|
Op de planlocatie aan de F. Kellyweg 10 te Ulvenhout is recentelijk het agrarisch bedrijf (veehouderij) beëindigd en wordt het bedrijf niet meer voortgezet. In 2021 heeft de initiatiefnemer de locatie aangekocht. Er is al enige tijd geen sprake meer van een bedrijfswoning en de bestemming van de woning en bijbehorende bijgebouwen en grond dient gewijzigd te worden naar de bestemming ‘Wonen’.
Binnen het vigerende bestemmingsplan ‘Buitengebied Zuid 2013’ is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het agrarisch bouwvlak (gedeeltelijk) te wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ (artikel 5.7 lid b). Om de ontwikkeling juridisch/planologisch mogelijk te kunnen maken is gekozen voor het opstellen van onderhavig wijzigingsplan.
De planlocatie ligt aan de F. Kellyweg. De F. Kellyweg is een lokale verbindingsweg in het buitengebied. De planlocatie behoort tot de provincie Noord-Brabant. De locatie is bekend onder de kadastrale gemeente GNK, sectie E, met nummer 2769.
Figuur 1: Planlocatie F. Kellyweg 10 te Ulvenhout
Figuur 2: Uitsnede topografische kaart met de planlocatie
Op de planlocatie is het bestemmingsplan ‘Buitengebied Zuid 2013’ van kracht. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 13 juli 2017.
Figuur 3: Uitsnede planverbeelding, bestemmingsplan Buitengebied Zuid 2013
De planlocatie F. Kellyweg 10 heeft de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden’ en een bouwvlak met daarbij de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – veehouderij’, de dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie’ en ‘Waarde – Attentiegebied ecologische hoofdstructuur’ en tot slot de gebiedsaanduidingen ‘overige zone – beperkingen veehouderij’ en ‘veiligheidszone – vervoer gevaarlijke stoffen’.
Het wijzigingsplan ‘Buitengebied Zuid 2013, herziening F. Kellyweg 10’ vervat in een verbeelding en regels en gaat vergezeld met een toelichting. Het voorliggend plan vormt het planologisch kader de omzetting van een agrarisch bedrijf tot een woonbestemming in het buitengebied van Breda.
In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de huidige situatie van de planlocatie, waarbij onder andere de ruimtelijke en functionele structuur wordt beschreven.
In hoofdstuk 3 van de toelichting wordt het vigerende beleid op Europees, Rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau beschreven dat voor ontwikkeling van de planlocatie relevant is.
Hoofdstuk 4 beschrijft vervolgens de uitgangspunten en randvoorwaarden, die van belang zijn voor de ontwikkeling van de planlocatie. In hoofdstuk 5 worden onder andere de gevolgen van de ontwikkeling op het gebied van water, natuur, luchtkwaliteit, archeologie en bodem beschreven.
De juridische aspecten komen in hoofdstuk 6 aan bod. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid. Ten slotte wordt in hoofdstuk 8 de maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.
In dit hoofdstuk worden de ruimtelijke structuur en de functionele structuur van de planlocatie uiteengezet.
De planlocatie is gelegen aan de F. Kellyweg. De planlocatie ligt ten zuiden van de kern Ulvenhout en ten noorden van de snelweg A58.
De planlocatie bestaat uit langgevelboerderij met twee losse bedrijfsgebouwen. De langgevelboerderij bestaat uit ongeveer 1/3 woning en een 2/3 geïntegreerde bedrijfsruimte. Tot voorkort werd er onder andere vanuit deze bedrijfsruimte en veehouderij geëxploiteerd. De oude stalinrichting is hier gedeeltelijk nog van aanwezig. Naast de langgevenboerderij zijn er op locatie twee losse (voormalige) bedrijfsgebouwen aanwezig. De losse bijgebouwen hebben een gezamenlijke oppervlakte van circa 110 m2.
Het bestaande agrarisch bouwvlak met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch veehouderij’ heeft een oppervlakte van circa 3.368 m2.
In figuur 4 zijn enkele foto’s van de planlocatie weergegeven. Figuur 5 geeft een overzicht van de planlocatie weer.
Figuur 4: Foto’s planlocatie F. Kellyweg 10
Bij het opstellen van een wijzigingsplan worden de beleidskaders van het rijk, provincie en gemeente uiteengezet. In het onderhavige plan is het relevante ruimtelijke beleid voor de locatie F. Kellyweg 10 opgenomen.
Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, moet het roer in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. In 2012 wordt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
Het Rijk laat de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders.
De veranderde behoefte aan wonen en werken legt daarbij een extra druk op een markt waar de totale vraag afneemt: kwaliteit voor kwantiteit. De ambitie is dat in 2040 de woon- en werklocaties in steden en dorpen aansluiten op de (kwalitatieve) vraag en dat locaties voor transformaties en herstructurering zoveel mogelijk worden benut.
In het SVIR zijn 13 nationale belangen opgenomen, hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.
Het Rijk zal bestemmingsplannen niet (tijdens de vaststellingsprocedure) toetsen op een correcte doorwerking van nationale ruimtelijke belangen. Wel zal het Rijk door middel van systeem- of themagerichte onderzoeken achteraf nagaan of bestemmingsplannen aan nationale wet- en regelgeving voldoen.
In de planlocatie zijn geen nationale belangen in het geding. Het nationale ruimtelijke beleid heeft geen consequentie voor de planlocatie.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordering (Barro) in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn, met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
In het Barro zijn voorlopig zes projecten beschreven: Mainport ontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie, Erfgoederen van uitzonderlijk universele waarde. Binnenkort volgen nog: hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, ecologische hoofdstructuur, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.
In de planlocatie zijn geen nationale belangen in het geding. Het nationale ruimtelijke beleid heeft geen consequentie voor de planlocatie.
Het Nationaal Waterplan (NWP)
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan (NWP) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Watertoets
Met het ondertekenen van het Nationaal Bestuursakkoord Water (juli 2003) hebben de betrokken partijen (het Rijk, IPO, VNG en UvW) afgesproken de watertoets toe te passen bij alle nieuwe ruimtelijke -waterhuishoudkundig relevante- plannen en besluiten op alle bestuursniveaus. De watertoets is met ingang van 1 november 2003 wettelijk verplicht voor structuurvisies, bestemmingsplannen, van de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) regelt een verplichte waterparagraaf in de toelichting bij de genoemde ruimtelijke plannen en het vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 Bro met het waterschap.
De watertoets omvat het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen.
Europese Kaderrichtlijn Water
De Europese Kaderrichtlijn Water is sinds december 2000 van kracht en is gericht op het realiseren van duurzaam waterbeheer.
De Europese Kaderrichtlijn Water beoogt de bescherming van aquatische ecosystemen en het duurzaam gebruik van water. Daarvoor wordt de Kaderrichtlijn eerst in landelijke wet- en regelgeving omgezet. Momenteel wordt hier hard aan gewerkt. De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid. Er worden ecologische en fysisch-chemische doelen geformuleerd die afhankelijk zijn van de functie van een watergang.
In paragraaf 5.3 komt het aspect water aan bod voor de planlocatie.
Vanuit Europa is de bescherming van (plant en dier) soorten en gebieden geregeld in de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. In Nederland is de natuurwetgeving verankerd in de Wet Natuurbescherming.
Europese Vogel- en Habitatrichtlijn
De Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn hebben tot doel de bescherming van (vogel)soorten en hun natuurlijke habitats. Elke lidstaat is verplicht om speciale beschermingszones (SBZ’s) aan te wijzen, die samen één Europees netwerk van natuurgebieden vormen: “Natura 2000”. Wanneer in een gebied bepaalde soorten voorkomen, of een bepaald percentage van de Europese populatie herbergt, dan komt dit gebied in aanmerking voor plaatsing onder de betreffende richtlijnen. De planlocatie valt in zijn geheel niet binnen de aangewezen Vogelrichtlijn- of Habitatrichtlijngebieden.
Wet Natuurbescherming
De Wet natuurbescherming is een 'kaderwet'. Dat betekent dat er alleen algemene principes en verantwoordelijkheden in staan. De details zijn geregeld in een groot aantal algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen. Sommige bepalingen uit de Wet natuurbescherming zijn het gevolg van afspraken op internationaal en Europees niveau, zoals de Vogelrichtlijn, de Habitatrichtlijn en het CITES-verdrag.
Het aspect Flora en Fauna komt in paragraaf 5.4 aan bod.
Erfgoedwet 2016
De sectorale versnippering van de erfgoedwetgeving en de behoefte aan duidelijkheid zijn de aanleiding om één integrale Erfgoedwet op te stellen voor het beheer en behoud van ons cultureel erfgoed. De Erfgoedwet harmoniseert bestaande wet- en regelgeving, schrapt overbodige regels en legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed zoveel mogelijk bij het erfgoedveld zelf: musea, collectiebeheerders, archeologen, eigenaren en overheden. Daarmee spreekt de Minister van OCW het vertrouwen uit dat de sector voldoende kennis, deskundigheid en betrokkenheid heeft om de zorg voor ons cultureel erfgoed in de praktijk waar te maken.
Om invulling te geven aan deze gemeentelijk zorgtaak heeft de gemeente Breda de archeologische waarden en verwachtingen binnen de gemeente inzichtelijk gemaakt door een gemeentelijke archeologiekaart op te stellen samen met de beleidsnota archeologie. Deze vormen samen het beleidsinstrumentarium dat als onderlegger voor elk bestemmingsplan geldt.
Archeologie wordt behandeld in paragraaf 3.4.2.
