De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a agrarische grondexploitatie;
b de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
c bedrijfswoningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
d een parkeerterrein ten behoeve van de naastgelegen theetuin, ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’;
e afschermende beplanting ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen - afschermend groen’;
f tuinen, erven en verhardingen;
g groenvoorzieningen;
h water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
alsmede voor:
i het behoud en herstel van cultuurhistorische en historisch-stedenbouwkundige waarden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - cultuurhistorische waardevolle bebouwing’;
j het behoud en herstel van landschapselementen ter plaatse van de aanduiding ‘landschapswaarden’.
Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven.
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a Gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van het bouwvlak worden gebouwd.
De bouwgrens mag uitsluitend worden overschreden met een erker, balkon of luifel, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
1 De overschrijding mag niet meer bedragen dan 1,5 m.
2 Een erker mag uit maximaal 1 bouwlaag bestaan.
3 De breedte van de overschrijding mag in totaal niet meer dan de helft van de breedte van het hoofdgebouw bedragen.
4 De afstand tot de bestemmingsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m.
b De goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven.
c De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven.
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a Het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan één per bedrijf bedragen.
b De goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven.
c De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven.
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen geldt de volgende bepaling:
a De gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 50 m².
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
b Overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
c In afwijking van het bepaalde in lid a mogen silo’s, sleufsilo’s en mestbassins uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
d De hoogte van silo’s mag niet meer bedragen dan 8 m.
e De hoogte van mestbassins mag niet meer bedragen dan 8,5 m.
f De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.
g De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
h De gezamenlijke oppervlakte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 20 m2.
a Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bebouwing.
b De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld voor het behoud van en ter voorkoming van de aantasting van de cultuurhistorisch waardevolle panden en hun omgeving en ten behoeve van het behoud en herstel van de waardevolle elementen en structuren en de bestaande ruimtelijke karakteristiek.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 voor het toestaan van ondergeschikte detailhandel ten dienste van een agrarisch bedrijf. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:
a Het mag enkel gaan om detailhandel in streekgebonden producten en agrarisch gerelateerde producten.
b De verkoopvloeroppervlakte van de detailhandelsactiviteit mag niet meer dan 100 m2 bedragen;
c De inpandige vloeroppervlakte die in gebruik is voor nevenactiviteiten zoals genoemd in de artikelen 3.4.1, 3.4.2 en 3.4.4 mag in totaal niet meer dan 500 m2 bedragen;
d De activiteit mag uitsluitend plaatsvinden in de aanwezige gebouwen. Nieuwbouw ten behoeve van de detailhandelsfunctie is niet toegestaan.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 voor het toestaan van extensieve vormen van dag- en verblijfsrecreatie als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf, zoals een kinderboerderij, theehuis, ambachtelijke ijs- of kaasmakerij, verhuur van fietsen/huifkarren, organisatie van rondleidingen en exposities en bed & breakfastvoorzieningen, met dien verstande dat:
a de nevenactiviteit uitsluitend plaats mag vinden binnen het bouwvlak;
b de nevenactiviteit plaats dient te vinden naast en ter ondersteuning van de agrarische bedrijfsvoering;
c verblijfsrecreatieve activiteiten uitsluitend zijn toegestaan in de vorm van vakantieappartementen, kamerverhuur, bed & breakfast en dergelijke; kampeermiddelen en stacaravans zijn niet toegestaan;
d maneges niet zijn toegestaan;
e een bed & breakfast is toegestaan met een maximum van 10 (éénpersoons)bedden per agrarisch bedrijf;
f de vloeroppervlakte die wordt aangewend voor deze nevenactiviteit niet meer mag bedragen dan 500 m2, met dien verstande dat er maximaal 5 vakantieappartementen zijn toegestaan met een totale oppervlakte van maximaal 300 m2;
g ten behoeve van de nevenactiviteit ondergeschikte en ondersteunende horeca is toegestaan, zoals de verkoop van ijs, thee en dergelijke, met dien verstande dat de inpandige oppervlakte niet meer mag bedragen dan 30 m2 en de buitenpandige oppervlakte niet meer mag bedragen dan 70 m2;
h De inpandige vloeroppervlakte die in gebruik is voor nevenactiviteiten zoals genoemd in de artikelen 3.4.1, 3.4.2 en 3.4.4 mag in totaal niet meer dan 500 m2 bedragen;
i ten behoeve van de nevenactiviteit ondergeschikte, aan de nevenactiviteit gerelateerde detailhandel is toegestaan;
j de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
k op eigen terrein dient te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
l het gebruik niet mag leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
m het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig mag worden aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
n er sprake dient te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 voor het toestaan van een minicamping als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
a de nevenactiviteit uitsluitend plaats mag vinden binnen het bouwvlak;
b slechts kampeermiddelen zijn toegestaan met een niet-permanent karakter (tenten, tentwagens, kampeerauto's, campers en toercaravans), alsmede maximaal 5 trekkershutten per agrarisch bedrijf;
c de bebouwde oppervlakte van de trekkershutten maximaal 30 m2 mag bedragen, de goothoogte maximaal 2,2 m en de bouwhoogte maximaal 3,5 m;
d maximaal 25 kampeerplaatsen per minicamping zijn toegestaan;
e gebouwde voorzieningen ten behoeve van de minicamping, zoals sanitaire voorzieningen, zijn toegestaan met een maximale gezamenlijke oppervlakte van 50 m2 bij maximaal 25 kampeerplaatsen en 30 m2 bij maximaal 15 kampeerplaatsen, met een maximale bouwhoogte van 5,5 m;
f de sanitaire voorzieningen gerealiseerd worden, voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, binnen de bestaande bebouwing, of anders aansluitend aan de bestaande bebouwing;
g ten behoeve van de nevenactiviteit ondergeschikte en ondersteunende horeca is toegestaan, met dien verstande dat de inpandige oppervlakte niet meer mag bedragen dan 30 m2 en de buitenpandige oppervlakte niet meer mag bedragen dan 70 m2;
h de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
i op eigen terrein dient te worden voorzien in de parkeerbehoefte.
j het gebruik niet mag leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
k het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig mag worden aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
l er sprake dient te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 voor het toestaan van bedrijfsmatige activiteiten in de vorm van zorgverlening op sociaal, fysiek of psychisch vlak als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
a de nevenactiviteit uitsluitend plaats mag vinden binnen het bouwvlak;
b de vloeroppervlakte die wordt aangewend voor deze nevenactiviteit niet meer mag bedragen dan 250 m2;
c ten behoeve van de nevenactiviteit ondergeschikte en ondersteunende horeca is toegestaan, met dien verstande dat de inpandige oppervlakte niet meer mag bedragen dan 30 m2 en de buitenpandige oppervlakte niet meer mag bedragen dan 70 m2;
d De inpandige vloeroppervlakte die in gebruik is voor nevenactiviteiten zoals genoemd in de artikelen 3.4.1, 3.4.2 en 3.4.4 mag in totaal niet meer dan 500 m2 bedragen;
e de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
f op eigen terrein dient te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
g het gebruik niet mag leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
h het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig mag worden aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
i er sprake dient te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 voor het toestaan van inpandige statische opslag als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
a de nevenactiviteit uitsluitend plaats mag vinden binnen het bouwvlak;
b de nevenactiviteit plaats dient te vinden binnen de aanwezige gebouwen; er mag geen uitbreiding van bebouwing plaatsvinden ten behoeve van de nevenactiviteit;
c de opslag niet mag plaatsvinden in kassen;
d de vloeroppervlakte die wordt aangewend voor deze nevenactiviteit niet meer mag bedragen dan 750 m2;
e detailhandel ten behoeve van deze nevenactiviteit is niet toegestaan;
f de milieubelasting niet mag toenemen;
g de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
h het gebruik niet mag leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
i het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig mag worden aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
j er sprake dient te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a ter plaatse van de aanduiding ‘landschapswaarden’ en ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen - afschermend groen’:
1 het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas;
2 het aanleggen, verbreden of verharden van wegen of banen en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.
b ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’:
1 het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of halfverhardingen.
Het in lid 3.5.1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud en/of landschapsbeheer betreffen;
b reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
c waarvoor ten tijde van het van kracht worden van dit plan omgevingsvergunning is verleend.
De in lid 3.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
a het landschapselement ter plaatse van de aanduiding ‘landschapswaarden’;
b de afschermende beplanting ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen - afschermend groen’;
c de landschappelijke waarden van de gronden en de monumentale waarden van het naastgelegen pand ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’, waarbij de commissie Ruimtelijke Kwaliteit om advies wordt gevraagd.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de bebouwing ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing’ geheel of gedeeltelijk te slopen.
Het in lid 3.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
b reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
c waarvoor ten tijde van het van kracht worden van dit plan omgevingsvergunning is verleend.
a De in lid 3.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien de cultuurhistorische waarden van de gronden niet in onevenredige mate worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het behoud, de versterking en/of het herstel van die waarden niet worden verkleind.
b In afwijking van het bepaalde in sub a kan een omgevingsvergunning worden verleend als op basis van technische en economische overwegingen instandhouding van het bouwwerk redelijkerwijs niet kan worden verlangd.
c Indien het bevoegd gezag voornemens is om de omgevingsvergunning te verlenen op basis van het gestelde in sub a of b, wordt de gemeentelijke monumentencommissie om advies gevraagd.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van vergroting en/of vormverandering van het agrarische bouwvlak, met dien verstande dat:
a de vergroting en/of vormverandering noodzakelijk dient te zijn uit het oogpunt van een doelmatige bedrijfsvoering en/of –ontwikkeling;
b voor grondgebonden agrarische bedrijven en gemengde bedrijven, niet zijnde intensieve veehouderijen, vergroting tot een omvang van 1,5 ha is toegestaan;
c er sprake dient te zijn van een concreet plan, waarbij onder andere milieutechnische gegevens worden overgelegd;
d er geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de landschappelijke waarden van de gronden;
e het gebruik niet mag leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
f het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig mag worden aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
g er geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de waterhuishoudkundige situatie; bij vergroting van het bouwvlak wordt hieromtrent advies ingewonnen bij het waterschap;
h er sprake dient te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ te wijzigen in een woonbestemming, waarbij na bedrijfsbeëindiging het gebruik van de voormalige bedrijfswoning voor wonen kan worden toegestaan. Tevens kan ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – cultuurhistorisch waardevolle bebouwing’ splitsing van de woonboerderij worden toegestaan, met dien verstande dat:
a agrarisch hergebruik redelijkerwijs niet mogelijk is;
b splitsing is toegestaan indien de inhoud van het hoofdgebouw vóór splitsing minimaal 700 m3 bedraagt;
c de bebouwde oppervlakte van de voormalige bedrijfswoning of (woon)boerderij (inclusief de inpandige stal / het inpandig deel) niet mag worden vergroot;
d de agrarische verschijningsvorm van de voormalige boerderij niet mag worden aangetast;
e de bestaande situering van de bebouwing niet mag worden gewijzigd;
f bij woningsplitsing in maximaal 2 woningen mag worden gesplitst;
g uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
h voldaan dient te worden aan de bepalingen bij of krachtens de Wet geluidhinder;
i voldaan dient te worden aan de geurnormen krachtens de Wet geurhinder en veehouderij, dan wel krachtens een op deze wet gebaseerde verordening;
j de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
k er geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de landschappelijke waarden van de gronden;
l het gebruik niet mag leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
m het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig mag worden aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
n er sprake dient te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ te wijzigen in een woonbestemming met, naast het gebruik van de voormalige bedrijfswoning voor wonen, gebruik van de voormalige bedrijfsbebouwing voor inpandige statische opslag, met dien verstande dat:
a op de locatie geen sloop van bedrijfsgebouwen heeft plaatsgevonden met gebruikmaking van de ‘Regeling Beëindiging Veehouderijtakken’ of de regeling ‘Ruimte-voor-ruimte’;
b agrarisch hergebruik redelijkerwijs niet mogelijk is;
c voor de wijziging naar de woonfunctie de voorwaarden gelden zoals opgenomen in lid 3.7.2;
d het hergebruik voor inpandige opslag dient te passen in de omgeving;
e het in opzet en ontwikkelingsperspectief dient te gaan om een kleinschalige activiteit, met in beginsel slechts enkele werknemers;
f de activiteit plaats dient te vinden binnen de aanwezige gebouwen; er mag geen uitbreiding van bebouwing plaatsvinden ten behoeve van de activiteit;
g voor de inpandige statische opslag een vloeroppervlakte van maximaal 1.000 m2 is toegestaan; overtollige voormalige agrarische bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt, tenzij het cultuurhistorisch waardevolle panden betreft;
h de opslag niet mag plaatsvinden in kassen;
i er geen opslag buiten de gebouwen mag plaatsvinden;
j detailhandel ten behoeve van deze activiteit is niet toegestaan;
k de verkeersaantrekkende werking van de activiteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
l het gebruik niet mag leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
m het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig mag worden aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
n er sprake dient te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ te wijzigen in een recreatieve bestemming, teneinde hergebruik van de bebouwing toe te staan voor dag- en verblijfsrecreatieve activiteiten, met dien verstande dat:
a agrarisch hergebruik redelijkerwijs niet mogelijk is;
b hergebruik voor dagrecreatie kan worden toegestaan in of bij vrijkomende agrarische bebouwing, waarbij de navolgende doeleinden kunnen worden toegestaan: kinderboerderij, theeschenkerij en qua aard en omvang overeenkomstige bedrijven;
c hergebruik voor verblijfsrecreatie kan worden toegestaan in de vorm van vakantieappartementen en groepsaccommodatie (zoals een kampeerboerderij of kamphuis), kampeermiddelen, stacaravans en trekkershutten;
d het hergebruik dient te passen in de omgeving;
e ten behoeve van de recreatieve activiteiten ondersteunende horeca is toegestaan;
f per bedrijf maximaal 5 vakantieappartementen zijn toegestaan;
g per appartement een vloeroppervlak van maximaal 60 m2 is toegestaan;
h ten behoeve van groepsaccommodatie per bedrijf een inhoud van maximaal 1.000 m3 mag worden gebruikt;
i het in opzet en ontwikkelingsperspectief dient te gaan om een kleinschalige activiteit, met in beginsel slechts enkele werknemers;
j de activiteit plaats dient te vinden binnen de aanwezige gebouwen; er mag geen uitbreiding van bebouwing plaatsvinden ten behoeve van de activiteit. In afwijking van het voorgaande is een bebouwde oppervlakte van maximaal 500 m2 aan nieuwe gebouwen toegestaan, mits daarbij alle aanwezige gebouwen worden gesloopt;
k in een bedrijfsplan dient te worden aangetoond welke bedrijfsgebouwen noodzakelijk zijn voor de hergebruikfunctie; overtollige voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, die niet voor de nieuwe functie wordt gebruikt, dient te worden gesloopt, tenzij de gebouwen een bijzondere cultuurhistorische waarde hebben;
l er geen opslag buiten de gebouwen mag plaatsvinden;
m de verkeersaantrekkende werking van de activiteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
n op eigen terrein dient te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
o het gebruik niet mag leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
p het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig mag worden aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
q er sprake dient te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.