn.

1.6 Archeologisch adviseur     

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

1.7 Archeologisch onderzoek     

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling dat voldoet aan de meest actuale versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

1.8 Archeologische verwachting     

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische waarden.

1.9 Archeologische waarde     

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in het gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.10 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.11 Beperkt kwetsbaar object (artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen)     

  1. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting en met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;
  2. bedrijfswoningen, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting;
  3. kantoorgebouwen, hotels en restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen en voor zover zij niet behoren tot een bevi- inrichting;
  4. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
  5. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen;
  6. objecten die met het onder a tot en met e genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin meestal aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
  7. objecten met hoge infrastructurele waarde, waaronder in ieder geval telefoon- en elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.

1.12 Bestaand     

  • bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het moment van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een onherroepelijke omgevingsvergunning;
  • bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.13 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.14 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen)     

Besluit van 27 mei 2004, Stb. 250, houdende regels inzake milieukwaliteitseisen op het gebied van de externe veiligheid zaosl deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.16 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.17 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak.

1.18 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.19 Bouwwerk     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.20 Cultuurhistorische waarden     

waarden en kenmerken van een gebied of daar aanwezige zaken, verband houdend met het bouwkundig erfgoed, het stedenbouwkundig erfgoed, de historische groenwaarden, het historisch-geografisch erfgoed en de bekende en verwachte archeologische waarden.

1.21 Diepploegen     

een kerende grondbewerking door middel van een ploeg, die dieper gaat dan de teeltlaag.

1.22 Ecologische verbindingszone     

groene schakels die natuurgebieden verbinden, die dienst doet als verspreidingsgebied of als migratieroute voor planten en dieren tussen natuurgebieden.

1.23 Extensief agrarisch grondgebruik     

die vormen agrarisch grondgebruik die het behoud en/of ontwikkeling van de aanwezige natuur- en landschapswaarden beogen en waarbij voor de grondbewerking slechts in geringe mate gebruik wordt gemaakt van agrarische middelen en de verbouw van (vollegronds)teeltproducten, in hoofdzaak gericht op de instandhouding en/of vergroting van de natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

1.24 Extensief recreatief medegebruik     

die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen en kanoën.

1.25 Gebouw     

bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.26 Gebruiken     

het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.

1.27 Gecombineerde opgave     

de jaarlijkse opgave die agrarische ondernemers doen aan het ministerie van Economische Zaken.

1.28 Geluidzoneringsplichtige inrichting     

een inrichting (bedrijf) waarvoor ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.

1.29 Gevaarlijke stoffen     

gevaarlijke stoffen zijn stoffen waarvan het gebruik, het transport of de opslag (overslag e.d.), risico's met zich meebrengt. Het kan gaan om explosiegevaar, brand, giftigheid of radioactiviteit.

1.30 GR (groepsrisico)     

een maat voor de kans, dat door een ramp bij een activiteit met gevaarlijke stoffen of met een vliegtuig, een (grote) groep mensen, die niet rechtstreeks bij de activiteit betrokken is, tegelijkertijd omkomt. Het GR kan toenemen door uitbreiding van risicovolle activiteiten enerzijds en door het verhogen van de personendichtheid anderzijds.

1.31 Grondwaterbeschermingsgebied     

gebied waarbinnen het grondwater, afhankelijk van de kwetsbaarheid van het gebied, een periode van 25 of 100 jaar nodig heeft om de pompputten voor waterwinning te bereiken.

1.32 Invloedsgebied     

gebied waarin, volgens de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. De grens van het invloedsgebied is gelijk aan de 1% letaliteitsgrens, bepaald bij weertype F 1.5, tenzij in de bij het Revi behorende uitvoeringsregeling voor een specifieke stof of activiteit een ander invloedsgebied is gedefinieerd.

1.33 Kernrandzone     

overgangsgebied van bestaand stedelijk gebied naar het buitengebied, met daarin relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar en met een toenemende menging van functies.

1.34 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij in overwegende mate de woonfunctie wordt behouden en een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Hieronder valt in ieder geval niet prostitutie.

1.35 Kleinschalig kamperen     

een kampeerfunctie, uitsluitend als nevenfunctie bij een agrarisch bedrijf, waarbij het aantal toegestane kampeermiddelen is beperkt tot het in de regels genoemde maximum.

1.36 Kunstobject     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.

1.37 Kwetsbaar object     

  1. woningen, niet zijnde:
    1. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting en met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;
    2. bedrijfswoningen;
  2. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, waartoe in ieder geval behoren:
    1. (psychiatrische) ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    2. scholen;
    3. sociale werkplaatsen, of;
    4. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  3. gebouwen waarin meestal grote aantallen personen (> 50 pers.) gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
    1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting of;
    2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting, en winkels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd en voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting;
  4. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting.

1.38 Landschappelijke inpassing     

het inpassen van een gebouw of gebruik van grond in het landschap, waarbij afstemming plaatsvindt op de ter plaatse voorkomende landschappelijke en cultuurhistorische waarden en kenmerken, door middel van de architectuur van het gebouw en/of de aanplant van gebiedseigen beplanting.

