Inhoud Regels
Artikel 9 Leiding – Brandbare vloeistof
Artikel 10 Waarde - Archeologie 4.1
Artikel 11 Waarde - Archeologie 4.2
Artikel 12 Waarde - Archeologie 5.2
Artikel 13 Anti-dubbeltelregel
Artikel 14 Algemene aanduidingsregels
Hoofdstuk
4 Overgangs-
en Slotregels
het bestemmingsplan ‘Herziening Veneind 5, Wintelre’ van de gemeente Eersel.
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0770.BPBveneind50020-VAST met de bijbehorende regels;
een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
cultuurhistorische waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigd.
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
een in de regels opgenomen of aangeduid percentage, dat de grootte van het deel van een terrein (bouwvlak, bestemmingsvlak, bouwperceel etc.) aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd.
een nevenactiviteit met als doel het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse verblijft; onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.
handelingen en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van de uitoefening van een bedrijf;
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
het via een bedrijf, stichting of ander rechtspersoon voeren van een zodanig beheer/ exploitatie, dat in de recreatieverblijven daadwerkelijk recreatief gebruik plaatsvindt.
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bedrijfsvoering noodzakelijk moet worden geacht.
- t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning.
- t.a.v. gebruik: het gebruik van gronden en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
de grens van een bestemmingsvlak.
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
elk terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend, zijnde het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (een of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu (waaronder begrepen waterhuishouding) en recreatie.
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
de grens van een bouwvlak.
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van bebouwing beneden peil of onder de kapconstructie.
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
de grens van een bouwperceel.
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
een opbouw op een hellend dak waarin een raamkozijn is opgenomen en die voorzien is van zijwanden.
een uitbreiding van een gebouw op een dak, waarmee de goothoogte van het gebouw wordt verhoogd.
cultuurhistorische
waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied, zoals dat ondermeer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur.
dagrecreatie:
activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting niet is toegestaan; huifkarren worden hier mede onder begrepen.
detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
die vormen van natuurvriendelijke recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, picknicken, kanoën, survivaltochten en natuurgerichte recreatie zoals vogelobservatie.
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
activiteiten die zijn gericht op het verstrekken van nachtverblijf, logies, ter plaatse te nuttigen etenswaren en dranken en/of zaalverhuur in verband daarmee, uitgezonderd een discotheek, bar, nachtclub of dancing.
het voortbrengen van hout op bedrijfsmatige wijze door een mede daarop afgestemd duurzaam beheer van bos.
het gelegenheid geven tot het houden van recreatief nachtverblijf in gebouwen deel uitmakend van een agrarische bedrijf dan wel een voormalig agrarisch bedrijf.
tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is; één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
standplaats voor één of een aantal bij elkaar behorende kampeermiddelen.
terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief verblijf.
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel
van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en
beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.
het
bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychisch
en/of sociaal vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologi-sche, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is maar waar men uitsluitend ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren.
overkapping/carport:
een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw.
recreatiewoning:
een gebouw dat dient als recreatiewoonverblijf voor gebruikers die hun hoofdverblijf elders hebben.
stacaravan:
een voor verblijfsrecreatie bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
trekkershutten:
een klein vrijstaand gebouw, zonder eigen sanitaire voorzieningen, bestemd voor verhuur voor recreatieve doeleinden in de vorm van verblijfsrecreatie aan steeds wisselende wandelaars, fietsers, ruiters, kanoërs of autogebruikers, waarbij verhuur aan dezelfde personen maximaal 3 dagen/nachten mag zijn.
verblijfsrecreatie:
recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf, zoals een recreatiewoning, groepsaccommodatie/logeergebouw, pension, stacaravan, bed & breakfast, kampeermiddel of trekkershut door personen die hun hoofdwoonverblijf elders hebben.
de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een
afstand van de weg die:
a gelijk is aan de in de regels voorgeschreven afstand van gebouwen uit de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
b gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand.
watergang:
een voor de oppervlaktewaterkwantiteit van overwegend belang zijnde watergang.
waterhuishoudkundige
doeleinden:
doeleinden die het waterhuishoudkundige belang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang en dergelijke, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer, waterinfiltratie en waterberging; bijbehorende voorzieningen zoals bermen, paden, beschoeiingen.
woning:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat dient voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
de kortste afstand van het buitenwerkse gevelvlak van een gebouw tot de bestemmingsgrens.
de kortste afstand van de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.
de kortste afstand van het buitenwerkse gevelvlak van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelsgrens.
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Bij toepassing van het in dit artikel bepaalde worden ondergeschikte bouwonderdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, luchtkokers, wolfseinden, dakkapellen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten.
De voor ‘Bos’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a bosbouw en houtproductie;
b behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden;
c behoud, herstel en ontwikkeling van de bestaande biotopen;
d het als zodanig instandhouden van de niet-beboste gedeelten;
e behoud en bescherming van de aardkundige waarden;
f behoud, herstel en ontwikkeling van cultuurhistorische en landschappelijke waarden;
g water en waterhuishoudkundige doeleinden;
h extensief recreatief medegebruik;
met bijbehorende voorzieningen zoals (on)verharde paden en overeenkomstig de in 3.1.2. opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.
In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 3.1.1:
a Verhouding tussen de doeleinden
Binnen deze bestemming is het beleid primair gericht op het beschermen van de landschappelijke en ecologische waarden. Houtproductie is toegestaan, mits dit ondergeschikt is aan het bosbehoud en het behoud van de landschappelijke en natuurwaarden.
b Extensief recreatief medegebruik
Het gehele gebied gelegen binnen deze bestemming mag worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het recreatief medegebruik worden beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied zoals paden, banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d.
Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming.
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende maatvoeringseisen:
a
de bouwhoogte bedraagt niet meer dan
b
in afwijking van het bepaalde onder a. bedraagt
de bouwhoogte voor bouwwerken ten behoeve van informatievoorzieningen,
entreevoorzieningen dan wel schuilvoorzieningen maximaal
c
de bebouwde oppervlakte bedraagt maximaal
d
in afwijking van het bepaalde onder a. bedraagt
de bouwhoogte voor erfafscheidingen maximaal
Onder strijdig gebruik met de bestemming wordt in ieder geval begrepen gebruik van gronden en opstallen:
a voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
b voor lawaaisporten;
c voor verblijfsrecreatie;
d voor permanente bewoning van kampeermiddelen met inbegrip van stacaravans;
e voor het aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen;
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning de in het schema onder 3.4.4 opgenomen omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te voeren.
Het onder 3.4.1. vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
a waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning is verleend;
b welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
c welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.
De in 3.4.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in 3.1. Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema onder 3.4.4 de toetsingscriteria weergegeven..
Omgevingsvergunningplichtige
werken/werkzaamheden |
Criteria voor
verlening van de omgevingsvergunning |
het aanleggen van wegen en het aanbrengen van overige verhardingen |
- de wegen en overige verhardingen moeten noodzakelijk zijn voor het beheren dan wel verbeteren van het bos dan wel voor het mogelijk maken van extensief recreatief medegebruik; - de wegen en overige verhardingen betekenen geen aantasting van de aanwezige natuurwaarden; hiertoe wordt de terreinbeheerder gehoord; - er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de waterhuishouding. |
het egaliseren, vergraven of ophogen van de bodem |
- het aanwezige reliëf mag niet worden aangetast; - de werkzaamheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van de aanwezige landschappelijke- en natuurwaarden. |
De voor ‘Natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden;
b behoud, herstel en ontwikkeling van de bestaande biotopen;
c het als zodanig instandhouden van de niet-beboste gedeelten;
d
water en waterhuishoudkundige doeleinden, in het
bijzonder de gronden binnen een strook van
e extensief recreatief medegebruik;
f agrarisch gebruik gericht op natuurbeheer;
met bijbehorende voorzieningen zoals (on)verharde paden en overeenkomstig de in 4.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.
In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 4.1.1:
a Bescherming van waarden
Binnen de bestemming ‘Natuur’ is het beleid gericht op het beschermen van de landschappelijke en ecologische waarden.
b Extensief recreatie medegebruik
Het gehele gebied gelegen binnen deze bestemming mag worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het recreatief medegebruik worden beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied zoals paden, banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d.
Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze
bestemming.
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende maatvoeringseisen:
a
de bouwhoogte bedraagt niet meer dan
b
in afwijking van het bepaalde onder a. bedraagt
de bouwhoogte voor bouwwerken ten behoeve van informatievoorzieningen,
entreevoorzieningen dan wel schuilvoorzieningen maximaal
c
de bebouwde oppervlakte bedraagt maximaal
d
in afwijking van het bepaalde onder a. bedraagt
de bouwhoogte voor erfafscheidingen maximaal
Onder strijdig gebruik met de bestemming wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en opstallen:
a voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
b voor lawaaisporten;
c voor verblijfsrecreatie;
d voor permanente bewoning van kampeermiddelen met inbegrip van stacaravans;
e voor het aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen.
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning de in het schema onder 4.4.4. opgenomen omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te voeren.
Het onder 4.4.1. vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
a waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning is verleend;
b welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
c welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.
De in 4.4.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in 4.1. Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema onder 4.4.4 de toetsingscriteria weergegeven.
Omgevingsvergunningplichtige
werken/werkzaamheden |
Criteria voor
verlening van de omgevingsvergunning |
het verwijderen van houtopstanden |
deze werkzaamheden vinden plaats in het kader van het bos- of natuurbeheer. |
het diepploegen en diepwoelen van de bodem |
deze werkzaamheden vinden plaats in het kader van het bos- of natuurbeheer. |
het aanleggen van wegen en het aanbrengen van overige verhardingen |
- de wegen en overige verhardingen moeten noodzakelijk zijn voor het beheren dan wel verbeteren van het bos dan wel voor het mogelijk maken van extensief recreatief medegebruik; - de wegen en overige verhardingen betekenen geen aantasting van de aanwezige natuurwaarden; hiertoe wordt de terreinbeheerder gehoord; - er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de waterhuishouding. |
het egaliseren, vergraven of ophogen van de bodem |
- het aanwezige reliëf mag niet worden aangetast; - de werkzaamheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van de aanwezige landschappelijke- en natuurwaarden. |
De voor ‘Recreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a verblijfsrecreatieve voorzieningen;
b de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘landschapswaarden’ zijn tevens bestemd voor het behoud van landschapselementen;
c water en waterhuishoudkundige doeleinden;
d dagrecreatief medegebruik;
met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen en overeenkomstig de in 5.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.
In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 5.1.1:
a Staat van
recreatieve voorzieningen
Op de gronden met deze bestemming zijn overeenkomstig de aanduiding uitsluitend toegestaan de voorzieningen genoemd in de navolgende Staat van recreatieve voorzieningen:
Afkorting |
Aanduiding |
Recreatieve voorziening |
Adres |
Bebouwde
oppervlakte (exclusief stacaravans) |
‘sr- |
‘specifieke vorm van |
verblijfsrecreatie |
Veneind 5 |
|
‘sr- |
‘specifieke vorm van |
sport-, speel- en recreatieveld ondersteunend aan de verblijfsrecreatie |
Veneind 5 |
|
b Bed & breakfast
In een bedrijfswoning en bijbehorende bijgebouwen is een bed & breakfast toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
1
De omvang van de activiteit mag niet meer
bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woonbebouwing tot
een maximum van
2 De bed & breakfast mag bestaan uit maximaal twee kamers met elk maximaal 2 bedden.
3 Wanneer bed & breakfast plaatsvindt in een vrijstaand bijgebouw, dan is hierin geen keuken of soortgelijke voorziening toegestaan.
4 Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer.
5 Parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden.
6 De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
c Ondergeschikte
detailhandel
Binnen de bestemming is detailhandel toegestaan, uitsluitend in ondergeschikte vorm en dienstbaar aan de ter plaatse binnen het plangebied toegestane recreatieve voorzieningen en sportvoorzieningen.
d Ondergeschikte
horeca
Binnen de bestemming is ondersteunende horeca toegestaan, uitsluitend in ondergeschikte vorm en dienstbaar aan de ter plaatse binnen het plangebied toegestane recreatieve voorzieningen en sportvoorzieningen.
e Evenementen
Voor evenementen gelden de volgende bepalingen:
1 Evenementen zijn uitsluitend in de vorm van medegebruik toegestaan.
2 Er dient sprake te zijn van een evenement in de vorm van een voor publiek bestemde uitvoering/ verrichting van vermaak, op het gebied van sport, muziek of op sociaal-cultureel vlak.
3 Het evenement duurt maximaal 7 (aaneengesloten) dagen.
Voor het bouwen van bebouwing geldt het volgende:
a Uitsluitend zijn toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming.
b
Gebouwen, met uitzondering van maximaal 25
stacaravans, met een maximale oppervlakte van
Voor bedrijfswoningen geldt het volgende:
a Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ is een bedrijfswoning toegestaan, en maximaal één per aanduiding.
De bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan de oppervlakte als opgenomen in de tabel in 5.1.2 onder a; deze bebouwde oppervlakte is exclusief de bebouwde oppervlakte ten behoeve van een bedrijfswoning en de daarbij behorende bijgebouwen.
Voor de bedrijfsgebouwen, bedrijfswoningen en overige bouwwerken gelden de volgende maatvoeringseisen:
Gebouwen algemeen |
Min. |
Afstand tot bouwperceelgrens |
|
Afstand tot de as van de als ‘specifieke vorm van verkeer - onverharde weg’ aangeduide weg |
|
bestaande kleinere afstanden van legaal opgerichte gebouwen zijn toegestaan |
|
Bedrijfsgebouwen
binnen de aanduiding sr-1 |
Min. |
Max. |
Goothoogte |
n.v.t. |
|
Bouwhoogte |
n.v.t. |
|
Bedrijfswoning |
Min. |
Max. |
Goothoogte |
n.v.t. |
|
Bouwhoogte |
n.v.t. |
|
Inhoud |
|
maximaal - de bestaande inhoud van de bestaande woning reeds meer bedraagt, welke inhoud dan als maximum geldt; - het een bestaande (woon)boerderij betreft, waarbij de inhoud van het hele bestaande boerderijlichaam / bouwmassa daarvan als maximum geldt. |
Vrijstaande
bijgebouwen bij bedrijfswoning |
Min. |
Max. |
Gezamenlijke oppervlakte per woning |
n.v.t. |
|
Goothoogte |
n.v.t. |
|
Bouwhoogte |
n.v.t. |
|
Afstand bijgebouwen tot bedrijfswoning |
n.v.t. |
|
Bouwwerken, geen
gebouwen zijnde |
Max. |
Bouwhoogte erfafscheidingen |
voor de voorgevelrooilijn max. |
Bouwhoogte ballenvanghekken |
|
Bouwhoogte lichtmasten |
|
Bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde |
|
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de in 5.2.3 opgenomen maximale oppervlakte bedrijfsbebouwing van recreatiebedrijven, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a De in 5.2.3 opgenomen bebouwde oppervlakte mag met maximaal 15% worden vergroot.
b De belangen van de omliggende (niet) agrarische bedrijven en andere functies worden niet onevenredig aangetast.
c Er vindt geen opslag buiten de gebouwen plaats.
d de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie.
e Het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving.
f Geurgevoelige objecten moeten voldoen aan de geurnormen krachtens de Wet geurhinder en veehouderij, dan wel krachtens een op deze wet gebaseerde verordening.
g Het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt.
h Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
i De uitbreiding van het recreatiebedrijf moet in overeenstemming zijn met de draagkracht van het gebied.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 5.2.3 teneinde de voorgeschreven minimum afstand van bebouwing tot de weg te verkleinen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
a de noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering moet aanwezig zijn;
b de afstand van nieuwe bebouwing tot de as van de weg mag niet minder bedragen dan van bestaande reeds dichter bij die weg gelegen bebouwing; in afwijking hiervan behoeft indien het een bouwperceel betreft dat aan 2 of meer zijden direct grenst aan een weg, slechts tot 1 weg die afstand te worden aangehouden;
c er mogen geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden;
d er dient voldoende parkeerruimte op het eigen erf aanwezig te blijven;
e de wegbeheerder dient te worden gehoord;
f de stedenbouwkundige structuur mag niet onevenredig worden aangetast;
g indien het een woning of ander geluidgevoelig object betreft, moet voldaan worden aan de Wet geluidhinder;
h het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt.
Onder gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval begrepen gebruik van gronden en opstallen:
a voor woondoeleinden, met uitzondering van een op grond van het bepaalde in 5.2.1 toegestane bedrijfswoning;
b voor permanente bewoning van kampeermiddelen met inbegrip van stacaravans;
c voor huisvesting van tijdelijke werknemers die werken op zowel tijdelijke als structurele arbeidsplaatsen, te weten een arbeidsplaats die maximaal 6 maanden (tijdelijk) of langer dan 6 maanden (structureel) beschikbaar is;
d voor recreatieparken, waarvan de recreatiewoningen niet bedrijfsmatig worden geëxploiteerd;
e voor een niet-publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis of een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
f voor risicovolle inrichtingen;
g voor de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een 10- 6 risicocontour hebben die de aanduiding ‘bouwvlak’ overschrijdt. Indien geen aanduiding ‘bouwvlak’ is opgenomen, dan mag de bestemmingsgrens niet worden overschreden;
h voor vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 5.1.2 onder e teneinde het tijdelijk gebruik van gronden voor langdurigere evenementen toe te kunnen staan. Hiertoe dient aan het volgende te worden voldaan:
a Er dienen voldoende parkeerplaatsen al dan niet op eigen terrein beschikbaar te zijn.
b De aan te brengen voorzieningen dienen tijdelijk te zijn; dit betekent dat het houden van een evenement niet mag leiden tot onomkeerbare voorzieningen en/of ingrepen.
c De verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie.
d Het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
e Er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de binnen het gebied aanwezige waarden.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 5.4.1 onder h en toestaan dat een bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a een dergelijke bewoning is noodzakelijk vanuit een oogpunt van mantelzorg. Hiertoe wordt een verklaring van een arts of specialist overlegd;
b de afhankelijke woonruimte is uitsluitend toegestaan voor mantelzorg die wordt verleend aan een familielid in de 1e of 2e graad;
c
de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen
de toegestane bijgebouwen, waarbij ten behoeve van mantelzorg niet meer dan
d
de afstand van het bijgebouw tot de woning
bedraagt niet meer dan
e er vindt geen belemmering plaats voor de ontwikkeling van (agrarische) bedrijven in de omgeving;
f het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
g indien sprake is van een geurgevoelig object wordt er voldaan aan de geurnormen krachtens de Wet geurhinder en veehouderij, dan wel krachtens een op deze wet gebaseerde verordening.
Het is verboden ter plaatse van de aanduiding ‘landschapswaarden’ zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning de in het schema onder 5.6.4 opgenomen omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te voeren.
Het onder 5.6.1. vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
a waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning is verleend;
b welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
c welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.
De in 5.6.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in 5.1. Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema onder 5.6.4 de toetsingscriteria weergegeven.
Omgevingsvergunningplichtige
werken/werkzaamheden |
Criteria voor
verlening van de omgevingsvergunning |
het aanleggen van wegen en het aanbrengen van overige verhardingen. |
- de wegen en overige verhardingen moeten noodzakelijk zijn; - de wegen en overige verhardingen betekenen geen aantasting van de aanwezige landschappelijke inpassing, dan wel er wordt anderszins voorzien in ene zorgvuldige landschappelijke inpassing; - het aanwezige reliëf mag niet worden aangetast. |
het verwijderen van houtopstanden |
- het verwijderen moet noodzakelijk zijn; - het verwijderen betekent geen onevenredige aantasting van het landschapselement. |
het aanbrengen van ondergrondse leidingen |
er mag geen blijvende aantasting plaatsvinden van het landschapselement. |
De voor ‘Sport’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a sportvoorzieningen;
b de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘landschapswaarden’ zijn tevens bestemd voor het behoud van landschapselementen;
c
water en waterhuishoudkundige doeleinden, in het
bijzonder de gronden binnen een strook van
d extensief recreatief medegebruik;
met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen en overeenkomstig de in 6.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.
In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 6.1.1:
a Staat van
recreatieve voorzieningen
Op de gronden met deze bestemming zijn overeenkomstig de aanduiding uitsluitend toegestaan de voorzieningen genoemd in de navolgende Staat van sportvoorzieningen:
Afkorting |
Aanduiding |
Sportvoorziening |
Adres |
Bebouwde
oppervlakte |
‘ss- |
‘specifieke vorm van |
sportveld |
Veneind 5 |
|
‘ss- |
‘specifieke vorm van |
golfbaan en pitch & puttbaan |
Veneind 5 |
|
b Evenementen
Voor evenementen gelden de volgende bepalingen:
4 Evenementen zijn uitsluitend in de vorm van medegebruik toegestaan.
5 Er dient sprake te zijn van een evenement in de vorm van een voor publiek bestemde uitvoering/ verrichting van vermaak, op het gebied van sport, muziek of op sociaal-cultureel vlak.
6 Het evenement duurt maximaal 7 (aaneengesloten) dagen.
Voor het bouwen van bebouwing geldt het volgende:
a Uitsluitend zijn toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming.
b Gebouwen zijn uitsluitend binnen een bouwvlak toegestaan.
De bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan de oppervlakte als opgenomen in de tabel in 6.1.2 onder a.
Voor de bedrijfsbebouwing gelden de volgende maatvoeringseisen:
Gebouwen algemeen |
Min. |
Afstand tot bouwperceelgrens |
|
Afstand tot de as van de als ‘specifieke vorm van verkeer - onverharde weg’ aangeduide weg |
|
bestaande kleinere afstanden van legaal opgerichte gebouwen zijn toegestaan |
|
Bedrijfsgebouwen
binnen de aanduiding ss-2 |
Min. |
Max. |
Goothoogte |
n.v.t. |
|
Bouwhoogte |
n.v.t. |
|
Bouwwerken, geen
gebouwen zijnde |
Max. |
Bouwhoogte erfafscheidingen |
voor de voorgevelrooilijn max. |
Bouwhoogte ballenvanghekken |
|
Bouwhoogte lichtmasten |
|
Bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde |
|
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de in 6.2.2 opgenomen maximale oppervlakte bedrijfsbebouwing van sportvoorzieningen, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a De in 6.2.2 opgenomen bebouwde oppervlakte mag met maximaal 15% worden vergroot.
b De belangen van de omliggende (niet) agrarische bedrijven en andere functies worden niet onevenredig aangetast.
c Er vindt geen opslag buiten de gebouwen plaats.
d de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie.
e Het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving.
f Geurgevoelige objecten moeten voldoen aan de geurnormen krachtens de Wet geurhinder en veehouderij, dan wel krachtens een op deze wet gebaseerde verordening.
g Het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt.
h Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing..
Onder gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval begrepen gebruik van gronden en opstallen:
a voor woondoeleinden als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
b voor verblijfsrecreatie en permanente bewoning van kampeermiddelen met inbegrip van stacaravans;
c voor huisvesting van tijdelijke werknemers die werken op zowel tijdelijke als structurele arbeidsplaatsen, te weten een arbeidsplaats die maximaal 6 maanden (tijdelijk) of langer dan 6 maanden (structureel) beschikbaar is;
d voor een niet-publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis of een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
e voor risicovolle inrichtingen;
f voor de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een 10- 6 risicocontour hebben die de aanduiding ‘bouwvlak’ overschrijdt. Indien geen aanduiding ‘bouwvlak’ is opgenomen, dan mag de bestemmingsgrens niet worden overschreden;
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 6..1.2 onder b teneinde het tijdelijk gebruik van gronden voor langdurigere evenementen toe te kunnen staan. Hiertoe dient aan het volgende te worden voldaan:
a Er dienen voldoende parkeerplaatsen al dan niet op eigen terrein beschikbaar te zijn.
b De aan te brengen voorzieningen dienen tijdelijk te zijn; dit betekent dat het houden van een evenement niet mag leiden tot onomkeerbare voorzieningen en/of ingrepen.
c De verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie.
d Het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
e Er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de binnen het gebied aanwezige waarden.
Het is verboden ter plaatse van de aanduiding ‘landschapswaarden’ zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning de in het schema onder 6.6.4 opgenomen omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te voeren.
Het onder 6.6.1. vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
a waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning is verleend;
b welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
c welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.
De in 6.6.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in 6.1. Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema onder 6.6.4 de toetsingscriteria weergegeven.
Omgevingsvergunningplichtige
werken/werkzaamheden |
Criteria voor
verlening van de omgevingsvergunning |
het aanleggen van wegen en het aanbrengen van overige verhardingen. |
- de wegen en overige verhardingen moeten noodzakelijk zijn; - de wegen en overige verhardingen betekenen geen aantasting van de aanwezige landschappelijke inpassing, dan wel er wordt anderszins voorzien in ene zorgvuldige landschappelijke inpassing; - het aanwezige reliëf mag niet worden aangetast. |
het verwijderen van houtopstanden |
- het verwijderen moet noodzakelijk zijn; - het verwijderen betekent geen onevenredige aantasting van het landschapselement. |
het aanbrengen van ondergrondse leidingen |
er mag geen blijvende aantasting plaatsvinden van het landschapselement. |
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a verkeersdoeleinden in de vorm van:
1 ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer - onverharde weg’ voor een onverharde weg of semi-verharde weg, bestaande uit maximaal 1 rijstrook;
b water en waterhuishoudkundige doeleinden;
met bijbehorende voorzieningen zoals groenvoorzieningen, wildbegeleidende en wildbeschermingsvoorzieningen, geluidswerende voorzieningen, parkeervoorzieningen, wandel- en/of fietspaden, openbare nutsvoorzieningen, bermen, wegbeplantingen, en sloten.
Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van de bestemming, alsmede gebouwen ten dienste van openbare nutsvoorzieningen.
Gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen dienen aan het volgende te
voldoen:
a
De oppervlakte mag per gebouw niet meer bedragen
dan
b
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag
maximaal
Het is verboden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer – onverharde weg’ zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning de in het schema onder 7.3.4 opgenomen omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te voeren.
Het onder 7.3.1. vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
a waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning is verleend;
b welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
c welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.
De in 7.3.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in 7.1. Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema onder 7.3.4 de toetsingscriteria weergegeven..
Omgevingsvergunningplichtige
werken/werkzaamheden |
Criteria voor
verlening van de omgevingsvergunning |
het aanleggen van wegen en het aanbrengen van overige verhardingen |
- de wegen en overige verhardingen moeten noodzakelijk zijn voor het beheren dan wel verbeteren van het bos dan wel voor het mogelijk maken van extensief recreatief medegebruik; - de wegen en overige verhardingen betekenen geen aantasting van de aanwezige natuurwaarden; hiertoe wordt de terreinbeheerder gehoord; - er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de waterhuishouding. |
het omploegen van de paden |
- het omploegen moet noodzakelijk zijn voor het beheren dan wel verbeteren van het bos of het agrarisch gebruik; - de wegen en overige verhardingen betekenen geen onevenredige aantasting van de aanwezige natuurwaarden; hiertoe wordt de terreinbeheerder gehoord; |
De voor Water
aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a
water
en waterhuishoudkundige doeleinden;
b
water
met ecologische waarden;
c
voorzieningen
ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging;
d
waterstaatkundige
kunstwerken, bruggen en andere waterstaatswerken;
e
beheer
en onderhoud van de watergang;
f
beeldende
kunstwerken;
g
vijvers;
één en ander met de
bijbehorende voorzieningen zoals bermen, paden,
beschoeiingen e.d.
Uitsluitend zijn
toegestaan bouwwerken geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze
bestemming.
De bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, dienen aan het volgende te voldoen:
a
De
bouwhoogte mag niet meer bedragen dan
De voor ‘Leiding – Brandbare vloeistof’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een leiding voor brandbare vloeistof. In deze leiding worden K1-, K2- en K3-categorieën brandbare vloeistoffen getransporteerd; één en ander met de bijbehorende voorzieningen.
Binnen deze dubbelbestemming zijn uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan ten behoeve van deze dubbelbestemming.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 9.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende hoofdbestemming toe te staan, mits hierbij uit hoofde van de bescherming van de leidingen geen bezwaar bestaat; dienaangaande wordt door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.
Het is verboden op of in de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
a het aanbrengen van (half-)verhardingen;
b het vergraven, ophogen, diepwoelen of diepploegen van de bodem;
c het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
d het verwijderen van beplanting;
e het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze ingraven c.q. indrijven van voorwerpen;
f het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
g het graven van sloten en het leggen van (drainage)leidingen;
h het aanleggen van een evenemententerrein
i het opslaan van goederen.
Het onder 9.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden:
a waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning is verleend;
b welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
c welke het normale beheer en onderhoud van de leidingen betreffen.
De in 9.4.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien en voor zover door de werken en werkzaamheden geen veiligheidsrisico's ontstaan en de leidingen niet worden aangetast. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in 9.4.1 wordt door het bevoegd gezag schriftelijk advies ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.
De voor ‘Waarde - Archeologie
a Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze
gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning
voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan
b Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de
archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de
omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag
één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de
omgevingsvergunning:
1 De verplichting tot het treffen van technische maatregelen,
waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
2 De verplichting tot het doen van opgravingen.
3 De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de
bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van
archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de
omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
c Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van
de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord
zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig
te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
d Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het
bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare
informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport
beschouwd.
e Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning
als bedoeld onder a wint zij schriftelijk advies in bij de deskundige op het
terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het
verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan
worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden
dienen te worden gesteld.
Het
is verboden op de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4.1' zonder
of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken
zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, over een oppervlakte
van
a het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het
roeren en omwoelen van gronden, dieper dan
b het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van
diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;
c het ophogen en egaliseren van gronden;
d het verlagen van het waterpeil;
e het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze
indrijven van objecten in de bodem;
f het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere
wateren;
g het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond
wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
h het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee
verband houdende constructies;
i het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen
waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan
Het
in lid 10.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden
welke:
a het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van
ondergeschikte betekenis zijn;
b reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende
omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van
kracht worden van dit plan;
c in het kader van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd en het
doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
d binnen een afstand van niet meer dan
a De in lid 10.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden
verleend, indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er
geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden
door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden of kunnen worden
geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder
geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
1 de verplichting tot het treffen van technische maatregelen
waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de
bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al niet bouwen van
kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen
die op dit doel zijn gericht;
2 de verplichting tot het doen van opgravingen;
3 de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te
laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische
monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de
omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
b Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van
de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord
zonder dat het mogelijk is om deze door de onder a genoemde voorwaarden veilig
te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
c Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het
bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare
informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport
beschouwd.
d Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning
als bedoeld in lid 10.3.1 wint zij schriftelijk advies in bij de deskundige op
het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het
verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan
worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden
dienen te worden gesteld.
a Burgemeester en wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen dat
een bestemmingsvlak:
1 naar ligging wordt verschoven;
2 naar omvang wordt vergroot of verkleind;
3 wordt verwijderd;
4 van bestemming wijzigt door de oppervlaktes en de dieptes, vanaf
wanneer de bepalingen van toepassing zijn, aan te passen;
voor zover de geconstateerde aanwezigheid of
afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van
opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
b Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
De voor ‘Waarde - Archeologie
a Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze
gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning
voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan
b Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de
archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de
omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag
één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de
omgevingsvergunning:
1 De verplichting tot het treffen van technische maatregelen,
waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
2 De verplichting tot het doen van opgravingen.
3 De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de
bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van
archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de
omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
c Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van
de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord
zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig
te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
d Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het
bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare
informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport
beschouwd.
e Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning
als bedoeld onder a wint zij schriftelijk advies in bij de deskundige op het
terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het
verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan
worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden
dienen te worden gesteld.
Het
is verboden op de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4.2' zonder
of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken
zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, over een oppervlakte
van
a het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het
roeren en omwoelen van gronden, dieper dan
b het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende
beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;
c het ophogen en egaliseren van gronden;
d het verlagen van het waterpeil;
e het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze
indrijven van objecten in de bodem;
f het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere
wateren;
g het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond
wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
h het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee
verband houdende constructies.
i het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen
waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan
Het
in lid 11.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden
welke:
a het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van
ondergeschikte betekenis zijn;
b reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende
omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van
kracht worden van dit plan;
c in het kader van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd en het
doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
d binnen een afstand van niet meer dan
a De in lid 11.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden
verleend, indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er
geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden
door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden of kunnen worden
geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder
geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
1 de verplichting tot het treffen van technische maatregelen
waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de
bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al niet bouwen van
kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen
die op dit doel zijn gericht;
2 de verplichting tot het doen van opgravingen;
3 de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te
laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische
monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de
omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
b Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van
de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord
zonder dat het mogelijk is om deze door de onder a genoemde voorwaarden veilig
te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
c Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het
bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare
informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport
beschouwd.
d Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning
als bedoeld in lid 11.3.1 wint zij schriftelijk advies in bij de deskundige op
het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het
verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan
worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden
dienen te worden gesteld.
a Burgemeester en wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen dat
een bestemmingsvlak:
1 naar ligging wordt verschoven;
2 naar omvang wordt vergroot of verkleind;
3 wordt verwijderd;
4 van bestemming wijzigt door de oppervlaktes en de dieptes, vanaf
wanneer de bepalingen van toepassing zijn, aan te passen;
voor zover de geconstateerde afwezigheid van
archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen,
daartoe aanleiding geeft.
b Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd,
wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de
archeologische monumentenzorg.
De voor ‘Waarde - Archeologie
a Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze
gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning
voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan
b Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de
archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de
omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag
één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de
omgevingsvergunning:
1 De verplichting tot het treffen van technische maatregelen,
waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
2 De verplichting tot het doen van opgravingen.
3 De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de
bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van
archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de
omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
c Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van
de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord
zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig
te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
d Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het
bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare
informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport
beschouwd.
e Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning
als bedoeld onder a wint zij schriftelijk advies in bij de deskundige op het
terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het
verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan
worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden
dienen te worden gesteld.
Het
is verboden op de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 5.2' zonder
of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken
zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, over een oppervlakte
van
a het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het
roeren en omwoelen van gronden, dieper dan
b het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van
diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;
c het ophogen en egaliseren van gronden;
d het verlagen van het waterpeil;
e het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze
indrijven van objecten in de bodem;
f het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere
wateren;
g het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond
wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
h het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee
verband houdende constructies.
i het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen
waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan
Het
in lid 12.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden
welke:
a het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van
ondergeschikte betekenis zijn;
b reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende
omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van
kracht worden van dit plan;
c in het kader van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd en het
doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
d binnen een afstand van niet meer dan
a De in lid 12.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden
verleend, indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er
geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden
door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden of kunnen worden
geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder
geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
1 de verplichting tot het treffen van technische maatregelen
waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de
bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al niet bouwen van
kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen
die op dit doel zijn gericht;
2 de verplichting tot het doen van opgravingen;
3 de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te
laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische
monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de
omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
b Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van
de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord
zonder dat het mogelijk is om deze door de onder a genoemde voorwaarden veilig
te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
c Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het
bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare
informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport
beschouwd.
d Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning
als bedoeld in lid 12.3.1 wint zij schriftelijk advies in bij de deskundige op
het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het
verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan
worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden
dienen te worden gesteld.
a Burgemeester en wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen dat
een bestemmingsvlak:
1 naar ligging wordt verschoven;
2 naar omvang wordt vergroot of verkleind;
3 wordt verwijderd;
4 van bestemming wijzigt door de oppervlaktes en de dieptes, vanaf
wanneer de bepalingen van toepassing zijn, aan te passen;
voor zover de geconstateerde afwezigheid van
archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen,
daartoe aanleiding geeft.
b Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd,
wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de
archeologische monumentenzorg.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Ter plaatse van de aanduiding ‘milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied’ geldt als aanvullend doeleind de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening.
Op de gronden ter plaatse van de aanduiding
‘luchtvaartverkeerzone - IHCS’ mag de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan
a De bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
1
2
Indien de bouwhoogte op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan groter is dan ter plaatse van de aanduiding is aangegeven, geldt deze bouwhoogte als de maximale bouwhoogte.
b Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a voor het bouwen van hogere gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, mits deze geen belemmering opleveren voor het functioneren van het Instrument Landing System van vliegbasis Eindhoven. Hiertoe dient advies te worden ingewonnen bij de beheerder van het betrokken ILS.
Op de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘geluidzone - luchtvaart 35-40 Ke’ mogen, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen nieuwe geluidsgevoelige gebouwen worden gebouwd of nieuwe geluidsgevoelige terreinen worden aangelegd, ingericht of gebruikt, met uitzondering van:
a geluidsgevoelige bebouwing die een open plek in de bestaande, te handhaven bebouwing opvult;
b geluidsgevoelige bebouwing die zal dienen ter vervanging van op die plaats reeds aanwezige bebouwing, niet zijnde woningen, andere geluidsgevoeliger gebouwen of woonwagenstandplaatsen;
c objecten die ter plaatse dringend noodzakelijk zijn om redenen van grond- of bedrijfsgebondenheid;
d geluidsgevoelige bebouwing die zal dienen ter vervanging van op die plaats reeds aanwezige woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen of woonwagenstandplaatsen, die op het tijdstip van vaststelling van de geluidszone daarbinnen reeds aanwezig zijn, respectievelijk op dat tijdstip al een hogere geluidsbelasting ondervinden dan 40 Ke, mits de vervanging niet leidt tot:
1 een ingrijpende wijziging van de bestaande stedenbouwkundige functie of structuur;
2 een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden;
3 een wezenlijke toename van de aan de uitwendige scheidingsconstructie optredende geluidsbelasting.
Ter plaatse van de aanduiding ‘veiligheidszone – leiding’ is het verboden kwetsbare objecten op te richten, zoals bedoeld in het besluit externe veiligheid buisleidingen.
Indien en voor zover in deze planregels wordt verwezen naar wetten, verordeningen of enige andere algemeen verbindende regeling, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het bepaalde in artikel 9, lid 2, van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
a de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
b de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
c de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
d het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
e de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
f de ruimte tussen bouwwerken.
a Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1 gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2 na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
c Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
a Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan ‘Herziening Veneind 5, Wintelre’.
Rosmalen, december 2012