Op 14 december 2018 stelde Provinciale Staten van Noord-Brabant de Brabantse Omgevingsvisie vast. De omgevingsvisie is opgesteld volgens de uitgangspunten van de nieuwe Omgevingswet, welke in 2022 in werking zal treden. De Brabantse Omgevingsvisie beschrijft de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Er wordt vanuit meerdere invalshoeken gekeken naar een ontwikkeling door de provincie:
In de omgevingsvisie is één basisopgave benoemd: het werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit. Daarnaast zijn er vier hoofdopgaven benoemd:
De omgevingsvisie gaat over de hele fysieke leefomgeving, heeft een integraal karakter en bevat geen sectorale beleidsdoelen. Concrete doelen voor bijvoorbeeld natuur, water, veiligheid, milieu, mobiliteit en ruimtelijke kwaliteit staan nog in de bestaande plannen van de provincie, bijvoorbeeld in de Structuurvisie ruimtelijke ordening en het provinciale verkeers- en vervoersplan.
In 2022 treedt de Omgevingswet in werking. Deze wet vervangt 26 wetten en verschillende regelsystemen op nationaal niveau. Vanwege de Omgevingswet moet ook de provincie haar regelsysteem aanpassen. Straks heeft de provincie nog maar één verordening waarin alle regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. De Interim omgevingsverordening is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening. Hierin worden de bestaande verordeningen over de fysieke leefomgeving samengevoegd tot één Interim omgevingsverordening. Dit zijn de:
De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie. Er heeft daarom ook geen expliciete afweging plaatsgevonden of de inzet van de verordening voor een bepaald onderwerp gecontinueerd moet worden. In beginsel zijn de huidige regels met het huidige beschermingsniveau gehandhaafd. Deze beleidsneutrale omzetting betekent overigens niet dat er helemaal geen wijzigingen ten opzichte van de huidige verordeningen zijn verwerkt. Op hoofdlijnen gaat het om:
Het ontwerp van de Interim omgevingsverordening is in april vastgesteld. De Provinciale Staten heeft de Interim omgevingsverordening op 25 oktober 2019 vastgesteld.
Figuur 6: Uitsnede kaart Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant
In figuur 6 zijn de uitsneden van de kaarten behorende bij de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant weergegeven voor de locatie F. Kellyweg 10. Uit figuur 6 blijkt dat de planlocatie is gelegen in het ‘Landelijk gebied’ met daarbij de aanduidingen ‘groenblauwe mantel’, ‘behoud en herstel van watersystemen’, ‘attentiezone waterhuishouding’, ‘beperkingen veehouderij’ en voor een klein gedeelte de aanduiding ‘aardkundig waardevol gebied’.
Landelijk gebied, Groenblauwe mantel
In de Interim omgevingsverordening gelegen binnen de afdeling ‘Vitaal platteland’ zijn de ontwikkelingsmogelijkheden geschetst voor het Landelijk gebied. In het landelijk gebied stimuleert de provincie het mengen van functies voor een sterke plattelandseconomie. Hierbij is vooral de ontwikkeling van landbouw van belang, naast andere vormen van bedrijvigheid, natuur, landschap, recreatie en wonen. Het landelijk gebied omvat een onderverdeling in de subzones ‘Gemengd landelijk gebied’ en ‘Groenblauwe mantel’. In veel gevallen bestaan er voor beide zones gelijke ontwikkelingsmogelijkheden. In die gevallen wordt gesproken over ‘Landelijk gebied’. Alleen als het nodig is onderscheid te maken, wordt in de betreffende regel gesproken over de subzones. De planlocatie is gelegen in de ‘Groenblauwe mantel’.
Op de locatie F. Kellyweg 10 is het voornemen om het agrarisch bedrijf met bijhorend bouwvlak te wijzigen in de bestemming ‘Wonen’. In de Interim omgevingsverordening zijn regels opgenomen om een voormalige agrarische bedrijfswoning om te zetten naar een burgerwoning. In artikel 3.69 onder c van de Interim omgevingsverordening zijn regels opgenomen om een voormalige bedrijfswoning in gebruik te nemen als burgerwoning.
Lid 1
Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied bepaalt dat:
Een bestemmingsplan kan bij een bestaande woning de vestiging van een andere functie toelaten, als:
In afwijking van artikel 3.68 Wonen in Landelijk gebied kan een bestemmingsplan voorzien in
Op de planlocatie aan de F. Kellyweg 10 wordt in totaal 110 m2 aan bijgebouw behouden, er is geen sprake van overtollige bebouwing. De langgevelboerderij blijft volledig behouden. Dit is namelijk een cultuurhistorisch object en opgenomen in de lijst cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Daarnaast vindt er geen splitsing plaats in meerdere woonfuncties en de voormalige bedrijfswoning wordt niet van het agrarische bedrijf afgesplitst. Het initiatief past binnen de regels van de Interim omgevingsverordening.
Voor de planlocatie is een landschapsplan opgesteld, waarbij rekening wordt gehouden met een zorgvuldige landschappelijke inpassing. De landschappelijke inpassing is geborgd op de verbeelding met de bestemming ‘Natuur’, daarnaast is een voorwaardelijke verplichting in de planregels verwerkt voor de uitvoering van de landschappelijke inpassing. De landschappelijke inpassing is opgesteld aan de hand van de landschapsinvesteringsregeling van de gemeente Breda, welke onder paragraaf 4.2. nader wordt behandeld.
Attentiezone waterhuishouding
De planlocatie ligt binnen de aanduiding ‘Attentiezone waterhuishouding’. Binnen de verordening zijn regels opgenomen in artikel 3.26. De regels strekken tot bescherming van de waterhuishouding en sluiten functies en activiteiten die een negatief effect hebben op de hydrologische instandhoudingsdoelstellingen van de NNB uit. De ontwikkeling betreft de omzetting van agrarisch bedrijf naar woonbestemming. De gebouwen blijven behouden. Er vinden geen grondwerkzaamheden plaats die de waterhuishouding van dat gebied kunnen doen aantasten. Negatieve effecten op de hydrologische instandhoudingsdoelstellingen zijn dan ook niet te verwachten.
Behoud en herstel van watersystemen
De planlocatie ligt binnen de aanduiding ‘Behoud en herstel van watersystemen’. De regels ten aanzien van deze aanduiding zijn opgenomen in artikel 3.27. Binnen deze aanduiding is het uitgangspunt om nieuwe bebouwing, aanbrengen van verharde oppervlakte en het ophogen van grond te beperken. Met onderhavige planologische procedure wordt het agrarisch bouwvlak verwijderd en zal er gedeeltelijk worden omgeschakeld naar ‘Wonen’. Daarmee wordt geen nieuwe bebouwing of verharding bij aangebracht. Tevens worden er geen gronden opgehoogd. De ontwikkeling heeft daarmee geen negatief effect op het behoud en herstel van watersystemen.
Aardkundig waardevol gebied
De planlocatie ligt binnen de aanduiding ‘Aardkundig waardevol gebied’. De regels ten behoeve van het behoud, herstel en duurzame ontwikkeling van de aardkundige waarden en kenmerken zijn opgenomen in artikel 3.28. Het aardkundig waardevol gebied ter plaatse betreft ‘Strijbeeksche Heide, Chaamse Beek’. Dit gebied betreft een typisch Noord-Brabants heide- en beekdallandschap. Ten noorden van de planlocatie is de meanderende Chaamse Beek gelegen. De ontwikkeling ter plaatse van de planlocatie heeft geen (nadelige) invloed op de instandhouding van dit beekdallandschap.
Beperkingen veehouderij
Ter plaatse van de aanduiding ‘Beperkingen veehouderij’ is het beleid gericht op een afwaartse beweging van de veehouderij. Het initiatief betreft geen uitbreiding van een veehouderij. Met het initiatief wordt juist een veehouderijlocatie omgezet naar woonbestemming. Daarmee ligt de ontwikkeling in lijn met de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het initiatief aan de F. Kellyweg 10 past binnen het beleid van de Interim omgevingsverordening.
Algemene regels, Bevordering ruimtelijke kwaliteit
Artikel 3.5 zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit
De provincie wil de omgevingskwaliteit van Brabant bevorderen, in combinatie met een veilige en gezonde leefomgeving. Bij omgevingskwaliteit gaat het om de kwaliteit van een plek of gebied, die bepaald wordt door een goed samenspel van herkomstwaarde, belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:
Een plan moet een verantwoording bevatten dat het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpasbaarheid en toepassing is gegeven aan het principe zorgvuldig ruimtegebruik.
Doel van zorgvuldig ruimtegebruik is om bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Het optimaal benutten van de bestaande bebouwde omgeving draagt bij aan het behoud van de openheid en kwaliteit van het buitengebied en aan hergebruik van leegkomende of bebouwingslocaties in zowel stedelijk als landelijk gebied. Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in:
Er wordt gebruik gemaakt van het bestaande perceel en wordt daarmee invulling gegeven aan het principe zorgvuldig ruimtegebruik.
De lagenbenadering omvat de effecten op;
In hoofdstuk 5 ‘Milieu en Landschap’ worden effecten op bovenstaande waarden beschreven. Hieruit blijkt dat de relevante waarden op de planlocatie en het gebied niet worden aangetast.
Artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering van het landschap
Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling in het landelijk gebied mogelijk maakt, bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving. De toelichting bij een bestemmingsplan bevat een motivering:
De bedoelde verbetering kan mede betreffen:
Om de kwaliteit van het landschap te versterken heeft de provincie Noord-Brabant in haar “Structuurvisie ruimtelijke ordening” en de “Interim omgevingsverordening” het principe van ‘kwaliteitsverbetering van het landschap’ geïntroduceerd. Over de uitvoering van kwaliteitsverbetering verdiende het aanbeveling dat regionaal eenduidige afspraken werden gemaakt. Deze regeling is de resultante van het regionale overleg hoe om te gaan met deze kwaliteitsverbetering. De notitie biedt:
In de notitie zijn een drietal categorieën opgesteld:
Categorie
Het initiatief op de planlocatie F. Kellyweg 10 bestaat uit het wijzigen van de agrarische bedrijfsbestemming met bouwvlak in de bestemming ‘Wonen’. In de landschapsinvesteringsregeling van de gemeente Breda is de volgende ontwikkeling als categorie 2 opgenomen:
De beoogde ruimtelijke ontwikkeling op de locatie F. Kellyweg is vergelijkbaar met categorie 2. Bij de omzetting naar woonbestemming wordt het bestemmingsvlak verkleind tot 1.987 m2 en wordt er 110 m² aan bijgebouwen vastgelegd.
Indien op het perceel al groenstructuren of landschapselementen bestaan, welke planologisch niet zijn verankerd en die aan de criteria van kwaliteitsverbetering voldoen, mogen deze worden meegeteld, indien deze van toegevoegde waarde zijn voor de landschappelijke inpassing. In een herziening van het bestemmingsplan zullen deze elementen een passende bestemming krijgen.
Landschappelijke inpassing
In bijlage 1 is het landschapsplan toegevoegd aan onderhavig plan. Hierin wordt het beleidskader kwaliteitsverbetering van het landschap beschreven. Daarnaast wordt een motivatie gegeven van de landschappelijke inpassing. Op locatie zijn enkele waardevolle landschapselementen aanwezig. De borging en instandhouding van deze elementen is dan ook erg waardevol. Aan de oostzijde van de woning is een bomenrij aanwezig met enkele grote eiken. Verdeeld over het perceel zijn er nog solitaire landschapsbomen aanwezig. De bomenrij zal worden vastgelegd met een natuurbestemming. De overige solitaire elementen worden juridisch-planologisch geborgd middels een voorwaardelijke verplichting in de regels van het wijzigingsplan. Hiermee is een goede landschappelijke inpassing van de locatie geborgd. De landschappelijke inpassing is in hoofdstuk 4.2.2 nader toegelicht.
Uit bovenstaande blijkt dat de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de regels uit de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het provinciaal Waterplan is op 22 december 2009 in werking getreden. Het plan bevat het strategische waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2010-2015. De provincie wil dat het water bijdraagt aan een gezonde omgeving voor mens, dier en plant, waarin men veilig kan wonen en waar ruimte is voor economische, maatschappelijke en ecologische ontwikkelingen.
In paragraaf 5.3 komt het aspect water aan bod voor de planlocatie
Op 21 oktober 2021 is de nieuwe Omgevingsvisie Breda 2040 vastgesteld. Hierin worden de ambities, doelen en maatschappelijke opgaven beschreven waar de gemeente voor staat. Met de visie wordt perspectief geboden voor grote opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. De ambitie luidt: ‘Breda is grenzeloos, groen en gastvrij. Dit brengt ons samen. Dit maakt Breda sterk en veerkrachtig.’ Op basis van deze ambitie worden de doelstellingen en opgaven nader uitgewerkt.
Beoordeling
Het onderhavig initiatief op de planlocatie is om de huidige bestemming ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden’ om te zetten naar de bestemming ‘Wonen’. De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de Omgevingsvisie Breda 2040.
In Grondstof voor de toekomst, programma erfgoed 2019-2025 is vastgesteld dat erfgoed wordt benut als onderlegger voor de (her)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. De erfgoedkaarten vormen nu letterlijk de onderlegger voor het handelen van de gemeente. Archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed vormen hierbij een belangrijk uitganspunt voor ontwikkelingen. Archeologie is vastgelegd in de Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed, deel 1 Archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed zijn vastgelegd in de Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed, deel 2 Historische geografie en gebouwd erfgoed. De kaarten dienen, zoals vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening, als leidraad voor de erfgoedadvisering bij het opstellen of afwijken van bestemmingsplannen.
Archeologie
In het plangebied is sprake van een middelhoge archeologische verwachting conform de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Breda. Om de archeologische waarden in het plangebied te beschermen conform het vastgestelde gemeentelijk beleid, de Erfgoedwet 2016 en de Wet op de Archeologische Monumentenzorg 2007, is in het wijzigingsplan de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie’ opgenomen, met bijbehorende vrijstellingsgrenzen van 100 m2 en 30 cm -Mv.
Figuur 7: Uitsnede Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed 1
Ter plaatse van het plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' van toepassing. Het voorliggende plan heeft betrekking op het wijzigen van de agrarische bestemming en niet op de dubbelbestemming ten aanzien van archeologie. Op de planlocatie vinden naar aanleiding van het wijzigingen van de bestemming geen grondroerende activiteiten plaats. Er wordt in dit stadium van het plan niet gebouwd. Het aspect archeologie staat het voorgenomen initiatief niet in de weg. Op de planlocatie wordt geen nieuwe bebouwing gerealiseerd. Een archeologisch onderzoek is in het kader van dit wijzigingsplan niet nodig. Bij een eventuele aanvraag omgevingsvergunning zal opnieuw worden getoetst aan de voorwaarden ten aanzien van archeologie.
Historische geografie
Historische geografie en gebouwd erfgoed zijn vastgelegd in de 'Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 2. Historische geografie en gebouwd erfgoed' van de gemeente Breda. Op onderstaande figuur is het plangebied aangeduid met een hoge cultuurhistorische waarde. Bij een wijziging (of sloop) dient rekening te worden gehouden met de karakteristieke, de historische ontwikkeling samenhangende ruimtelijke structuur en de architectonische, stedenbouwkundige en/of landschappelijke kwaliteit. De cultuurhistorische waarde is hierbij sturend.
Figuur 8: Uitsnede beleidsadvieskaart Breda's erfgoed 2
Op de Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed 2 heeft het plangebied een hoge waardering. Binnen het plangebied is geen sprake van de aantasting van mogelijk aanwezige cultuurhistorische waarden. Er worden namelijk geen gebouwen gesloopt, geen belangrijke landschapselementen weggehaald en er vinden geen bouwkundige veranderingen plaats aan de langgevelboerderij welke het cultuurhistorisch karakter kan aantasten. Gelet op de aard van onderhavige ontwikkeling wordt geen afbreuk gedaan aan de hoge cultuurhistorische waarden. De beoogde ontwikkeling is passend binnen de historische geografie van de omgeving.
Gebouwd erfgoed
Op de planlocatie of in de directe omgeving zijn geen beschermde rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig.
Op de planlocatie aan de F. Kellyweg 10 te Ulvenhout is recentelijk het agrarisch bedrijf (veehouderij) beëindigd en wordt het bedrijf niet meer voortgezet. In 2021 heeft de initiatiefnemer de locatie aangekocht. Initiatiefnemer is echter niet voornemens om op locatie een rundveehouderij of ander agrarisch bedrijf te exploiteren. Daarnaast bieden de bestaande gebouwen geen toekomst meer voor een volwaardig agrarisch bedrijf. De huidige agrarische bedrijfsbestemming dient omgezet te worden naar een woonbestemming.
De langgevelboerderij wordt in het geheel behouden en zal op termijn grotendeels worden ingezet voor woondoeleinden. Binnen de woonbestemming is het namelijk toegestaan de (voormalige) geïntegreerde bedrijfsruimtes in te zetten voor wooninhoud, mits de boerderij in zijn oorspronkelijke karakter blijft gehandhaafd. Op het moment dat dit aan de orde is zal indien nodig hier een omgevingsvergunning voor worden aangevraagd. Het cultuurhistorisch pand blijft daarmee behouden.
Verder zullen de twee reeds aanwezige bijgebouwen volledig worden behouden. Het totaal aan oppervlakte bijgebouw wordt hiermee vastgelegd op maximaal 110 m2. Deze oppervlakte wordt geborgd in de bouwregels van het wijzigingsplan F. Kellyweg 10. Het behouden van 110 m2 aan bijgebouwen is toegestaan binnen de wijzigingsbevoegdheid.
Het huidige agrarisch bouwvlak wordt gewijzigd naar de bestemming ‘Wonen’. In verband met de gevraagde landschappelijke inpassing wordt de bestemming ‘Natuur’ toegevoegd. Het bestaande agrarisch bouwvlak wordt verkleind van circa 3.368 m² naar een bestemmingsvlak ´Wonen´ van circa 1.987 m². Rondom de woonboerderij zal, conform het vigerend bestemmingsplan, ook een separaat bouwvlak worden toegekend.
In figuur 9 is de nieuwe situatie weergegeven.
Op de planlocatie wordt het agrarisch bouwvlak (gedeeltelijk) omgezet in de bestemming ‘Wonen’.
De verplichte landschappelijke inpassing wordt met de bestemming ‘Natuur’ vastgelegd. Via een privaatrechtelijke overeenkomst met de initiatiefnemer en een voorwaardelijke verplichting in het wijzigingsplan zal het werkelijk realiseren en in stand houden van de landschappelijke inpassing worden vastgelegd.
Voor de planlocatie F. Kellyweg 10 is een landschapsplan opgesteld. De planlocatie F. Kellyweg 10 valt onder categorie 2 van de notitie ‘Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant’.
Gemeente Breda werkt met een eigen Landschapsinvesteringsregeling. In de regeling hebben ze ook voor categorie 2 ontwikkelingen een rekenmethode toegevoegd om te bepalen wat de benodigde oppervlakte aan “Natuur” moet worden.
“2 keer de langste zijde van het nieuwe bouwvlak en 1 keer de kortste zijde maal 3 meter of 4 meter als de ontwikkeling is gelegen binnen de bestemmingen Agrarisch met waarden – landschapswaarden of Agrarisch met waarden - natuur en landschapswaarden.”
Voor onderhavige locatie F. Kellyweg 10 geldt dan het volgende:
• 2 * 69 meter; langste zijde bestemmingsvlak, maal 4 meter is 522 m²;
• 28 meter; kortste zijde bestemmingsvlak, maal 4 meter is 112 m²;
Totaal moet er 664 m² ingericht worden in het perceel voor landschappelijke inpassing.
Op planlocatie F. Kellyweg 10 te Ulvenhout is het landschapspakket ‘Landschapbomen in bomenrij’ aanwezig. Om de planlocatie aan te vullen met nog een ‘Landschappelijk element’ zou het karakter en kwaliteit van het landschap niet ten goede komen. Het voorstel is dan ook om dit bestaande element vast te leggen als “Natuur”.
Oppervlakte van het element ‘Landschapsbomen in bomenrij’:
Het element is gemiddeld 79 meter lang en 8,5 meter breed, wat een totale oppervlakte van 671,5 m² heeft.
De totale oppervlakte “Natuur” is 671,5 m²
In bijlage 1 is het landschapsplan toegevoegd.
Voor het ontwikkelen en in stand houden van een leefbaar en duurzaam Breda dient bij ruimtelijke planvorming rekening gehouden te worden met de milieuhygiënische aspecten die door de planlocatie en of de omgeving hiervan worden opgelegd. Door rekening te houden met deze aspecten kan een goed leefklimaat worden ontwikkeld. In dit hoofdstuk worden de verschillende milieuhygiënische aspecten die van belang zijn voor de planlocatie nader toegelicht.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient de bodemkwaliteit ter plaatse te worden onderzocht. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Een historisch en verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 dient te worden uitgevoerd wanneer de bestemming en/of gebruik wordt gewijzigd én wanneer een gebouw of gebruik wordt gerealiseerd waarin mensen 2 uur of langer gaan verblijven. Met dit bestemmingsplan wordt de agrarische bedrijfsbestemming omgezet naar wonen. De bedrijfswoning blijft daarbij gehandhaafd. In deze woning wordt al jaar en dag gewoond, dus met de omzetting naar woonbestemming veranderd het feitelijk gebruik van dit bouwwerk ook niet. Mocht er in de toekomst toch blijken dat er een nieuw bouwwerk wordt gerealiseerd voor het verblijf van personen, dan zal bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, indien nodig, een bodemonderzoek worden overlegd. Er vinden met betrekking tot het wijzigingsplan geen grondwerkzaamheden plaats. In het kader van deze wijzigingsprocedure is het niet benodigd om een bodemonderzoek uit te voeren.
Beleid
Het waterschap Brabantse Delta Is verantwoordelijk voor het waterbeheer In de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer (waaronder grondwater) heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit.
Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen In het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen In samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.
Figuur 10: Uitsnede leggerkaart Waterschap Brabantse Delta
Grondwaterbeschermingsgebied
De planlocatie ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied en/of waterwingebied. Wel is de planlocatie gelegen binnen het attentiegebied. De attentiegebieden vormen de buffer tussen de natte natuurparels en hun omgeving. Cumulatieve effecten in de attentiegebieden mogen geen significant negatief effect hebben op het te beschermen doel van de natte natuurparels. Met het initiatief wordt de bestaande agrarische bestemming omgezet naar wonen. Het bouwvlak verkleind en daarmee ook het bebouwbaar oppervlakte. Derhalve kan er in theorie ook minder verhard oppervlakte worden aangelegd, wat een positief effect heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van de nabijgelegen natte natuurparel.
Ten noorden van de planlocatie is de Chaamse Beek gelegen, wat is aangegeven als een categorie A-watergang. De omzetting naar woonbestemming heeft geen invloed op deze watergang. Middels de beoogde ruimtelijke ontwikkeling op de planlocatie worden de waterlopen behouden en niet belemmert.
Riolering en infiltratie
Uitgangspunt voor de waterhuishouding in met name nieuwbouwprojecten, is een duurzaam gescheiden systeem. Dit betekent dat schoon hemelwater, wat valt op daken en terreinverharding, zoveel mogelijk in het gebied opgevangen en geïnfiltreerd dient te worden en alleen het vervuilde afvalwater via het riool wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. De hoeveelheid afvalwater, die getransporteerd wordt naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie zal hiermee afnemen, wat uit het oogpunt van milieu een positieve ontwikkeling betekent. Het waterschap is geen voorstander van het toepassen van uitlogende bouwmaterialen zoals lood, koper, zink en zacht PVC. Met de beoogde planologische ontwikkeling op de locatie F. Kellyweg 10 worden geen nieuwe aansluitingen op de bestaande riolering gemaakt.
Het Waterschap Brabantse Delta heeft in de Keur opgenomen dat in principe verboden is om zonder vergunning hemelwater door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:
a. het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m² is, of;
b. de toename van verhard oppervlak maximaal 500 m² is, of;
c. de toename van verhard oppervlak bestaat uit een sedum dak.
d. de toename van verhard oppervlak tussen de 500 m² en 10.000 m² is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale retentiecapaciteit conform de rekenregel: Benodigde retentiecapaciteit (in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06.
Het Waterschap Brabantse Delta heeft in haar beleid aangegeven dat bij afgekoppeld verhardoppervlak voor locaties kleiner dan 500 m², het is toegestaan het water direct af te voeren op het oppervlaktewater of op het in de omgeving aanwezige bestaande rioolstelsel. Er hoeft dan geen infiltratie dan wel retentie toegepast te worden.
Er is geen toename van het verhard oppervlak. Het bouwvlak en daarmee het bebouwbaar oppervlakte (verharding) neemt juist af in omvang. Het is niet nodig om te voorzien in infiltratie of retentie.
Het watertoets proces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: Rijkswateren, regionale wateren en grondwater. De watertoets zorgt ervoor dat bij alle ruimtelijke plannen aandacht is voor de kwaliteit én kwantiteit van water. De watertoets is verplicht bij alle plannen voor landelijk én stedelijk gebied. De gemeente doorloopt met het waterschap het watertoets proces, dat bestaat uit advisering, toetsing en goedkeuring door het waterschap. Dit wijzigingsplan wordt voorgelegd aan het waterschap Brabantse Delta. Die zal in het kader van het overleg ex. Artikel 3.1.1 Bro het wateradvies uitbrengen.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen kunnen wettelijk beschermde dieren en plantensoorten in hun algemeenheid of wettelijk beschermde gebieden in het geding zijn. Om de natuurwaarden van de projectlocatie te kunnen beoordelen moet er getoetst worden aan hetgeen beschreven staat in de Wet natuurbescherming. Daarnaast is het beleid aangaande het Natuurnetwerk van belang.
Op grond van de Wet natuurbescherming is het verboden activiteiten te verrichten die leiden tot aantasting van wettelijk beschermde soorten en van hun voortplantingsplaats, vaste rustplaats of vaste verblijfplaats. De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van gebieden die om hun ecologische waarde beschermd moeten worden. Daaronder vallen onder andere de zogenaamde Natura 2000 gebieden.
De planlocatie ligt niet in een speciale beschermingszone als bedoeld in de Wet natuurbescherming of binnen het Natuurnetwerk. De planlocatie ligt op circa 800 meter van het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebieden (Ulvenhoutse bos).
Op de planlocatie wordt de agrarische bestemming gewijzigd naar wonen. De agrarische activiteiten (in dit geval rundveehouderij) zijn op de planlocatie stopgezet. Op de planlocatie kunnen na de wijziging van de bestemming geen agrarische activiteiten meer plaats vinden waardoor de invloed op de Natura 2000 gebieden en op speciale beschermingszones afneemt. Juist doordat er geen rundveehouderij meer geëxploiteerd zal worden op locatie heeft dit positieve ontwikkelingen in het kader van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. De ontwikkelingen zijn beperkt tot het plangebied zelf en met dit wijzigingsplan is slechts sprake van het omzetten van de bestemming. Gelet op de kleinschaligheid en aard van de voorgenomen ontwikkeling en ligging op voldoende geruime afstand tot Natura 2000 gebieden, kunnen negatieve effecten op Natura 2000 gebieden als een kwaliteitsverlies of overschrijding van de gestelde drempelwaarde geheel uitgesloten worden. Een nader onderzoek naar de invloed op Natura 2000 gebieden is voor onderhavig wijzigingsplan niet benodigd.
Het is in theorie mogelijk dat op de locatie dier- en plantensoorten van de Habitatrichtlijnen voorkomen of dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Wet natuurbescherming. Binnen de planlocatie komen geen beschermde soorten voor met een vaste rust en verblijfplaats, mogelijk met uitzondering van de volgende soorten: vleermuis, de mus, de uil en de steenmarter.
Op de planlocatie worden geen bomen gekapt en geen gebouwen gesloopt. Een nader onderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht, maar er geldt altijd een algemene zorgplicht voor beschermde en onbeschermde soorten. Bij een eventuele separate sloopvergunning zal het bevoegd gezag bepalen of er ten aanzien van deze activiteit een nader onderzoek benodigd is. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk voor dit wijzigingsplan.
Tevens kan door middel van de Effectenindicator soorten van Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit gekeken worden of de werkzaamheden voor het realiseren van de beoogde situatie een bedreiging vormen voor de beschermde soorten. De resultaten van deze scan zijn opgenomen in de volgende figuur. Uit de Effectenindicator soorten volgt dat de aanwezigheid van beschermde soorten en een overtreding van hoofdstuk 3 van de Wet Natuurbescherming onwaarschijnlijk is.
Figuur 11: Uitsnede Effectenindicator soorten
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder als gevolg van (bedrijfs-)activiteiten. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-publicatie ‘Bedrijven en Milieuzonering’ gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstand geldt tussen enerzijds de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen mogelijk is. De gegeven afstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen.
Omgevingstype
In de VNG-publicatie is een gebied ingedeeld in twee typen: rustige woonwijk/rustig buitengebied of gemengd (buiten)gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied beschouwd worden. Indien sprake is van een gemengd gebied kan de richtafstand met één afstandsstap worden verlaagd.
De planlocatie ligt in het, door de VNG-publicatie aangegeven, ‘gemengd gebied’. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. De planlocatie ligt weliswaar in een agrarisch gebied met niet al te veel functies, echter ligt het wel op een relatief korte afstand van de rijksweg A58 (circa 85 meter). Ter plaatse van gebieden die direct naast hoofdinfrastructuur zijn gelegen is namelijk sprake van een verhoogde milieubelasting door geluid.
Richtafstanden
De planlocatie ligt in het landelijk gebied. In de omgeving zijn een aantal bedrijven gevestigd. Alle bedrijven in een straal van circa 200 meter van de planlocatie zijn beoordeeld. In onderstaande tabel is de afstand weergegeven ten opzichte van de planlocatie.
Tabel 1: Richtafstanden bedrijven, omgevingstype 'gemengd gebied'
Bedrijfsomschrijving |
Adres | Cat. | Geur | Stof | Geluid | Gevaar | Afstand van bouwvlak tot bestemmingsvlak planlocatie |
Zorg gerelateerde woon- werkboerderij |
F. Kellyweg 14 |
1 |
0 |
0 |
0 |
0 m |
10 m |
Caravanstalling |
F. Kellyweg 8 |
2 |
0 |
0 |
10 |
10 m |
82 m |
Camping |
F. Kellyweg 1 |
3.1 |
10 |
0 |
30 |
30 m |
160 m |
Uit tabel 2 blijkt dat de planlocatie F. Kellyweg niet binnen de richtafstanden van omliggende bedrijven is gelegen. Met de wijziging naar woonbestemming worden omliggende bedrijven dan ook niet in hun bestaande rechten beperkt. Tevens kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat, zoals dat in de bestaande situatie ook het geval is.
Voor de bestaande veehouderijbedrijven in de omgeving geldt volgens de Wet geurhinder en veehouderij voor een veehouderij met dieren zonder een geuremissiefactor een vaste afstand vanaf het emissiepunt tot aan het geurgevoelig object van 50 meter buiten de bebouwde kom. Deze afstand wordt behaald. In paragraaf 5.8 wordt verder ingegaan op het aspect geur met betrekking tot omliggende veehouderijen.
Bij het ontwikkelen van een ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan. De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag in vooral de Wet geluidhinder en daarnaast in de Wet ruimtelijke ordening, op basis van het voorzien in een goed woon- en leefklimaat. In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) is een woning een geluidsgevoelig object. Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven- bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van een binnen- of buitenstedelijke ligging.
De planlocatie ligt aan de F. Kellyweg te Ulvenhout. De F. Kellyweg heeft een maximum snelheidsregime van 60 km/h. Middels voorliggend bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk gemaakt. Het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een (burger)woning heeft geen invloed op de geluidsnormen in het milieuspoor. Op basis van art. 76 lid 3 van de Wet geluidhinder hoeft de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een (burger)woning. De bestaande bedrijfswoning op de planlocatie wordt omgezet naar een burgerwoning.
De bestaande woning is op circa 30 meter van de as van de weg gesitueerd. Bij een afstand van minimaal 15 meter vanaf de as van de weg wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden wanneer er circa 800 voertuigbewegingen of meer per etmaal in de straat plaats vinden. Gezien het feit dat de F. Kellyweg aangemerkt is als erftoegangsweg en het geen verbindingsweg is, is het aannemelijk dat er geen 800 voertuig bewegingen of meer per etmaal plaats vinden. En dat daarbij het geluidniveau aanvaardbaar is voor een goed woon- en leefklimaat. Wel moet worden opgemerkt dat de planlocatie is gelegen in de nabijheid van de rijksweg A58. Deze rijksweg zorgt voor een verhoogde milieubelasting door geluid. De snelweg is gelegen op een afstand van circa 85 meter van de planlocatie.
Om toch een eerste inschatting te kunnen geven van het geluid afkomstig van de omliggende wegen en dan met name van de rijksweg A58 ter plaatse van de planlocatie, wordt gebruik gemaakt van de kaart ‘Geluid in Nederland van wegverkeer (Lden)’ van Atlas van de Leefomgeving. Deze kaart geeft een ruwe inschatting van de geluidkwaliteit rondom alle rijkswegen, provinciale en gemeentelijke wegen in Nederland. Op basis van deze kaart, zie figuur 12, blijkt dat het geluid afkomstig van wegverkeer leidt tot een geluidbelasting van 51-55 dB ter plaatse van de planlocatie. De geluidkwaliteit is hiermee met name ‘redelijk’. In het kader van ‘een goede ruimtelijke ordening’ kan worden geconcludeerd dat hiermee het geluidsniveau aanvaardbaar is. De historisch gegroeide situatie zal niet leiden tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat. Gelet op voorgaande is een akoestisch onderzoek niet benodigd.
Figuur 12: Uitsnede kaart Atlas van de Leefomgeving
Conform de Wet Luchtkwaliteit kan elk project dat NIBM (niet in betekenende mate) bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als het plan NIBM aan de luchtkwaliteit bijdraagt, hoeft geen uitgebreid luchtonderzoek meer uitgevoerd te worden.
Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Het NSL zorgt ervoor dat Nederland binnen de door Europa gestelde termijn zal voldoen aan de Europese grenswaarden op het gebied van fijn stof en stikstofdioxide. In het NSL is een lijst met ruimtelijke infrastructurele projecten opgenomen met een maatregelenpakket, dat ervoor gaat zorgen dat de huidige overschrijdingen van de luchtkwaliteit worden opgelost en de negatieve effecten van geplande ruimtelijke ontwikkelingen worden gecompenseerd.
Een plan is vanaf 1 augustus 2009 NIBM als het een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3 % van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 en NO2. De categorieën die altijd NIBM zijn, de volgende:
Woningbouw:
De ontwikkeling op de planlocatie F. Kellyweg 10 valt niet onder een van de hierboven genoemde categorieën. Er vindt in het plan geen toevoeging van nieuwe woningen plaats. Gesteld kan worden dat de beoogde ontwikkeling op de planlocatie F. Kellyweg 10 een ‘niet in betekenende mate’ bijdrage levert, die beschouwd kan worden als verslechtering van de luchtkwaliteit. Het omzetten van de bestemming van de voormalige bedrijfswoning, zal niet resulteren in een significante toename van het verkeer op de F. Kellyweg te Ulvenhout. Het zal eerder een afname van vrachtverkeer met zich meebrengen omdat het agrarisch bedrijf niet meer bevoorraad dient te worden. Voor het onderhavige plan geldt een grens van 3 %. De verkeersbewegingen als gevolg van de ontwikkeling op de planlocatie zal naar verwachting geen invloed hebben op de luchtkwaliteit ter plaatse en derhalve de 3 % grens niet overschrijden. Een nader onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Omdat bij de beoogde ontwikkeling sprake is van een nieuwe woonfunctie, dient ook een beoordeling plaats te vinden of voldaan wordt aan de wettelijke luchtkwaliteitseisen c.q. inzicht te worden gegeven in de heersende concentraties. De coördinaten van de woning aan de F. Kellyweg 10 zijn bij benadering:
De Grootschalige Concentratie- en Depositiekaart Nederland (GCN) van het RIVM tonen ter hoogte van deze coördinaten, de volgende achtergrondconcentraties:
Deze waarden liggen ruim beneden de grenswaarde van PM10 en NO2 van 40 μg/m3. Hiermee vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de ontwikkeling van de planlocatie
Toetsingskader
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) betreft een wet waarmee de nationale regels inzake geurhinder ten opzichte van de tot veehouderijen behorende dierenverblijven vastgesteld staan. De Wet geurhinder en veehouderij heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van geurbelasting, onder andere als gevolg van emissies door veehouderijen. Met minimumafstanden en maximale waarden voor geurbelasting krijgen geurgevoelige objecten bescherming tegen geurhinder. Met de in de Wet geurhinder en veehouderij opgenomen grenswaarden moet rekening gehouden worden bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zoals het wijzigen van een bestemming. De Wet geurhinder en veehouderij vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning.
Indirect heeft de Wet geurhinder en veehouderij ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt ‘omgekeerde werking’ genoemd. Voor wat betreft geurhinder van veehouderijen betekent dit dat de volgende aspecten in oogschouw moeten worden genomen:
Een geurgevoelig object is een gebouw dat is bestemd voor en geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf. Het gebouw moet hiervoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze worden gebruikt.
Gevoelig object- omgekeerde werking
De bestaande woning aan F. Kellyweg 10 ligt buiten de bebouwde kom. De provincie Noord-Brabant beheert middels het Web-BVB alle relevante gegevens van veehouderijen. Binnen de planlocatie is conform Wet-BVB nog sprake van een rundveehouderij. Feitelijk is deze veehouderij met de verkoop van de locatie in 2021 beëindigd. De voormalige bedrijfswoning maakt dan ook ná 19 maart 2000 geen onderdeel meer uit van een veehouderij. Hierdoor dienen omliggende veehouderijbedrijven conform de Wet geurhinder en veehouderij een vaste afstand te hanteren van 50 meter. Dit geldt voor veehouderijbedrijven met dieren zonder en met een geuremissiefactor. Een geurnorm uitgedrukt in OUE/m3 is voor de locatie F. Kellyweg 10 niet van toepassing. Een berekening naar voorgrondbelasting middels VStacks-Vergunning is hierdoor niet benodigd.
Gelet op het feit dat binnen een afstand van 350 meter van de planlocatie geen veehouderijen zijn gelegen, kan worden geconcludeerd dat de omzetting van de agrarische bedrijfslocatie (voormalige rundveehouderij) aan de F. Kellyweg 10 naar wonen geen inbreuk maakt in de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende veehouderijen.
Woon- en leefklimaat planlocatie
Bij de beoordeling of het leefklimaat ter plaatse van de planlocatie acceptabel is, dient de geurbelasting veroorzaakt door alle in de buurt gelegen veehouderijen samen (achtergrondbelasting) en de geurbelasting op het plangebied door de individuele bedrijven (voorgrondbelasting en vaste afstand) veroorzaakt in beeld te worden gebracht. Beoordeeld moet worden of de belasting acceptabel is.
Het woon- en leefklimaat als het gevolg van de geurbelasting van omliggende veehouderijen is in onderstaande afbeelding weergegeven. De Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant heeft voor heel Noord-Brabant, op basis van een export van de bronnen uit Web-BVB met behulp van V-Stacks Gebied, de achtergrondbelasting bepaald. De gehanteerde emissiegegevens dateren van het jaar 2021 en zijn daarmee actueel. De emissie van elk bedrijf is geconcentreerd op de x- en y-coördinaat zoals die in het Web-BVB is ingevoerd. Hierdoor geeft de onderstaande kaart een indicatie van het woon- en leefklimaat. Opgemerkt dient te worden dat in de directe nabijheid van een veehouderij de achtergrondbelasting net anders kan zijn. Als uit deze kaart blijkt dat er overbelaste situaties aan de orde zijn, is een gedetailleerde achtergrondberekening benodigd.
Uit onderstaande figuur, een uitsnede van de achtergrondbelastingkaart van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant, blijkt dat de kwaliteit van de leefomgeving op basis van de achtergrond belasting als ‘zeer goed’ is aan te merken. Op de planlocatie is er geen sprake van een overbelaste situatie. Op de planlocatie is de achtergrondbelasting zo laag dat niet te verwachten is dat er op basis van de voorgrondbelasting van een afzonderlijke veehouderij belemmeringen optreden. Een aanvullende berekening voor het bepalen van de achtergrondbelasting of voorgrondbelasting is in deze situatie dan ook niet noodzakelijk. Er is derhalve sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat op basis van geuremissie voor de gehele planlocatie.
Figuur 13: Uitsnede achtergrondbelastingkaart ODZOB
Gelet op bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect geur geen belemmering vormt voor het omzetten van de agrarische bedrijfsbestemming naar wonen voor de locatie F. Kellyweg te Ulvenhout. Tot slot kan worden aangegeven dat de rundveehouderij binnen de planlocatie met deze omzetting definitief verdwijnt, wat de milieukwaliteit in de directe omgeving van de planlocatie juist ten goede komt.
Algemeen
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (autowegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen). Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Externe veiligheid gaat nadrukkelijk niet over de veiligheid van de mensen die werkzaam zijn binnen het bedrijf of het betreffende transportmiddel. Dit wordt geregeld via de Arbeidsomstandighedenwetgeving.
De doelstelling ten aanzien van externe veiligheid in de milieuvisie van de gemeente Breda is: ”In 2015 zijn de risico’s inzichtelijk, bekend en aanvaardbaar. Waar noodzakelijk liggen rampenplannen en vluchtroutes klaar. De hulpverleningsdiensten zijn opgeleid en de Bredanaars weten wat ze moeten doen bij gevaarlijke situaties”.
Binnen het vakgebied externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico geeft inzicht in de theoretische kans op overlijden van een individu op een bepaalde horizontale afstand van een risicovolle activiteit. Het plaatsgebonden risico wordt bepaald door te stellen dat een (fictief) persoon zich 24 uur per dag gedurende een heel jaar onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt bepaald door het aantal transporten van gevaarlijke stoffen en de ongevalfrequentie en wordt uitgedrukt als een kans per jaar. De plaatsgebonden risicocontour is een contour waarbij alle punten met een gelijk risico met elkaar verbonden worden. Deze punten worden bepaald door de kans van optreden van diverse ongevalscenario’s. De grenswaarde voor het plaatsgebonden risico is 10-6 per jaar en geldt voor nieuwe situaties. Hierbinnen mogen geen kwetsbare objecten worden toegevoegd en ook nieuwe beperkt kwetsbare objecten, zijn in beginsel niet toegestaan. Als het plaatsgebonden risico 10-8 per jaar is, wordt het als verwaarloosbaar beschouwd.
Groepsrisico
Het groepsrisico wordt behalve de ongevalfrequentie en het aantal transporten van gevaarlijke stoffen, tevens bepaald door de hoeveelheid aanwezige mensen in de nabijheid van een mogelijk ongeval. Bij het aangeven van representatieve hoeveelheden personen wordt gewerkt vanuit zowel kwetsbare als beperkt kwetsbare objecten. Met het groepsrisico wordt aangegeven hoe groot het aantal dodelijke slachtoffers bij een ongeval kan zijn op basis van de hoeveelheid aanwezige mensen. Naarmate de groep slachtoffers groter wordt, moet de kans op een dergelijk ongeval (kwadratisch) kleiner zijn. Bij het bepalen van het groepsrisico wordt getoetst aan de oriëntatiewaarde.
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen). Externe veiligheid gaat nadrukkelijk niet over de veiligheid van de mensen die werkzaam zijn binnen het bedrijf of de betreffende transportroute.
De doelstelling ten aanzien van externe veiligheid in de milieuvisie is: ‘In 2015 zijn de risico’s inzichtelijk, bekend en aanvaardbaar. Waar noodzakelijk liggen rampenplannen en vluchtroutes klaar. De hulpverleningsdiensten zijn opgeleid en de Bredanaars weten wat ze moeten doen bij gevaarlijke situaties.’
Regelgeving
Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico’s vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste regelingen zijn:
De normen in de besluiten zijn vastgelegd in de vorm van grenswaarden en richtwaarden. De grenswaarden geven de milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, ten minste in stand moet worden gehouden. De richtwaarden geven de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip zoveel mogelijk moet zijn bereikt en die, waar zij aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan normen vermeld in bovengenoemde regelgeving. Een ontwikkeling is niet toegestaan indien deze leidt tot een overschrijding van de grenswaarden. Van de richtwaarden kan gemotiveerd worden afgeweken.
Inrichtingen
Op basis van de uitgevoerde risico-inventarisatie blijkt dat de planlocatie niet in een invloedsgebied ligt van een Bevi-bedrijf, waardoor het Bevi niet relevant is en er geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan hetruimtegebruik binnen het plangebied.
Transportleidingen
Uit de Risicokaart Nederland blijkt dat er geen risicorelevante buisleidingen in de directe omgeving aanwezig zijn. Op basis van de uitgevoerde risico-inventarisatie blijkt dat de planlocatie niet in een invloedsgebied ligt van een buisleiding, waardoor het Bevb niet relevant is en er geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik binnen het plangebied.
Transport van gevaarlijke stoffen
Beoordeling van de risico’s veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlage 2, 3 en 4 van het Bevt zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor het Basisnet Weg geldt dat daar waar in de tabel van bijlage 2 van het Bevt de afstand ‘0’ is vermeld het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.
Ten zuiden van de planlocatie, op een afstand van circa 85 meter van het beoogde woonbestemmingsvlak, ligt de rijksweg A58. Het relevante wegvak betreft B101: A27/A58: Knp. Annabosch - afrit 14 (Ulvenhout).
De veiligheidszones (gemeten vanaf het midden van de weg (aan weerszijden) van bovengenoemde wegvak bedraagt ter plaatse 23 meter. Binnen de veiligheidsafstand geldt een grenswaarde voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar. Hierbinnen mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Binnen de genoemde veiligheidsafstand wordt geen (beperkt) kwetsbaar object voorzien. De as van de rijksweg is namelijk gelegen op een afstand van circa 130 meter van de planlocatie. Het betreft hier een bestaande bedrijfswoning, waarbij de agrarische bedrijfsbestemming wordt omgezet naar wonen. Er is geen sprake van een nieuw kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object.
Langs wegdelen waarover veel wagons met brandbare vloeistoffen worden vervoerd, komen zogenaamde plasbrandaandachtsgebieden (PAG’s) voor. Deze gebieden zijn extra kwetsbaar voor ongelukken waarbij deze wagons omvallen. De inhoud kan dan weglekken en in brand raken.Een PAG komt overeen met een zone van 30 meter aan weerszijden van de weg, gemeten vanaf de vangrail. Voor die zone gelden aanvullende bouwvoorschriften.Voor bovengenoemd wegvak is er sprake van een PAG. Echter ligt de planlocatie met 130 meter dus buiten het PAG.
In de Eindrapportage Basisnet Weg is opgenomen dat er op dit moment langs Rijksweg A58 (vanaf de Rijksweg A16 tot aan de aansluiting met de Rijksweg A27) het groepsrisico niet groter is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.In dat geval kan op grond van artikel 8, 2e lid onder a een verantwoording achterwege blijven. Er is geen sprake van de oprichting van meer kwetsbare objecten. De hoogte van het groepsrisico wordt niet in betekenende mate beïnvloed aangezien het aantal personen binnen het plangebied niet toeneemt.
Indien zoals in onderhavig plan sprake is van een beperkte verantwoordingsplicht dient in te gaan op de volgende onderdelen:
a) de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg of spoorweg, en
b) voor zover dat plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg of spoorweg een ramp voordoet.
Ad a) Bestrijdbaarheid
De inrichting van het plangebied heeft geen invloed op de bereikbaarheid en de bluswatervoorzieningen ter plaatse van de risicobron.
Ad b) Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten.
In geval van een calamiteit moeten personen kunnen schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij met name parameter. Uitgangspunt is dat bij nieuwbouw voldoende aandacht besteed wordt aan de luchtdichtheid van gebouwen. Daarnaast dient in geval van een calamiteit tijdig gewaarschuwd te worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het Waarschuwing en Alarmering Systeem (WAS) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. De personen binnen de planlocatie zijn zelfredzaam.
Figuur 14: Uitsnede risicokaart, provincie Noord-Brabant
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid kan worden geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn voor de wijziging naar bestemming ‘Wonen’ ter plaatse van de locatie F. Kellyweg 10 te Ulvenhout.
De omgeving van de planlocatie bestaat uit een agrarisch landschap met diverse landschapselementen en daartussen de Chaamse Beek. Het landschap wordt ten zuiden afgesneden door de snelweg A58. In de omgeving komen enkele uitlopende functies voor. Te weten een camping, caravanstalling, agrarisch bedrijf, enkele woonfuncties en een maatschappelijke bestemming.
Er is sprake van wijziging van de verbeelding van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Zuid 2013’. Ter plaatse van de planlocatie wordt de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden’ met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – veehouderij’ omgezet naar de bestemming ‘Wonen’. Voor wat betreft de planregels zijn de overeenkomstige regels van het geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied Zuid 2013’, zijnde het ‘moederplan’ voor dit wijzigingsplan van toepassing.
De planlocatie F. Kellyweg 10 heeft de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden’ en een bouwvlak met daarbij de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – veehouderij’. Binnen het vigerende bestemmingsplan ‘Buitengebied Zuid 2013’ is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het agrarisch bouwvlak (gedeeltelijk) te wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ (artikel 5.7 lid b). In dit hoofdstuk volgt een uiteenzetting van deze voorwaarden en hoe aan deze voorwaarden wordt voldaan.
5.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met inachtneming van het bepaalde in artikel 26 lid 26.7 van dit plan en wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda zoals die als bijlage 2 aan deze regels is toegevoegd:
b. voor het deels wijzigen van deze bestemming ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', voor zover een bedrijfswoning aanwezig is, in de bestemming 'Wonen' en het restant van de aanduiding 'bouwvlak' te verwijderen met dien verstande dat:
De bestemmingswijziging naar ‘Wonen’ levert geen onevenredige beperking op voor de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven. In paragraaf 5.5 bedrijven en paragraaf 5.8 geur is dit nader onderbouwd.
Deze thema’s zijn in hoofdstuk 3.4.2 en hoofdstuk 5 nader toegelicht. Met de omzetting naar woonbestemming vindt geen onevenredige schade plaats.
De woonboerderij is cultuurhistorisch waardevol waardoor deze in het geheel blijft behouden. Tevens blijven de twee losse bijgebouwen volledig behouden. Het totaal aan oppervlakte bijgebouw wordt hiermee vastgelegd op 110 m2. Overtollige sloop is hierdoor niet benodigd. De maximale oppervlakte van 110 m2 aan bijgebouw wordt vastgelegd in de bouwregels van dit wijzigingsplan. Voldaan wordt aan deze voorwaarde.
Het aantal woningen neemt niet toe, waardoor wordt voldaan aan deze voorwaarde.
De ontwikkeling op de locatie F. Kellyweg 10 te Ulvenhout is een particulier initiatief. De in deze toelichting beschreven ontwikkeling zullen dan ook volledig vanuit particulier initiatief gerealiseerd en gefinancierd worden. Het gehele terrein is particulier eigendom. Investeringen vanuit de gemeente zijn derhalve niet noodzakelijk.
In het wijzigingsplanproces bestaan diverse mogelijkheden tot communicatie. De voor dit voorliggende wijzigingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht.
Participatie zorgt voor een zorgvuldige afstemming tussen de initiatiefnemer van een (bouw)plan en de omgeving. Met de ‘omgeving’ wordt bedoeld iedereen waarop het plan effect kan hebben, zoals bijvoorbeeld omwonenden, scholen en aangrenzende bedrijven. Participatie is er specifiek op gericht om alle wensen, belangen en bezwaren van de omgeving te kunnen betrekken in het verdere ontwerp van het plan. Doel van de participatie is niet om ‘overeenstemming’ over het plan te verkrijgen. Aanleiding voor het starten van participatie is het moment dat een initiatiefnemer een ruimtelijk ontwikkelingsproject wil uitvoeren dat niet past in het geldende bestemmingsplan.
Breda kent vier participatieniveaus. Per initiatief wordt door de initiatiefnemer gekeken welk niveau het beste bij het initiatief past. Een grotere invloed van uw initiatief op belanghebbenden en/of de omgeving vraagt om een hoger participatieniveau. De ontwikkeling op de planlocatie F. Kellyweg 10 betreft een participatieniveau 0, dit betekent dat de belanghebbenden geïnformeerd dienen te worden. Initiatiefnemer heeft in januari 2022 enkele omliggende adressen benaderd en hierbij de wijziging van de bestemming toegelicht. Uit deze gesprekken blijkt dat er bij de omwonenden op dit moment geen bezwaren zijn. Het concept wijzigingsplan is op basis van deze gesprekken dan ook niet aangepast.
Het volledige (geanonimiseerde) participatieplan inclusief conclusie is toegevoegd aan de bijlagen bij dit plan.
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is onderhavig concept-ontwerpwijzigingsplan toegezonden aan de volgende instanties:
1. Provincie Noord-Brabant
2. Waterschap Brabantse Delta
3. Brandweer Midden- en West-Brabant
4. Natuurplein de Baronie
Provincie Noord-Brabant
Op 24 januari 2022 heet Provincie Noord-Brabant een advies uitgebracht voor de locatie F. Kellyweg 10 te Ulvenhout. De provincie concludeert dat het plan in overeenstemming is met de provinciale belangen. De vooroverlegreactie is toegevoegd aan de bijlage.
Waterschap Brabantse Delta
Op 12 januari 2022 heeft Waterschap Brabantse Delta een wateradvies uitgebracht voor de locatie F. Kellyweg 10 Ulvenhout. Het Waterschap geeft aan dat de belangrijkste uitgangspunten voor het waterschap zijn verwerkt en dat er een positief wateradvies wordt gegeven. Het vooroverleg heeft niet geleid tot aanvullingen of aanpassingen. De vooroverlegreactie is toegevoegd aan de bijlage.
Brandweer Midden- en West-Brabant
Op 4 januari 2022 heeft Brandweer Midden- en West-Brabant een advies uitgebracht voor de locatie F. Kellyweg 10 te UIvenhout. Ten aanzien van het aspect bereikbaarheid wordt aangenomen dat de bestaande wegen naar het plangebied de benodigde afmetingen hebben die geschikt zijn voor brandweervoertuigen. Door de aanwezigheid van grote erven is er de mogelijkheid tot keren van de voertuigen. Voor wat betreft de opkomsttijd van de brandweer adviseert de brandweer om aanvullende voorzieningen te treffen die de mate van brandveiligheid op de locatie kunnen vergroten, mochten deze nog niet aanwezig zijn. Wel is de conclusie dat de brandweer binnen de geldende opkomsttijd aanwezig kan zijn. Ten aanzien van bluswatervoorzieningen kan worden gesteld dat er voldoende voorzieningen aanwezig zijn conform de Beleidsregels.
Natuurplein de Baronie
Het plan is in het kader van het vooroverleg ook verstuurd naar Natuurplein de Baronie. Zij hebben geen vooroverlegreactie op het plan gegeven.
het wijzigingsplan “Buitengebied Zuid 2013, wijzigingsplan F. Kellyweg 10” van de gemeente Breda;
de verbeelding (plankaart) van het bestemmingsplan “Buitengebied Zuid 2013, wijzigingsplan F. Kellyweg 10“ zoals vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0758.WP 2021227026-VG01 met bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
Een beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde prostitutie, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet-publieksaantrekkend zijn en die door een bewoner op kleine schaal in of bij een (bedrijfs)woning wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs) woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
waarden in verband met het abiotische milieu (niet levende natuur), in de vorm van specifieke aardkundige en/of hydrologische kenmerken en eventueel op basis daarvan aanwezige mogelijkheden voor ontwikkeling van specifieke natuurwaarden;
een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en die als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen;
gebied gelegen rondom en binnen het Natuur Netwerk Brabant waar fysieke ingrepen een negatief effect kunnen hebben op de waterhuishouding;
een voorziening gevestigd in een (bedrijfs)woning of een bijgebouw en gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een recreatief en veelal kortdurend nachtverblijf met het serveren van ontbijt, waarbij de bedrijfsvoering wordt gerund door de bewoners van de desbetreffende woning en/of eigenaren van het bijgebouw.
legaal tot stand gekomen bebouwing en gebruik, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip verleende vergunning;
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO met bijbehorende regels, toelichting en bijlagen;
een authentieke agrarische bedrijfswoning waarbij de bedrijfsruimte (vroeger meestal de veestal) zodanig is geïntegreerd in de bouwmassa dat woning en bedrijfsruimte als een architectonische eenheid moet worden beschouwd.
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw dat in bouwkundig opzicht en qua gebruik ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
alle gebouwen welke zijn aangewezen als gemeentelijke- en/of rijksmonument en de in bijlage 3 bij de regels opgenomen panden alsmede die bebouwing waarbij na bouwhistorisch onderzoek is gebleken dat deze als cultuurhistorisch waardevol kan worden aangemerkt;
recreatief medegebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen en daarmee gelijk te stellen activiteiten (met uitzondering van rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair), dat geen specifiek beslag legt op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden en die in hoofdzaak gericht zijn op natuur- en landschapsbeleving;
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
het groepsrisico geeft de cumulatieve kansen aan per jaar, dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongeval op een transportroute of als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting, waarbij een gevaarlijke (afval)stof of bestrijdingsmiddel betrokken is;
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmeting, dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
een samenlevingsvorm van een of meer personen, waarbij sprake is van een onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan.
de in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling uit te voeren aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied waarop de ontwikkeling haar werking heeft of van het gebied waarvan de gemeente de voorgenomen ontwikkeling in hoofdlijnen heeft beschreven en zoals vastgelegd in Landschapsinvesteringsregeling Breda;
landschappelijk, cultuurhistorische en natuurlijk waardevolle elementen in het landschap zoals onder andere houtopstanden, houtwallen en singels of andere natuurlijke elementen anders dan opgaande beplanting zoals moerasjes, poelen en steilranden welke geen agrarische productiefunctie hebben;
bebouwing dat op grond van een onherroepelijke bouwvergunning is gebouwd of gebouwd kan worden dan wel bebouwing dat niet langer kan worden gewraakt;
een (deel) van een gebouw waarin slaapgelegenheid wordt geboden en waarbij sprake is van gemeenschappelijke voorzieningen ten behoeve van sanitair, kookgelegenheid en dergelijke;
het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwvlak, die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen zoals kleinschalige recreatieve functies, agrarisch verwante functies, agrarisch technische hulpfuncties en statische opslag;
het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar op overlijden van een onbeschermd individu op een bepaalde locatie naar aanleiding van een incident met gevaarlijke stoffen. Voor het PR zijn getalsnormen vastgesteld. Voor nieuwe situaties is de maximale toelaatbare overlijdenskans van een persoon 10-6 /jaar (1 op een miljoen). Dit betekent dat bij nieuwe situaties de grenswaarde wordt overschreden als zich woningen of andere kwetsbare objecten, zoals opgenomen in het Besluit externe veiligheid, tussen de 10-6 risicocontour en de inrichting of transportroute bevinden;
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
bouwactiviteiten en planologische bedrijfsactiviteiten waarvoor een wijziging van het planologische regime nodig is;
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd zijn voor handel en niet worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf;
voorzieningen die dienen ter ondersteuning van de diverse teelten in de grond en gedurende maximaal 6 maanden van het jaar noodzakelijk zijn en worden opgericht, zoals folies, insectengaas, acryldoek, wandelkappen, schaduwhallen en hagelnetten;
agrarisch bedrijf gericht op het fokken , mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren;
Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellenbouwonderdelen.
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen
constructiedeel, met dien verstande dat voor de meest voorkomende dakvormen in onderstaande afbeelding is
aangegeven waar de goothoogte wordt bepaald.
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,50 meter bedraagt.
De voor Agrarisch met waarden- Natuur- en Landschapswaarden aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op of in de tot Agrarisch met waarden- Natuur- en Landschapswaarden bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de genoemde bestemming met dien verstande dat:
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 of 3.2 mits wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda zoals die als bijlage 1 aan deze regels is toegevoegd:
Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in artikel 8, lid 8.6, onder 8.6.1 van toepassing.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening mits wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda zoals die als bijlage 1 aan deze regels is toegevoegd:
De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op of in de tot Natuur bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij de hoogte niet meer dan 1,50 meter mag bedragen en in de vorm van voorzieningen voor het extensief recreatief medegebruik zoals zitgelegenheden.
Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van natuur - landschapsinvesteringsregeling" dient binnen twee jaar na het realiseren van de in het plan mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkeling een op basis van de toegestane ruimtelijke ontwikkeling vereiste kwaliteitsverbetering van het landschap te worden aangelegd en in stand gehouden, die voldoet aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda. De mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkeling en de locatie van de daarbij vereiste kwaliteitsverbetering in de vorm van de aanleg van natuur zijn als bijlage 2 bij de regels gevoegd.
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op of in de tot Wonen bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met dien verstande dat:
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 mits wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda zoals die als bijlage 1 aan deze regels is toegevoegd:
De gronden en bouwwerken ter plaatse van de bestemming ‘Wonen’, mogen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van wonen indien de landschappelijke inpassing is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden conform het beplantingsplan zoals is toegevoegd in bijlage 2 en met dien verstande dat de vereiste kwaliteitsverbetering van het landschap wordt uitgevoerd binnen twee jaar nadat bestemmingsplan voor de betreffende locaties onherroepelijk in werking is getreden
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.3 mits wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda zoals die als bijlage 1 aan deze regels is toegevoegd:
De voor ‘Waarde-archeologie’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden ter plaatse.
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 indien op basis van een ingesteld archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn, dan wel dat er passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarde veilig te stellen, zoals het aanbrengen van een beschermingslaag, het opgraven van de archeologische artefacten, het documenteren van de archeologische waarde of anders met het bevoegd gezag overeengekomen maatregelen.
Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in artikel 8, lid 8.6, onder 8.6.1 van toepassing met dien verstande dat aan een vergunning voorwaarden kunnen worden verbonden indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek de aanwezigheid van archeologische waarden is vastgesteld en het om zwaarwichtige redenen niet mogelijk is de archeologische waarden geheel te behouden. Geen omgevingsvergunning is vereist indien niet dieper dan 0,30 meter wordt ontgraven dan wel uit voorafgaand archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden aanwezig zijn en door het aanleggen of het uitvoeren van de vergunningplichtige werken of werkzaamheden, dan wel de daaraan direct of indirect te verwachten gevolgen, geen archeologische waarden worden aangetast.
De voor 'Waarde – Attentiegebied Natuur Netwerk Brabant’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), mede bestemd voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de hydrologische waarden.
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (basisbestemming) mag binnen deze bestemming slechts worden gebouwd indien al dan niet door het treffen van maatregelen geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de hydrologische waarden hetgeen aangetoond dient te worden middels een watertoetsadvies van het Waterschap Brabantse Delta.
Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Voor het bouwen van beneden het peil gelegen gebouwen gelden de volgende bepalingen:
Op gronden ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone-Vervoer gevaarlijke stoffen' dienen nieuwe ontwikkelingen of uitbreidingen van inrichtingen vooraf in het kader van externe veiligheid te worden getoetst en te voldoen aan de plaatsgebonden en/of groepsgebonden risico's.
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:
A. Verboden werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders binnen de bestemde of nader aangeduide gebieden, onder verwijzing naar de tabel van omgevingsvergunningen en gebruiksverboden, de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
Overzicht van werken en werkzaamheden
Bodem
Beplanting/grondgebruik
Water2
1 Alvorens te beslissen over een aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 1 horen burgemeester en wethouders het ter plaatse bevoegde gezag.
2 Deze werkzaamheden zijn uitsluitend vergunningsplichting voorzover daarbij landschappelijke waarden (aardkundig, cultuurhistorisch, visueel-ruimtelijk) en of natuurlijke waarden in het geding zijn. De waterhuishoudkundige aspecten zijn veiliggesteld via de Keur van het Waterbeheerplan.
Tabel van omgevingsvergunningen en gebruiksverboden
Bestemmingen/aanduidingen |
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
7 |
8 |
9 |
10 |
11 |
12 |
Natuur |
A |
A |
A |
A |
S |
A |
A |
S |
S |
A |
S |
A |
Agrarisch met waarden – natuur en landschapswaarde |
A |
A |
A |
A |
A |
A |
A |
S |
A |
A |
A |
A |
Waarde - Archeologie |
A |
A |
A |
A |
+ |
A |
A |
A |
A |
A |
A |
A |
Waarde – Attentiegebied Natuur Netwerk Brabant |
A |
A |
A |
A |
S |
A |
A |
S |
S |
A |
S |
A |
+: toegestaan
A: omgevingsvergunning vereist
S: strijdig gebruik
B. Voorwaarden voor omgevingsvergunning
C. Toegestane werkzaamheden
Het bepaalde onder 8.6.1 onder a is niet van toepassing op:
D. Gebruiksregels
Voor zover in de "Tabel omgevingsvergunningen" werken en/of werkzaamheden zijn aangeduid met de letter S is het verboden de betreffende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren binnen de aangegeven bestemmingen. Het aldaar uitvoeren of laten uitvoeren van de betreffende werken en/of werkzaamheden wordt in elk geval aangemerkt als strijdig gebruik.
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van: