INHOUD van de PLANREGELS
ARTIKEL 8
ALGEMENE GEBRUIKSREGELS
ARTIKEL 9
ALGEMENE ONTHEFFINGSREGELS
HOOFDSTUK 4 OVERGANGS-
EN SLOTREGELS
In deze planregels wordt verstaan onder:
1.1
plan:
het bestemmingsplan Landgoed Heijbroeck van de gemeente Eersel;
1.2
bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende
regels als vervalt in het GML-bestand NL.IMRO.0770.BPBheijbroeck0005-vast;
1.3
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee
gronden zijn aangeduid, waar volgens de planregels regels worden gesteld ten
aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4
aanduidingsgrens:
de
grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of andere
bouwwerken;
1.6
bebouwingspercentage:
het op de plankaart of in de regels
aangegeven percentage tot waar het bouwperceel maximaal mag worden bebouwd, of
wanneer dat in deze regels uitdrukkelijk is bepaald, het percentage tot waar
het bouwvlak maximaal mag worden bebouwd;
1.7
bed & breakfast:
een nevenactiviteit met als doel het verstrekken van logies en ontbijt aan
steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, namelijk één tot enkele
nachten, ter plaatse verblijft; onder bed & breakfast wordt niet verstaan
overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of
seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;
1.8
bedrijf:
inrichting voor de uitoefening van bedrijfsmatige
activiteiten zoals genoemd in de bij deze voorschriften behorende Lijst van
bedrijfstypen of daarmee naar de aard vergelijkbare activiteiten;
1.9
beroep aan huis:
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een
woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de
woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking en/of uitstraling heeft
die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.10 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.11 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.12 bijgebouw:
een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat zich daarvan door zijn constructie of geringere afmetingen visueel onderscheid;
1.13 bos:
elk terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend, zijnde het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (een of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu (waaronder begrepen waterhuishouding) en recreatie;
1.14 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk
oprichten, het vernieuwen of het veranderen en het vergroten van een bouwwerk,
alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een
standplaats;
1.15 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.16 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop volgens de
planregels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.17 bouwperceelsgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.18 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn
aangeduid waar volgens de planregels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen
zijnde, zijn toegelaten;
1.19 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander
materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij
direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.20
detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder
begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen verhuren en/of leveren van
goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending
anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.21
dienstverlening:
het
bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van
diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek;
1.22
escortbedrijf:
een natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig
prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt
uitgeoefend en die qua aard en schaal het bedrijf of beroep aan huis te boven
gaat;
1.23
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk
met wanden omsloten ruimte vormt;
1.24
hoofdgebouw:
een (deel van een) gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie
en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt
aan te merken;
1.25
horeca:
een bedrijf, waar bedrijfsmatige dranken en/of etenswaren voor gebruik ter
plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één
en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering
van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
1.26
kantoor:
het bedrijfsmatig uitoefenen van administratieve werkzaamheden ten behoeve
van derden;
1.27
peil:
a.
voor
bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang van het perceel onmiddellijk aan de weg
grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;
b.
in andere
gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.28
prostitutie:
het zich
beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander
tegen vergoeding;
1.29
raamprostitutie:
een seksinrichting in gebruik voor het zich vanaf de openbare weg of een
andere, voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar beschikbaar stellen tot
het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.30
seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in
een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht,
of vertoningen van
erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk
geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en
(raam) prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een
erotische-massagesalon, al dan niet in
combinatie met elkaar;
1.31 theetuin:
kleinschalige inrichting voor het bedrijfsmatig
verstrekken van ter plaatse te nuttigen dranken en versnaperingen;
1.32 woning:
een gebouw dat blijkens zijn indeling en
inrichting bestemd is voor de huisvesting van een huishouden;
1.33 wooneenheid:
een gebouw of deel van een gebouw, dat blijkens
zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouden.
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;
2.2 bebouwd(e) oppervlak(te) van een
bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;
2.3 dakhelling
van een kap:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale
vlak;
2.4 de
goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot
c.q. druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de
inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de
buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde
van daken en dakkapellen;
2.6 de
bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een
gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van
ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee
gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.7 de
oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de
buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter
plaatse van het bouwwerk;
2.8 de
hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de
windturbine.
2.9 ondergeschikte bouwdelen
bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Natuur aangewezen gronden zijn
bestemd voor:
a.
behoud, herstel en ontwikkeling
van landschappelijke en natuurwaarden;
b.
behoud, herstel en ontwikkeling
van de bestaande biotopen;
c.
als zondanig instandhouden van de
niet-beboste gedeelten;
d.
een ecologische verbinding;
e.
extensief recreatief medegebruik met bijbehorende
voorzieningen zoals paden, banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d..
alsmede voor:
f.
ter plaatse van de aanduiding bos,
bos en houtsingels;
g.
ter plaatse van de aanduiding water, water en waterberging met bijbehorende voorzieningen zoals een
oeververbinding;
h.
in de eerste
plaats het bepaalde in artikel 6 van toepassing is voor zover deze gronden mede zijn bestemd voor Leiding-Riool.
3. 2 Bouwregels
Op de voor Natuur aangewezen gronden zijn
uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming toegestaan,
met een hoogte van maximaal 2 meter met dien verstande dat de bouwhoogte voor
bouwwerken ten behoeve van informatievoorzieningen, entreevoorzieningen dan wel
schuilvoorzieningen maximaal 3 m mag bedragen.
3.3 Specifieke gebruiksregels
In aanvulling op het bepaalde van artikel 7.10 Wro wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en opstallen:
a. voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
b. voor lawaaisporten;
c. voor verblijfsrecreatie;
d. voor het aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen.
3.4 Aanlegvergunning
3.4.1 Aanlegvergunningplichtige werken
Op de voor Natuur aangewezen
gronden is het verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke (aanleg)vergunning
van burgemeester en wethouders, de volgende werken en/of werkzaamheden uit te
voeren of te laten uitvoeren:
a.
het aanleggen, verharden van wegen, voet-, fiets-,
ruiter- en andere paden, dagrecreatieve voorzieningen zoals picknickplaatsen,
parkeervoorzieningen, en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
b.
het aanbrengen of verwijderen van bovengrondse of
ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en de daarmee
verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
c.
het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de
bodem;
d.
het bebossen van gronden anders dan bij wijze van
natuurontwikkeling;
e.
het vellen en/of rooien van houtgewas of het verrichten
van werkzaamheden, welke de dood of ernstige beschadigingen daarvan ten gevolge
kunnen hebben, met uitzondering van erfbeplanting en behoudens bij wijze van
geïntegreerd bosbeheer en bij wijze van onderhoud en verzorging van de
aanwezige houtopstanden;
f.
het wijzigen van de waterhuishouding zoals draineren, het
uitdiepen, dempen, graven en/of verleggen van waterlopen.
3.4.2 Uitzonderingen
Het
verbod op het uitvoeren van bepaalde werken en/of werkzaamheden zonder
(aanleg)vergunning van burgemeester en wethouders is niet van toepassing op
werken en/of werkzaamheden die:
a.
behoren tot het normale onderhoud, gebruik en beheer,
waaronder mede is begrepen de uitvoering van het inrichtingsplan;
b.
noodzakelijk zijn voor de realisering van een bouwwerk
waarvoor de aanvraag tot bouwvergunning is gehonoreerd;
c.
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van
kracht worden van dit plan.
3.4.3 Verlening
Een aanlegvergunning kan slechts worden verleend
indien door de uitvoering van het werk, dan wel door de daarvan (in)direct te
verwachten gevolgen, geen blijvende afbreuk wordt gedaan aan de in 3.1 bedoelde
waarden, en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet
kan worden gekomen.
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor een erftoegangsweg met maximaal 2 rijstroken, een en ander met bijbehorende voorzieningen zoals groenvoorzieningen, wildbegeleidende en wildbeschermingsvoorzieningen, geluidswerende voorzieningen, parkeervoorzieningen, wandel- en/of fietspaden, openbare nutsvoorzieningen, bermen, wegbeplantingen, sloten.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
Op de voor Verkeer aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van de bestemming worden opgericht, alsmede gebouwen ten dienste van openbare nutsvoorzieningen.
4.2.2 Gebouwen t.b.v. nutsvoorzieningen
Gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen dienen aan het volgende te voldoen:
a. de oppervlakte mag per gebouw niet meer bedragen dan 10 m2;
b. de hoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van lichtmasten en vlaggenmasten maximaal 8 meter mag bedragen.
4.3 Specifieke gebruiksregels
In aanvulling op het bepaalde van artikel 7.10 Wro wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen het gebruik van gronden voor een motorbrandstofverkooppunt.
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. woningen, al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroepen en/of mantelzorg;
alsmede voor:
b. ter plaatse van de aanduiding bed & breakfast, een bed & breakfast met een maximale brutovloeroppervlakte van 300 m;
c. ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van wonen-landhuis, een theeschenkerij in het bijgebouw met een theetuin;
een en ander met de bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen en
erven.
5.2 Bouwregels
Op de voor Wonen aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
5.2.1 Binnen
het bouwvlak:
a.
per bouwvlak
is maximaal 1 woning toegestaan;
b.
de inhoud van
een woning bedraagt maximaal 1.500 m3;
c.
het bouwvlak
mag volledig worden bebouwd;
d.
ter plaatse
van de aanduiding maximale goot- en bouwhoogte mogen de aangeduide goot- en
bouwhoogte niet worden overschreden;
e.
de dakhelling
van de kap mag niet minder dan 40 graden bedragen en niet meer dan 55 graden;
f.
de
nokrichting van de kap dient evenwijdig aan de aangrenzende weg te lopen.
5.2.2 Buiten het bouwvlak:
a.
ter plaatse van de aanduiding
specifieke vorm van wonen-landhuis:
1. is maximaal 1 bijgebouw toegestaan met een bebouwde oppervlakte van maximaal 200 m;
2.
mag de
goothoogte van het bijgebouw maximaal 3,5 meter bedragen en de bouwhoogte
maximaal 9 meter
b.
ter plaatse
van de aanduiding specifieke vorm van wonen koetshuis:
1.
is maximaal 1
bijgebouw toegestaan met een bebouwde oppervlakte van maximaal 150 m;
2.
mag de
goothoogte van het bijgebouw maximaal 3 meter bedragen en de bouwhoogte
maximaal 7,5 meter;
c.
de kortste
afstand van een bijgebouw tot het bouwvlak mag niet meer dan 15 meter bedragen;
d.
de dakhelling
van de kap mag niet minder dan 40 graden bedragen en niet meer dan 55 graden.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag voor de voorgevel van het hoofdgebouw niet meer dan 1 meter bedragen en achter deze voorgevel niet meer dan 2 meter.
5.3 Specifieke gebruiksregels
In
aanvulling op het bepaalde van artikel 7.10 Wro wordt onder gebruik strijdig
met de bestemming in ieder geval begrepen gebruik van gronden en/of opstallen
voor:
a. vrijstaande
bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
b. permanente bewoning
of tijdelijke verhuur aan werknemers van bed&breakfast ruimte.
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding-Riool aangewezen
gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd
voor een rioolpersleiding met de
daarbij behorende beschermingszone.
6.2 Bouwregels
Binnen deze dubbelbestemming zijn gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet toegestaan (behoudens ontheffing).
6.3 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 6.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende hoofdbestemming toe te staan, mits hierbij uit hoofde van de bescherming van de leidingen geen bezwaar bestaat; dienaangaande wordt door burgemeester en wethouders advies ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.
6.4 Aanlegvergunning
6.4.1 Aanlegvergunningplichtige
werken
Het is verboden op of in de in
dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke
vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken
en werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanbrengen van (half-)verhardingen;
b. het vergraven, ophogen, diepwoelen of diepploegen van de bodem;
c. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
d. het verwijderen van beplanting;
e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze ingraven c.q. indrijven van voorwerpen;
f. het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
g. het graven van sloten en het leggen van (drainage)leidingen.
6.4.2 Uitzonderingen
Het onder 6.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden:
a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanlegvergunning is verleend;
b. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
c. welke het normale beheer en onderhoud van de leiding betreft.
6.4.3 Verlening
De in 6.4.1 genoemde aanlegvergunning wordt slechts verleend indien en voor zover door de werken en werkzaamheden geen veiligheidsrisico's ontstaan en de leidingen niet worden aangetast. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in 6.4.1 wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk advies ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Als gebruik in strijd met dit bestemmingsplan zoals bedoeld in artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening, worden in ieder geval aangemerkt:
a.
opslagdoeleinden,
anders dan in verband met het toegelaten gebruik, waarbij in ieder geval als
strijdig gebruik wordt aangemerkt: brand- en explosiegevaarlijke opslag,
waaronder opslagruimte voor vuurwerk;
b.
het plaatsen
en/of geplaatst houden van onderkomens;
c.
het storten
en/of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
d.
het gebruik
of laten gebruiken van de gebouwen voor een seksinrichting;
e. (raam)prostitutie;
f.
andere
doeleinden dan waarvoor burgemeester en wethouders vrijstelling hebben
verleend.
Burgemeester en wethouders
kunnen, overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, ontheffing
verlenen van het bepaalde in deze planregels of de aanwijzingen op de
plankaart, voor:
a. de vestiging van een instelling die niet is genoemd in de bij deze planregels behorende Lijst van maatschappelijke instellingen, maar die naar zijn aard en invloed op de omgeving kan worden geacht te behoren tot een groep van rechtstreeks toegelaten gelijkwaardige instellingen.
b. voor afwijkingen ten aanzien van de voorgeschreven bouwhoogten, met dien verstande dat de afwijkingen niet meer dan 10% bedragen van de in deze planregels genoemde, dan wel op de kaart aangegeven afmetingen.
c. ten aanzien van de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de bestemmings- en/of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
d. ten aanzien van het bepaalde over het bouwen van (hoofd-)gebouwen binnen het bebouwingsvlak en toestaan dat de grenzen van het bebouwingsvlak en/of de bestemmingsgrens naar de buitenzijde worden overschreden door bouwwerken zoals, (hoek-)erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen, mits de bebouwingsgrens en/of bestemmingsgrens met niet meer dan 1,50 meter wordt overschreden;
e. voor het bouwen van sculpturen en andere kunstzinnige bouwwerken tot een hoogte van 15 meter.
Bij het verlenen van ontheffingen overeenkomstig een in dit plan opgenomen
ontheffingsbepaling nemen burgemeester en wethouders de volgende regels in acht:
a. Het voornemen om ontheffing te verlenen ligt gedurende 2 weken ter inzage;
b. De terinzagelegging wordt tevoren bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente verspreid worden en voorts op de in de gemeente gebruikelijke wijze;
c. De bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid van belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging zienswijzen tegen het ontwerpbesluit kenbaar te maken bij burgemeester en wethouders;
d. Burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijze kenbaar hebben gemaakt, de beslissing daaromtrent mede.
HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
11.1.1 Algemeen
Een
bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan
aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een
bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en
omvang niet wordt vergroot,
a.
gedeeltelijk
worden vernieuwd of veranderd;
b.
na het teniet
gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits
de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag
waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
11.1.2 Ontheffing
Burgemeester
en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde in 11.1.1 voor het vergroten van de inhoud
van een bouwwerk als bedoeld in 11.1.1
met maximaal 10 %.
11.1.3 Uitzondering
Het
bepaalde in 11.1.1 is niet van
toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding
van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor
geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
11.2.1 Algemeen
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
11.2.2 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 11.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
11.2.3 Onderbroken gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in 11.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
11.2.4
Uitzondering
Het bepaalde in 11.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Deze planregels worden
aangehaald als:
Regels van het
bestemmingsplan
Landgoed Heijbroeck
van de gemeente Eersel
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering
van 09 februari 2010
De Griffier, De
Voorzitter,