|
De kaart als bedoeld in artikel 1, onder f, van de Erfgoedverordening Breda 2022, waarop aanwezige waarden en verwachtingen zijn vertaald in een beleidsadvies. De beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed bestaat uit de deelkaart Archeologie en de deelkaart Gebouwd erfgoed en Historische geografie.
Legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip verleende vergunning.
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
De kaart die onderdeel uitmaakt van de Beleidsadvieskaart als bedoeld in artikel 1.1.
De kaart die onderdeel uitmaakt van de Beleidsadvieskaart als bedoeld in artikel 1.1.
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
Vellen: rooien; kappen; kandelaberen; verplanten; het snoeien van meer dan 20 procent van de kroon of het wortelgestel, met inbegrip van knotten of kandelaberen; het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die tot de dood, ernstige beschadiging of ernstige ontsiering van de houtopstand kunnen leiden.
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.4 is slechts vereist indien het gronden
betreft die:
1. op de deelkaart Archeologie zijn aangeduid als archeologisch monument of als gebied
met te behouden archeologische waarde;
2. op de deelkaart Archeologie zijn aangeduid als gebied met hoge en middelhoge archeologische
verwachting als deze een oppervlakte betreffen van meer dan 100 m² en dieper dan 0,30
meter wordt ontgraven;
3. op de deelkaart Archeologie zijn aangeduid als gebied met lage archeologische verwachting
als deze een oppervlakte betreffen van meer dan 50.000 m2 of sprake is van activiteiten
als bedoeld in artikelen 7.2 en 7.2a van de Wet milieubeheer en als dieper dan 0,30
meter wordt ontgraven;
De voor 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en het herstel van actuele en het benutten van potentiële cultuurhistorische waarden binnen het beschermd stadsgezicht.
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen geldt dat:
e. Test1: Ter plaatse van de aanduiding 'karateristiek' dient vanaf het peil als bedoeld in artikel 2.13 minimaal 3 meter vrij te blijven van bebouwing met uitzondering van draagconstructies in de vorm van kolommen.
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2 teneinde:
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en herstel van actuele en het benutten van potentiële cultuurhistorische waarden.
In afwijking van het bepaalde in bouwregels bij bestemmingen geldt voor activiteiten dat:
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2 teneinde:
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
De dynamiek van maatschappelijke ontwikkelingen of de fysieke leefomgeving kunnen leiden tot mooie resultaten voor erfgoed. De keerzijde is dat ontwikkelingen in conflict kunnen komen met het behoud, beheer en/of de bescherming van ons erfgoed. Dit vraagt om flexibiliteit bij de integrale afweging van belangen.
In het gemeentelijke erfgoedbeleid ‘Grondstof voor de toekomst, programma erfgoed 2019-2025’ is vastgelegd dat erfgoed wordt benut als onderlegger voor de (her)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. De bijbehorende Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed, deel 2 Historische geografie en gebouwd erfgoed vormt nu letterlijk de onderlegger voor het handelen van de gemeente. Historische geografie en gebouwd erfgoed vormen hierbij een belangrijk uitganspunt voor ontwikkelingen. Daarnaast wordt ook de rol van de Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed, deel 1 Archeologie herijkt.
Met de invoering van de Omgevingswet wijzigen de kaders. Met een paraplubestemmingsplan gaan we regels koppelen aan de Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed, deel 2 Historische geografie en gebouwd erfgoed en Daarnaast wordt ook de rol van de Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed, deel 1 Archeologie herijkt. Dit maakt de rol van erfgoed bij specifieke (her)ontwikkelingen duidelijker. Bestaande identiteitsdragers worden gekoesterd en versterkt, maar er wordt ook ruimte geboden voor nieuwe identiteitsdragers als monumenten van de toekomst. Verder gaan we zorgvuldig om met de buitenruimte en het bodemarchief.
We kijken daarbij aan de voorkant wat er wél mogelijk is. Op deze manier lopen processen soepeler en sneller. In dialoog proberen we helder te krijgen hoe we in Breda willen omgaan met ethische kwesties omtrent erfgoed. In het kader van de grote ruimtelijke opgaven (systeemtransitie als gevolg van bijvoorbeeld de duurzaamheidsopgave en de woonopgave) onderzoeken we hoe we hieraan kunnen bijdragen en het erfgoed voldoende kunnen beschermen. We geven waar mogelijk prioriteit aan herbestemming van leegstaand erfgoed om gezamenlijke doelen te behalen op het gebied leegstand, klimaatadaptatie, duurzaamheid, woningnood en erfgoedbehoud.
Binnen het plangebied van het paraplubestemmingsplan gelden op dit moment verschillende bestemmingsplannen. Het paraplubestemmingsplan omvat bijna het hele grondgebied van de gemeente Breda. De dubbelbestemmingen en aanduidingen op de verbeelding van dit plan gelden voor verschillende delen van het grondgebied. Gronden zonder archeologisch of cultuurhistorische waarden maken geen deel uit van het plangebied. Dit parapluplan geldt in aanvulling op alle geldende bestemmingsplannen binnen het plangebied ten tijde van de vaststelling van dit paraplubestemmingsplan. Voor bestemmingsplannen die na deze datum worden vastgesteld geldt het paraplubestemmingsplan niet. Voor laatstgenoemde bestemmingsplannen geldt dat de betreffende planregels over klimaatadaptie uit dit parapluplan worden overgenomen.
Omdat in de bestemmingsplannen uitsluitend iets moet worden toegevoegd c.q. moet worden vervangen met betrekking tot de aspecten Groen en Water is ervoor gekozen om dit te doen door middel van een paraplubestemmingsplan. Dit parapluplan is één van de bouwstenen voor het (tijdelijk) Omgevingsplan dat samen met alle andere bouwstenen uiterlijk op 31 december 2029 gereed moet zijn. In de loop van de tijd worden, in het proces van de Omgevingswet, bestaande regelingen bij de komende actualisaties van de onderliggende bestemmingsplannen meegenomen, waardoor de werking van dit paraplubestemmingsplan uiteindelijk vervalt.
Dit plan is een zogenoemd parapluplan, dat de meeste geldende bestemmingsplannen niet vervangt, maar aanvult. De enige uitzondering is het bestemmingsplan “Herziening beschermd stadsgezicht” uit 2017, dat na vaststelling van dit parapluplan komt te vervallen. Dat geldende plan heeft dan geen
De regels en de verbeeldingen van de bestemmingsplannen binnen het plangebied van dit parapluplan worden aangevuld met de planregels over ondergronds en bovengronds erfgoed in dit parapluplan. De verbeeldingen en regels van de bestaande plannen blijven gelden, voor zover dit parapluplan niet van die regels afwijkt. In het geval de dubbelbestemmingen uit dit plan tot een andere uitleg aanleiding geven dan de bestemmingen uit de onderliggende bestemmingsplannen, dan prevaleren de dubbelbestemmingen uit dit plan.
Deze toelichting is onderdeel van het parapluplan Groen en Water 2021. De toelichting is opgebouwd uit de volgende hoofdstukken:
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de meest relevante ruimtelijke beleidskaders op (boven)regionaal en gemeentelijk niveau. Deze kaders zijn van belang om te kunnen verantwoorden dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Bij de totstandkoming van het parapluplan erfgoed zijn onder meer de volgende beleidskaders gehanteerd.
Omgevingsvisie Breda 2040
De Omgevingsvisie Breda 2040 beschrijft de uitdagingen die Breda de komende twintig
jaar heeft, wat daarbij de lokale en regionale belangen zijn, welke prioriteiten gesteld
worden bij de inrichting van Breda en dat daarbij nog keuzes kunnen worden gemaakt
in de uitvoering daarvan.
Grondstof voor de Toekomst, programma erfgoed 2019-2025
Grondstof voor de Toekomst vormt beleid dat gericht is op het erfgoed van Breda. Dit
beleid kent vier pijlers: beleving, kennis, beheer en ontwikkeling. Dit het bestemmingsplan
‘Erfgoed 2023’ vormt met name een bestendiging en verdere uitwerking van de pijlers
beheer en ontwikkeling
Erfgoedverordening Breda 2022
Gemeenten zijn verplicht een gemeentelijke Erfgoedverordening vast te stellen. Via
de gemeentelijke Erfgoedverordening kunnen gebouwen, complexen, structuren of terreinen
met archeologische waarden op een gemeentelijke monumentenlijst worden geplaatst.
De verordening heeft daarnaast regels hoe met beschermde zaken, waaronder rijksmonumenten,
gemeentelijke monumenten en terreinen met een archeologische waarde of verwachting
moet worden omgegaan.
Nota Ruimtelijke Kwaliteit 2023
De Nota Ruimtelijke Kwaliteit (NRK) vormt het beleidskader voor een goede omgevingskwaliteit.
Waar het bestemmingsplan aangeeft welke volumes zijn toegestaan voor welke functies,
geeft de NRK aan hoe deze er vervolgens uit zou kunnen komen te zien. Dit kader is
uitgeschreven op de schaalniveaus veel voorkomende bouwwerken en welstandseenheden
(gebiedsniveau). Voor alle gebieden met een hoge cultuurhistorische waarde doet de
NRK gerichte uitspraken. Omdat de wetgever monumenten en het rijksbeschermde stadsgezicht
als maatwerk benoemd doet de NRK geen uitspraken over deze categorieën erfgoed.
Illuminatieplan 2009
Het Illuminatieplan uit 2009 is een visie om middels openbare verlichting, structuurverlichting
en objectverlichting het historisch karakter van de binnenstad van Breda in de avonduren
te versterken. De visie bevat uitgangspunten voor het aanlichten van monumenten, circa
20 monumenten zijn in de visie reeds uitgewerkt.
Daarnaast zijn de Bredase beoordelingskaders gebaseerd op de onderstaande internationale en nationale afspraken ten aanzien van erfgoed. Bij onduidelijkheden wordt altijd teruggevallen op deze kaders:
Charter van Venetië 1964In het Charter van Venetië is de filosofie verwoord die bepaalt hoe er dient te worden omgegaan met de restauratie en conservatie van architectonisch materieel erfgoed, zoals waardevolle gebouwen en monumenten, maar ook beschermde dorps- en stadsgezichten.
ERM RichtlijnenDe ERM Richtlijnen vormen een praktisch kader voor de uiteindelijk uitvoering van onderhoud en restauratie van gebouwd erfgoed. Binnen de richtlijnen van de Stichting Erkende Restauratiekwaliteit Monumentenzorg is er sprake van twee typen richtlijnen: enerzijds Uitvoeringsrichtlijnen en anderzijds Beoordelingsrichtlijnen. Onder de Uitvoeringsrichtlijnen vallen onder andere de Richtlijnen voor Bouwhistorisch onderzoek.
De belangrijkste doelstelling van dit parapluplan is het realiseren van een uniform en consequent planologisch kader voor allerlei aspecten die betrekking hebben op ondergronds en bovengronds erfgoed. Veel geldende bestemmingsplannen kennen al regels (dubbelbestemmingen) voor archeologie of bijvoorbeeld het beschermd stadsgezicht voor delen van de binnenstad van Breda. Maar in de loop der jaren zijn de regels in al die verschillende bestemmingsplannen onbedoeld uiteen gaan lopen, waardoor consequente toepassing van het Bredase erfgoedbeleid lastiger wordt. Daarnaast ontbreken op een aantal plekken nog ten onrechte regels voor de bescherming van erfgoed en zijn nieuwe (technische) ontwikkelingen van de afgelopen jaren zoals zonnepanelen nog niet vertaald in de geldende planologische regelingen over erfgoed.
De gemeente Breda kent drie door het rijk beschermde gezichten: Stadsgezicht Breda (aangewezen in 1965), Dorpsgezicht Ginneken (aangewezen in 1988) en Stadsgezicht Uitbreiding Breda (aangewezen in 2013). Op deze gebieden is de Waarde - Beschermd stadsgezicht van toepassing. Waar beschermd stadsgezicht staat geschreven, worden deze drie gezichten bedoeld.
De ligging van de drie beschermde stadsgezichten
Daarnaast kent Breda de Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed, deel 2 Historische geografie en gebouwd erfgoed (door het college vastgesteld in 2019). Op de gebieden die de aanduiding hoge cultuurhistorische waarde hebben op deze kaart, is de Waarde – Cultuurhistorie van toepassing.
Het doel van de dubbelbestemmingen “Waarde - Beschermd stadsgezicht” en “Waarde – Cultuurhistorie” binnen het parapluplan erfgoed is om de bijzondere kwaliteit te beschermen die deze gebieden in de loop van de geschiedenis hebben gekregen. Het gaat daarbij zowel om de structuur (hoe zit het gebied in elkaar) als om de ruimtelijke kwaliteit (het beeld, hoe het gebied er uit ziet). Behoud van structuur en beeld vormt een zwaarwegend belang bij nieuwe ontwikkelingen. Daarom is het essentieel dat goed gekeken wordt naar de kenmerken van het gebied (stedenbouwkundige opzet, landschappelijke relaties, zichtlijnen, architectuur van de gebouwen, typerend dakenlandschap, kleur- en materiaalgebruik, (groene) inrichting van de openbare ruimte, etc.). Vervolgens is het de uitdaging ervoor te zorgen dat nieuwe ruimtelijke plannen goed aansluiten bij het karakter van het beschermde gebied. De bescherming van de groene inrichting van het beschermde stadsgezicht is deels geregeld in het paraplubestemmingsplan Groen en Water en deels via de zogenoemde ‘bomenkaart’ die waardevolle bomen beschermd met een kapverbod.
De reden om het onderscheid te maken tussen de dubbelbestemmingen “Waarde - Beschermd stadsgezicht” en “Waarde – cultuurhistorie” heeft te maken met het feit dat beiden een verschillende bestuursrechtelijke grondslag hebben. Het beschermde stadsgezicht is immers aangewezen door het Rijk en de gebieden met een hoge cultuurhistorische waarde zijn aangewezen door de gemeente. De verschillen tussen beide dubbelbestemmingen komen tot uiting in de planregels en de bijbehorende ‘Beleidsregels Erfgoed 2023’, die zijn opgenomen in bijlage 1 bij de plantoelichting. Voor het beschermd stadsgezicht geldt een strikter regime, want een aantal activiteiten in het beschermd stadsgezicht zijn vergunningplichtig, terwijl dezelfde activiteiten in gebieden met een hoge cultuurhistorische waarde vergunningsvrij zijn. Het onderscheid in beschermingsniveau doet bovendien recht aan het verschil tussen een bescherming van rijkswege en een bescherming vanuit de gemeente.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de karakteristiek van het paraplubestemmingsplan. In onderstaande paragrafen komt de juridische planbeschrijving aan bod, waarbij allereerst de hoofdopzet van het paraplubestemmingsplan wordt beschreven en daarna de planregels aan bod komen.
Hoofdopzet
Dit bestemmingsplan bestaat uit een toelichting en planregels die digitaal gekoppeld zijn aan het plangebied. De planregels vormen samen met de verbeelding waarop de plangrens is aangegeven het juridisch bindende deel van dit paraplubestemmingsplan. De planregels regelen uitsluitend aspecten die betrekking hebben op erfgoed. Het digitale bestemmingsplan is opgesteld volgens de landelijke richtlijnen en standaarden (de SVBP).
Indeling
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken:
Inleidende regels;
Bestemmingsregels;
Algemene regels;
Overgangs- en slotregels.
Deze volgorde is gebaseerd op in indeling zoals deze is voorgeschreven in de SVBP.
In hoofdstuk 1 (inleidende regels) worden de in het bestemmingsplan voorkomende begrippen beschreven, die voor de leesbaarheid en de uitleg van het plan van belang zijn. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. In hoofdstuk 2 (bestemmingsregels) zijn de diverse regelingen voor ondergronds en bovengronds cultureel erfgoed. Hoofdstuk 3 (algemene regels) bevat enkel de wettelijk verplichte anti-dubbeltelregel. Hoofdstuk 4 (overgangs- en slotregels) bevat in dit plan het wettelijk verplichte gebruiks- en bouwovergangsrecht en de citeertitel van het plan.
Hieronder wordt een korte toelichting gegeven op de in de regels opgenomen bepalingen.
Inleidende regels
In artikel 1 is een aantal begrippen verklaard die gebruikt worden in de regels, zoals een definitie van het begrip hospitaregeling. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regels. Ook worden doorgaans meetbepalingen opgenomen in een bestemmingsplan, maar die zijn niet relevant aangezien dit parapluplan geen bouwmogelijkheden biedt dus zijn die achterwege gelaten.
Bestemmingsregels
In artikel 2 is een zogenoemde schakelbepaling opgenomen. Op grond van jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2016:2142) is uit een oogpunt van rechtszekerheid vereist dat bij bestemmingsplannen die een gedeeltelijke herziening zijn van een geldend plan, in de planregels wordt vastgelegd hoe de gedeeltelijke herziening zich verhoudt tot het oorspronkelijke plan. Een partiële herziening kan immers niet op zichzelf bestaan, omdat de planregels niet volledig zijn en enkel in combinatie met het oorspronkelijke plan een sluitende set bouw- en gebruiksregels vormen. Daarom moet worden bepaald dat de verbeelding en planregels uit het vorige bestemmingsplan al dan niet gedeeltelijk van (overeenkomstige) toepassing blijven en voor welke gronden, indien van toepassing.
Artikel 3 betreft archeologische waarden in de gronden. In geldende bestemmingsplannen is ervoor gekozen om die waarden te beschermen met zogenoemde dubbelbestemmingen waar een aanlegvergunningstelsel is gekoppeld. Dat systeem is behouden, maar daarin zijn enkele wijzigingen doorgevoerd. De belangrijkste is dat de randvoorwaarden voor het moment waarop een aanlegvergunning nodig is, afhankelijk is van de archeologische verwachtingswaarde en met dit paraplubestemmingsplan wordt dat eenduidig en consequent voor het hele grondgebied van de gemeente Breda geregeld.
In het vergunningstelsel wordt verwezen naar de Bredase Beleidsadvieskaart, deel 1 Archeologie, ook wel bekend als de BBE 1. Dat is een digitale kaart, die openbaar raadpleegbaar is voor belangstellenden en waarop de begrenzing van geldende dubbelbestemmingen ook is gebaseerd. Die BBE 1 vindt zijn grondslag in de Bredase Erfgoedverordening en is vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders. Latere wijzigingen van die kaart worden ook (onder mandaat) door het college vastgesteld en de datum van die wijzigingen zijn via een ‘tracker’ ook herleidbaar. Dus is er altijd na te gaan welke archeologische waarde voor een stuk grond geldt op enig moment, wat belangrijk is in het kader van de rechtszekerheid.
Artikel 4 regelt het beschermd stadsgezicht. Het beschermd stadsgezicht is al jarenlang planologisch beschermd met een dubbelbestemming en in dit plan worden een aantal aanpassingen aan de bestaande regeling gedaan. De belangrijkste nieuwe punten in het parapluplan Erfgoed zijn onder meer nadere regels voor het verlichten en schilderen van bouwwerken en plaatsen van zonnepanelen op gebouwen in het beschermd stadsgezicht, wat tot op heden niet goed was geregeld. Dat leidt ertoe dat bijvoorbeeld op dit moment bij zonnepanelen geen vergunning wordt verleend als die zichtbaar zijn. Voor het parapluplan is een kaart gemaakt (zie bijlage 1 bij de regels) voor elk dak in het beschermd stadsgezicht. Dat leidt ertoe dat in tegenstelling tot nu, straks in veel gevallen wel zonnepanelen zijn toegestaan als die zichtbaar zijn. Schilderen en verlichten wordt in beperkte mate toegestaan, de planregeling is vooral bedoeld om eventuele excessen tegen te gaan.
In artikel 4 van de planregels is in afwijking van het geldende bestemmingsplan “Binnenstad, herziening beschermd stadsgezicht” bepaald dat niet langer alle verbouwingen aan de achterzijde vergunningvrij zijn als die niet zichtbaar zijn vanaf de openbare weg. In het parapluplan is daar een genuanceerd stelsel voor bedacht. Onderschikte wijzigingen zoals materiaalgebruik, gevelindeling van ramen, kleur en vormgeving blijven vergunningvrij als die niet zichtbaar zijn. Maar grotere ingrepen zoals toename van de bouwmassa van het gebouw en bijvoorbeeld de nokrichting van het dak of wijzigen van de dakvorm zijn niet langer vergunningvrij, ook als dat niet zichtbaar is vanaf de openbare weg
Over artikel 4.5 is vermeldenswaardig dat binnen het beschermd stadsgezicht de bescherming van groen anders is geregeld. In het geldende bestemmingsplan “Herziening beschermd stadsgezicht” uit 2017 is het kappen van bomen en laanbeplanting nog aanlegvergunningplichtig. In de nieuw voorgestelde regeling geldt die aanlegvergunning enkel nog voor een paar specifieke, op de verbeelding aangeduid als ‘waardevol structuurelement’ zoals het Wilhelminapark. Dit betreft met name groen dat bij de aanwijzing als beschermd stadsgezicht expliciet is benoemd als beschermenswaardig. Het gaat daarbij om meer dan enkel groen; het Wilhelminapark en andere elementen zijn vanwege hun verschijningsvorm en hun bijdrage aan de stedenbouwkundige structuur van de stad van cultuurhistorisch belang. Dus dat is meer dan enkel de groene uitstraling. Het groen dat niet meer aanlegvergunningplichtig is, wordt beschermd via de APV en de daaraan gekoppelde Bomenkaart. Dat is ook de meest logisch wijze van regulering en waarbij cultuurhistorische waarde ook onderdeel is van het toetsingskader bij de aanwijzing van waardevolle houtopstanden dat is opgenomen in de APV. Daarnaast is ten opzichte van het geldende bp. “Herziening beschermd stadsgezicht” duidelijker bepaald dat het aanlegvergunningstelsel uitsluitend geldt voor het verharden van voortuinen. Daarmee is geen beleidswijziging beoogd, want deze planregel was nooit bedoeld voor achtertuinen, maar dat was door gebruik van enkel het woord ‘tuin’ daarover niet helemaal duidelijk.
In artikel 5 is de bestaande regeling voor de dubbelbestemming “Waarde – cultuurhistorie” grotendeels overgenomen in dit paraplubestemmingsplan. Vanwege de nauwe samenhang met de bestemming voor het beschermd stadsgezicht moest de planregeling hierop worden afgestemd. Er zijn ook enkele verschillen; zo is voor het doorbreken van tussenmuren bij aangrenzende panden binnen deze bestemming geen afwijkingsvergunning nodig en is ook de plaatsing van bijvoorbeeld zonnepanelen hier niet aan nadere regels onderworpen.
Artikel 4.3 en artikel 5.3 van de planregels introduceren een identieke meldingsplicht voor inpandige verbouwingen. Bij een deel van de historische panden (zowel binnen als buiten het beschermd stadsgezicht) is sprake van bouwkundige elementen in het interieur die cultuurhistorisch waardevol zijn. Daarbij gaat om zaken die een aard- en nagelvast onderdeel zijn van het gebouw en dus geen roerende zaken. In het verleden is het voorgekomen dat waardevolle elementen, typerend voor de bouwperiode of bouwstijl, bij rigoureuze verbouwingen verloren zijn gegaan, terwijl behoud in sommige gevallen ook mogelijk zou zijn geweest. Er is bewust niet gekozen voor een vergunningplicht, maar voor een meldingsplicht. Naar aanleiding van een melding via een daarvoor bestemd formulier op de gemeentelijke website wordt contact opgenomen met de eigenaar als blijkt dat het interieur cultuurhistorisch waardevolle elementen bevat.
Een meldingsplicht kan op grond van artikel 7c van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet in een bestemmingsplan worden opgenomen. Dat artikel stelt regels die in zogenoemde bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte kunnen worden opgenomen. De gemeente Breda is aangewezen als een van de gemeente waarvoor artikel 7c geldt voor het gehele grondgebied (zie artikel 7g lid 4 onder a Besluit uitvoering Chw). In lid 5 van artikel 7c is het volgende bepaald: “De regels in het bestemmingsplan kunnen voorts inhouden een verbod om zonder voorafgaande melding aan burgemeester en wethouders een daarbij aangewezen activiteit te verrichten.”
In lid 5 van artikel 7g van het Besluit Chw is bepaald dat van de mogelijkheden tot het vaststellen van een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte gebruik kan worden gemaakt als het ontwerpplan vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd. Mede gelet hierop is dit paraplubestemmingsplan Erfgoed vóór 1 januari 2024 ter inzage gelegd.
Algemene regels
In artikel 6 is de op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) verplichte anti-dubbeltelbepaling opgenomen.
Overgangs- en slotregels
In artikel 7 en 8 is het wettelijke verplichte overgangsrecht (zoals voorgeschreven in het Bro) overgenomen én is de titel van het plan vastgelegd.
Dit parapluplan brengt geen wijziging aan in bestaande bouw- en gebruiksmogelijkheden, wat betekent dat bouw- en gebruiksovergangsrecht in dit geval in feite niet nodig is. Het Bro is op dit punt echter dwingend; elk bestemmingsplan moet voorzien in het wettelijk voorgeschreven overgangsrecht. In de uitspraak van 11 januari 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BV0555) bevestigd de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State die lezing: "Uit de Nota van Toelichting behorende bij het Bro (Stb. 2008, 145) volgt dat bij de opzet van paragraaf 3.2 van het Bro is gekozen voor standaardbepalingen die, behoudens expliciet toegelaten afwijkingen, in elk bestemmingsplan of de herziening daarvan moeten worden opgenomen en dat het niet of het niet juist overnemen van deze standaardbepalingen in een bestemmingsplan tot gevolg heeft dat er aan het plan een gebrek kleeft dat in rechte kan worden aangevochten wegens strijd met het recht. (...) Er is in het Bro niet voorzien in een expliciete afwijkingsmogelijkheid voor bestemmingsplannen die geen veranderingen in het bestaande gebruik met zich brengen (...)".
Dit hoofdstuk beschrijft de onderdelen die zijn doorlopen voor het zekerstellen van de financiële uitvoerbaarheid van dit (paraplu)bestemmingsplan. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-conomische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.
In de Wet ruimtelijke ordening is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling van deze afdeling is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijke kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij ontwikkeling.
In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of afwijkingsbesluit. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is én er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld. Indien de kosten minder dan € 10.000,- bedragen, kan ervoor gekozen worden deze middels andere wijze dan een exploitatieplan te verhalen.
Dit bestemmingsplan “Erfgoed 2023” maakt als zodanig geen aangewezen bouwplannen als bedoeld in artikel 6.2.1. van het Bro mogelijk. Ook is er geen sprake van locatie-eisen. Derhalve hoeft er geen exploitatieplan te worden opgesteld.
Het in dit parapluplan opgenomen planologisch vastgelegde beleid is grotendeels bestaand beleid, afkomstig uit onder andere de Erfgoedverordening. Veel regels in dit parapluplan zijn dan ook reeds opgenomen in veel geldende plannen waarin een dubbelbestemming voor archeologie, beschermd stadsgezicht of cultuurhistorische waarde is toegekend. De eventueel benodigde participatieprocessen zijn doorlopen in het proces van de onderliggende beleidskaders conform de Participatieleidraad van Breda 2019, tenzij dit beleid is vastgesteld voordat de Participatieleidraad van kracht werd.
Voor een deel zijn de regels van dit parapluplan gebaseerd op nieuwe beleid, zoals de nieuwe, soepelere beleidsregels voor zonnepanelen op daken van panden in het beschermd stadsgezicht. Om inwoners, bedrijven en andere belanghebbenden de gelegenheid te bieden om – indien zij dat wensen – hun opmerkingen, wensen of standpunten over de ‘Beleidsregels Erfgoed 2023’ naar voren te brengen, zullen de concept-beleidsregels gelijktijdig met het ontwerpplan ter inzage worden gelegd gedurende een periode van 6 weken. Daarna zullen de beleidsregels door het college worden vastgesteld, waarbij zal worden bezien of eventuele opmerkingen vanuit het participatieproces aanleiding geven tot aanpassing van de concept-beleidsregels.
In artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat tijdens de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg moet worden gepleegd met instanties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Daarbij zijn onder andere het waterschap en diensten van provincie en Rijk genoemd. In artikel 3.1.6 van het Bro is bepaald dat de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg in de toelichting van het plan moeten worden beschreven. Dit ontwerpbestemmingsplan is in concept opgestuurd naar:
Na het wettelijk vooroverleg wordt dit bestemmingsplan gedurende zes weken ter visie gelegd als ontwerpbestemmingsplan. Binnen deze termijn is eenieder in de gelegenheid om zienswijzen in te dienen op het plan of de concept-beleidsregels die bij dit plan horen (bijlage 1 bij de toelichting). De zienswijzen worden samengevat en van commentaar voorzien. Deze zienswijzen zullen worden beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het ontwerpplan of de beleidsregels aanpassing behoeven. Vervolgens zal het college van B&W aan de raad voorstellen het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast te stellen. Het college besluit over de vaststelling van de concept-beleidsregels.
Na vaststelling door de gemeenteraad wordt het plan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kan tegen het vaststellingsbesluit beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, treedt het plan na deze beroepstermijn in werking en is dan ook onherroepelijk.
Verder wordt opgemerkt dat tegen de vaststelling van de ‘Beleidsregels Erfgoed 2023’ door het college van B&W geen bezwaar of beroep kan worden ingesteld, omdat beleidsregels geen besluit zijn als bedoeld in artikel 1:3 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht.