INHOUD van de PLANREGELS

 

 

HOOFDSTUK 1     INLEIDENDE REGELS. 3

ARTIKEL 1       BEGRIPPEN. 3

ARTIKEL 2       WIJZE VAN METEN. 7

HOOFDSTUK 2     BESTEMMINGSREGELS. 9

ARTIKEL 3       NATUUR. 9

ARTIKEL 4       VERKEER. 11

ARTIKEL 5       WONEN. 12

ARTIKEL 6       LEIDING-RIOOL 14

HOOFDSTUK 3     ALGEMENE REGELS. 17

ARTIKEL 7       ANTI-DUBBELREGEL 17

ARTIKEL 8       ALGEMENE GEBRUIKSREGELS. 17

ARTIKEL 9       ALGEMENE ONTHEFFINGSREGELS. 18

ARTIKEL 10     PROCEDUREREGELS. 19

HOOFDSTUK 4     OVERGANGS- EN SLOTREGELS. 21

ARTIKEL 11     OVERGANGSRECHT. 21

ARTIKEL 12     SLOTREGEL 23

 

                                  


 

 


 

ARTIKEL 1                BEGRIPPEN

 

In deze planregels wordt verstaan onder:

 

1.1         plan:

het bestemmingsplan Landgoed Heijbroeck van de gemeente Eersel;

 

1.2         bestemmingsplan: 

de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervalt in het GML-bestand NL.IMRO.0770.BPBheijbroeck0005-vast;

 

1.3         aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar volgens de planregels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

1.4         aanduidingsgrens:

          de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

 

1.5         bebouwing:

          één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;

 

1.6         bebouwingspercentage:

          het op de plankaart of in de regels aangegeven percentage tot waar het bouwperceel maximaal mag worden bebouwd, of wanneer dat in deze regels uitdrukkelijk is bepaald, het percentage tot waar het bouwvlak maximaal mag worden bebouwd;

 

1.7         bed & breakfast:

een nevenactiviteit met als doel het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse verblijft; onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;

 

1.8         bedrijf:

inrichting voor de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten zoals genoemd in de bij deze voorschriften behorende Lijst van bedrijfstypen of daarmee naar de aard vergelijkbare activiteiten;

 

1.9         beroep aan huis:

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking en/of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

 

1.10      bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

 

1.11      bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

 

1.12      bijgebouw:

een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat zich daarvan door zijn constructie of geringere afmetingen visueel onderscheid;

 

1.13      bos:

elk terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend, zijnde het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (een of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu (waaronder begrepen waterhuishouding) en recreatie;

 

1.14      bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, het vernieuwen of het veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

 

1.15      bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

 

1.16      bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop volgens de planregels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

1.17      bouwperceelsgrens:

de grens van een bouwperceel;

 

1.18      bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar volgens de planregels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

 

1.19      bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

 

1.20      detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen verhuren en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

 

1.21      dienstverlening:

          het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek;

 

1.22      escortbedrijf:

een natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend en die qua aard en schaal het bedrijf of beroep aan huis te boven gaat;

 

1.23      gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

1.24      hoofdgebouw:

een (deel van een) gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

 

1.25      horeca:

een bedrijf, waar bedrijfsmatige dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

 

1.26      kantoor:

het bedrijfsmatig uitoefenen van administratieve werkzaamheden ten behoeve van derden;

 

1.27      peil:

a.     voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang van het perceel onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;

b.     in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

 

1.28      prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

 

1.29      raamprostitutie:

een seksinrichting in gebruik voor het zich vanaf de openbare weg of een andere, voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

 

1.30      seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of  vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam) prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al  dan niet in combinatie met elkaar;

 

1.31      theetuin:

kleinschalige inrichting voor het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen dranken en versnaperingen;

 

1.32      woning:

een gebouw dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van een huishouden;

 

1.33      wooneenheid:

een gebouw of deel van een gebouw, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouden.

 

 

 

 

 

 

 

 


ARTIKEL 2                 WIJZE VAN METEN

 

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

2.1      afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;

 

2.2      bebouwd(e) oppervlak(te) van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;

 

2.3      dakhelling van een kap:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

 

2.4      de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

 

2.5      de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

 

2.6      de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

 

2.7      de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

 

2.8      de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

 

2.9      ondergeschikte bouwdelen

bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.



 

ARTIKEL 3                NATUUR 

 

3.1      Bestemmingsomschrijving

          De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden;

b.    behoud, herstel en ontwikkeling van de bestaande biotopen;

c.    als zondanig instandhouden van de niet-beboste gedeelten;

d.    een ecologische verbinding;

e.    extensief recreatief medegebruik met bijbehorende voorzieningen zoals paden, banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d..

 

alsmede voor:

f.    ter plaatse van de aanduiding bos, bos en houtsingels;

g.    ter plaatse van de aanduiding water, water en waterberging met bijbehorende voorzieningen zoals een oeververbinding;

 

met dien verstande dat:

h.    in de eerste plaats het bepaalde in artikel 6 van toepassing is voor zover deze gronden mede zijn bestemd voor Leiding-Riool.

 

 

3. 2     Bouwregels

Op de voor Natuur aangewezen gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming toegestaan, met een hoogte van maximaal 2 meter met dien verstande dat de bouwhoogte voor bouwwerken ten behoeve van informatievoorzieningen, entreevoorzieningen dan wel schuilvoorzieningen maximaal 3 m mag bedragen.

 

 

3.3    Specifieke gebruiksregels

In aanvulling op het bepaalde van artikel 7.10 Wro wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en opstallen:

a.     voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

b.     voor lawaaisporten;

c.     voor verblijfsrecreatie;

d.     voor het aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen.

 

 

 

3.4      Aanlegvergunning

 

3.4.1   Aanlegvergunningplichtige werken

Op de voor Natuur aangewezen gronden is het verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke (aanleg)vergunning van burgemeester en wethouders, de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a.    het aanleggen, verharden van wegen, voet-, fiets-, ruiter- en andere paden, dagrecreatieve voorzieningen zoals picknickplaatsen, parkeervoorzieningen, en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

b.    het aanbrengen of verwijderen van bovengrondse of ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

c.    het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;

d.    het bebossen van gronden anders dan bij wijze van natuurontwikkeling;

e.    het vellen en/of rooien van houtgewas of het verrichten van werkzaamheden, welke de dood of ernstige beschadigingen daarvan ten gevolge kunnen hebben, met uitzondering van erfbeplanting en behoudens bij wijze van geïntegreerd bosbeheer en bij wijze van onderhoud en verzorging van de aanwezige houtopstanden;

f.    het wijzigen van de waterhuishouding zoals draineren, het uitdiepen, dempen, graven en/of verleggen van waterlopen.

 

3.4.2   Uitzonderingen
Het verbod op het uitvoeren van bepaalde werken en/of werkzaamheden zonder (aanleg)vergunning van burgemeester en wethouders is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

a.    behoren tot het normale onderhoud, gebruik en beheer, waaronder mede is begrepen de uitvoering van het inrichtingsplan;

b.    noodzakelijk zijn voor de realisering van een bouwwerk waarvoor de aanvraag tot bouwvergunning is gehonoreerd;

c.    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

3.4.3   Verlening

Een aanlegvergunning kan slechts worden verleend indien door de uitvoering van het werk, dan wel door de daarvan (in)direct te verwachten gevolgen, geen blijvende afbreuk wordt gedaan aan de in 3.1 bedoelde waarden, en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

 


ARTIKEL 4                VERKEER

 

 

4.1      Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor een erftoegangsweg met maximaal 2 rijstroken, een en ander met bijbehorende voorzieningen zoals groenvoorzieningen, wildbegeleidende en wildbeschermingsvoorzieningen, geluidswerende voorzieningen, parkeervoorzieningen, wandel- en/of fietspaden, openbare nutsvoorzieningen, bermen, wegbeplantingen, sloten.

 

 

4.2      Bouwregels

 

4.2.1   Algemeen

Op de voor Verkeer aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van de bestemming worden opgericht, alsmede gebouwen ten dienste van openbare nutsvoorzieningen.

 

4.2.2   Gebouwen t.b.v. nutsvoorzieningen

Gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen dienen aan het volgende te voldoen:

a.     de oppervlakte mag per gebouw niet meer bedragen dan 10 m2;

b.     de hoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

4.2.3   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van lichtmasten en vlaggenmasten maximaal 8 meter mag bedragen.

 

4.3      Specifieke gebruiksregels

In aanvulling op het bepaalde van artikel 7.10 Wro wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen het gebruik van gronden voor een motorbrandstofverkooppunt.

 

 

 

ARTIKEL 5                WONEN   

 

 

5.1      Bestemmingsomschrijving

         De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     woningen, al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroepen en/of mantelzorg;

alsmede voor:

b.     ter plaatse van de aanduiding bed & breakfast, een bed & breakfast met een maximale brutovloeroppervlakte van 300 m;

c.     ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van wonen-landhuis, een theeschenkerij in het bijgebouw met een theetuin;

een en ander met de bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen en

erven.

 

 

5.2      Bouwregels

Op de voor Wonen aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

5.2.1   Binnen het bouwvlak:

a.    per bouwvlak is maximaal 1 woning toegestaan;

b.    de inhoud van een woning bedraagt maximaal 1.500 m3;

c.    het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;

d.    ter plaatse van de aanduiding maximale goot- en bouwhoogte mogen de aangeduide goot- en bouwhoogte niet worden overschreden;

e.    de dakhelling van de kap mag niet minder dan 40 graden bedragen en niet meer dan 55 graden;

f.    de nokrichting van de kap dient evenwijdig aan de aangrenzende weg te lopen.

 

5.2.2   Buiten het bouwvlak:

a.     ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van wonen-landhuis:

1.    is maximaal 1 bijgebouw toegestaan met een bebouwde oppervlakte van maximaal 200 m;

2.    mag de goothoogte van het bijgebouw maximaal 3,5 meter bedragen en de bouwhoogte maximaal 9 meter

b.     ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van wonen koetshuis:

1.    is maximaal 1 bijgebouw toegestaan met een bebouwde oppervlakte van maximaal 150 m;

2.    mag de goothoogte van het bijgebouw maximaal 3 meter bedragen en de bouwhoogte maximaal 7,5 meter;

c.     de kortste afstand van een bijgebouw tot het bouwvlak mag niet meer dan 15 meter bedragen;

d.     de dakhelling van de kap mag niet minder dan 40 graden bedragen en niet meer dan 55 graden.

 

5.2.3   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag voor de voorgevel van het hoofdgebouw niet meer dan 1 meter bedragen en achter deze voorgevel niet meer dan 2 meter.

 

 

5.3      Specifieke gebruiksregels

In aanvulling op het bepaalde van artikel 7.10 Wro wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen gebruik van gronden en/of opstallen voor:

a.     vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;

b.     permanente bewoning of tijdelijke verhuur aan werknemers van bed&breakfast ruimte.

 

 

 

 

 


ARTIKEL 6                 LEIDING-RIOOL

 

 

6.1      Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding-Riool aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor een rioolpersleiding met de daarbij behorende beschermingszone.

 

6.2      Bouwregels

Binnen deze dubbelbestemming zijn gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet toegestaan (behoudens ontheffing).

 

 

6.3      Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 6.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende hoofdbestemming toe te staan, mits hierbij uit hoofde van de bescherming van de leidingen geen bezwaar bestaat; dienaangaande wordt door burgemeester en wethouders advies ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.

 

 

6.4      Aanlegvergunning

 

6.4.1   Aanlegvergunningplichtige werken

Het is verboden op of in de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

a.     het aanbrengen van (half-)verhardingen;

b.     het vergraven, ophogen, diepwoelen of diepploegen van de bodem;

c.     het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;

d.     het verwijderen van beplanting;

e.     het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze ingraven c.q. indrijven van voorwerpen;

f.      het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;

g.     het graven van sloten en het leggen van (drainage)leidingen.

 

6.4.2   Uitzonderingen

Het onder 6.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden:

a.     waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanlegvergunning is verleend;

b.     welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;

c.     welke het normale beheer en onderhoud van de leiding betreft.

 

6.4.3   Verlening

De in 6.4.1 genoemde aanlegvergunning wordt slechts verleend indien en voor zover door de werken en werkzaamheden geen veiligheidsrisico's ontstaan en de leidingen niet worden aangetast. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in 6.4.1 wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk advies ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.

 

 

 

 

 



 

 

ARTIKEL 7                ANTI-DUBBELREGEL

 

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

 

 

 

ARTIKEL 8                ALGEMENE GEBRUIKSREGELS

 

 

Als gebruik in strijd met dit bestemmingsplan zoals bedoeld in artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening, worden in ieder geval aangemerkt:

a.  opslagdoeleinden, anders dan in verband met het toegelaten gebruik, waarbij in ieder geval als strijdig gebruik wordt aangemerkt: brand- en explosiegevaarlijke opslag, waaronder opslagruimte voor vuurwerk;

b.  het plaatsen en/of geplaatst houden van onderkomens;

c.   het storten en/of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;

d.  het gebruik of laten gebruiken van de gebouwen voor een seksinrichting;

e.  (raam)prostitutie;

f.   andere doeleinden dan waarvoor burgemeester en wethouders vrijstelling hebben verleend.

 

 

 


ARTIKEL 9                ALGEMENE ONTHEFFINGSREGELS

 

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, ontheffing verlenen van het bepaalde in deze planregels of de aanwijzingen op de plankaart, voor:

a.     de vestiging van een instelling die niet is genoemd in de bij deze planregels behorende Lijst van maatschappelijke instellingen, maar die naar zijn aard en invloed op de omgeving kan worden geacht te behoren tot een groep van rechtstreeks toegelaten gelijkwaardige instellingen.

b.     voor afwijkingen ten aanzien van de voorgeschreven bouwhoogten, met dien verstande dat de afwijkingen niet meer dan 10% bedragen van de in deze planregels genoemde, dan wel op de kaart aangegeven afmetingen.

c.     ten aanzien van de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de bestemmings- en/of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

d.     ten aanzien van het bepaalde over het bouwen van (hoofd-)gebouwen binnen het bebouwingsvlak en toestaan dat de grenzen van het bebouwingsvlak en/of de bestemmingsgrens naar de buitenzijde worden overschreden door bouwwerken zoals, (hoek-)­erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen, mits de bebouwingsgrens en/of bestemmingsgrens met niet meer dan 1,50 meter wordt overschreden;

e.     voor het bouwen van sculpturen en andere kunstzinnige bouwwerken tot een hoogte van 15 meter.

 

 


ARTIKEL 10              PROCEDUREREGELS

 

 

Bij het verlenen van ontheffingen overeenkomstig een in dit plan opgenomen

ontheffingsbepaling nemen burgemeester en wethouders de volgende regels in acht:

a.     Het voornemen om ontheffing te verlenen ligt gedurende 2 weken ter inzage;

b.     De terinzagelegging wordt tevoren bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente verspreid worden en voorts op de in de gemeente gebruikelijke wijze;

c.     De bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid van belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging zienswijzen tegen het ontwerpbesluit kenbaar te maken bij burgemeester en wethouders;

d.     Burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijze kenbaar hebben gemaakt, de beslissing daaromtrent mede.

 

 

 



 

ARTIKEL 11              OVERGANGSRECHT

 

11.1    Overgangsrecht bouwwerken

 

11.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

a.     gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

b.     na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

 

11.1.2 Ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde in 11.1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 11.1.1 met maximaal 10 %.

 

11.1.3 Uitzondering

Het bepaalde in 11.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

 

11.2    Overgangsrecht gebruik

 

11.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

 

11.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 11.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

 

11.2.3 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in 11.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

 

11.2.4 Uitzondering

Het bepaalde in 11.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 


 

ARTIKEL 12              SLOTREGEL

 

 

Deze planregels worden aangehaald als:

 

Regels van het bestemmingsplan

Landgoed Heijbroeck 

van de gemeente Eersel

 

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 09 februari 2010

 

De Griffier,                                         De Voorzitter,