1.39 Landschappelijke waarden     

het geheel van waarden in verband met bijzondere waarneembare landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, archeologische, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden die wordt bepaald door de onderliggende samenhang en beïnvloeding van levende en niet levende (abiotische) natuur.

1.40 Landschapselement     

ecologische en/of landschappelijke waardevolle elementen die (mede) bepalend zijn voor het landschap zoals bosjes, houtwallen, kruidenlagen, poelen en moerasjes.

1.41 Natuurwaarde     

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.42 Nutsvoorzieningen     

voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen/ installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vui;- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.43 Peil     

0.30 m' boven de kruin van de weg.

1.44 Plasbrandaandachtsgebied     

het gebied tot 30 meter van de weg of spoor waarin, bij de realisering van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand.

1.45 PR (plaatsgebonden risico)     

risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel is betrokken.

1.46 Regeling provinciale risicokaart     

Regeling van de minister van Binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties van 20 april 2007, Stctr. 2007, nr 75.

1.47 Regionaal waterbergingsgebied     

gebied dat noodzakelijk is om wateroverlast uit regionale watersystemen tegen te gaan.

1.48 Registratiebesluit externe veiligheid     

Besluit van 28 november 2006 (Stbld. 2006, 656), houdende regels met betrekking tot de registratie van gegevens externe veiligheid inrichtingen, transportroutes en buisleidingen (Registratiebesluit externe veiligheid)

1.49 Rijstrook     

gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.

1.50 Voorkeursgrenswaarde     

de toelaatbare waarde voor geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit grenswaarden.

1.51 Water     

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.

1.52 Waterberging     

voorziening voor het tijdelijk vasthouden van regenwater dat afstroomt vanaf de oppervlakte van een bouwwerk.

1.53 Waterhuishoudkundige voorzieningen     

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).

1.54 Waterwingebied     

gebied waar waterwinning plaatsvindt ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening door onttrekking van grondwater.

1.55 Wet geluidhinder     

Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van dit bestemmingsplan.

1.56 Wet milieubeheer     

Wet van 13 juni 1979, Stb. 442, houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.57 Wijzigen van de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen     

het feitelijk wijzigen van de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen, waarbij geen sprake is van omgevingsvergunningplichtige bouwactiviteiten als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.58 Woning     

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, dan wel voor de huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren. Een woonwagen wordt niet tot een woning gerekend.

1.59 Zorgvuldige dialoog     

het voeren van overleg met de directe omgeving waarbij:

  1. initiatiefnemer alle eigenaren en huurders binnen een straal van 500 meter vanaf de locatie waar de ontwikkeling is beoogd benadert om aan een vorm van overleg deel te nemen
  2. de initiatiefnemer de ontwikkeling aan de deelnemers aan het overleg toelicht
  3. de overlegdeelnemers gelegenheid wordt geboden op de ontwikkeling te reageren
  4. tijdens het overleg de initiatiefnemer onder opgaaf van redenen aan de deelnemers meedeelt met welke opmerkingen in het ontwikkelingsplan al dan niet rekening kan of zal worden gehouden
  5. de deelnemers de gelegenheid wordt geboden om hun tevredenheid kenbaar te maken over de wijze waarop met de door hen gemaakte opmerkingen in het plan rekening is gehouden
  6. van het gevoerde overleg door initiatiefnemer een schriftelijk verslag wordt opgesteld dat vervolgens aan de deelnemers wordt toegestuurd
  7. deelnemers de gelegenheid wordt geboden om binnen 3 weken na de dag van verzending van het verslag hun reactie daarop aan initiatiefnemer schriftelijk kenbaar te maken
  8. het verslag en de verkregen reacties van de deelnemers door initiatiefnemer gelijktijdig met het indienen van de aanvraag om omgevingsvergunning worden ingediend.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Bebouwingspercentage     

een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

2.2 Dakhelling     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 Goothoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Met dien verstande dat de goothoogte van een woonwagen/ woonwagenwoning wordt gemeten vanaf aansluitend terrein.

2.4 Inhoud van een bouwwerk     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 Bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. Met dien verstande dat de bouwhoogte van een woonwagen/woonwagenwoning wordt gemeten vanaf het aansluitend terrein.

2.6 Oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 Ondergeschikte bouwdelen     

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, reclameaanduidingen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 1 meter bedraagt.

2.8 Ondergrondse (verticale) bouwdiepte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Natuur - 1     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Natuur - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het behoud, herstel en duurzame ontwikkeling van biotopen van flora en fauna, aardkundige waarden, natuurwaarden en landschappelijke waarden;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. extensief agrarisch grondgebruik;
  4. extensief recreatief medegebruik;
  5. instandhouding van (onverharde) wegen, voet- en fietspaden;

met daarbij behorende:

  1. voorzieningen, zoals informatieborden, banken, picknicktafels en prullenbakken.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Gebouwen     

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  1. het oprichten van perceelafscheidingen is niet toegestaan, met uitzondering van open afrasteringen met een hoogte van maximaal 1 m;
  2. voor informatie- en entreevoorzieningen geldt een maximum bouwhoogte van 3 m;
  3. voor overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, niet zijnde zend-, ontvang- en/of sirenemasten, geldt een maximum bouwhoogte van 2 m.
  4. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a tot en met c, gelden die maten als maxima.

3.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde lid Bouwwerken, geen gebouwen zijnde onder a tot en met c en een bouwhoogte van 4 m toestaan, mits dit noodzakelijk is voor het natuurbeheer.

3.4 Specifieke gebruiksregels     

3.4.1 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 3.1, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover dit plaatsvindt in het kader van het op de bestemming gerichte gebruik;
  2. het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- en verwerken van producten, behoudens voor zover dit plaatsvindt in het kader van het op de bestemming gerichte gebruik;
  3. handel en dienstverlening zonder dat direct verband houdt met de bestemming;
  4. het uitoefenen van lawaaisporten en -hobby's, zoals racen/crossen met en beproeven van motoren en motorvoertuigen en het vliegen met modelvliegtuigen en drones uitgerust met verbrandings- en elektromotoren;
  5. verblijfsrecreatie, waarbij gebruik gemaakt wordt van kampeermiddelen, met uitzondering van kamperen in scoutingverband.
  6. het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor het plaatsen van teeltondersteunende voorzieningen of zend- zend-, ontvang- en/of sirenemasten.

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

3.5.1 Vergunningsvereisten     

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het dieper dan 0,3 m afgraven, woelen, ploegen en verlagen van gronden;
  2. het egaliseren, ophogen en/of anderszins wijzigen van de bodemstructuur;
  3. het wijzigen van de perceelsindeling zoals die door sloten, greppels en beplantingselementen is aangegeven
  4. het aanleggen of verharden van paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een totale oppervlakte van meer dan 100 m2;
  5. het graven, verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten, greppels en poelen;
  6. het dempen van waterlopen, sloten, greppels en poelen;
  7. het planten van houtgewas, het vellen, rooien of verminken van houtopstand;
  8. het (onder)bemalen, het onttrekken van grondwater door het slaan van putten en het aanbrengen van drainage;
  9. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen en het aanleggen van kaden en aanlegplaatsen;
  10. het aanbrengen van (infrastructurele) leidingen, zoals ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatieleidingen en het plaatsen/uitbreiden van de daarbij behorende installaties en apparatuur.

3.5.2 Uitzonderingen     

Het in lid 3.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  1. waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend.
  2. welke ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan legaal in uitvoering waren;
  3. waarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet, welke is verleend en van kracht is;
  4. welke betreffen het normale onderhoud en beheer;
  5. het aanbrengen van ondergrondse (infrastructurele) transport-, energie- en/of telecommunicatieleidingen, binnen het profiel van bestaande paden en wegen.

3.5.3 Toelaatbaarheid     

De in lid 3.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als voldaan wordt aan de criteria:

  1. de werken of werkzaamheden zijn noodzakelijk in verband met natuurontwikkeling, natuur- en landschapsbeheer of extensief recreatief medegebruik en
  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige waarden en kenmerken zoals beschreven in lid 3.1.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Verkeer - Verblijfsgebied´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woonstraten en wegen;
  2. pleinen;
  3. voet- en fietspaden;
  4. onderdoorgangen;
  5. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  6. groenvoorzieningen;
  7. speelvoorzieningen;
  8. kunstobjecten;
  9. nutsvoorzieningen;
  10. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
  11. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouw zijnde.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie     

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte is 3 m;
  2. de maximum oppervlakte is 15 m2.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, gelden de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte van lichtmasten is 10 m;
  2. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde is 4 m.

Artikel 5 Leiding - Hoogspanning bovengronds     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Leiding - Hoogspanning bovengronds´ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. bovengrondse hoogspanningsleiding;

met daarbij behorende:

  1. belemmeringenstrook;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

5.2 Bouwregels     

Op of in deze dubbelbestemming begrepen gronden zijn uitsluitend toegestaan bouwwerken ten dienste van de leidingen. De maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 5 m en van hoogspanningsmasten 40 m. Voor zover de bestaande situatie hoger is, dan gelden die maten als maximale bouwhoogte.

5.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding, afwijken van:

  1. het bepaalde in lid 5.2 en toestaan dat bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende basisbestemming(en) worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder. Bij het bouwen zijn de regels van de betreffende (basis)bestemming(en) van toepassing.
  2. het bepaalde in lid 5.2 en toestaan dat de bouwhoogte van hoogspanningsmasten maximaal 57,5 m is.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

5.4.1 Vergunningsvereiste     

Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning bovengronds' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden ) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen en/of rooien van hoogopgaande beplanting of bomen;
  2. het plaatsen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur hoger dan 2,5 m;
  3. het opslaan van materialen of stoffen, die onder bepaalde omstandigheden gevaar van brand of explosie kunnen opleveren;
  4. het ophogen en egaliseren, verlagen van de bodem of afgraven of anderszins wijzigen van maaiveld of weghoogte.
  5. het slopen van bovengrondse constructies, installaties, opstallen of apparatuur.

5.4.2 Uitzonderingen     

Het in lid 5.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  1. waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
  2. welke ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan reeds legaal in uitvoering waren;
  3. welke betreffen het normale onderhoud van leidingen.

5.4.3 Toelaatbaarheid     

De in lid 5.4.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend, als door de genoemde werken en werkzaamheden geen veiligheidsrisico's ontstaan en de betreffende leiding niet wordt aangetast; dienaangaande vragen burgemeester en wethouders advies van de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 6 Leiding - Leidingstrook     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Leiding - Leidingstrook' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van leidingen met een strook van 7,5 meter ter weerszijden van de aangeduide leiding.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

6.2 Bouwregels     

Binnen deze dubbelbestemming 'Leiding - Leidingstrook' mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van deze dubbelbestemming worden gebouwd. Voor de gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt dat de maximum hoogte niet meer dan 5 meter mag bedragen. De vloeroppervlakte van gebouwen is maximaal 20 m2.

6.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 6.2 en toestaan dat de in de basis bestemming genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen worden gebouwd, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding en vooraf advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder/directeur van het energiebedrijf.

6.4 Specifieke gebruiksregels     

Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.

6.5 Afwijken van de gebruiksregels     

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 6.4 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 6.4 en toestaan dat de gronden gebruikt worden conform de basisbestemming, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding en vooraf advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder/directeur van het energiebedrijf.

6.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

6.6.1 Vergunningsvereiste     

Het is verboden op de tot 'Leiding - Leidingstrook' bestemde grond, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden), de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de energievoorziening in gevaar kunnen brengen:

Voor zover het bovengrondse leidingen betreft:

  1. het aanbrengen van hoogopgaande beplanting of bomen;
  2. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur hoger dan 2,5 meter;
  3. het opslaan van materialen of stoffen, die onder bepaalde omstandigheden gevaar van brand of explosie kunnen opleveren;
  4. het ophogen en egaliseren, bodemverlaging of afgraven of anderszins wijzigen in maaiveld- en weghoogte;

Voor zover het ondergrondse leidingen betreft:

  1. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
  3. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen;
  4. het aanbrengen van diepgewortelde beplanting en of bomen;
  5. het vellen of rooien van houtgewas.

6.6.2 Uitzonderingen     

Het onder lid 6.6.1 vervatte verbod geldt niet voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden:

  1. welke betreffen het normale onderhoud en beheer van de leiding;
  2. die op het tijdstip waarop het bestemmingsplan rechtskracht verkrijgt in uitvoering zijn.

6.6.3 Toelaatbaarheid     

De werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 6.6.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de leidingen en/of energievoorziening ontstaat of kan ontstaan. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld onder 6.6.1 wordt het advies ingewonnen van de leiding beheerder/ directeur van het energiebedrijf.

Artikel 7 Waarde - Archeologie - 5     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie - 5' (gebied met hoge archeologische verwachting) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

7.2 Bouwregels     

7.2.1 Bouwverbod     

Op de voor 'Waarde - Archeologie - 5' aangewezen gronden is het niet toegestaan om te bouwen, met uitzondering van:

  1. het bebouwen van gronden waarbij minder dan 250 m2 van de grond wordt geroerd;
  2. het bebouwen van gronden waarbij werkzaamheden plaatsvinden tot een maximum diepte van 0,3 m onder maaiveld.

7.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om af te wijken van het bepaalde in lid 7.2.1 voor het bouwen van gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mits:

  1. dit in overeenstemming is met de andere ter plaatse geldende bestemming(en) en
  2. met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat met oprichting van het bouwwwerk geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de archeologische waarden. Als het bouwen van het bouwwerk waarvoor ontheffing wordt gevraagd kan leiden tot onevenredige verstoring van archeologische waarden, dan worden aan ontheffing de volgende regels verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, en/of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen.
    3. de verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

7.4.1 Vergunningsvereiste     

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden dieper dan 0,3 m onder maaiveld uit te voeren:

  1. het uitvoeren van grondwerkzaamheden waartoe ook wordt gerekend het aanleggen van drainage, diepwoelen, mengen van grond, diepploegen en ontginnen;
  2. het verlagen of afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  3. het graven, verbreden, verdiepen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  5. het rooien en vellen van diepwortelende beplantingen en bomen waarbij de stobben worden verwijderd;
  6. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
  7. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;
  8. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en daarmee verband houdende constructies;
  9. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
  10. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt;
  11. het aanbrengen van (half)verhardingen.

7.4.2 Uitzonderingen     

Het in lid 7.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die:

  1. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel behoren tot het normale onderhoud;
  2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  3. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

7.4.3 Toelaatbaarheid     
  1. De in lid 7.4.1 genoemde werken, geen gebouw zijnde, en werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar als door die werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, dan wel door de aarvan hetzij direcht, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen geen onevenredige aantasting van de archeologische waarden ontstaat of kan ontstaan;
  2. indien het niet mogelijk is om de middels archeologisch vooronderzoek vastgestelde aanwezige archeologische waarden geheel of gedeeltelijk ter plekke te behouden, wordt aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden dat voorafgaand aan het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden een archeologische opgraving zal plaatsvinden;
  3. alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend wordt advies ingewonnen bij de gemeentelijk adviseur archeologie.

Artikel 8 Waarde - Archeologie - 6     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie - 6' (gebied met middelhoge archeologische verwachting) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden (verwacht) voorkomende archeologische waarden.

8.2 Bouwregels     

8.2.1 Bouwverbod     

Op de voor 'Waarde - Archeologie - 6' aangewezen gronden is het niet toegestaan om te bouwen, met uitzondering van:

  1. het bebouwen van gronden waarbij minder dan 2.500 m2 van de grond wordt geroerd;
  2. het bebouwen van gronden waarbij werkzaamheden plaatsvinden tot een maximum diepte van 0,3 m onder maaiveld.

8.3 Afwijken van de bouwregels     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2.1 voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, mits:

  1. dit in overeenstemming is met de ter plaatse geldende andere bestemming en
  2. archeologisch advies is ingewonnen bij de gemeentelijk archeologisch adviseur en/of op grond van een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat met het bouwen van het bouwwerk geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de archeologische waarden; als uit archeologisch onderzoek blijkt dat het bouwen van het bouwwerk kan leiden tot onevenredige verstoring van archeologische waarden, dan worden aan de omgevingsvergunning de volgende regels verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen en/of
    3. de verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

8.4.1 Vergunningsvereiste     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden over een oppervlakte van 100 m2 of meer en dieper dan 0,3 m onder maaiveld uit te voeren:

  1. het uitvoeren van grondwerkzaamheden waartoe ook wordt gerekend het aanleggen van drainage, diepwoelen, mengen van grond, diepploegen en ontginnen;
  2. het verlagen of afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  3. het graven, verbreden, verdiepen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  5. het rooien en vellen van diepwortelende beplantingen en bomen waarbij de stobben worden verwijderd;
  6. het omzetten van gras- of akkerland teneinde die grond geschikt te maken voor boom- of graszodenteelt en waarbij grond wordt afgevoerd;
  7. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  8. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
  9. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze voorwerpen in de grond drijven;
  10. het aanbrengen van (half)verhardingen;
  11. het slopen van ondergrondse delen van bouwwerken en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt.

8.4.2 Uitzonderingen     

Het in lid 8.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  1. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel behoren tot het normale onderhoud;
  2. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van het inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  3. waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend.

8.4.3 Toelaatbaarheid     
  1. De in lid 8.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als door die werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de (verwacht) archeologische waarden ontstaat of kan ontstaan;
  2. indien het niet mogelijk is om de middels archeologisch vooronderzoek vastgestelde aanwezige archeologische waarden geheel of gedeeltelijk ter plekke te behouden, wordt aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden dat voorafgaand aan het uitvoeren van de werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden een archeologische opgraving of een archeologische begeleiding dient plaats te vinden;
  3. alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend wordt advies ingewonnen bij de gemeentelijke archeologisch adviseur.

Artikel 9 Waarde - Archeologie - 7     

9.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie - 7' (gebied met lage archeologische verwachting) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden (verwacht) voorkomende archeologische waarden.

9.2 Bouwregels     

9.2.1 Bouwverbod     

Op de voor 'Waarde - Archeologie - 7' aangewezen gronden is het niet toegestaan om te bouwen, met uitzondering van:

  1. het bebouwen van gronden waarbij minder dan 25.000 m2 van de grond wordt geroerd;
  2. het bebouwen van gronden waarbij werkzaamheden plaatsvinden tot een maximum diepte van 0,3 m onder maaiveld.

9.3 Afwijken van de bouwregels     

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2.1 voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijnde, mits:

  1. dit in overeenstemming is met de ter plaatse geldende andere bestemming(en) en
  2. archeologisch advies is ingewonnen bij de gemeentelijk archeologisch adviseur en/of met een archeologisch onderzoek is aangetoond dat met het bouwen van het bouwwerk waarvoor afwijking wordt gevraagd geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de archeologische waarden. Als het bouwen van het bouwwerk waarvoor afwijking wordt gevraagd kan leiden tot onevenredige verstoring van archeologische waarden, dan worden aan de omgevingsvergunning de volgende regels verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen en/of
    3. de verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

9.4.1 Vergunningsvereiste     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden over een oppervlakte van 2500 m2 of meer en dieper dan 0,3 m onder maaiveld uit te voeren:

  1. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe ook wordt gerekend het aanleggen van drainage, diepwoelen, mengen van grond, diepploegen en ontginnen;
  2. het verlagen of afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  3. het graven, verbreden, verdiepen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  5. het rooien en vellen van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  6. het omzetten van gras- of akkerland teneinde die grond geschikt te maken voor boom- of graszodenteelt en waarbij grond wordt afgevoerd;
  7. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;
  8. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  9. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
  10. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt;
  11. het aanbrengen van (half)verhardingen.

9.4.2 Uitzonderingen     

Het in lid 9.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die:

  1. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel behoren tot het normale onderhoud;
  2. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van het inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  3. waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend.

9.4.3 Toelaatbaarheid     
  1. De in lid 9.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als door die werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de (verwachte) archeologische waarden ontstaat of kan ontstaan;
  2. indien het niet mogelijk is om de middels archeologisch vooronderzoek vastgestelde aanwezige archeologische waarden geheel of gedeeltelijk ter plekke te behouden, wordt aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden dat voorafgaand aan het uitvoeren van de werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden een archeologische opgraving of een archeologische begeleiding dient plaats te vinden;
  3. alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend wordt advies ingewonnen bij de gemeentelijke archeologisch adviseur.

Artikel 10 Waarde - Cultuurhistorie - 2     

10.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en het bevorderen van de cultuurhistorisch waarden en kenmerken van het aangewezen gebied en/of de aanwezige cultuurhistorische waardevolle en kenmerkende (landschaps)elementen.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

10.2 Bouwregels     

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. het bouwen van het bouwwerk is toegestaan krachtens de onderliggende andere bestemming(en), met dien verstande dat:
    1. advies is ingewonnen bij de gemeentelijk cultuurhistorisch adviseur en/of commissie ruimtelijke kwaliteit, waaruit blijkt dat met het bouwen van bouwwerken geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de aanwezige cultuurhistorische waarden en kenmerkende elementen;
    2. als blijkt dat het bouwen van het bouwwerk leidt tot een onevenredige verstoring van de cultuurhistorische waarden en kenmerken kan aan de omgevingsvergunning de verplichting worden verbonden tot het treffen van maatregelen waardoor cultuurhistorisch waarden en kenmerkende elementen kunnen worden behouden.

10.3 Nadere eisen     

Burgemeester er wethouders kunnen met het oog op het belang van het behoud van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden en kenmerken nadere eisen stellen aan het materiaalgebruik voor de bouwwerken, alsmede aan de situering ervan.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

10.4.1 Vergunningsvereiste     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden) op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - 2' de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen van (half)verhardingen, het verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  2. het wijzigen van de perceelindeling zoals die door sloten, greppels, reliëfverschillen en beplantingselementen is aangegeven;
  3. het diepwoelen of diepploegen;
  4. het aanleggen, verharden of opheffen van wegen of paden;
  5. het graven, verbreden, verdiepen of dempen van waterlopen rivieren, beken, stromen, kanalen, grachten, sloten en greppels;
  6. het verwijderen van houtgewas, perceelrandbegroeiing of opgaande beplanting;
  7. het aanbrengen van beplanting anders dan het herplanten van gerooide/gevelde houtopstanden.

10.4.2 Uitzonderingen     

Het verbod als bedoeld in lid 10.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  1. die het normale beheer en onderhoud betreffen;
  2. die reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en mits niet strijdig waren met het hieraan voorafgaande bestemmingsplan;
  3. waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend.

10.4.3 Toelaatbaarheid     

De in lid 10.4.1 genoemde werken en werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarden en kenmerken als bedoeld in lid 10.1 tot gevolg hebben. Ter beoordeling of daarvan sprake is:

  1. wordt advies ingewonnen bij de gemeentelijk cultuurhistorisch adviseur en/of op grond van een cultuurhistorisch onderzoek is vastgesteld dat met het uitvoeren van het werk, geen gebouw zijnde, en de de werkzaamheden geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden en kenmerkende elementen;
  2. als blijkt dat het uitvoeren van het werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden leidt tot een onevenredige verstoring van de cultuurhistorische waarden en kenmerken kan aan de omgevingsvergunning de verplichting worden verbonden tot het treffen van maatregelen waardoor cultuurhistorisch waarden en kenmerken van het gebied en cultuurhistorische waardevolle en kenmerken (landschaps)elementen kunnen worden behouden.

Artikel 11 Waterstaat - Water     

11.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waterstaat - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. alle oppervlaktewateren, zoals kanalen, rivieren, beken en andere waterlopen, alsmede sloten, greppels, (infiltratie)vijvers ook als deze incidenteel of structureel droogvallen;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. zandvang;
  4. recreatief vaarwater;

met de daarbij behorende:

  1. andere voorzieningen voor de waterhuishouding;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals oeverbeschoeiingen, kaden, keermuren, aanlegsteigers, bruggen en sluizen.

11.2 Bouwregels     

11.2.1 Toegestane bebouwing     

Op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de dubbelbestemming, alsmede ten dienste van de onderliggende bestemming(en).

11.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de dubbelbestemming geldt een maximum bouwhoogte van 3 m.

11.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2.2 met inachtneming van de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte van bruggen is 6 m;
  2. de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen;
  3. er geen onevenredige inbreuk wordt toegebracht aan het gebruik van de belendende percelen.

11.4 Specifieke gebruiksregels     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 11.1 wordt in ieder geval gerekend :

  1. het aanleggen van woonschepen;
  2. het opslaan, storten of bergen van voorwerpen, stoffen, materialen of chemicaliën en soortgelijke producten, behoudens voor zover zulks nodig is voor het op de bestemming gerichte gebruik.

11.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

11.5.1 Verbod     

Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden), op of in de gronden met de bestemming 'Waterstaat - Water' de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  2. het planten, rooien of kappen van de bomen en gewassen;
  3. het aanleggen van verhardingen;
  4. het aanleggen van boven- en ondergrondse leidingen.

11.5.2 Uitzonderingen     

Het in lid 11.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond;
  3. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  4. waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend.

11.5.3 Toelaatbaarheid     

De in lid 11.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend als door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de cultuurhistorische en/of landschappelijke waarden ontstaat of kan ontstaan.

11.5.4 Advies     

Burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden slechts nadat advies is ingewonnen bij de waterbeheerder met betrekking tot de vraag of door de ingreep het waterhuishoudkundig belang niet onevenredig wordt aangetast.

Artikel 12 Waterstaat - Waterbergingsgebied     

12.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van het waterbergend vermogen van het regionale waterbergingsgebied en reservering waterberingsgebied, met de daarbij behorende bouwwerken.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

12.2 Bouwregels     

12.2.1 Toegestane bebouwing     

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de waterberging.

12.2.2 Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximum bouwhoogte van 2 m.

12.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2.1 voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) mits het waterbergend vermogen van de gronden niet wordt aangetast. Alvorens burgemeester en wethouders beslissen op een daatoe strekende omgevingsvergunning winnen zij advies in van het waterschap.

12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

12.4.1 Verbod     

Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden), op of in de gronden met de bestemming 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ophogen van gronden;
  2. het aanbrengen van kaden of het wijzigen daarvan.

12.4.2 Uitzonderingen     

Het verbod als bedoeld in lid 12.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, welke:

  1. het normale beheer en onderhoud betreffen;
  2. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond;
  3. al legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  4. waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend.

12.4.3 Toelaatbaarheid     

De in lid 12.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend als door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het waterbergend vermogen van de gronden. Alvorens burgemeester en wethouders beslissen op een daartoe strekkende omgevingsvergunning wordt advies ingewonnen bij het waterschap.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 13 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 14 Algemene gebruiksregels     

14.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming     

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig die bestemming.

Artikel 15 Algemene aanduidingsregels     

15.1 Geluidzone - industrie     

Binnen de gebiedsaanduiding 'Geluidzone - industrie' zijn geen nieuwe geluidgevoellige functies en gebouwen toegestaan.

15.2 Overige zone - attentiezone waterhuishouding     

15.2.1 Attentiezone waterhuishouding     

Ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - attentiezone waterhuishouding' zijn de gronden mede bestemd voor de bescherming van de waterhuishouding en de hydrologische instandhoudingsdoelen van het hierbinnen gelegen Natuur Netwerk Brabant.

15.2.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     
  1. Verbod

Het is verboden om zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden) de volgende werken en werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  1. het verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 60 cm beneden maaiveld, voor zover geen vergunning is vereist in het kader van de Ontgrondingenwet;
  2. de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
  3. het verlagen van de grondwaterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
  4. het buiten een agrarisch bouwperceel aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 50 m2.

  1. Uitzonderingen

Het in lid 1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud en/of beheer betreffen;
  2. welke ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan legaal in uitvoering waren;
  3. waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend.

  1. Toelaatbaarheid

De in lid 1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de werken of werkzaamheden geen negatieve effecten hebben op de waterhuishouding. Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning wordt advies ingewonnen bij het waterschap.

15.3 Overige zone - behoud en herstel watersystemen     

15.3.1 Behoud en herstel watersystemen     

Ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - behoud en herstel watersystemen' zijn de gronden mede bestemd voor de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen.

15.3.2 Bouwregels     
  1. Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

  1. bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 3 m.

15.3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     
  1. Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden) op of in de gronden gronden met de aanduiding 'Overige zone - behoud en herstel watersystemen' de volgende andere werken en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten;
  2. het ophogen van gronden.

  1. Uitzonderingen

Het in lid vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normaal onderhoud betreffen;
  2. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer of gebuik van de grond;
  3. al legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  4. waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend.

  1. Toelaatbaarheid

De in lid 1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien door de werken en/of werkzaamheden de verwezenlijking of het behoud, beheer en herstel van watersystemen niet in onevenredige mate worden aangetast. Alvorens burgemeester en wethouders beslissen op een daartoe strekkende omgevingsvergunning wordt advies ingewonnen bij het waterschap.

15.4 Overige zone - in Omgevingsverordening te verwijderen NNB     

Ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - in Omgevingsverordening te verwijderen NNB' is de in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant te verwijderen Natuur Netwerk Brabant aangeduid.

15.5 Veiligheidszone - hoogspanningsverbinding     

Binnen de aanduiding 'Veiligheidszone - hoogspanningsverbinding' zijn geen nieuwe functies (zoals woningen, scholen, kinderopvangplaatsen en ziekenhuizen) toegestaan waar kinderen langdurig kunnen verblijven.

15.6 Veiligheidszone - invloedsgebied     

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone - invloedsgebied' zijn geen nieuwe gebouwen toegestaan die zijn bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van groepen verminderd zelfredzame personen. Daartoe behoren in ieder geval (psychiatrische) ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen, basisscholen, sociale werkplaatsen, of gebouwen of gedeelten daarvan bestemd voor dagopvang van minderjarigen. Het wijzigen van bestaande gebouwen voor het gebruik voor verminderd zelfredzame personen is eveneens niet toegestaan.

15.7 Veiligheidszone - plasbrand aandachtsgebied     

Binnen de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone - plasbrand aandachtsgebied' zijn geen nieuwe kwetsbare objecten toegestaan. Uitbreiding van bestaande kwetsbare objecten is ook niet toegestaan.

15.8 Wetgevingszone - omgevingsvergunning aardkundig waardevol gebied     

15.8.1 Omgevingsvergunning aardkundig waardevol gebied     

Binnen de aanduiding 'Wetgevingszone - omgevingsvergunning aardkundig waardevol gebied' zijn de gronden mede bestemd voor het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de aardkundige waarden.

15.8.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     
  1. Vergunningsvereiste

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en halfverhardingen;
  2. het afgraven, ophogen, of egaliseren van de bodem;
  3. het verwijderen van houtopstanden;
  4. het diepwoelen of - ploegen van de bodem;
  5. het aanbrengen van (infrastructurele) ondergrondse leidingen.

  1. Uitzonderingen

Het in lid 1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  1. welke plaatsvinden ter plaatse van de aanduiding bouwvlak;
  2. waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
  3. welke ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan legaal in uitvoering waren;
  4. waarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet, welke is verleend en van kracht is;
  5. welke betreffen het normale onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming.

  1. Toelaatbaarheid

De in lid 1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als geen onomkeerbare aantasting plaatsvindt van de aardkundige waarden.

15.9 Wetgevingszone - omgevingsvergunning cultuurhistorie     

15.9.1 Omgevingsvergunning cultuurhistorie     

Binnen de aanduiding 'Wetgevingszone - omgevingsvergunning cultuurhistorie' zijn de gronden mede bestemd voor het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden.

15.9.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     
  1. Vergunningsvereiste

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanleggen, verharden en het wijzigen van het profiel van wegen en paden, met een oppervlakte van meer dan 100 m2;
  2. het ophogen, afgraven, vergraven of egaliseren van de bodem;
  3. de aanplant van hoogopgaande begroeiing;
  4. verwijderen of kappen van hoogopgaande begroeiing;
  5. het graven, verbreden, verdiepen, dempen en verleggen van het tracé van waterpartijen of -lopen;
  6. het (andersinds) veranderen van de karakteristieke percelering.

  1. Uitzonderingen

Het in lid 1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  1. welke plaatsvinden ter plaatse van de aanduiding bouwvlak;
  2. waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
  3. welke ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan legaal in uitvoering waren;
  4. welke betreffen het normale onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming.

  1. Toelaatbaarheid

De in lid 1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als geen aantasting plaatsvindt van de aanwezige cultuurhistorische waarden. Dit betekent in elk geval dat het verkavelingspatroon niet onevenredig mag worden aangetast.

Artikel 16 Algemene afwijkingsregels     

16.1 Binnenplans afwijken     

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10 % van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 10 meter, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen 2 meter is;
  3. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 20 meter is.
  4. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' wordt overschreden met maximaal 40 centimeter ten behoeve van gevelisolatie om energie te besparen;
  5. de regels ten aanzien van de realisatie van gebouwen ten behoeve van het opwekken van duurzame energie en toestaan dat de maximum oppervlakte wordt vergroot tot maximaal 100 m2.

Artikel 17 Voorwaardelijke verplichting waterberging     

  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat wordt voorzien in een waterberging of andere maatregelen die bijdragen aan de klimaatbestendigheid.
  2. De inhoud van de waterberging en de omvang van de andere maatregelen worden vastgesteld met toepassing van de beleidsregel "Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen" behorende bij de bijlage uit het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven 2019-2022;
  3. Als de onder sub b. bedoelde (beleids)regeling wordt gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 18 Overgangsrecht     

18.1 Overgangsrecht bouwwerken     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

18.2 Afwijken     

het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 18.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 18.1 met maximaal 10%.

18.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken     

Lid 18.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

18.4 Overgangsrecht gebruik     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

18.5 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 18.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

18.6 Verboden gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in lid 18.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

18.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik     

Lid 18.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 19 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Fietspad Eindhoven - Helmond.