Inhoud
Artikel 4 Cultuur en ontspanning
Artikel 8 Waarde - Archeologie
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
Hoofdstuk
4 Overgangs- en slotregels
Bijlagen:
Bijlage 1: Addendum Notitie Problematiek terrein Maranatha en De Plaatse
Bijlage 2: Staat van inrichtingen
In deze regels wordt verstaan onder:
het bestemmingsplan ‘De Donksbergen e.o.’ van de gemeente Eersel;
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0770.BPBddb0002-vast met de bijbehorende regels;
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
een bijgebouw bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van de huishouding, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg is ondergebracht;
waarden van een terrein in verband met de zich mogelijk daarin bevindende oudheidkundige zaken die van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap en/of hun cultuurhistorische waarde;
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
een nevenactiviteit met als doel het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse verblijft; onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) één persoon of gezin, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
woonvorm met 24-uurs nabije zorg, zoals bedoeld in het ‘Addendum notitie problematiek terrein Maranatha en De Plaatse’, opgenomen in bijlage 1 bij deze regels;
a t.a.v. bebouwing:
bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning;
b t.a.v. gebruik:
het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
de grens van een bestemmingsvlak;
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie en afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
elk terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend, zijnde het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (een of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu (waaronder begrepen waterhuishouding) en recreatie;
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
de grens van een bouwvlak;
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
de grens van een bouwperceel;
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting niet is toegestaan; huifkarren worden hier mede onder begrepen;
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus;
die vormen van natuurvriendelijke recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, picknicken, kanoën, survivaltochten en natuurgerichte recreatie zoals vogelobservatie;
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan;
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt;
een gebouw, dat gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor consumptie ter plaatse worden verstrekt en/of waar bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;
het voortbrengen van hout op bedrijfsmatige wijze door een mede daarop afgestemd duurzaam beheer van bos;
tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning vereist is; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
standplaats voor één of een aantal bij elkaar behorende kampeermiddelen;
terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief verblijf;
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met artistieke waarde;
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;
een sportactiviteit waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd dat zodanig is dat het omgevingslawaai wordt overschreden, waaronder in ieder geval begrepen de rallysport, motorsport, (model)vliegsport; de jachtsport wordt hier niet onder begrepen;
(sociaal-)medische, (sociaal-)culturele, levensbeschouwelijke, religieuze voorzieningen, educatieve- en onderwijsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van genoemde voorzieningen;
het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op fysiek, psychisch en/of sociaal vlak;
een kleinschalig kampeerterrein als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf of een burgerwoning;
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfolo-gische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;
functie waarvoor maximaal 50% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt;
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek publiekgericht zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;
functie waarvoor maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt;
een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw;
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding;
een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksgericht zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan;
een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee/prostitué tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen;
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken;
de kaart met bijbehorende verklaring,
bestaande uit één blad, waarop de bestemmingen van de in het plan aangewezen
gronden zijn aangegeven, tekeningnummer
TEK05-LSH00014-
de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:
— gelijk is aan de in de regels voorgeschreven afstand van gebouwen uit de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
— gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand;
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen, alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.;
een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde;
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huishouding van één huishouden;
een instelling ten behoeve van wonen in combinatie met een zorgfunctie met bijbehorende maatschappelijke voorzieningen.
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;
het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming;
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
- voor bouwwerken, waarvan de
hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse
van de hoofdtoegang vermeerderd met
- in andere gevallen: de
gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein
vermeerderd met
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien
van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters,
kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en
kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing
gelaten, mits de overschrijding niet meer dan
De voor ‘Bos’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a bosbouw en houtproductie;
b behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden;
c behoud, herstel en ontwikkeling van de bestaande biotopen;
d het als zodanig in stand houden van de niet-beboste gedeelten;
e water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
f verharde en onverharde paden;
g extensief recreatief medegebruik;
h agrarisch gebruik gericht op natuurbeheer.
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a De bouwhoogte voor bouwwerken
ten behoeve van informatievoorzieningen, entreevoorzieningen dan wel
schuilvoorzieningen mag niet meer bedragen dan
b De bouwhoogte van overige
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
a Het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond, is niet toegestaan;
b Lawaaisporten zijn niet toegestaan;
c Verblijfsrecreatie is niet toegestaan;
d Teeltondersteunende voorzieningen zijn niet toegestaan;
e Strooisel- en moswinning is niet toegestaan.
Binnen deze bestemming is het beleid primair gericht op het beschermen van de landschappelijke en ecologische waarden. Houtproductie is toegestaan, mits dit ondergeschikt is aan het bosbehoud en het behoud van de landschappelijke en natuurwaarden.
Ter ondersteuning van het recreatief medegebruik worden beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied zoals paden, banken, picknicktafels, bewegwijzering en dergelijke.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van de in het schema onder 3.4.4 opgenomen werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.
Het in lid 3.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
b reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
c worden uitgevoerd ten behoeve van de ontwikkeling van natuur en/of landschapsbeheer.
De in lid 3.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van landschappelijke waarden en de natuurwaarden van de gronden. Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema onder 3.4.4 de toetsingscriteria weergegeven.
Omgevingsvergunningplichtigewerken/werkzaamheden |
Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning |
het aanleggen van paden en het aanbrengen van overige verhardingen |
- De paden en overige verhardingen moeten noodzakelijk zijn voor het beheren dan wel verbeteren van het bos dan wel voor het mogelijk maken van extensief recreatief medegebruik. - De paden en overige verhardingen moeten noodzakelijk zijn om de ontsluiting van maatschappelijke voorzieningen te verbeteren. - De paden en overige verhardingen betekenen geen onevenredige aantasting van de aanwezige natuurwaarden; hiertoe wordt de terreinbeheerder gehoord. - Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de waterhuishouding. |
het egaliseren, vergraven of ophogen van de bodem |
- Het aanwezige reliëf mag niet worden aangetast. - De werkzaamheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van de aanwezige landschappelijke waarden en natuurwaarden. |
De voor ‘Cultuur en ontspanning’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a culturele en ontspanningsvoorzieningen, waaronder wellness, sauna, zwembaden;
b horeca;
c ondergeschikte detailhandel, gerelateerd aan de onder a genoemde voorzieningen;
d ter plaatse van de aanduiding ‘maatschappelijk’: tevens maatschappelijke voorzieningen;
e congres- en vergaderfaciliteiten;
f ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’: tevens bedrijfswoningen;
g ontsluitingswegen en paden;
h ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’: uitsluitend parkeervoorzieningen;
i overige ondergeschikte parkeervoorzieningen;
j water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
k groenvoorzieningen;
l speelvoorzieningen;
m tuinen, erven en verhardingen.
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd.
b De totale oppervlakte aan hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwd oppervlak (m²)’. Indien tussen bouwvlakken de aanduiding ‘relatie’ is aangegeven worden deze bouwvlakken aangemerkt als één bouwvlak.
c De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’.
d De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’.
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a Bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’.
b Het aantal bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan 1.
c De inhoud van een
bedrijfswoning mag niet meer dan
d De goothoogte mag niet meer
bedragen dan
e De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’.
Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a Bijgebouwen mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd.
b De gezamenlijke oppervlakte van
de bijgebouwen mag niet meer dan
c De goothoogte van een
bijgebouw mag niet meer dan
d De bouwhoogte van een
bijgebouw mag niet meer dan
Voor het ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:
a Ondergronds bouwen mag uitsluitend binnen het bouwvlak, met dien verstande dat hellingbanen ten behoeve van de toegang ook buiten een bouwvlak mogen worden gebouwd.
b De oppervlakte van ondergrondse gebouwen, welke niet zijn gelegen onder bovengrondse gebouwen, dient te worden meegerekend in de totale oppervlakte aan bebouwing op het betreffende bouwperceel, waarbij de maximaal toegestane oppervlakte zoals bepaald in 4.2.1 onder b niet mag worden overschreden.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a De bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen mag niet meer dan
b De bouwhoogte van palen en
masten mag niet meer bedragen dan
c De bouwhoogte van overige
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
a Binnen de bestemming ‘Cultuur en ontspanning’ zijn horeca-activiteiten toegestaan, waaronder een hotel. Van een hotel dient 10% van de kamers geschikt en beschikbaar te zijn voor gasten met een zorgcomponent dan wel patiënten van de naastgelegen maatschappelijke voorziening.
b Ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’ mogen de gronden uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van parkeervoorzieningen.
c Het maximaal vloeroppervlak dat gebruik wordt voor maatschappelijke voorzieningen mag niet meer bedragen dan 30% van de totale vloeroppervlakte van de hoofdgebouwen.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om
voor het gebied ter plaatse de aanduiding ‘wro-zone – wijzigingsgebied
a Het totaal aantal bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan 4.
b De noodzaak voor meer bedrijfswoningen dient middels een bedrijfsplan te zijn aangetoond.
c De geldende maatvoeringen en het bestaande bouwvlak blijven van toepassing.
d De ontwikkeling mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
e Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.
f De ontwikkeling dient inpasbaar te zijn vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt.
g Er zal een schriftelijk advies van het waterschap worden ingewonnen.
h De economische haalbaarheid dient te zijn gegarandeerd.
De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a maatschappelijke voorzieningen in de vorm van een zorginstelling;
b beschermd wonen;
c tuinen, erven en verhardingen;
d voorzieningen voor verkeer en verblijf;
e parkeervoorzieningen;
f groenvoorzieningen;
g water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
b De oppervlakte aan gebouwen mag per bouwvlak niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwd oppervlak (m²)’. Indien tussen bouwvlakken de aanduiding ‘relatie’ is aangegeven worden deze bouwvlakken aangemerkt als één bouwvlak.
c De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’.
d De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’.
e De afstand tot de
perceelsgrens mag niet minder bedragen dan
f De afstand tot de as van de
weg mag niet minder bedragen dan
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
a Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd.
b De bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen mag niet meer dan
c De bouwhoogte van
overkappingen mag niet meer bedragen dan
d De oppervlakte van overkappingen
mag niet meer bedragen dan
e De bouwhoogte van overige
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
Voor het ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:
a Ondergronds bouwen mag uitsluitend binnen het bouwvlak, met dien verstande dat hellingbanen ten behoeve van de toegang ook buiten een bouwvlak mogen worden gebouwd.
b De oppervlakte van ondergrondse gebouwen, welke niet zijn gelegen onder bovengrondse gebouwen, dient te worden meegerekend in de totale oppervlakte aan bebouwing op het betreffende bouwperceel, waarbij de maximaal toegestane oppervlakte zoals bepaald in 5.2.1 onder b niet mag worden overschreden.
a Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, afmetingen en vormgeving van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
b De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld, met in achtneming van de bouwregels, ten behoeve van:
1 een goede landschappelijke inpassing van de bebouwing in relatie tot de omgeving;
2 een goede verkeerskundige inpassing ten opzichte van de weg waaraan wordt gebouwd en/of waarop het bouwperceel wordt ontsloten, met name in verband met voldoende uitzicht en voldoende parkeerruimte op het bouwperceel;
3 voldoende ruimte voor behoud van bestaande of het aanbrengen van nieuwe erfbeplanting in het kader van een goede landschappelijke inpassing van het totale bestemmingsvlak.
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
a Het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond, is niet toegestaan.
b Verblijfsrecreatie is niet toegestaan.
c Wonen, niet zijnde beschermd wonen, is niet toegestaan.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om
voor het gebied ter plaatse de aanduiding ‘wro-zone – wijzigingsgebied
a (Bedrijfs)woningen zijn niet toegestaan.
b De ontwikkeling mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
c Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.
d Er mag geen sprake zijn van belemmeringen uit oogpunt van archeologie.
e De ontwikkeling dient inpasbaar te zijn vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt.
f Er zal een schriftelijk advies van het waterschap worden ingewonnen.
g De economische haalbaarheid dient te zijn gegarandeerd.
h De geldende maatvoeringen en het bestaande bouwvlak blijven van toepassing.
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a verkeersvoorzieningen, zoals wegen;
b wildbegeleidende en wildbeschermingsvoorzieningen;
c geluidswerende voorzieningen;
d wandel- en/of fietspaden;
e openbare nutsvoorzieningen;
f parkeervoorzieningen;
f groenvoorzieningen;
g water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:
a
De oppervlakte mag per gebouw niet
meer bedragen dan
b
De bouwhoogte mag niet meer
bedragen dan
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
a
De bouwhoogte van lichtmasten mag
niet meer bedragen dan
b
De bouwhoogte van overige
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a woningen, al dan niet in combinatie met een niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat per bestemmingsvlak maximaal één woning is toegestaan;
b tuinen, erven en verhardingen;
c voorzieningen voor verkeer en verblijf;
d parkeervoorzieningen;
e groenvoorzieningen;
f water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a
De afstand van gebouwen tot de
bouwperceelgrenzen mag niet minder bedragen dan
b
De afstand van gebouwen tot de as
van de weg mag niet minder bedragen dan
15 m.
Bestaande kleinere afstanden van legaal opgerichte gebouwen zijn toegestaan.
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a Met betrekking tot de inhoud van de woningen gelden de volgende bepalingen:
1
De inhoud van een woning mag
maximaal
2
Indien de bestaande inhoud van een
woning meer bedraagt dan
3 Voor zover het een gesplitste woning betreft, geldt de inhoud van vóór de splitsing voor de gesplitste woningen gezamenlijk als totale maximale inhoud.
4 In afwijking van het voorgaande: indien het een bestaande (woon)boerderij betreft, dan geldt de inhoud van het hele bestaande boerderijlichaam/bouwmassa daarvan als maximum.
b
De goothoogte mag niet meer
bedragen dan
c
De bouwhoogte mag niet meer
bedragen dan
d De dakhelling mag niet meer bedragen dan 60º.
Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a
De gezamenlijke oppervlakte aan
bijgebouwen mag niet meer bedragen dan
b
De goothoogte mag niet meer
bedragen dan
c
De bouwhoogte mag niet meer
bedragen dan
d
De afstand van vrijstaande
bijgebouwen tot woning mag niet meer bedragen dan
15 m, tenzij de bestaande afstand meer bedraagt, dan geldt de bestaande afstand
als maximum.
e De dakhelling mag niet meer bedragen dan 45º.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
a
De bouwhoogte van erfafscheidingen
mag niet meer bedragen dan
b
De bouwhoogte van carports c.q.
overkappingen mag niet meer bedragen dan
c
De oppervlakte van een carport
c.q. overkapping mag niet meer bedragen dan
d
De bouwhoogte overige bouwwerken,
geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan
e
De oppervlakte van paardenbakken
mag niet meer bedragen dan
Het bevoegde gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het van het bepaalde in 7.2.1 onder b teneinde de voorgeschreven minimum afstand van bebouwing tot de weg te verkleinen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
a De afstand van nieuwe bebouwing tot de as van de weg mag niet minder bedragen dan van bestaande reeds dichter bij die weg gelegen bebouwing; in afwijking hiervan behoeft indien het een bouwperceel betreft dat aan 2 of meer zijden direct grenst aan een weg, slechts tot 1 weg die afstand te worden aangehouden.
b Er mogen geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden.
c Er dient voldoende parkeerruimte op het eigen erf aanwezig te blijven.
d De wegbeheerder dient te worden gehoord.
e De stedenbouwkundige structuur mag niet onevenredig worden aangetast.
f Indien het een woning of ander geluidgevoelig object betreft, moet voldaan worden aan de Wet geluidhinder.
g Het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt.
Het bevoegde gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 7.2.1 onder a teneinde de minimum afstand van gebouwen tot de zijdelingse bouwperceelgrens te verkleinen voor bijgebouwen. Hierbij dient aan het volgende te worden voldaan:
a Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
b De stedenbouwkundige kwaliteit wordt niet onevenredig aangetast.
c Het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt.
d Het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving.
e Bij monumentale panden is een positief advies van de monumentencommissie vereist.
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
a Het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte is niet toegestaan.
b Publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis zijn niet toegestaan.
In een woning en bijbehorende bijgebouwen mag ook een niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit worden uitgeoefend als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
a
De omvang van de activiteit mag
niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de
woonbebouwing tot een maximum van
b De bed&breakfast mag bestaan uit maximaal twee kamers met elk maximaal 2 bedden.
c Wanneer bed&breakfast plaatsvindt in een vrijstaand bijgebouw, dan is hierin geen keuken of soortgelijke voorziening toegestaan.
d Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer.
e Parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden.
f Opslag vindt uitsluitend inpandig plaats.
g Detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met het aan huis verbonden beroep.
h De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving.
i De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
j De activiteit mag uitsluitend worden uitgeoefend in bedrijfscategorie 1 of 2 van de in de bijlage 2 opgenomen Staat van inrichtingen of een daarmee qua milieuhinder en uitstraling vergelijkbare activiteit.
Het bevoegde gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 7.4.2 onder j teneinde bedrijven toe te staan, die qua aard en omvang en invloed op het milieu en de omgeving gelijk te stellen zijn met de toegestane bedrijven maar die niet zijn genoemd in de in de bijlage opgenomen Staat van inrichtingen, mits:
a omtrent de vergelijkbaarheid van de invloed op het milieu en de omgeving advies wordt gevraagd aan een onafhankelijke ter zake deskundige;
b het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt.
Het bevoegde gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 7.4.1 onder a en toestaan dat een bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a Een dergelijke bewoning is noodzakelijk vanuit een oogpunt van mantelzorg. Hiertoe wordt een verklaring van een arts of specialist overlegd.
b De afhankelijke woonruimte is uitsluitend toegestaan voor mantelzorg die wordt verleend aan een familielid in de 1e of 2e graad.
c
De afhankelijke woonruimte wordt
ingepast binnen de toegestane bijgebouwen, waarbij ten behoeve van mantelzorg
niet meer dan
d
De afstand van het bijgebouw tot
de woning bedraagt niet meer dan
e Er vindt geen belemmering plaats voor de ontwikkeling van (agrarische) bedrijven in de omgeving.
f Het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt.
g Indien sprake is van een geurgevoelig object wordt er voldaan aan de geurnormen krachtens de Wet geurhinder en veehouderij, dan wel krachtens een op deze wet gebaseerde verordening.
De voor ‘Waarde - Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle (verwachte) archeologische informatie in de bodem.
Binnen deze dubbelbestemming zijn uitsluitend toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming, alsmede ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:
a het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en niet dieper dan de bestaande fundering wordt gebouwd;
b
gebouwen maximaal
Het bevoegde gezag is bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.
Het bevoegde gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in 8.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende bepalingen worden verbonden:
a de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
b de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
c de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegde gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
De omgevingsvergunning als bedoeld in 8.4.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld of getoetst wordt aan een daartoe opgestelde archeologische beleidsadvieskaart.
Alvorens het bevoegde gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld 8.4.1 winnen zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op de in deze bestemming bedoelde gronden de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a
het ophogen van de bodem met meer
dan
b grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
c bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
d het verlagen van het waterpeil;
e het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
f het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
g het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
h het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
i het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
Het onder 8.5.1 vervatte verbod geldt niet:
a voor zover het werkzaamheden
in de bodem betreft tot een diepte van
b voor zover het werkzaamheden
in de bodem betreft over een maximale oppervlakte van
c voor zover het werkzaamheden
in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal
d indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
e voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
f voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in 8.4.1.
Een omgevingsvergunning als bedoeld in 8.5.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een vrijstelling in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:
a de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
b de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
c de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegde gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning winnen burgemeester en wethouders advies in van een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
a het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
b het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte.
Het bevoegde gezag kan, met uitzondering van het bepaalde in artikel 3, een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van:
a de regels en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
b de regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
1 de inhoud per gebouw niet
meer dan
2 de bouwhoogte niet meer dan
c de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
1 ten behoeve van kunstwerken,
geen gebouwen zijnde, tot maximaal
2 ten behoeve van voor
waarschuwings- en/of communicatiemasten tot maximaal
3 ten behoeve van andere
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal
d het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen wordt verhoogd ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, mits:
1 de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak bedraagt;
2 de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
a de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
b de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
c de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
d het bouwen bij ondergrondse hoofdtransportleidingen;
e de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden en
f de ruimte tussen bouwwerken.
Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.
a Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
1 gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2 na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
c Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan
a Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Deze regels worden aangehaald als:
‘Regels
van het bestemmingsplan De Donksbergen e.o.‘
Rosmalen, 11 oktober 2010 Vastgesteld: 16 december 2010