|
De Haagse Beemden is door de stedenbouwkundige opzet een bijzondere wijk. De kwaliteit is met name gelegen in het groene karakter van de openbare ruimte waarbij de landgoederenzone de boventoon voert. De ruimtelijke kwaliteit van de Landgoederenzone strekt zich over het plangebied uit. De gemeente Breda is voornemens om de Landgoederenzone Haagse Beemden opnieuw in te richten. De Landgoederenzone Haagse Beemden omvat een totale oppervlakte van 87,6 hectare. Het gebied heeft de status kerngebied in het Natuur Netwerk Brabant (NNB), waarin het gebied gerekend wordt als een provinciale opgave. Om te voldoen aan dit provinciale beleid heeft de gemeente een subsidie van het Groen Ontwikkelfonds Brabant (GOB) gekregen voor de afwaardering van deze grond van agrarische waarde naar natuur. Daarbij gaat het om een transformatie van in totaal 53,9 hectare. Voorliggend bestemmingsplan ziet toe op de benodigde wijziging van de bestemmingen en biedt daarmee een passend juridisch-planologisch kader voor de ontwikkeling.
De Landgoederenzone Haagse Beemden is gelegen in het noordwesten van Breda en wordt aan drie zijden omsloten door de wijk Haagse Beemden. In het noorden wordt ze begrensd door de Emerparklaan. In het plan zijn enkel percelen betrokken welke in eigendom zijn van de gemeente Breda, enkele particuliere percelen gelegen in de Landgoederenzone Haagse Beemden zijn buiten beschouwing gelaten.
Figuur 1.1: Plangebied Landgoederenzone Haagse Beemden
Figuur 1.2: luchtfoto met toponiemen
Tot het moment waarop het voorliggende bestemmingsplan in werking treedt, geldt binnen het plangebied het bestemmingsplan 'Haagse Beemden'. Dit bestemmingsplan is door de raad vastgesteld op 27 september 2012 en onherroepelijk geworden op 28 december 2012. Voor het plangebied gelden momenteel de enkelbestemmingen 'Agrarische met waarden - Natuur- en landschapswaarden', 'Natuur', 'Verkeer' en 'Water'. Tevens geldt voor delen van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. De beoogde inrichting van het plangebied is strijdig met de bestemmingen. Om deze bestemmingen te wijzigen is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
Figuur 1.3: Uitsnede vigerende bestemmingsplankaart 'Haagse Beemden' met plangebied rood omkaderd
Voorliggende toelichting bestaat uit acht hoofdstukken. Het hierna volgend hoofdstuk 2 Planbeschrijving gaat in op het doel van voorliggend bestemmingsplan en geeft een beschrijving van de ontwikkelingsmogelijkheden en de gebiedsbescherming. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 Gebiedsanalyse een typering van het huidige gebied gegeven aan de hand van diverse milieu- en gebiedsaspecten. Hoofdstuk 4 Beleid toetst het plan aan de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 5 vindt een toetsing plaats aan wet- en regelgeving/beleid voor wat betreft diverse milieu- en gebiedsaspecten. Daarna wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de juridische planbeschrijving. Dit hoofdstuk bevat onder andere een toelichting op de regels. Tot slot, hoofdstuk 7 en 8 gaan respectievelijk in op de economische- en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Dit bestemmingsplan vormt een juridisch-planologisch kader om de beoogde ontwikkeling van de Landgoederenzone Haagse Beemden mogelijk te maken. De ontwikkeling van de Landgoederenzone Haagse Beemden bestaat primair uit de realisatie van natuur binnen bestaand NNB.
De natuurontwikkeling vindt plaats in een gebied dat vrijwel in zijn geheel onderdeel uitmaakt van het rijksmonumentale buitenplaatsensemble Burgst en bovendien het hart van de wijk Haagse Beemden vormt. Dat vraagt afstemming tussen de volgende aspecten die in het gebied voorkomen: de natuur- en cultuurhistorische, landschaps- en recreatieve aspecten.
De natuur- en cultuurhistorische, landschaps- en recreatieve aspecten zijn vertaald in een inrichtingsplan. In het inrichtingsplan zijn alle onderdelen op een integrale ontwerpende wijze op elkaar afgestemd in de vorm van een totaalbeeld voor de Landgoederenzone Haagse Beemden. Het inrichtingsplan is als bijlage 1 bij de toelichting gevoegd.
Totaalbeeld inrichtingsplan Landgoederenzone Haagse Beemden
De vijf bouwstenen voor de her in te richten delen en de al bestaande structuren leiden gezamenlijk tot onderstaand totaalbeeld van de inrichting van Landgoederenzone Haagse Beemden. De vijf bouwstenen vormen het totaalbeeld, zoals weergegeven in figuur 2.1
Figuur 2.1: Totaalbeeld inrichtingsplan Landgoederenzone Haagse Beemden
Het inrichtingsplan bestaat uit vijf bouwstenen:
Hieronder wordt per deelgebied, aan de hand van vijf bouwstenen, toegelicht welk eindbeeld daarbij wordt nagestreefd, en welke natuurdoeltypen daarbij horen.
Bouwsteen I: Cultuurhistorische identiteiten van deelgebieden als basis voor inpassing natuurdoeltypen
De landschappelijke identiteiten die in het gebied aanwezig zijn vormen de kapstok voor de inpassing van de verschillende natuurdoeltypen over het gebied. Hierdoor ontstaan op gebiedsniveau zes deelgebieden. Figuur 2.2 toont de ligging van zes verschillende deelgebieden.
Zone A: kleinschalig mozaïek cultuurlandschap met akkers en hooi-/ weilanden richting de Mark
De zone ten noordoosten van het Heksenwiel aan weerszijden van de Emerparklaan maakt nu al onderdeel uit van het kleinschalige agrarisch cultuurlandschap dat door loopt richting de Mark. Het gebied bestaat uit met bomen/ struwelen omsloten akkers of weilanden waarbij er op perceelniveau een grote differentiatie is in de abiotische uitgangssituatie en het grondgebruik (een mozaïek landschap). Ruimtelijk wijkt het daarmee sterk af van de veel robuustere opzet van de Landgoederenzone Haagse Beemden ten zuiden van het Heksenwiel. Binnen dit gebied worden de ecologische kansen op perceelniveau maximaal benut en wordt de ecologische en ruimtelijke samenhang van de al deels aanwezige groenstructuren verder vergroot.
In deelgebied A worden meerdere natuurdoeltypen beoogd, te weten:
Zone B: open kamers met flexibele invulling in een stevig groen frame langs de
Burgstsedreef
Van oudsher is de zone langs de Burgstsedreef een gebied geweest met grote opgaande structuren van bos, lanen en houtwallen met daarbinnen open ruimtes die als erf of weiland in gebruik waren. In dit gebied wordt allereerst geïnvesteerd in het verder verstevigen van dat groene frame met extra bosstroken, houtwallen en bomenrijen. Hierdoor neemt niet alleen de ruimtelijke helderheid van deze zone toe maar ook de ecologische samenhang en de mogelijkheid om nieuwe functies op te nemen.
Een deel van de kamers binnen dat frame zijn en blijven in gebruik als woning en tuin, weiland of erf. Binnen de nieuw te ontwikkelen delen wordt natuurbos ontwikkeld. In het noordelijk deel daarvan wordt een kleine bomenweide opgenomen. Deze plek maakt een natuurlijk onderdeel uit van het bos maar biedt wel de ruimte voor kleinschalige natuurlijke spelaanleidingen, informele zitplekken ten behoeve van natuureducatie, et cetera.
In deelgebied B worden meerdere natuurdoeltypen beoogd, te weten:
Zone C: grootschalige open wei- en hooilanden tussen vloeigracht en boszone
Het oostelijk deel van de Landgoederenzone Haagse Beemden bestaat uit een open deel waarbinnen grote kansen liggen om te komen tot een grotere ecologische afwisseling van verschillende types wei en hooilanden. Grofweg valt het gebied uiteen in twee delen. Ten zuiden van het Wilderdpad is het gebied natter met sloten waar verschillende types hooiland (variërend van nat schraalland, vochtig hooiland tot glanshaverhooiland) ontwikkeld kunnen worden. Ten noorden van het Wilderdpad is het gebied droger en wordt een groot complex kruidenrijk grasland ontwikkeld in combinatie met een geregisseerde vorm van verruiging. Met jaarrond begrazingsbeheer door grote grazers ontstaat er in het noordelijk deel geleidelijk aan een mozaïek van verschillende vegetatietypen, waar ook natuurlijke verruiging en opslag bij hoort. Deze variatie op kleine schaal geeft een hoge diversiteit in habitats waar veel soorten flora en fauna hun plek vinden.
Cultuurhistorisch is het belangrijk dat de brede zichtlijn in noord-zuid richting in stand blijft waarbij de totale breedtemaat van deze ruimte beleefbaar blijft. Een deel van de knotwilgen die haaks op de noord-zuid gerichte zichtlijnen staan worden daarom verplant om dit te herstellen. Voor het totaalbeeld is het echter wel belangrijk om de grote noord-zuidzichtlijn over een breedte van minimaal 100 meter open te houden, dit zal via aanvullend maaibeheer in de zuidoosthoek van de begrazingseenheid plaatsvinden.
In deelgebied C worden meerdere natuurdoeltypen beoogd, te weten:
Zone D: open hooilanden tussen de Kersterenloop en de wal van Burgst
Ten oosten van de hogere dekzandrug waarop het landgoed Burgst ligt zijn van oudsher al verschillende kleinere open hooilanden aanwezig. Bij de ontwikkeling van de wijk zijn deze delen bewust niet bebouwd waardoor de wijk niet tegen de bosrand aan ligt maar de kern van Burgst los in de open ruimte van de Landgoederenzone Haagse Beemden ligt. Later zijn delen in de zuidoosthoek alsnog beplant waardoor deze heldere opzet hier verloren is gegaan. Er is geen aanleiding of noodzaak om de hier groeiende vegetatie te verwijderen. Daarom wordt hier alleen ingezet op het verbreden van de sloot zodat daarmee een deel van de heldere opzet wordt teruggebracht. De bestaande hooilanden worden verder doorontwikkeld waarbij de maat en schaal kleinschaliger is dan de overige zones (met uitzondering van zone A).
In deelgebied D worden meerdere natuurdoeltypen beoogd, te weten:
Zone E: de historische kern ‘binnen de wal van Burgst’
Het hart van de Landgoederenzone Haagse Beemden vormt het historische complex van het domein van Burgst dat bestaat uit het ensemble van de Cingeltjes, het middeleeuwse akkercomplex, de grote en kleine hoeve en de omwalling die het geheel omspande. Binnen dit deel ligt de focus op de ontwikkeling van de historische akkercomplexen van monotone productieakkers tot kruiden- en faunarijke akkers die door hun maat en schaal een enorme verrijking opleveren qua biodiversiteit en ecologische betekenis van de Landgoederenzone Haagse Beemden. Ook hier staat het behoud van de openheid van het centrale akkercomplex centraal. Voor het overige worden kleinschaliger biotopen toegevoegd die passend zijn bij het cultuurhistorisch agrarisch landschapsbeeld en extra biodiversiteit en variatie genereren zoals een hoogstamboomgaard, struweelhagen en bomengroepen.
In deelgebied E worden meerdere natuurdoeltypen beoogd, te weten:
Zone F: geënsceneerd arcadisch landschap van huis Burgst
Het ruimtelijk ensemble van het achttiende-eeuwse buitenhuis Burgst strekte zich vanuit de kern via het klassieke lanenstelsel in het ‘binnenpark’ uit tot voorbij het bosgebied. Onder meer met een zichtlijn op de kapel van Gageldonk die later door Tummers/ Maas in het plan voor de Haagse Beemden werd overgenomen. In de negentiende eeuw ontwikkelde het gebied buiten het binnenpark zich tot een ruimtelijk ontworpen ensemble waarbij agrarische onderdelen zoals de weilanden, de beide hoeves, Cingeltjes en de eendenkooi werden geïntegreerd in een groot wandelpark. De zuidelijke open weide in de Landgoederenzone Haagse Beemden nam binnen dat ensemble een belangrijke plaats in. Hier is naast de openheid ook het gecultiveerde parkachtige karakter van groot belang. Om die reden wordt hier gekozen voor het behoud van begrazing met runderen die ervoor zorgen dat het grasland hier een meer cultuuruitstraling zal houden dan in de noordelijke begrazingseenheid. Het geënsceneerde landgoed karakter wordt verder versterkt door het terugdringen van de oprukkende verwildering qua begroeiing in de noordoosthoek en het stileren van de al aanwezige groep bomen tot duidelijk ‘clump’ bomen die los in de ruimte staat.
In deelgebied F worden meerdere natuurdoeltypen beoogd, te weten:
Figuur 2.2: Deelgebieden Landgoederenzone Haagse Beemden
Bouwsteen II: ecologische, landschappelijke en stedenbouwkundige dragers versterken
Zowel de ecologische, landschappelijke als cultuurhistorische kwaliteit van de Landgoederenzone Haagse Beemden wint aan kwaliteit als de dragers van die kwaliteiten met elkaar samenvallen. Vooral lijnvormige elementen zoals lanen, watergangen of wallen bieden daarbij kansen om met een paar eenvoudige ingrepen winst op meerdere vlakken te genereren.
Als onderdeel van het inrichtingsplan wordt een drietal lijnvormige structuren versterkt (zie figuur 2.3). Allereerst (1) wordt de laanstructuur van de Burgstsedreef waar nodig aangevuld zodat het weer een aansluitend geheel is. De watergangen op de overgang tussen wijk en Landgoederenzone Haagse Beemden vormen een tweede belangrijk lijnvormig element (2) met zowel een ruimtelijke, cultuurhistorische als ecologische en recreatieve betekenis. Het is wenselijk om de delen waar deze watergangen aan openbare ruimtes grenzen zoals bij het Kesterenpad (zuid-westhoek) of het Moerenpad (noord-oosthoek) meer kwaliteit te geven door breder uit te voeren. Daarmee neemt de samenhang en de betekenis van deze structuur van watergangen op wijkniveau toe. Ter hoogte van de vloeigracht in het oostelijk deel is dit niet wenselijk omdat het verbreden van de watergangen daar een negatief effect heeft op de grondwaterstand in de natte percelen in de Landgoederenzone Haagse Beemden.
Een derde structuur(3) waar win-win kansen liggen is het weer met elkaar verbinden van de fragmenten van de omwalling van de kern Burgst. Aan de westzijde wordt deze omwalling weer zichtbaar gemaakt op de grens tussen de hoger gelegen akkers en de lagergelegen hooilanden. Daarmee wordt de overgang ruimtelijk extra geaccentueerd maar wordt ook een extra biotoop voor wilde bijen gerealiseerd. Door de wal ook te combineren met een reeks poelen wordt een extra gradiënt toegevoegd wat de ecologische potentie van dit nieuwe stukje omwalling vergroot.
Aangezien de watergangen rondom de Landgoederenzone Haagse Beemden een belangrijke rol in de afwatering van de omliggende wijken hebben, en als gevolg daarvan ook een slechte waterkwaliteit door de extreem hoge fosfaatbelasting heeft aanpassing van de steile oevers hier weinig potentie voor het verhogen van de natuurwaarden. Ontwikkeling van hoogwaardige oevervegetatie heeft hier geen kans en verflauwing van de oever zal alleen leiden tot verdere verruiging. Waar binnen de Landgoederenzone Haagse Beemden de oevers natuurlijkvriendelijker worden uitgevoerd, blijven de oevers van de omliggende watergangen steil. Hierdoor wordt ook het ruimtelijk scheidende karakter van de watergangen rondom de Landgoederenzone Haagse Beemden versterkt. De slechte waterkwaliteit van de watergangen maakt dit water ook ongeschikt voor gebruik in peilbeheer van de grondwaterstanden in de natte hooilanden. Buiten de scope van het inrichtingsplan om verdient het wel aanbeveling om de oorzaak van de slechte waterkwaliteit in de watergangen te achterhalen en deze zo mogelijk op te lossen.
Aan de oostzijde bij de Kleine Hoeve wordt de omwalling eveneens teruggebracht. Ook hier wordt met de wal een extra biotoop gerealiseerd in combinatie met de aangrenzende graslanden en bosranden. Bovendien zorgt de wal ervoor dat het erf van de zorgboerderij aan deze zijde ruimtelijk beter wordt ingepast en er een heldere grens komt tussen erf en weiland. Door de wal op een aantal plekken met losse bomen te beplanten wordt het zicht op de niet historische gebouwen van het erf verzacht en de wal ruimtelijk extra benadrukt.
Tot slot wordt als onderdeel van het inrichtingsplan de zichtlijn op de oude Kapel van Gageldonk weer opengewerkt door opslag van wilg en ruigte langs de waterpartijen van de Nieuwe Kievitsloop selectief te verwijderen die de zichtlijn belemmeren.
Figuur 2.3: Belangrijkste lijnvormige structuren in de Landgoederenzone Haagse Beemden
Bouwsteen III: beheer als onderdeel van de beeldregie
De identiteit van de Landgoederenzone Haagse Beemden als levend agrarisch cultuurlandschap wordt versterkt door het beheer dat nodig is om de in het inrichtingsplan benoemde natuurdoeltypen te behalen.
De hooilanden in de Landgoederenzone Haagse Beemden worden conform de beheerkeuzes in dit inrichtingsplan gemaaid. Weilanden worden begraasd. Het type vee en de begrazingsdichtheid dat daarbij wordt ingezet is bepalend, zowel vanuit ecologie als beeld. Daarom wordt ingezet op een gedifferentieerd begrazingsbeheer. In het zuidelijk deel (het arcadisch geënsceneerd landschap van huis Burgst) worden runderen ingezet waarbij de voorkeur vanuit het culturele landgoedkarakter uitgaat naar een Oud-Hollands ras zoals het Brandrode rund.
In de grotere begrazingseenheid wordt ingezet op een jaarrondbegrazing met Exmoorpony’s om daarmee een grotere structuurvariatie van de vegetatie te realiseren inclusief spontane ruigte-/ struweelvorming. De precieze ontwikkeling daarvan kan gestuurd worden door de begrazingsdichtheid en waar nodig aanvullend beheer om struweelvorming terug te zetten op de plekken waar dat vanuit het beeld niet gewenst is.
De stichting van de zorgboerderij De Kleine Hoeve speelt een rol in het beheer van de directe omgeving rond De Kleine Hoeve. Op de zorgboerderij wonen mensen met een beperking waarbij zij op een eigen manier een bijdragen leveren aan het werk op de boerderij. Voor het vervullen van de maatschappelijke functie huurt De Kleine Hoeve omliggende gronden van de Gemeente Breda. Door afspraken over het extensieve gebruik en de extensieve begrazing worden ook op deze percelen de natuurdoelen gerealiseerd en worden de maatschappelijke doelen van de stichting versterkt. Concreet gaat het daarbij om het beweiden van het weiland tussen de boscomplexen van Burgst met de twee Galloways van de zorgboerderij, de begrazing met paarden van het aansluitende perceel en het beheer van de hoogstamboorgaard.
Bouwsteen IV: versterking van de landgoedidentiteit door samenhang in de vormgeving van utilitaire elementen binnen de Landgoederenzone Haagse Beemden
De Landgoederenzone Haagse Beemden is geen stadspark maar een robuust stuk agrarisch cultuurlandschap. De identiteit wordt daarbij bepaald door het landgoedkarakter dat zich vanuit de kern van het landhuis uitstrekt over het totale gebied. Kenmerkend voor een landgoed is dat er sprake is van een ensemble met ruimtelijke samenhang. Dat gaat niet alleen over structuren, maar ook over kleinere inrichtingselementen die duidelijk maken wat tot het landgoed behoort. Denk daarbij aan de traditie om de grenzen van een landgoed te markeren met stenen, luiken van pachtboerderijen een gelijke kleur te geven, et cetera.
In de Landgoederenzone Haagse Beemden biedt de transformatie kans om die samenhang ook op dat schaalniveau een impuls te geven door ervoor te kiezen om alle utilitaire elementen die nodig zijn vanuit samenhang te ontwerpen. De bedoeling is daarbij nadrukkelijk niet om allerlei opvallende accenten te realiseren maar juist op een subtiele manier een gevoel van herkenning en eenheid te bewerkstelligen.
Omdat de toe te passen elementen sterk uiteenlopen van hekwerken tot informatieborden, stuwtjes tot bruggetjes en verlichting is het materiaalgebruik de samenbindende factor. In alle elementen is blank onbewerkt hout daarbij een terugkerend element. De manier hoe dat wordt toegepast is afhankelijk van de functie waarbij er (waar dat logisch is) gebruik gemaakt wordt van standaard elementen zoals grof geschaafde houten palen met stalen afrasteringen bij delen die uitgerasterd moeten worden of een standaard gekozen type hek. De uitstraling is vooral functioneel: vorm volgt functie, onopvallend maar wel robuust en kwaliteitsvol.
Binnen de beleving van de Landgoederenzone Haagse Beemden zijn de plekken waar je het gebied betreedt belangrijke momenten. Juist daar is een subtiel accent passend dat duidelijk maakt dat je de ene wereld verlaat en de andere binnengaat.
Bouwsteen V: Een bescheiden routenetwerk
Als onderdeel van de herinrichting wordt een tweetal nieuwe recreatieve wandelroutes door de Landgoederenzone Haagse Beemden aangebracht en een kleine ‘missing link’ langs het Moerenpad gerealiseerd (buiten de Landgoederenzone Haagse Beemden). Figuur 2.4 toont de toekomstige recreatieve structuur. Door die twee nieuwe wandelverbindingen wint de Landgoederenzone Haagse Beemden aan betekenis voor de omliggende wijken en worden de natuur- en landschapskwaliteiten van het gebied beter beleefbaar en wordt gebruik van de buitenruimte gestimuleerd. Uitgangspunt is dat de routes geen verstoring op mogen leveren voor de te ontwikkelen natuurwaardes en de beschermde cultuurhistorische waarden. Daarom wordt er maar op beperkte schaal een aantal verbindingen gelegd en wordt er niet geïnvesteerd in een routing in noord-zuid richting die mogelijk verstoring voor wild in de bosranden op kan leveren. Bovendien worden er alleen onverharde wandelpaden aangelegd waarop (binnen de Landgoederenzone Haagse Beemden) honden alleen aangelijnd zijn toegestaan. De toegankelijkheid voor ander verkeer dan voetgangers wordt bij de entrees voorkomen door toevoegen van voorzieningen (klaphekjes/ overklimbare hekjes etc.).
Als aanvulling op de bestaande oost-west verbinding in het noordelijk deel langs het Wilderdpad wordt er zuidelijker een nieuwe oost-west wandelverbinding gerealiseerd tussen de Kersterendreef en de Raaimoeren. Deze verbinding is op de schaal van de Landgoederenzone Haagse Beemden een logische aanvulling qua verdeling van het aantal doorsteken. Bovendien kan daarmee het akkercomplex, de daar te ontwikkelen hoogstamboomgaard, de omgeving van de Kleine Hoeve en de (herstelde) omwalling van het complex Burgst beter beleefd worden.
Daarnaast wordt er vanaf de bestaande wandelroute direct ten noorden van het Wilderdpad een verbinding gemaakt richting het voetpad tussen de Regenwulp en de Groen Hil zodat men deze oost-west verbinding niet half via het fietspad en half via een wandelpad hoeft te lopen, maar volledig los van het fietspad kan worden genomen. Deze route wordt ter hoogte van de begrazingseenheid uitgerasterd zodat er geen verstoring van honden optreedt. Tot slot wordt (buiten de Landgoederenzone Haagse Beemden) een kleine verbindende schakel aangelegd die het onverharde laarzenpad langs het Moerenpad verbindt met de wandelroute langs de Vloeigracht richting het Wilderdpad.
Figuur 2.4: Recreatieve structuur Landgoederenzone Haagse Beemden
Nabij 'De Kleine Hoeve' is een paardenbak gelegen, deze wordt in het kader van de herinrichting van de Landgoederenzone Haagse Beemden verplaatst van de oostzijde naar de westzijde. Deze verplaatsing is benodigd om aan de oostzijde natuur te kunnen realiseren. De locatie waar de paardenbak wordt gerealiseerd betreft een deel van het Natuurnetwerk Nederland als 'nog om te vormen' natuur. De nieuwe locatie van de paardenbak is reeds lange tijd verpacht aan de Zorgboerderij. Het perceel is in gebruik geweest als moestuin en was daarmee een cruciaal onderdeel voor de dagbesteding van de clienten. De omvorming naar natuur wordt nog niet gerealiseerd zolang het perceel benodigd is voor de zorgboerderij. Op de verbeelding is een aanduiding opgenomen om de locatie van de paardenbak vast te leggen en in de regels zijn de bouwmogelijkheden vastgelegd.
Bestaande landschappelijke, aardkundige, cultuurhistorische, archeologische, ecologische en water- waarden in het plangebied worden in het bestemmingsplan beschermd. Ontwikkelingen moeten voldoen worden aan de voorwaarden die gelden zoals gesteld in de provinciale Interim omgevingsverordening en het bestemmingsplan.
De voorwaarden borgen dat ontwikkelingen geen wezenlijk/ongewenste negatieve effecten hebben op bovengenoemde waarden.
De Landgoederenzone Haagse Beemden is voor een groot deel een beschermd rijksmonument en bevat daarnaast een aantal specifieke cultuurhistorische waarden die grotendeels ook een beschermde status kennen. Landgoed Burgst vormt daarbij het dragende element. De cultuurhistorische waarde van de Landgoederenzone Haagse Beemden kent echter een grotere gelaagdheid dan alleen de beschermde waarden vanuit de vroegmoderne en middeleeuwse periode van het cultuurlandschap. Op (inter-)nationaal niveau is vooral de ruimtelijke betekenis van de Landgoederenzone Haagse Beemden als onderdeel van de ontwikkeling van de Haagse Beemden in de jaren zeventig en tachtig van grote cultuurhistorische waarde. Dit komt door de vernieuwende wijze waarop stedenbouwkundige Tummers en landschapsarchitect Maas in die periode met hun revolutionaire stedenbouwkundig plan voor de Haagse Beemden voor een paradigma-breuk zorgden in de Nederlandse planningstraditie. In tegenstelling tot wat in die periode gebruikelijk was namen zij het landschap als uitgangspunt voor de opzet van een nieuwe wijk. Bij de visie op de verstedelijking van de Haagse Beemden werd zo het principe ‘het land in de stad’ ontwikkeld dat later bekendheid verwierf onder de naam landschappelijke stedenbouw.
Uitgangspunt van deze stedenbouwkundige visie is dat stad en landschap in relatie tot elkaar worden ontworpen. Essentieel daarin was dat er niet werd geïnvesteerd in een schaalverkleining van het toen aanwezige landschap of een doorontwikkeling tot stadspark. De openheid en opzet van het landschap als totaal werd als uitgangspunt genomen en geconserveerd. Een strategie die tot op de dag van vandaag goed herkenbaar is en daarmee een hoge uniciteit en gaafheid heeft. Door de overtuigende manier waarop dit hier voor het eerst op deze schaal werd toegepast in Nederland werd de Haagse Beemden inclusief de Landgoederenzone Haagse Beemden in 2010 opgenomen in de Canon van de Ruimtelijke Ordening en wordt door de gemeente Breda het ensemble van de Haagse Beemden en de Landgoederenzone Haagse Beemden ook als jong erfgoed gewaardeerd.
Het plangebied helt in oostelijke richting af. Het westelijke deel van het plangebied is gelegen op circa 2,5 meter +NAP, het oostelijke deel daarentegen is gelegen op circa 0,5 meter +NAP. Figuur 3.1 geeft een globale indruk van het reliëf in het plangebied.
Figuur 3.1 Hoogtekaart (bron: AHN viewer)
Het plangebied van de Landgoederenzone Haagse Beemden is gelegen tussen de bebouwing van de Haagse Beemden. Bij de aanleg van de Haagse Beemden heeft het landschap een belangrijke rol gespeeld. Het is dan ook niet vreemd dat de geomorfologische ondergrond van de Landgoederenzone Haagse Beemden bestaat uit een dekzandrug welke is omringd door een beekdalbodem met veen.
Figuur 3.2: Geomorfologie (bron: Provincie Noord-Brabant, kaartbank.brabant.nl)
Het plangebied is gelegen op de Brabantse zandgronden, ten noorden van het plangebied gaat deze zone over in het overgangsgebied zand-klei. Het plangebied loopt qua landschapstypen behoorlijk uiteen.
Centraal in het plangebied is, op de dekzandrug, het historische complex van het domein van Burgst gelegen. Het domein van Burgst bestaat uit het ensemble van de Cingeltjes, het middeleeuwse akkercomplex, de grote en kleine hoeve en de omwalling die het geheel omspande.
De westzijde van het plangebied is van oudsher een gebied geweest met grote opgaande structuren van bos, lanen en houtwallen met daarbinnen open ruimtes die als erf of weiland in gebruik waren. De oostzijde van het plangebied is daarentegen van oudsher kleinschaliger en voornamelijk in gebruik geweest als hooilanden.
Het noordelijke deel van het plangebied is een kleinschalige agrarisch cultuurlandschap dat doorloopt richting de Mark. Het gebied bestaat uit met bomen/ struwelen omsloten akkers of weilanden.
In en rond het plangebied liggen geen provinciaal aangeduide aardkundig waardevolle gebieden.
In de nota 'Erfgoed in context ErfgoedVisie Breda 2008-2015' is vastgesteld dat het Bredase erfgoed de basis vormt van de Bredase identiteit en mede de basis vormt van ruimtelijke ontwikkelingen in Breda. Om het erfgoed in brede zin op herkenbare wijze te kunnen inpassen in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingsprocessen is een goede inventarisatie noodzakelijk. In deze toelichting op het bestemmingsplan wordt het aanwezige cultureel erfgoed (te verdelen in archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed) in beeld gebracht en wordt aangegeven hoe deze waarden beschermd worden.
Geomorfologisch is het gebied te omschrijven als een reliëfrijk gebied dat gedurende perioden te nat is geweest voor menselijke bewoning en waar in het verleden archeologische resten ter hoogte van de vlakte (noordrand van de Haagse Beemden) mogelijkerwijs verspoeld zijn. Dergelijke natte gebieden met hogere en lagere delen hebben altijd aantrekkingskracht op de historische mens gehad. Deze gebieden waren zeker gedurende de prehistorie uitstekende locaties voor het zoeken van voedsel door middel van jacht en verzamelen. Vondsten uit de Haagse Beemden bestaan overwegend uit vuursteen artefacten en laatmiddeleeuws aardewerk. De vuursteenvondsten kunnen hierin gezien worden als de resten van jacht- en extractiekampementen gedurende de prehistorie. Het vondstmateriaal daterend uit de late middeleeuwen moeten gezien worden als het begin van het ontginnen van het lager gelegen gebied van de huidige Haagse Beemden. Een deel van deze vondsten (vanaf het materiaal na de vijftiende eeuw) kan worden gezien als mogelijk afval van de verschillende militaire linies die hier zijn aangelegd.
Figuur 3.3: Uitsnede beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed, deel 1 Archeologie
Om de archeologische waarden in het gebied te beschermen conform het vastgestelde gemeentelijk beleid, de Monumentenwet 1988, waarin besloten ligt de Wet op de Archeologische Monumentenzorg 2007, is de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie’ opgenomen voor de gebieden die conform de Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed, deel 1. Archeologie (figuur 3.3) zijn gekenmerkt als gebieden met een archeologische verwachting anders dan laag. Hetzelfde geldt voor de gebieden van archeologische waarden en gemeentelijke archeologische monumenten. Ter plaatse van gronden met een dubbelbestemming dient voorafgaand aan bepaalde ontwikkelingen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De resultaten van het archeologisch onderzoek worden door het bevoegd gezag, in deze de gemeente Breda, middels een selectiebesluit vervolgens vastgesteld.
In de Haagse Beemden zijn cultuurhistorisch waardevolle middeleeuwse verkavelingspatronen, dijken en waterlopen aanwezig, evenals akkercomplexen. Het gehele gebied is omzoomd door een complex van beemdenwegen, dat grotendeels bewaard is gebleven. In de Haagse Beemden bevonden zich weinig nederzettingen. Op Achter Emer was sprake van enige verspreide bewoning, met name boerderijen, langs de weg en rondom de hoeve Muizenberg een huizengroep. De laatste is nog grotendeels aanwezig. Oorspronkelijk doorsneden de linies van het beleg van 1624-1625 en 1637 de zuidoostzijde van het gebied. Hier bevond zich ook de schans van Gageldonk. Eén van de weinige bewaard gebleven militaire relicten is een wal naar de Mark uit 1637. Deze liep parallel aan de huidige Schapendreef en is in 2006 vergraven.
Figuur 3.4: Topkaart van 1967
Van de gevangenis bij landgoed Burgst en de galgenakker (beiden uit de zestiende eeuw) zijn nog sporen bewaard gebleven. Daarnaast ligt het schootsveld van de Spinolaschans deels in het plangebied. Het landgoed Burgst in de landgoederenzone vormt de centrale, groene as van de Haagse Beemden die ook nu nog duidelijk zichtbaar is. Het huis met de bijgebouwen, de parkaanleg en de overige elementen zijn beschermd. Het boscomplex daaromheen is duidelijk te zien op de kaart van 1967 (figuur 3.4). Ook herkenbaar is de stevige laanbeplanting van de Burgstsedreef richting het noorden, de toegangsweg tot het landgoed.
Figuur 3.5: Cingeltjes van Burgst
Het terrein met de laatmiddeleeuwse kasteelaanleg de Cingeltjes van Burgst (figuur 3.5) is het enige in de gemeente zijnde archeologisch rijksmonument. Samen met het open gebied tussen het boscomplex en de dreef vormt dit landgoed Burgst. Dit is het centraal gelegen deel van de landgoederenzone.
In de zuidoostelijke hoek, bij Gageldonk, bevindt zich de kapel van de Heilige Maagd uit de zestiende eeuw. Ten noordoosten van het plangebied staat het negentiende eeuwse landhuis IJzer Hek met bijgebouwen. Dit landgoed ligt aan de buitenkant van het woongebied en vormt de schakel met het landschap van de Mark. De opgaande beplanting van beide landgoederen, dus de bossen en de lanen, bepalen sterk de vorm en opbouw van de landgoederenzone. De structuur van de woonwijken wordt weer bepaald door het onderliggende landschap: een organisch geheel van knikkende straten op het kleinschalig verkavelde dekzandlandschap, en lange rechte straten in het rivierenlandschap van langgerekte kavels. De landgoederen in de Haagse Beemden met de bijbehorende landerijen, parken, dreven en zichtassen zijn door de bijzondere stedenbouwkundige opzet van de woonwijken in de Haagse Beemden grotendeels bewaard gebleven.
Het monumentenbestand in het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit enkele landgoederen of delen daarvan en verspreid liggende boerderijen. De cultuurhistorische context van deze monumenten is door het stedenbouwkundig ontwerp uit het laatste kwart van de twintigste eeuw grotendeels intact gebleven. Een zorgvuldige omgang met het stedenbouwkundige ontwerp van Tummers en dus de cultuurhistorische context is noodzakelijk.
Op de Beleidskaart Bredaas Erfgoed deel 1 archeologie hebben alle delen van de gemeente een archeologische verwachting gekregen op het aantreffen van archeologische sporen en vondsten. Deze verwachting is gebaseerd op verschillende factoren zoals de hoogteligging van het natuurlijk landschap en de locatie van bekende relicten. Midden in het plangebied is een dekzandrug gelegen, deze gronden zijn historisch gezien hoger gelegen gronden. Deze hoger gelegen gronden kennen een hoge archeologische verwachting (licht roze in figuur 3.6). De gronden rondom de dekzandrug kennen een middelhoge archeologische verwachtingswaarde (groen in figuur 3.6) of een lage archeologische verwachtingswaarde (geel in figuur 3.6).
Vanaf de twaalfde eeuw is er bewoning op de dekzandrug terug te vinden in de vorm van het Landgoed Burgst. In de vijftiende eeuw is er in documenten sprake van een omgracht gebouw, een zogenaamd blokhuis. Bij Burgst hoorden de Grote en Kleine Hoeve. De bijbehorende door een zware wal omgeven akker vormde samen met de akker van de hoeve Muizenberg het economisch hart van het landgoed. De wal en de zogenaamde “cingeltjes”van Burgst (de grachten) zijn bewaard gebleven. Het landhuis en de directe omgeving zijn als Gebied met te behouden archeologische waarde (roze in figuur 3.6) opgenomen. De Cingeltjes van Burgst zijn als Archeologisch monument (paars is figuur 3.6) weergegeven.
Figuur 3.6: Beleidskaart Bredaas Erfgoed, Archeologie (bron: gemeente Breda)
De bodemkaart van het buitengebied weerspiegelt de geomorfologisch/ landschappelijke opbouw van het buitengebied. De volgende hoofdbodemgroepen zijn in het plangebied aanwezig:
Zandgronden
Zandgronden bestaan bijna overal vanaf het maaiveld geheel uit zand zonder moerige laag. Binnen de zandgronden worden onderscheiden:
Figuur 3.7: Bodemtypen (Bron: Provincie Noord-Brabant, kaartbank.brabant.nl.)
Volgens de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Breda voldoet het gehele plangebied gemiddeld gezien aan de achtergrondwaarde en is de bodemkwaliteit over het algemeen goed. Dat wil niet zeggen dat dit lokaal ook overal geldt. De bodemkwaliteitskaart is een weergave van de gemiddelde bodemkwaliteit van de verschillende gebieden in Breda.
Waterlopen
Nabij het plangebied zijn twee hoofdwaterlopen (figuur 3.8) aanwezig, ten oosten van het plangebied op circa 1.000 meter is de Mark gelegen en ten westen van het plangebied op circa 600 meter is direct naast de A16 een hoofdwaterloop gelegen.
Figuur 3.8: Waterlopen (bron: Provincie Noord-Brabant, kaartbank.brabant.nl)
In het plangebied zijn diverse sloten aanwezig (figuur 3.9). De sloten zijn voornamelijk in de lager gelegen delen van het plangebied gelegen. De gemiddelde grondwaterstand is in deze delen van het plangebied lager.
Figuur 3.9: Sloten en greppels (bron: Provincie Noord-Brabant, kaartbank.brabant.nl)
Waterhuishouding
Volgens de legger van het waterschap ligt het plangebied buiten de kern- en beschermingszone van waterkeringen.
Waterberging
Ten noorden van het plangebied is een groot gebied aanwegezen als reserveringsgebied waterberging (figuur 3.10). Voor de reserveringsgebieden waterberging geldt dat de waterbergingsfunctie bescherming vraagt. In het plangebied is er geen waterberging of reserveringsgebied voor waterberging aanwezig.
Figuur 3.10 Reserveringsgebied waterberging (bron: Provincie Noord-Brabant, kaartbank.brabant.nl)
Kwel en infiltratie
In de Landgoederenzone Haagse Beemden treedt kwel uit door aanvoer van regionaal grondwater. Lokale verschillen in keileemvoorkomens e.d. geven een verschil in de situatie. De kwelgebieden binnen het projectgebied is weergegeven in figuur 3.11. Uit deze figuur blijkt dat een gemiddelde kwelflux tussen 0,1 en 0,5 mm/dag kan worden verwacht.
Figuur 3.11: Kwel en infiltratie in mm/dag (bron: klimaateffectatlas.nl)
Grondwatertrappen
De grondwatertrappen in het gebied variëren van Grondwatertrap VI tot VIII op de hoge zandgronden.
Grondwateronttrekking/drinkwaterwinning
In en nabij het plangebied zijn geen waterwingebieden of grondwaterbeschermingsgebieden gelegen.
De inrichting en het beheer van het Natuurnetwerk Brabant (zie paragraaf Natuur) is gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van gezonde en goed functionerende ecosystemen. Dat houdt ook in dat de water-condities in deze gebieden op orde zijn. Daarom is in de provinciale Interim Omgevingsverordening een aantal gebieden op kaart aangewezen waarin aanvullende eisen voor grondwateronttrekkingen zijn opgenomen: de beschermde gebieden waterhuishouding, natte natuurparels en attentiegebieden. In het plangebied zijn enkele attentiegebieden gelegen.
Figuur 3.12: Uitsneden ruimtelijke plannen, in bruin aangeduid attentiezone waterhuishouding, in groen aangeduid Natuur Netwerk Brabant (bron: Ruimtelijke plannen)
Algemeen
De waterkwaliteit (oppervlaktewater/grondwater) in het buitengebied is niet gebiedsdekkend bekend. De waterkwaliteit is naar verwachting samenhangend met de bodemkwaliteit en het bodemgebruik (agrarisch, natuur, waterwinning) met relatief hoge concentraties fosfaat, stikstof. Deze voedingsstoffen zijn in belangrijke mate afkomstig van de landbouw, door uit- en afspoeling.
Kaderrichtlijn water (KRW)
Binnen het plangebied bevinden zich geen KRW-oppervlaktewaterlichamen. De omliggende waterlopen Mark, Markkanaal en (verder weggelegen) Wilhelminakanaal zijn wel aangewezen als KRW-oppervlaktewaterlichamen. Voor KRW-oppervlaktewaterlichamen zijn ecologische kwaliteitseisen geformuleerd. Ontwikkelingen mogen geen negatieve effecten hebben op de kwaliteitseisen.
Binnen de Landgoederenzone Haagse Beemden is een grote diversiteit aan biotopen aanwezig, maar is er tegelijk sprake van een geleidelijke afname van het aantal soorten dat typerend is voor het kleinschalige agrarisch cultuurlandschap dat hier eeuwenlang aanwezig was. Er is echter grote potentie om met gerichte inrichtingsmaatregelen de ecologische betekenis als habitat en verbindingszone weer te vergroten. Bij de ecologische analyse is er niet gekeken naar de huidige situatie, maar vooral naar de potentiële natuurwaarden in het gebied, gebaseerd op de abiotische en biotische kenmerken (bodemtype, geologie, hydrologie en het voorkomen van soorten).
Binnen het plangebied is geschikt biotoop aangetroffen voor beschermde soorten (Wnb) waarvoor geen algemene vrijstelling geldt. Het gaat om soorten uit de volgende soortgroepen: algemene broedvogels, jaarrond beschermde nesten, marterachtigen, vleermuizen, amfibieën en insecten. Een nadere beschrijving van de conclusies ten aanzien van deze beschermde soorten is weergegeven in paragraaf 5.8.
Natura-2000-gebied
Het plangebied ligt niet in of direct nabij Natura2000-gebied. Het dichtstbijzijnd gelegen (circa 8 km) Natura2000-gebied is het Ulvenhoutse Bos, een klein bosgebied ten zuidoosten van Breda, direct ten noordoosten van Ulvenhout (figuur 3.13). Het Natura 2000-gebied wordt grofweg begrensd door het dorp Ulvenhout en de snelwegen A58 en A27. Het gebied heeft een oppervlakte van circa 110 hectare. Voor het Natura 2000-gebied is een beheerplan opgesteld. In het beheerplan zijn maatregelen vastgelegd die nodig zijn om de aanwezige habitattypen, planten en dieren in het natuurgebied te beschermen. Het Ulvenhoutse Bos is met name gevoelig voor stikstofdepositie (verzuring en vermesting) en verdroging.
Figuur 3.13 Natura 2000-gebieden in de omgeving van plangebied Buitengebied Noordoost (bron: provincie Noord-Brabant / www.brabant.nl)
Natuurnetwerk Brabant
Het merendeel van het plangebied is onderdeel van het Natuurnetwerk Brabant (NNB, onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS) genoemd) (zie figuur 3.14).
Figuur 3.14 Natuurnetwerk Brabant (bron: provincie Noord-Brabant, kaartbank.brabant.nl)
Binnen het NNB van de Landgoederenzone Haagse Beemden zijn meerdere natuurtypen aanwezig. Voor de verschillende biotopen zijn natuurbeheertypen aanwezig (zie figuur 3.22).
Centraal in het plangebied staan bosschages tussen de agrarische percelen. Deze bosschages zijn zowel Droogbos met productie (N16.03) als Vochtig bos met productie (N16.04). In en nabij de bosschages zijn waterpartijen gelegen (Zoete plan, N04.02). Tevens zijn in de omgeving nog enkele gronden ingericht als Kruiden- en faunarijk grasland (N12.02).
Het merendeel van het plangebied is echter nog in gebruik als agrarische gronden, deze gronden zijn in het Natuur Netwerk Brabant aangeduid als nog om te vormen landbouwgrond naar natuur (inrichting) (N00.01). De voorgenoemde omvorming is wat dit bestemmingsplan, met bijbehorende inrichtingsplan beoogt.
Figuur 3.15: Natuurbeheertypen (bron: Provincie Noord-Brabant, Natuurbeheerplan).
Ecologische verbindingszones (EVZ)
In de nabijheid van het plangebied, op circa 1.000 meter ten westen van het plangebied is de dichtstbijzijnde Ecologische Verbindingszone (EVZ) gelegen. In het plangebied is geen ecologische verbindingszone gelegen.
Wav-gebieden
Wav-gebieden zijn zeer kwetsbare NNN-gebieden die in het kader van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) beschermd worden tegen de schadelijke uitstoot van ammoniak afkomstig uit mest. Rond de kwetsbare gebieden ligt een beschermingszone van 250 meter. Veehouderijen waarvan de dierverblijven op 250 meter afstand of minder van een zeer kwetsbaar gebied gelegen zijn, worden door de Wav in hun uitbreidingsmogelijkheden beperkt middels een (gecorrigeerd) emissieplafond. In het plangebied ligt een aantal Wav-gebieden (zie figuur 3.16). Deze zijn geconcentreerd in het centrale deel van het plangebied. De natuur heeft zich hier ontwikkeld op voedselarme zandgronden en is gevoelig voor vermesting
Figuur 3.16 Ligging Wav-gebieden en Natura 2000 gebied in relatie tot plangebied Landgoederenzone Haagse Beemden (bron: Provincie Noord-Brabant, kaartbank.brabant.nl)
Het huidige plangebied kent verschillende gebruiksvormen. Het plangebied is overwegend agrarisch landschap. Centraal in het plangebied zijn enkele cultuurhistorische waarden en bosschages gelegen.
In deze paragraaf worden beknopt de belangrijkste gebruiksfuncties beschreven.
Autoverkeer
De verkeersstructuur in het plangebied bestaat uit de Burgstsestraat, de Kesterendreef en het Burgstpad. De Burgstsedreef is een geasfalteerde weg welke noord-zuid georiënteerd is, de weg is de centrale ontsluitingsweg voor de bebouwing in het plangebied. In het verlengde van de Burgstsedreef is de Kesterendreef gelegen, deze weg bestaat uit een grindverharding, is privé eigendom en niet openbaar toegankelijk. Aan de zuidzijde van de Burgstsedreef is het Burgstpad gelegen, deze weg bestaat uit een grindverharding en functioneert als de ontsluitingsweg van De Kleine Hoeve.
Figuur 3.17: Verkeerstructuur nabij het plangebied
Openbaar vervoer
Door het plangebied lopen geen openbaar vervoer lijnen. De dichtstbijzijnde bushaltes liggen op diverse plaatsen rondom het plangebied. Deze bushalten bedienen de lijnen 2 en 4, te weten:
Langzaam verkeer
In het plangebied zijn diverse oost-west verbindingen voor fietsers en wandelaars aanwezig. Tevens wordt het gebied door fietsers en wandelaars extensief gebruikt.
In de Landgoederenzone Haagse Beemden wordt het geluidklimaat voornamelijk bepaald door de omliggende woonwijk en de bijbehorende verkeersbewegingen. Lokaal wordt geluid geproduceerd door bedrijfsbronnen en af- en afvoerbewegingen naar de bedrijven, daarnaast de verkeersbewegingen van bewoners en de recreanten in het gebied.
Belangrijkste geluidgevoelige bestemmingen in en rond het plangebied zijn:
In de Landgoederenzone Haagse Beemden ligt geen (provinciaal aangeduid) stiltegebied.
De luchtkwaliteit in het plangebied wordt voornamelijk bepaald door de achtergrondconcentratie. Lokale bronnen voor uitstoot van luchtverontreinigende stoffen zijn de wegen en de agrarische bedrijven (uitstoot vanuit stallen). De concentraties liggen ver beneden de wettelijke grenswaarden voor NO2 (stikstofdioxide), PM10, PM2,5 (fijnstof) (zie kaart van de NSL monitoringstool). Het aantal dagen per jaar dat de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter is dan 50 microgram per kubieke meter lucht ligt eveneens ruimschoots onder de grenswaarde van 35 dagen per jaar.
Geurbelasting is met name afkomstig van de dieren die op de agrarische percelen verblijven. Er zijn in het plangebied geen veehouderijen gelegen.
Het lichtklimaat in het plangebied wordt voornamelijk bepaald door de omliggende woonwijken (figuur 3.18). Daarnaast is er sprake van licht afkomstig van lokaal verkeer op de wegen rondom het plangebied.
Figuur 3.18: Lichtintensiteit nachtelijke licht Landgoederenzone Haagse Beemden (bron: ISS foto, RIVM, 2012, bron: www.atlasleefomgeving.nl)
In figuur 3.19 is een uitsnede van de risicokaart weergegeven, een indicatie van de risicobronnen in en rond het buitengebied:
Er zijn geen aandachtspunten / risico’s vanuit externe veiligheid in het plangebied bekend.
Figuur 3.19: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart Brabant)
Hoogspanningsleiding
Door het plangebied loopt een hoogspanningsleiding (150kV) vanaf het verdeelstation op industrieterrein Krogten (figuur 3.20). Separaat aan dit voornemen is de gemeente bezig om de hoogspanningsleiding onder de grond te brengen en boven de grond te verwijderen. De aanwezigheid van de hoogspanningsleiding heeft geen consequenties voor het voornemen.
Figuur 3.20 locatie hoogspanningsverbindingen
Radarverstoringsgebied
Het plangebied is gelegen in het radarverstoringsgebied van de vliegbasis Woensdrecht (zie figuur 3.21). Dit houdt in dat, teneinde het ongestoord functioneren van radar- en communicatieapparatuur op de vliegbasis te waarborgen, er rond deze vliegbasis een cirkel met een straal van 15 nautische mijl (=27,8 km) geldt, gemeten vanaf de positie van de radar. Binnen dit radarverstoringsgebied dient voor ieder obstakel, hoger dan 65 meter boven N.A.P., te worden berekend of er verstoring van de radar optreedt. De mate van verstoring is afhankelijk van o.a. de hoogte, breedte en opstelling van objecten. Plannen tot het oprichten van hoge bebouwing dienen altijd individueel getoetst te worden door het Ministerie van Defensie.
Figuur 3.21: Radarverstoringsgebieden
Ontwikkelingen in het buitengebied kunnen effecten hebben op gezondheidsaspecten voor omwonenden. Gezondheid is in toenemende mate een af te wegen aspect in ruimtelijke plan- en besluitvorming. Zeker in het buitengebied. Er komen steeds meer aanwijzingen voor relaties tussen de agrarische sector (met name veehouderij) en gezondheid. Specifiek voor het buitengebied kan de volgende selectie van gezondheidsaspecten worden gemaakt:
De huidige milieutechnische situatie voor de milieuaspecten geur, fijn stof, geluid, verkeer en licht in de Landgoederenzone Haagse Beemden zijn in eerdere paragrafen in dit hoofdstuk beschreven. Er zijn vanuit deze milieuthema’s geen wezenlijke knelpunten in de Landgoederenzone Haagse Beemden.
De beleidscontext voor het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale, en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante beleidsstukken.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.
In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050. Als we alle wensen naast elkaar leggen, ontstaat het volgende beeld. We willen een land:
Nationale belangen
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit worden 'nationale belangen' genoemd. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk, maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.
Toetsing plan
De NOVI streeft naar een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk om agrarische gronden opnieuw te ontwikkelen als natuurgebied. In de NOVI is voor het overige geen concreet beleid op nationaal niveau geformuleerd dat van belang is voor dit bestemmingsplan. Het planvoornemen is op nationale schaal dermate kleinschalig dat er geen strijdigheid is met de uitgangspunten uit de NOVI of dat nationale belangen worden geschaad. Voor deze ontwikkeling vindt de afweging dat wordt voldaan aan de principes van een goede ruimtelijke ordening decentraal plaats, op grond van het provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.
Conclusie
Het Rijksbeleid vormt geen belemmering voor uitvoering van voorliggend plan.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. De SVIR geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Zo beschrijft het kabinet in de SVIR in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren en op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Het Rijk geeft daarbij meer ruimte aan provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie, zelf beslissingen te nemen en geeft ruimte aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling.
In de SVIR schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn). De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen en 13 nationale belangen zijn:
De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening is zonder hoofd- doelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen:
Naast de drie hoofddoelen wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid. Bovendien worden nieuwe activiteiten altijd zoveel mogelijk geconcentreerd in het bestaand bebouwd gebied, aansluitend op bestaand bebouwd gebied of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten.
Voor deze 13 belangen en het aspect van duurzame verstedelijking is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De nationale belangen zijn veelal juridisch geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro), de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Rarro) of het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Toetsing plan
De ontwikkeling is als relatief kleinschalig aan te merken; echter levert het voornemen een bijdrage aan het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving, zoals beschreven onder c. punt 3 en 4. Het plangebied is niet gelegen in een gebied waarvoor van rijkswege een ruimtereservering geldt.
Conclusie
Het Rijksbeleid vormt geen belemmering voor uitvoering van voorliggend plan.
De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen zijn in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) opgenomen. Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen, maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) en bij de verlening van de omgevingsvergunningen op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a en onder 3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) rekening houden met het Barro.
In het Barro wordt een aantal projecten, die van Rijksbelang zijn, genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn:
In de loop van 2012 is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen:
Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en vermindering van de bestuurlijke drukte. De bedoeling is duidelijk: belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt. Dat zal inderdaad kunnen leiden tot een versnelde uitvoering van die projecten. Daar staat tegenover dat gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakt aan een belang van één van de projecten in het Barro, nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten checken. Gebeurt dat niet, dan bestaat het risico op een reactieve aanwijzing van Gedeputeerde Staten of van de Minister. Het effect daarvan is dat bepaalde onderdelen van het bestemmingsplan niet in werking treden.
De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) geeft op onderdelen een nadere uitwerking van de nationale belangen ‘toekomstige uitbreiding van hoofd(spoor)wegennet’ en ‘de ecologische hoofdstructuur' en voor de regeling met betrekking tot radars voor militaire luchtvaart.
Beoordeling
Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt met onderhavig bestemmingsplan die in strijd zijn met één van de nationale belangen. Onderhavige ontwikkeling is dus in overeenstemming met het Barro.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het Barro en Rarro niet van invloed zijn op onderhavig plan.
Net als het Rijk beschikt de provincie Noord-Brabant vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet over een omgevingsvisie: de Brabantse Omgevingsvisie. Deze visie is in december 2018 vastgesteld door provinciale staten van Noord-Brabant. De Brabantse Omgevingsvisie bevat de ambities van de provincie Noord-Brabant voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de periode tot 2050. De omgevingsvisie bevat geen sectorale beleidsdoelen, die doelen zijn nog steeds opgenomen in bijvoorbeeld de Structuurvisie ruimtelijke ordening (SVRO). Bij een eventuele strijdigheid tussen de SVRO en de omgevingsvisie is de omgevingsvisie leidend.
De Brabantse Omgevingsvisie zet in op behouden en verdere ontwikkeling van een veilige, gezonde en duurzame fysieke leefomgeving. De provincie richt zich met de Brabantse Omgevingsvisie op vier hoofdopgaven:
Net als het Rijk streeft de provincie met de Brabantse Omgevingsvisie naar een manier van het benaderen van initiatieven in de fysieke leefomgeving die uitgaat van vertrouwen en het gezamenlijk met publieke en private partijen zoeken naar mogelijkheden om een initiatief te realiseren. Daarbij moeten initiatieven een bijdrage leveren aan de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.
Beoordeling
Het bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van agrarische gronden naar natuurgebied mogelijk. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt met onderhavig bestemmingsplan die in strijd zijn met één van de belangen van de Omgevingsvisie Noord-Brabant. Onderhavige ontwikkeling is dus in overeenstemming met de Omgevingsvisie Noord-Brabant.
Conclusie
Het Provinciale beleid vormt geen belemmering voor uitvoering van voorliggend plan.
Op 25 oktober 2019 is de Interim omgevingsverordening (hierna: Iov) Noord-Brabant vastgesteld. De Iov is op 5 november 2019 in werking getreden en betreft een samenvoeging van verschillende regelingen op provinciaal niveau met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. Sinds eind 2019 is de provinciale Iov een aantal keren gewijzigd. De Iov heeft de Verordening ruimte Noord-Brabant, de Provinciale milieuverordening, de Verordening natuurbescherming, de Verordening water, de Verordening ontgrondingen en de Verordening wegen vervangen. De Iov is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels uit de voorheen geldende verordeningen zijn gehandhaafd met het daarbij horende beschermingsniveau, en dat er in beginsel geen beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd als die rechtstreeks voortvloeien uit vastgesteld beleid, bijvoorbeeld uit de Omgevingsvisie Noord-Brabant.
Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven
In hoofdstuk 2 van de Iov staan rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven. Er gelden onder andere rechtstreeks werkende regels voor activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden en stiltegebieden, voor activiteiten rond provinciale wegen, voor ontgrondingen en voor handelingen die te maken hebben met bepaalde beschermde dier- en plantensoorten. Ook voor het kappen van houtopstanden buiten de bebouwde kom en voor veehouderijen gelden rechtstreeks werkende regels.
Instructieregels voor gemeenten
In hoofdstuk 3 van de Iov zijn instructieregels voor gemeenten opgenomen. De instructieregels zijn overgenomen uit de Verordening ruimte Noord-Brabant en gelden voor bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen waarmee van het bestemmingsplan wordt afgeweken. De regels zijn een doorvertaling van het provinciaal beleid uit de Structuurvisie ruimtelijke ordening en de Omgevingsvisie Noord-Brabant.
Werkingsgebieden binnen het plangebied
Alle regels van de Interim omgevingsverordening zijn gekoppeld aan werkingsgebieden die op de kaart van de verordening zijn weergegeven. Voor de toepassing van de regels in hoofdstuk 3 van de verordening is Brabant onderverdeeld in drie werkingsgebieden: het Natuur Netwerk Brabant (NNB), het stedelijk gebied en het landelijk gebied. Binnen het landelijk gebied wordt nader onderscheid gemaakt in de werkingsgebieden gemengd landelijk gebied en groenblauwe mantel. Daarnaast gelden voor een groot aantal regels specifieke werkingsgebieden, bijvoorbeeld voor de gebieden waar verstedelijking afweegbaar is, voor de ecologische verbindingszones en voor de gebieden waar extra beperkingen gelden voor veehouderijen.
Beoordeling
Landelijk gebied
Binnen het plangebied is een aantal percelen aangeduid als landelijk gebied. Voorliggend bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van agrarische gronden naar natuurgebied mogelijk op deze percelen. Deze ontwikkeling is in lijn met de in de verordening gestelde eisen aan het landelijk gebied.
Cultuurhistorisch waardevol gebied
Voorliggend bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van agrarische gronden naar natuurgebied mogelijk in cultuurhistorisch waardevol gebied. Deze ontwikkeling is in lijn met de in de verordening gestelde eisen aan het cultuurhistorisch waardevol gebied.
Conclusie
Het Provinciale beleid vormt geen belemmering voor uitvoering van voorliggend plan.
Op 23 maart 2021 heeft Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant het ontwerp van de Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. Met ingang van 9 april 2021 is het ontwerp in het kader van de zienswijze- en overlegprocedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. De Omgevingsverordening wordt vastgesteld zodra de Omgevingswet in werking treedt, dat is naar verwachting op 1 januari 2024. Voorliggend bestemmingsplan Landgoederenzone Haagse Beemden is, gezien de status van bovengenoemde Omgevingsverordening (ontwerp), gebaseerd op de provinciale Interim Omgevingsverordening (zie paragraaf 4.3.3).
Op 10 maart 2021 heeft de gemeenteraad het ontwerp Omgevingsvisie Breda vastgesteld. Het document is vervolgens in het kader van de zienswijzeprocedure ter inzage gelegd. Mogelijk vindt de komende tijd voor het buitengebied nog aanvulling/uitwerking van de Omgevingsvisie plaats. Met de Omgevingsvisie Breda 2040 als kompas werkt de gemeente samen met de stad, dorpen en regio aan de grote opgaven voor de fysieke leefomgeving om zo te komen tot een sterker en veerkrachtiger Breda. De Omgevingsvisie bevat ambities, doelen en opgaven. De gemeente wil het buitengebied vitaal houden. Dit wordt gedaan door het landschap aantrekkelijk en toegankelijk te houden en boeren de mogelijkheid te geven op duurzame wijze hun boterham te verdienen. Agrarische ondernemers worden gekoesterd, want zij voorzien ons van voedsel en beheren ons landschap. Maar zij worden ook uitgedaagd om te verduurzamen en/of waarde toe te voegen aan natuur en landschap. In beginsel wordt terughoudend omgegaan met het toestaan van extra bouw- en gebruiksmogelijkheden of nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied. Tegelijkertijd is het niet wenselijk om het buitengebied op slot te zetten. Dit schaadt immers de vitaliteit van het buitengebied en werkt leegstand in de hand. Om de vitaliteit te behouden en te bevorderen en om leegstand van agrarisch vastgoed tegen te gaan, worden in het kader van verbrede landbouw en Voormalige Agrarische Bebouwing (VAB)-beleid diverse ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Uitgangspunt hierbij is dat de ontwikkelingen meerwaarde hebben op het gebied van vitaliteit en verduurzaming en passen binnen de landschappelijke kwaliteit van een gebied.
In het buitengebied geldt de Landschapsinvesteringsregeling. De agrariërs, de bewoners en andere ondernemers en gebruikers in het buitengebied zijn verplicht om bij een ruimtelijke ontwikkeling die niet rechtstreeks in het bestemmings-/omgevingsplan past, te investeren in een kwaliteitsverbetering van het landschap. Dit principe is afkomstig uit provinciale regelgeving en is erop gericht om het groene en open karakter van het buitengebied te beschermen en te bevorderen, zonder daarbij het gebied op slot te zetten.
Met het eerdergenoemde VAB-beleid wil de gemeente agrariërs een perspectief bieden en ontstaan tevens kansen om de omgevingskwaliteiten in het buitengebied te versterken. Dit wordt gedaan door middel van een methodiek die beschrijft hoe omgegaan wordt met vrijkomende agrarische bebouwing (en erven). Het wordt gebruikt als instrument in het gesprek met initiatiefnemers over de ontwikkelkansen die passen bij het landschap maar ook bij de opgaven en ambities voor het buitengebied.
Ook op het gebied van natuur heeft de gemeente ambities gesteld. De gemeente neemt maatregelen om de vitaliteit van de natuur te vergroten. De biodiversiteit binnen de gemeente Breda wordt versterkt. Daarbinnen zijn vier doelen onderscheiden, waarvan de realisatie van het Natuurnetwerk Brabant en het Gemeentelijk Natuurnetwerk, de realisatie van de Kaderrichtlijn Waterdoelen 2027 en het versterken van de biodiversiteit in het agrarisch gebied relevant zijn voor het buitengebied. Wat dit laatste betreft wordt bijvoorbeeld subsidie verleend voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer.
Beoordeling
Het bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van agrarische gronden naar natuurgebied mogelijk. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt met onderhavig bestemmingsplan die in strijd zijn met één van de belangen van de Omgevingsvisie Breda. Onderhavige ontwikkeling is dus in overeenstemming met de Omgevingsvisie Breda.
Conclusie
Het gemeentelijk beleid vormt geen belemmering voor uitvoering van voorliggend plan.
Voor het ontwikkelen en in stand houden van een leefbaar en duurzamer Breda dient bij ruimtelijke planvorming rekening gehouden te worden met de milieuhygiënische aspecten die door het plangebied en of de omgeving hiervan worden opgelegd en een goed leefklimaat worden ontwikkeld. In dit hoofdstuk worden de verschillende milieuhygiënische aspecten die van belang zijn voor het plangebied nader toegelicht. De milieueffecten zijn onderzocht in een milieueffectrapportage (m.e.r.). De conclusies van de m.e.r. worden eerst beschreven. Daarna wordt per milieuaspect de bestemmingsplantoets aan beleid, wet- en regelgeving en aan een goede ruimtelijke ordening beschreven.
Toetsingskader
In Nederland is het verplicht voor ontwikkelingen met mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen een zogenaamde m.e.r.-procedure te doorlopen en een milieueffectrapportage (MER) op te stellen. De procedure van een milieu-effectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang volwaardig en vroegtijdig in de plan- en besluitvorming in te brengen. Een m.e.r. is gekoppeld aan een plan of besluit, bijvoorbeeld een structuurvisie, een bestemmingsplan of een vergunning . Of en zo ja welke verplichtingen gelden ten aanzien van een m.e.r. is vastgelegd in Hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r.
Hierin wordt onderscheid gemaakt in m.e.r. (een uitgebreide procedure) en m.e.r.-beoordeling (een lichtere procedure). (zie kader voor uitleg over verschil tussen m.e.r. en m.e.r.-beoordeling). Binnen de m.e.r.-beoordeling wordt onderscheid gemaakt in een vormvrije m.e.r.-beoordeling (als de activiteit beneden drempelwaarden blijft) en een m.e.r.-beoordeling (niet vorm-vrij) (als de activiteit drempelwaarden overschrijdt). Inhoudelijk zijn er geen verschillen.
Vanuit twee sporen kan sprake zijn van verplichtingen ten aanzien van een m.e.r.:
Verschil tussen m.e.r.-procedure en m.e.r.-beoordelingsprocedure
M.e.r. procedure
Een m.e.r. procedure geldt voor (grotere) activiteiten waar op voorhand belangrijke negatieve milieueffecten worden verwacht. In een milieueffectrapport (MER) worden de effecten van de activiteit onderzocht en beoordeeld, wordt onderzocht of er alternatieven bestaan die op zelfde wijze aan het doel voldoen, maar mogelijk minder negatieve milieueffecten hebben en wordt onderzocht of er maatregelen mogelijk zijn om negatieve effecten te voorkomen dan wel te verminderen (mitigatie). De m.e.r.-procedure bestaat uit verschillende stappen en producten. De procedure is openbaar. Voorafgaand aan het MER wordt de gelegenheid gegeven om reactie te geven op wat in het MER moet worden onderzocht en op welke manier (reikwijdte en detailniveau). Na afronding van het MER mag een reactie worden gegeven over de volledigheid en juistheid van het MER. Ook wordt het MER getoetst door de onafhankelijke Commissie m.e.r.
M.e.r.-beoordeling
Bij een m.e.r.-beoordeling ligt het besluit of een m.e.r.-procedure doorlopen moet worden niet bij wet vast, maar moet het bevoegd gezag dit besluiten. Dit op basis van een afweging of sprake is van te verwachten belangrijk negatieve milieueffecten.
Hiervoor wordt meestal een document opgesteld met een beschrijving van de activiteit, beschrijving van de locatie en de aanwezige milieuwaarden en een beschrijving van de verwachten milieueffecten. Dit meestal op basis van al beschikbare informatie, zonder uitgebreide aanvullende onderzoeken. Anders dan bij m.e.r. procedure hoeft in een m.e.r.-beoordeling ook geen alternatievenonderzoek plaats te vinden. Onderzoek naar mitigatiemogelijkheden mag, maar hoeft niet. Anders dan bij m.e.r. procedure kent de m.e.r.-beoordeling veel minder procedurele stappen en eisen. Er hoeft geen inspraak op en toets van de m.e.r.-beoordeling plaats te vinden. Een m.e.r.-beoordeling kent daarom een kortere doorlooptijd dan een m.e.r. procedure.
Beoordeling
In het kader van het voorliggende bestemmingsplan Landgoederenzone Haagse Beemden is er sprake van een vorm-vrije m.e.r.-beoordelingsplicht. Dit omdat de activiteit valt onder Besluit m.e.r.-beoordelingscategorie D9 (landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan) en D27 (De eerste bebossing of de ontbossing dan wel de wijziging of uitbreiding daarvan met het oog op een andere ruimtelijke functie van de grond), maar de drempelwaarden (respectievelijk 125 ha landinrichting en 100 ha bebossing) niet worden overschreden.
De afgraving van grond ten behoeve van natuurontwikkeling zou kunnen vallen onder Besluit m.e.r./m.e.r.-beoordelingscategorie C16.1/D16.1 (ontginning dan wel wijziging of uitbreiding van de ontginning van steengroeven of dagbouwmijnen, met inbegrip van de winning van oppervlaktedelfstoffen uit de landbodem). Maar de m.e.r. procedure of m.e.r.-beoordelingsplicht in deze categorie is gekoppeld aan het besluit ontgrondingen-vergunning. Er hoeft voor Landgoederenzone Haagse Beemden geen ontgrondingenvergunning te worden aangevraagd, omdat het realisatie van aangewezen Natuurnetwerk Brabant betreft. En gelden daarmee ook geen m.e.r.-verplichtingen.
De ontwikkeling van Landgoederenzone Haagse Beemden leidt niet tot een toename van stikstofdepositie op omliggende Natura2000-gebieden. Er hoeft daarom geen passende beoordeling te worden opgesteld en er geldt daarmee geen m.e.r.-verplichting vanuit de Wet natuurbescherming.
In het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordelingsprocedure wordt een zogenaamde aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling opgesteld (als Bijlage 2 bij de toelichting gevoegd.). In deze notitie wordt onderzocht of ontwikkeling van Landgoederenzone Haagse Beemden leidt tot belangrijke nadelige milieueffecten die zouden noodzaken tot het doorlopen van een m.e.r.-procedure. Op basis van de informatie in de aanmeldnotitie neemt het bevoegd gezag van het ruimtelijk besluit (in dit geval de gemeente Breda in het kader van de bestemmingsplan-procedure) het besluit of er wel of geen m.e.r.-procedure moet worden doorlopen.
Ontwikkeling van Landgoederenzone Haagse Beemden betreft een relatief groot gebied, maar is geen ontwikkeling met grootschalige negatieve milieueffecten. Het betreft het omzetten van agrarische gebruikte grond naar natuur, waarbij nadrukkelijk rekening is gehouden met / aangesloten is op / gezocht is naar versterking van de bestaande structuren en waarden in het gebied. Ten behoeve van de ontwikkeling wordt lokaal de toplaag van de bodem vergraven, lokaal de waterhuishouding aangepast en het gebied ingericht als natuur. Dit heeft effecten op thema's als landschap, bodem, water, natuur en cultuurhistorie, maar vooral positief. Daar waar sprake is van negatieve effecten zijn deze gering en niet belangrijk negatief. Lokaal wordt het gebied aantrekkelijker gemaakt voor recreatie, maar dit vooral gericht op extensieve routegebonden recreanten (wandelaar, fietsers e.d.). Ook dit leidt niet tot belangrijk negatieve milieueffecten.
Conclusie
De conclusie van de aanmeldnotitie en daarmee het advies aan bevoegd gezag is dan ook dat ontwikkeling van Landgoederenzone Haagse Beemden niet leidt tot belangrijke negatieve milieueffecten en dat daarmee het doorlopen van een m.e.r.-procedure niet noodzakelijk is.
Toetsingskader
Voor dit aspect bestaat geen wettelijk kader. Wel is het Rijksbeleid (Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, SVIR, zie par. 4.4.1) en het provinciaal beleid, zoals vastgelegd in de provinciale Interim omgevingsverordening (zie par. 4.3.3) van belang.
Beoordeling
Het bestemmingsplan Landgoederenzone Haagse Beemden beoogt de ontwikkeling van natuur. Het bestemmingsplan is dan ook gericht op het behoud, herstel en versterking van natuurlijke en landschappelijke waarden.
Het voornemen maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, die belangrijke negatieve effecten hebben op landschappelijke waarden. Lokaal kunnen ontwikkelingsmogelijkheden binnen het bestemmingsplan effect hebben op lokale landschappelijke structuren en elementen, maar dit heeft geen effect op de landschappelijke hoofdstructuur. In het bestemmingsplan zijn de belangrijkste landschappelijke waarden beschermd in de bestemmingsplanregeling met vergunningenstelsel voor de bestemmingen Agrarisch met waarden en Natuur. Binnen deze bestemmingen is het regime gericht op het behoud, herstel en versterking van specifieke landschappelijke waarden. Voorzetting van het huidig (agrarisch) gebruik en ontwikkelingen zijn mogelijk mits passend bij de aanwezige landschappelijke kwaliteiten. Hiermee zijn de belangrijkste landschappelijke waarden in het plangebied beschermd. Tevens is het inrichtingsplan behorende bij de Natuurbestemming als bijlage bij de toelichting opgenomen.
Conclusie
Bestemmingsplan 'Landgoederenzone Haagse Beemden' maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, die belangrijke negatieve effecten hebben op landschappelijke waarden. In het bestemmingsplan zijn de belangrijkste landschappelijke waarden beschermd middels de bestemming Agrarische Waarden en Natuur. Tevens is het inrichtingsplan behorende bij de Natuurbestemming als bijlage bij de toelichting opgenomen. Het aspect landschap levert daarmee geen belemmering op voor voorliggend bestemmingsplan.
Toetsingskader
Voor cultuurhistorie geldt dat Rijksmonumenten op grond van de Erfgoedwet beschermd worden vanwege "het algemeen belang wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde". De Erfgoed Verordening Breda 2011 hanteert voor gemeentelijke monumenten nagenoeg dezelfde definitie. Voor het bestemmingsplan 'Buitengebied Noordoost' betekent dit concreet dat een inventarisatie is uitgevoerd naar alle objecten welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde. Hier is de context, het object in zijn omgeving, bewust bij betrokken. Een deel van de cultuurhistorisch waardevolle gebouwen in het plangebied komt voor op de rijksmonumentenlijst of is opgenomen op de gemeentelijke monumentenlijst. In dat geval moet worden gesproken over een beschermd monument. Aan de hand van de erfgoedmeetlat worden objecten van een score voorzien en aan de hand van die score (score >2,75) al dan niet als cultuurhistorisch gewaardeerd. Deze erfgoedmeetlat is de standaard waarderingsmethode van de gemeente Breda en vastgesteld als onderdeel van het gemeentelijk erfgoedbeleid ‘Erfgoed in Context’.
Gemeentelijk beleid
In het gemeentelijk programma ‘Grondstof voor de toekomst, programma erfgoed 2019-2025’ is vastgesteld dat erfgoed wordt benut als onderlegger voor de (her)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. De erfgoedkaarten vormen nu letterlijk de onderlegger voor het handelen van de gemeente. Archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed vormen hierbij een belangrijk uitganspunt voor ontwikkelingen. Historische geografie en gebouwd erfgoed zijn vastgelegd in de Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed, deel 2 Historische geografie en gebouwd erfgoed. De kaarten dienen, zoals vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening, als leidraad voor de erfgoedadvisering bij het opstellen of afwijken van bestemmingsplannen.
Beoordeling
Bestemmingsplan 'Landgoederenzone Haagse Beemden' maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, die belangrijke negatieve effecten hebben op cultuurhistorische waarden. Lokaal kunnen ontwikkelingsmogelijkheden binnen het bestemmingsplan effect hebben op lokale cultuurhistorische waarden. Cultuurhistorische landschappelijke waarden worden beschermd in de bestemmingsplanregeling met vergunningenstelsel voor de bestemmingen Agrarisch met waarden en Natuur. Binnen deze bestemmingen is het regime gericht op het behoud, herstel en versterking van specifieke cultuurhistorisch-landschappelijke waarden. Voorzetting van het huidig (agrarisch) gebruik en ontwikkelingen zijn mogelijk mits passend bij de aanwezige cultuurhistorisch-landschappelijke kwaliteiten. Hiermee zijn de cultuurhistorische waarden in het plangebied beschermd.
Conclusie
Bestemmingsplan 'Landgoederenzone Haagse Beemden' maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, die belangrijke negatieve effecten hebben op cultuurhistorische waarden. In het bestemmingsplan zijn de belangrijkste cultuurhistorische waarden beschermd in de bestemmingsplanregeling met vergunningenstelsel. Het aspect cultuurhistorie levert daarmee geen belemmering op voor voorliggend bestemmingsplan.
Toetsingskader
Het Verdrag van Malta van 1992 beoogt behoud en bescherming van het archeologisch erfgoed als bron van Europa’s collectieve geheugen en zet daarbij de ruimtelijke ordening in als beheersinstrument. De Nederlandse wetgeving is aangepast op het Verdrag van Malta. Door Nederland geratificeerd in 2007, geïntegreerd in de Monumentenwet 1988 en overgenomen in de Erfgoedwet 2016.
Gemeentelijk beleid
Het Bredaas beleid ten aanzien van archeologie is vastgelegd in de Erfgoed Verordening Breda 2011. Basis voor het archeologisch beleid is:
In Grondstof voor de toekomst, programma erfgoed 2019-2025 is vastgesteld dat erfgoed wordt benut als onderlegger voor de (her)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. De erfgoedkaarten vormen nu letterlijk de onderlegger voor het handelen van de gemeente. Archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed vormen hierbij een belangrijk uitganspunt voor ontwikkelingen. Archeologie is vastgelegd in de Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed, deel 1 Archeologie. De kaarten dienen, zoals vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening, als leidraad voor de erfgoedadvisering bij het opstellen of afwijken van bestemmingsplannen.
Om de archeologische waarden in het gebied te beschermen conform het vastgestelde gemeentelijk beleid, de Erfgoedwet 2016, is de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie’ opgenomen voor de gebieden die conform de ‘Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed, deel 1 Archeologie’ zijn gekenmerkt als gebieden met een archeologische verwachting anders dan laag. Hetzelfde geldt voor de gebieden van archeologische waarden en gemeentelijke archeologische monumenten. Ter plaatse van gronden met een dubbelbestemming dient voorafgaand aan ontwikkelingen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De resultaten van het archeologisch onderzoek wordt door bevoegd gezag, in deze de gemeente Breda, middels een selectiebesluit vervolgens vastgesteld.
Archeologisch waardevolle gebieden
Gebieden met behoudenswaardige archeologische waarden. Bodemingrepen zijn in principe niet toegestaan; indien een ingreep dieper gaat dan 0,30 m-mv is een aanlegvergunning verplicht. Het college van B&W stelt de bepalingen in de aanlegvergunning vast. Het principe 'de verstoorder betaalt' is van toepassing.
Archeologische onderzoeksgebieden
Terreinen met een hoge archeologische verwachting. Bodemingrepen zijn in principe niet toegestaan; indien een ingreep dieper gaat dan 0,30 m-mv is en een planoppervlak behelzen van 100 m2 of meer is een aanlegvergunning verplicht. Het college van B&W stelt de bepalingen in de aanlegvergunning vast. Het principe 'de verstoorder betaalt' is van toepassing.
Terreinen met een middelhoge archeologische verwachting
Bodemingrepen die dieper gaan dan 0,30 m-mv en een planoppervlak behelzen van 100 m2 of meer zijn in principe niet toegestaan, tenzij door het bevoegd gezag van de gemeente Breda een gunstig selectiebesluit is afgegeven. In alle overige gevallen is een aanlegvergunning verplicht. Het college van B&W stelt de bepalingen in de aanlegvergunning vast. Het principe 'de verstoorder betaalt' is van toepassing.
Terreinen met een lage archeologische verwachting
Bodemingrepen zijn in principe toegestaan. Archeologisch vooronderzoek is uitsluitend noodzakelijk bij MER-plichtige projecten en grootschalige inrichtingsplannen die een oppervlak van 5 ha of meer omvatten.
Verstoorde terreinen
Ontgronde, verstoorde en archeologisch onderzochte terreinen. Hier gelden geen archeologische beperkingen.
Beoordeling
Bestemmingsplan 'Landgoederenzone Haagse Beemden' maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, die belangrijke negatieve effecten hebben op archeologische waarden. Lokaal kunnen ontwikkelings-mogelijkheden binnen het bestemmingsplan effect hebben op lokale archeologische waarden, maar dit betreft geen beschermde waarden. In het bestemmingsplan zijn de beschermde archeologische waarden beschermd in de bestemmings-planregeling met vergunningenstelsel voor de dubbelbestemming Waarde-Archeologie. Voor archeologie is binnen de gebieden met een archeologische verwachtingswaarde een onderzoeksverplichting voor bodemverstorende activiteiten opgenomen. Hiermee zijn de archeologische waarden in het plangebied beschermd.
Conclusie
Bestemmingsplan 'Landgoederenzone Haagse Beemden' maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, die belangrijke negatieve effecten hebben op archeologische waarden. Lokaal kunnen ontwikkelings-mogelijkheden binnen het bestemmingsplan effect hebben op lokale archeologische waarden, maar dit betreft geen beschermde waarden. In het bestemmingsplan zijn de beschermde archeologische waarden beschermd in de bestemmingsplanregeling met vergunningenstelsel voor de dubbelbestemming Waarde-Archeologie. Voor archeologie is binnen de gebieden met een archeologische verwachtingswaarde een onderzoeksverplichting voor bodemverstorende activiteiten opgenomen. Hiermee zijn de archeologische waarden in het plangebied beschermd.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te wordengerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Breda beschikt over eigen bodembeleid. In de nota ‘Bodemmasterplan Breda 2030’ wordt de landelijke beleidslijn van saneren naar functie verder ingevuld. Tegenwoordig hoeven alleen de zogeheten ‘ernstige’ verontreinigingen aangepakt te worden. De aanpak wordt afgestemd op de functie. De belangrijkste criteria voor de keuze van maatregelen zijn de risico’s voor gezondheid of milieu die de verontreiniging kan vormen.
Beoordeling
Antea Group heeft in de periode juni-juli 2022 een historisch bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Het historisch bodemonderzoek is als Bijlage 3, bij de toelichting gevoegd. Uit het onderzoek blijkt dat het merendeel van het plangebied onverdacht is. Echter zijn in het plangebied mogelijk sporen van asbest en minerale oliën aanwezig. De asbest verdenkingen bevinden zich ter plaatse van de voormalige brandputten en de aanwezige (half)verharding. De minerale oliën verdenkingen bevinden zich ter plaatse van de olieverontrienigingen en nabij diverse tanks.
PM vervolgonderzoek in uitvoering
Conclusie
PM vervolgonderzoek in uitvoering
Toetsingskader
In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die de keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.
Beleid Waterschap Brabantse Delta
Voor het beheer van het oppervlaktewater is in onderhavig plangebied het waterschap Brabantse Delta verantwoordelijk. Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het in oktober 2015 vastgestelde waterbeheerplan 2016-2021 'Grenzeloos verbindend', wat is afgestemd op Europees, nationaal en provinciaal beleid.
Daarnaast geeft de Keur regels. In de Keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning hemelwater door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:
Beleid provincie Noord-Brabant en Waterschap Brabantse Delta
Op regionaal niveau is de provincie verantwoordelijk voor het beleidsveld water. Vigerend is het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021 van 18 december 2015. Het PMWP is de structuurvisie voor het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan bevat de verplichte onderdelen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water. Behalve dat het PMWP de uitgangspunten aangeeft voor het waterbeleid van waterschappen en gemeenten, toetst de provincie aan de hand van dit plan ook of de plannen van de waterschappen passen in het provinciaal beleid. Als algemene uitgangspunten zijn onder andere te noemen de scheiding van relatief schone en vuile waterstromen en het benutten van mogelijkheden voor infiltratie en/of conservering van hemelwater. De provincie stelt een Regionaal Water en Bodem Programma (RWP) 2022 – 2027 op als opvolger van het PMWP.
Provinciale Interim Omgevingsverordening (Iov)
Reserveringsgebied Waterberging
Voor de reserveringsgebieden waterberging geldt dat de waterbergingsfunctie bescherming vraagt. Daarom geldt binnen deze gebieden dat in de regels geborgd moet zijn dat er bij (het toelaten van een) ruimtelijke ontwikkeling een zorgvuldige afweging plaatsvindt dat de waterbergingsfunctie niet afneemt.
Grondwaterbeschermingsgebied
Voor de grondwaterbeschermingsgebieden geldt dat de kwaliteit van het grondwater bescherming vraagt. Daarom geldt binnen deze gebieden dat in de regels geborgd moet zijn dat er bij (het toelaten van een) ruimtelijke ontwikkeling een zorgvuldige afweging plaatsvindt dat de risico's voor de kwaliteit van het grondwater niet toenemen.
Beschermde gebieden waterhuishouding (natte natuurparel en attentiegebieden)
In het beschermings- en attentiegebied geldt dat ruimtelijke ontwikkelingen geen wezenlijk hydrologisch effect (verdroging) mogen hebben.
Gemeentelijk beleid
De Structuurvisie Breda, het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan en het Hemelwater- en grondwaterbeleid vormen het beleidskader water op gemeentelijk niveau. Het beleid met betrekking tot de zorgplicht stedelijk afvalwater is vastgelegd in het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan van de gemeente Breda. De zorgplichten hemel- en grondwater zijn in het door de gemeenteraad vastgestelde Hemel- en grondwaterbeleidsplan uitgewerkt. Het Hemel- en grondwaterbeleid is gericht op het nastreven van de oorspronkelijk natuurlijke situatie. Hiervoor gelden eisen ter voorkoming van (hemel- of grond) wateroverlast (veiligheidseisen) en eisen ter voorkoming van achteruitgang van het natuurlijk (hemel- of grond) watersysteem (duurzaamheidseisen). In alle gevallen geldt zuiveren waar het moet vanuit de gewenste waterkwaliteit.
Een nieuwe ontwikkeling mag de aan- en afvoer van water in het gebied niet veranderen. Bij een toename aan verharding moet er daarom een voorziening komen met bergende en infiltrerend vermogen om hemelwater vast te houden, te infiltreren en vertraagd af te voeren. Wanneer gekozen wordt voor een duurzame invulling, dus zichtbaar bovengronds bergen en infiltreren (bijvoorbeeld met een wadi, greppel of zaksloot), voldoet de eis van 60 mm per m2. Wanneer dit niet het geval is dien 78 mm regenwater per m2 op eigen terrein te worden vastgehouden. Een groen dak, met minimaal 20 mm per m2 berging, geldt daarbij als onverhard. Bij een ontwikkeling zonder toename aan verharding geldt 7 mm per m2 berging op eigen terrein.
Beoordeling
Huidige situatie
De Landgoederenzone Haagse Beemden (totale oppervlakte 87,6 ha) is gelegen in het noordwesten van Breda en wordt omsloten door de wijk Haagse Beemden. Het werkgebied beslaat een oppervlak van ca. 53,9 ha.
De maaiveldhoogte is bepaald op basis van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN4). De maaiveldhoogte ter plaatse van het plangebied varieert tussen NAP 3,5 en NAP 0,4 m. Er is een groot hoogteverschil in het maaiveld in het plangebied: aan de zuidwestelijke kant ligt het maaiveld tot 2,0m hoger dan in het noordelijke deel.
Grondwater
Om inzicht te krijgen in het freatische water is het regionale grondwatermodel MORIA geraadpleegd. Vanuit het model blijkt dat de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG) voor de periode 2005- 2016 tussen ca. 0,15 m+mv en 0,8 m-mv ligt. In het zuidelijke deel van het werkgebied is de GHG waargenomen dieper dan 1,5 m-mv.
De Gemiddelde Laagste Grondwaterstand (GLG) ligt tussen 0,4 m tot 1,6 m-mv.
Kwel
In de Landgoederenzone Haagse Beemden treedt kwel uit door aanvoer van regionaal grondwater. Uit de kaart 'kwel en infiltratie' van de klimaateffectatlas blijkt dat een gemiddelde kwelflux binnen het werkgebied tussen 0,1 en 0,5 mm/dag kan worden verwacht
Oppervlaktewater
Het oppervlaktewater is in beheer van waterschap Brabantse Delta. Binnen het plangebied is op een aantal plaatsen oppervlaktewater aanwezig. De watergangen betreffen wateren van de categorie primair (A) en secundair (B).
Door het waterschap zijn peilbesluiten opgesteld waarin het peil is vastgelegd. Het plangebied valt onder vier peilgebieden:
Riolering
Ter plaatse van de Burgstsedreef is een persleiding aanwezig. Het vuilwater wordt naar de Zilvermeeuw gepompt door middel van 6 pompen. In de Kesterendreef is ook een persleiding aanwezig. In dit geval wordt het vuilwater gepompt richting de Kesterendreef 8.
Waterkering
Volgens de legger van het waterschap ligt het plangebied buiten de kern- en beschermingszone van waterkeringen.
Toekomstige situatie
Grondwater
Ter plaatse van de Landgoederenzone Haagse Beemden en in de omgeving daarvan is een aantal bebouwing aanwezig. Het is te verwachten dat de inrichtingsmaatregelen geen effect hebben in de bestaande bebouwing.
Er wordt voorgesteld om zes nieuwe peilbuizen te plaatsen. De peilbuizen liggen voornamelijk in de omgeving van natte percelen. Met de voorgestelde grondwatermeetnet en het grondwatermeetnet van gemeente Breda worden de mogelijk effecten op de omgeving gemonitord.
Oppervlaktewater
In dit rapport is inzicht geven in de mogelijke hydrologische effecten als gevolg van de uitvoering van de inrichtingsmaatregelen in Landgoed Zone Haagse Beemden. Hierbij ligt de focus op de effecten in de waterhuishouding door het afgraven van de toplaag en de aanleg van natuurvriendelijke oevers (NVO's) en poelen.
Op basis van een kwalitatieve analyse wordt geconcludeerd dat het uitgraven van de toplaag een beperkt effect zal hebben in de hydrologische omstandigheden. De inrichtingsmaatregel heeft een gunstig invloed voor de realisatie van de natuurdoelen.
De aanleg van NVO's leidt tot de verbetering van de waterhuishouding, zolang het natte profiel niet wordt verminderd. De aanleg van NVO's heeft ook een direct effect op de waterkwaliteit door zuivering en een indirect effect als “vanggewas” voor bestrijdingsmiddelen.
In het inrichtingsplan wordt vermeld dat de taluds van de B-watergangen worden aangepast om het natte profiel niet te verminderen. Op basis van de beschikbare informatie is het geconcludeerd dat geen aanvullende maatregelen nodig zijn.
Voor de aanleg van NVO's geldt de principe 'hydrologisch neutraal ontwikkelen'.
De aanleg en het behouden van poelen is een eenvoudig activiteit dat weinig invloed op de waterhuishouding als geheel heeft. Onder andere de volgende randvoorwaarden zijn van toepassing voor de aanleg van poelen:
Afwaarderen van de A-watergang
In verband met de transformatie van de Landgoederenzone Haagse Beemden wijzigt de status van de A- watergang 'Oude Vloeigracht' naar een B-watergang. De afvoer van de watergang is niet bekend maar het waterschap heeft aangegeven dat de sloot slechts een lokale functie heeft.
Als gevolg van de afwaardering worden de aangelanden (gemeente Breda) onderhoudsplichtig voor de watergang. Ook als gevolg van de wijzing wordt de aangelande bouwkundig onderhoudsplichtig voor de aanwezige kunstwerken, zoals duikers, bruggen en stuwen. De beschermingszones naast de watergang vervallen.
Robuust watersysteem
Qua robuust watersysteem en waterkwaliteit is een belangrijk uitgangspunt voor de aanleg van nieuwe watergangen dat er geen doodlopende watergangen mogen ontstaan. We stellen voor om de bestaande doodlopende B-watergangen aan te sluiten door nieuw watergangen te graven of door de aanleg van duikers. De doelen van deze watergangen is het verbeteren van de doorstroming en de waterkwaliteit en het zorgen voor een robuust watersysteem.
Waterkwaliteit
Ten opzichte van de huidige situatie heeft de realisatie van de natuurdoelen weinig invloed op de waterkwaliteit, mits het watersysteem zo ingericht wordt dat de doorstroming gewaarborgd is. In hoeverre de aanleg van NVO's de waterkwaliteit zal verbeteren is nog niet bekend
Om hemelwater dat van de daken en overige verharde oppervlakken afstroomt te mogen infiltreren/bergen, dient onder meer aan de volgende voorwaarden te worden voldaan:
Waterkeringen
Het plangebied bevindt zich niet binnen een waterkering of de beschermingszone daarvan. Om deze reden worden geen effecten verwacht op de waterveiligheid.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
Toetsingskader
De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Natuurwaarden worden op gebiedsniveau en op soortenniveau beschermd. De Wet natuurbescherming regelt in hoofdstuk 2 de bescherming van de beschermde Natura 2000-gebieden en in hoofdstuk 3 de bescherming van soorten. De Wet natuurbescherming bepaalt dat activiteiten geen significante negatieve effecten mogen hebben op Natura 2000-gebieden. Vergunningen voor dergelijke activiteiten mogen niet zondermeer worden gegeven, plannen die kader stellend zijn voor dergelijke activiteiten mogen niet zondermeer worden vastgesteld. Indien (significant) negatieve effecten niet op voorhand kunnen worden uitgesloten, moet een zogenaamde passende beoordeling worden opgesteld. De Wet natuurbescherming beschermt een groot aantal in Nederland voorkende planten- en diersoorten. De wet verbiedt handelingen of ontwikkelingen die strijdig zijn met de verbodsbepalingen uit de wet. De varianten worden beoordeeld op effecten op aantasting van leefgebieden van beschermde soorten en effecten op populaties van beschermde soorten, in het bijzonder op populaties van vogels en vleermuizen.
Beoordeling
In het kader van onderhavige ontwikkeling is een Natuurtoets uitgevoerd door Antea Group (2022), het volledige rapport is meegenomen als Bijlage 5. het onderzoek leidt tot de volgende conclusies:
Beschermde soorten
Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat (leefgebied van) de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het plangebied:
In onderstaande tabel is aangegeven welke gevolgen de aanwezigheid van (het leefgebied van) deze soorten heeft voor het voorliggende plan. Aangegeven is of er sprake is van een overtreding van de Wet Natuurbescherming en onder welke voorwaarden het plan uitvoerbaar is.
Tabel 5.1: Uitkomsten natuurtoets soortenbescherming
Vogels met een jaarrond beschermd nest
Antea Group heeft in PM onderzoek (Bijlage 6) gedaan in het plangebied. PM onderzoek in uitvoering
Vleermuizen
Antea Group heeft in PM jaarrond onderzoek (Bijlage 6) gedaan in het plangebied. PM onderzoek in uitvoering
Marterachtigen
Antea Group heeft in PM onderzoek (Bijlage 6) gedaan in het plangebied. PM onderzoek in uitvoering
Alpenwatersalamander
Antea Group heeft in PM onderzoek (Bijlage 6) gedaan in het plangebied. PM onderzoek in uitvoering
Teunisbloempijlstaart
Antea Group heeft in PM onderzoek (Bijlage 6) gedaan in het plangebied. PM onderzoek in uitvoering
Beschermde gebieden
Natura-2000
Het plangebied ligt niet in Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Ulvenhoutse Bos', ligt op circa 7 kilometer afstand. Op basis van de aard en omvang van de werkzaamheden, in combinatie met de reeds aanwezige verstoring in de huidige situatie kan worden uitgesloten dat er sprake is van significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Negatieve effecten van verzuring en vermesting ten gevolge van stikstofdepositie via de lucht kunnen niet op voorhand uitgesloten worden, aanvullend onderzoek is benodigd.
Stikstof
In kader van dit bestemmingsplan is een stikstofdepositie-onderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 7. De stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied kan berekend worden met behulp van het verplicht te gebruiken rekenprogramma AERIUS Calculator. Voor de realisatiefase in rekenjaar 2023 berekent AERIUS Calculator een waarde van 0,00 mol/ha/jaar op het Natura 2000 gebied 'Ulvenhoutse Bos'.
Op basis van de rekenresultaten kunnen significante gevolgen ten aanzien van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied wel worden uitgesloten.
PM De uitspraak van de Raad van State d.d. 2-11-2022 en de nieuwe versie van Aerius brengen met zich mee dat het aspect stikstof geactualiseerd dient te worden. Naar verwachting zijn geen bijdragen op Natura-2000 gebieden te verwachten. De aanvullende berekeningen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan worden toegevoegd.
Natuurnetwerk Nederland
Het voornemen betreft de (her)ontwikkeling van NNN. Het project zal de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied zeer waarschijnlijk versterken.
Conclusie
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan, mits de mogelijk benodigde maatregelen uit de nadere onderzoeken worden ingepast.
Toetsingskader
De aanwezigheid van bedrijven kan de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Bedrijven kunnen zorgen voor hinder van geur, stof, geluid en risico’s van gevaar. Daarnaast moeten bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden. Om dit bereiken is het van belang dat bedrijven en gevoelige bestemmingen ruimtelijk goed gesitueerd worden zodat de bedrijven zo min mogelijk overlast opleveren en woningen de bedrijven zo min mogelijk beperken in hun bedrijfsuitvoering. De mate en de ernst van de invloed van een bedrijf is mede afhankelijk van het type en de omvang van het bedrijf. In de uitgave “Bedrijven en milieuzonering” uitgegeven door de VNG is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar.
Gemeentelijk beleid
In de gemeentelijke milieuvisie is de volgende doelstelling opgenomen: "Hierbij wordt er naar gestreefd dat milieu, economie en ruimtelijke ordening elkaar niet tegenwerken, maar elkaar juist versterken. Economische groei gaat hand in hand met een vermindering van de milieubelasting. De gemeente, bedrijven en instellingen zijn in dialoog over het te voeren milieubeleid en wisselen kennis uit."
Om bedrijfsmatige activiteiten uit te mogen oefenen is een melding of vergunning volgens de Wet milieubeheer nodig. De milieuvergunning heet tegenwoordig ‘omgevingsvergunning milieu’. Voordat de vergunning of melding akkoord is, wordt bekeken of voldaan wordt aan de afstandseisen.
Beoordeling
De voorgenomen ontwikkeling betreft het opnieuw inrichten van Agrarische gronden als Natuurgebied. Het voornemen voegt geen nieuwe gevoelige bestemmingen toe en voegt geen nieuwe activiteiten/bedrijvigheid toe voor welke een richtafstanden/afstandseisen van toepassing is. Er kan geconcludeerd worden dat het aspect 'Bedrijvigheid en voorzieningen' geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.
Toetsingskader
Voor het aspect verkeer bestaat geen wetgeving. Ook heeft de gemeente Breda geen voor het buitengebied relevant verkeersbeleid.
Beoordeling
De ontwikkelingen in het bestemmingsplan leiden naar verwachting niet tot een toename van verkeer op de wegen in en rond het plangebied. Samen met de al relatief geringe verkeersintensiteiten in de huidige situatie geeft dit geen verkeerskundige knelpunten.
Conclusie
Aangezien er geen verkeerskundige knelpunten worden verwacht, vormt het aspect Verkeer geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.
Toetsingskader
Geluid is één van de factoren die de beleving van de leefomgeving in belangrijke mate bepaalt. Door de toename van het verkeer en de bedrijvigheid wordt de omgeving in steeds sterkere mate belast met geluid. Dit leidt tot klachten, in een aantal gevallen wordt zelfs de gezondheid beïnvloed door geluid. Om de negatieve effecten van geluid te beperken zijn normen opgenomen in wetten. Met name de Wet geluidhinder, de Luchtvaartwet en de Wet milieubeheer zijn in dit kader van belang. Deze normen ondervangen echter slechts voor een deel de problemen. Zo richt de wetgeving zich op zogenaamde gevoelige objecten zoals woningen, scholen en ziekenhuizen. Om de leefbaarheid te verbeteren of ten minste te handhaven, zal het beleid zich in de toekomst vooral richten op de bron van het geluid. Bij nieuwe ontwikkelingen van geluidgevoelige bestemmingen dient de geluidssituatie in beeld gebracht worden. De geluidsniveaus op de gevel van de nieuwe gebouwen worden getoetst aan de geluidsnormen. Vier bronnen van geluid zijn van belang, namelijk wegverkeerslawaai, spoorverkeerslawaai, industrielawaai en vliegtuiglawaai.
Wegverkeerslawaai
In de Wet geluidhinder staat in artikel 74 de zones van wegen bepaald. De voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige objecten ten gevolge van het wegverkeer mag ten hoogste 48 dB bedragen. Indien de gevoelige objecten buiten de bovengenoemde zones liggen, kan ervan uit worden gegaan dat aan de voorkeursgrenswaarde voldaan wordt. Indien de gevoelige objecten binnen deze zones liggen is akoestisch onderzoek noodzakelijk.
Railverkeerslawaai
Onderzoeksgebied (zone) voor spoorwegen met een geluidproductieplafond staat in artikel 1.4a Besluithinder (daarbij is zone breedte afhankelijk van hoogte geluidproductieplafond). In de Wet geluidhinder staat dat de voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige objecten ten gevolge van het railverkeer ten hoogste 55 dB bedraagt. Indien de gevoelige objecten buiten de bovengenoemde zones liggen, kan er vanuit gegaan worden dat aan de voorkeursgrenswaarde voldaan wordt. Indien ze binnen deze zones liggen is akoestisch onderzoek noodzakelijk.
Industrielawaai
Gemeente Breda kent gezoneerde industrieterreinen/bedrijven. Woningbouw binnen de 50 dB(A) zone is niet wenselijk en alleen mogelijk indien er een ontheffing is verleend.
Luchtvaartwet
Het hele plangebied is gelegen buiten de geluidzone van het militaire luchtvaartterrein Gilze-Rijen.
Beoordeling
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk. Andersom bekeken maakt het bestemmingsplan geen nieuwe geluidsbronnen mogelijk. Er kan geconcludeerd worden dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
Conclusie
Aangezien voorliggend bestemmingsplan niet voorziet in de toevoeging van geluidgevoelige bestemmingen of de toevoeging van geluidveroorzakende activiteiten vormt het aspect geluid geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
Toetsingskader
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De Wet Luchtkwaliteit is een implementatie van de Europese regelgeving uit 1996, en bevat luchtkwaliteitsnormen voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofoxiden en stikstofdioxide, zwevende deeltjes (fijn stof (PM10)), lood, koolmonoxide en benzeen. Nieuwe ontwikkelingen dienen getoetst te worden aan de grenswaarden. Een grenswaarde geeft de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, ten minste moet worden in stand gehouden. De luchtkwaliteit voldoet overal in Breda aan de gestelde grenswaarden.
Nieuwe ontwikkelingen mogen er niet toe leiden dat de grenswaarden worden overschreden. Indien blijkt dat dit toch het geval is, kan onderzocht worden of het mogelijk is om met maatregelen toch te voldoen aan de normen. Hierbij hebben bronmaatregelen de voorkeur. Indien dit niet mogelijk is kunnen overdrachtsmaatregelen of in het uiterste geval maatregelen bij de ontvanger worden genomen.
Gemeentelijk beleid
De doelstelling vanuit de Duurzaamheidsvisie voor 2030 is dat de gezondheid van inwoners van Breda ten aanzien van luchtkwaliteit wordt actief nagestreefd, terwijl diverse infrastructurele en ruimtelijke projecten mogelijk moeten blijven. Dit streven betekent dat er de komende jaren continu gezocht wordt naar passende maatregelen en slimme oplossingen. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse.
Beoordeling
De ontwikkelingen in voorliggend bestemmingsplan leiden niet tot een toename van uitstoot van luchtverontreinigende stoffen als stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10, PM2,5). Wet- en regelgeving voor uitstoot en uitstoot-beperkende maatregelen borgen echter dat geen sprake is van overschrijding van normen. Er kan geconcludeerd worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan. Dit omdat er geen sprake is van een afname van de luchtkwaliteit en de concentraties ver beneden de wettelijke normen blijven.
Toetsingskader
De Wet geurhinder en veehouderij (verder Wgv) geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). Een veehouderij mag wettelijk een geurbelasting veroorzaken op een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom van maximaal 3 Ou/m3 (odour units per kubiek meters) en op een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom van maximaal 14 Ou/m3. Daarnaast gelden voor dieren waarvoor in de ministeriële regeling geen geuremissiefactor is opgenomen een minimaal aan te houden afstand tussen het dierenverblijf en een woning van derden.
Gemeentelijk beleid
De gemeenteraad mag bij verordening andere normen of afstanden dan wettelijke normen en afstanden vaststellen, rekening houdend met de gewenste ruimtelijke inrichting van een gebied, zogenaamd gebiedsgericht beleid en rekening houdend met een goed leefklimaat. De raad besluit dan om veehouderijen meer uitbreidingsmogelijkheden te bieden, of daarentegen juist in de nabijheid van veehouderijen meer ruimte te creëren voor ontwikkeling van woningen, recreatie of andere functies.
Geurhinder en veehouderij Gemeente Breda 2008 (verordening)
Op 30 oktober 2008 is door de gemeenteraad van Breda de verordening 'Geurhinder en veehouderij Gemeente Breda 2008' goedgekeurd. Deze verordening is op 6 november 2008 in werking getreden. In de 'Gebiedsvisie Wet geurhinder en veehouderij Gemeente Breda' (26 oktober 2008, Arcadis), welke ten grondslag heeft gelegen aan deze verordening, zijn de resultaten van modelberekeningen voor de huidige en te verwachten geurbelasting weergegeven.
De gemeente Breda hanteert de volgende geurnormen (voorgrondsbelasting):
De geurbelasting van een veehouderij is vooral afhankelijk van het aantal en soort dieren dat binnen de inrichting aanwezig is. Voor dieren waarvoor geen geurmetingen en daarmee geen geuremissiefactoren beschikbaar zijn (bv melkvee, paarden), hanteert de gemeente de wettelijke afstandseisen zoals opgenomen in de Wet geurhinder en veehouderij.
Duurzaamheidsvisie
De doelstelling vanuit de Duurzaamheidsvisie voor 2030 is ‘ernstige hinder veroorzaakt door geur komt in Breda niet voor’. Bij vergunningverlening worden de geurcontouren van de bedrijven inzichtelijk. Indien geurgevoelige objecten in deze cirkels aanwezig zijn, wordt de vergunning niet of onder voorwaarden verleend.
Beoordeling
De ontwikkelingen in voorliggend bestemmingsplan leiden niet tot een toename van geur uitstoot. Wet- en regelgeving voor uitstoot en uitstoot-beperkende maatregelen borgen dat geen sprake is van overschrijding van normen. Er kan geconcludeerd worden dat het aspect geur geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
Toetsingskader
Regels ten aanzien van lichthinder zijn vastgelegd in het activiteitenbesluit. Voor lichthinder kent gemeente Breda geen specifiek eigen beleid.
Beoordeling
Kunstmatige verlichting kan hinder geven. Er zijn veel functies met kunstmatige verlichting, zoals (autosnel)wegen, woonkernen, industrie- en bedrijventerreinen, glastuinbouwbedrijven en sportterreinen. De hinder hangt af van de aard, intensiteit, duur en plaats van de verlichting. Maar ook door de kans op blootstelling. Dit is afhankelijk van de omgeving en aan de leefwijze van mens en dier. Er zijn drie soorten effecten van kunstmatige verlichting te onderscheiden, namelijk hinder voor de mens, hinder/verstoring voor de natuur en horizonvervuiling.
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen met wezenlijke lichtuitstoot mogelijk. Lokaal kan tijdelijk tijdens de avondperiode lichthinder ervaren worden door het voorbijrijden van voertuigen. Lichthinder kan worden beperkt door afscherming.
Conclusie
Aangezien er naar verwachting geen sprake is van een toename van lichthinder, levert het aspect lichthinder geen belemmering op voor het voorliggend bestemmingsplan.
Toetsingskader
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen). Externe veiligheid gaat nadrukkelijk niet over de veiligheid van de mensen die werkzaam zijn binnen het bedrijf of de betreffende transportroute.
Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico’s vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste regelingen zijn:
De normen in de besluiten zijn vastgelegd in de vorm van grenswaarden en richtwaarden. De grenswaarden geven de milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, ten minste in stand moet worden gehouden. De richtwaarden geven de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip zoveel mogelijk moet zijn bereikt en die, waar zij aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden. De externe veiligheidsrisico’s worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico (PR), het groepsrisico (GR) binnen het invloedsgebied en het Plasbrandaandachtgebied.
De normen in de besluiten zijn vastgelegd in de vorm van grenswaarden en richtwaarden. De grenswaarden geven de milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, ten minste in stand moet worden gehouden. De richtwaarden geven de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip zoveel mogelijk moet zijn bereikt en die, waar zij aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan normen vermeld in bovengenoemde regelgeving. Een ontwikkeling is niet toegestaan indien deze leidt tot een overschrijding van de grenswaarden. Van de richtwaarden kan gemotiveerd worden afgeweken. In dit geval gaat het echter om een (overwegend) conserverend bestemmingsplan. Nieuwe, voor externe veiligheid relevante, ontwikkelingen worden niet of nauwelijks mogelijk gemaakt.
Beoordeling
In de nabijheid van het plangebied zijn diverse risicobronnen aanwezig. Ten westen van het plangebied zijn de spoorverbinding Breda-Rotterdam en de A16 gelegen, beide worden gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen. Aan de zuid-oostzijde is een transportleiding gelegen, deze wordt eveneens gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen. Tot slot is ten oosten van het plangebied een vuurwerkopslag gelegen.
Geen van de omliggende risicobronnen heeft een risicocontour over het plangebied.
De ontwikkelingen in voorliggend bestemmingsplan leiden niet tot een toename van risicobronnen of het toevoegen van gevoelige objecten, derhalve treedt er geen verandering op ten aanzien van het aspect externe veiligheid. Er kan geconcludeerd worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Toetsingskader
Duurzaamheidsvisie 2030 Duurzaam in de breedte
Duurzaamheid gaat niet alleen over ‘het milieu’, het gaat over mensen. Duurzame ontwikkeling betekent dat we willen voorzien in de behoeften van de huidige generaties én de toekomstige generaties. Het doel is een evenwicht tussen sociale, milieu-, en economische aspecten bij alle ontwikkelingen. Bij het bieden van ontwikkelingsruimte voor een duurzame land- en tuinbouw stelt de provincie als voorwaarde dat de agrarische sector zich op duurzame wijze ontwikkelt. Belangrijke aspecten daarbij zijn zorgvuldig ruimtegebruik, volksgezondheid, dierenwelzijn, milieubelasting, duurzame energieopwekking en efficiënt energiegebruik. Duurzame landbouw produceert met respect voor natuurlijke processen, mede door een duurzaam beheer van bodem, water en lucht. Verduurzaming van de landbouwproductie (zoals minder meststoffen, antibiotica en een positieve energiebalans) biedt op termijn economische voordelen voor zowel de ondernemers als de samenleving. De landbouwsector is aan zet om vernieuwend op deze nieuwe benaderingswijze in te spelen. De voorwaarden voor duurzaamheid zullen zich in de komende jaren verder ontwikkelen en gestalte krijgen.
Beoordeling
Bestemmingsplan 'Landgoederenzone Haagse Beemden' maakt geen grote nieuwe ontwikkelingen mogelijk die een effect hebben op duurzaamheid. Behoud, herstel en versterking van (cultuur)landschappelijke, ecologische en hydrologische kwaliteiten draagt bij aan gemeentelijke duurzaamheidsdoelstellingen.
Conclusie
Het aspect duurzaamheid levert geen beperking op voor voorliggend bestemmingsplan.
Toetsingskader
De Omgevingswet, die grotendeels het toekomstige omgevingsrecht gaat vormen, beoogt een gezonde fysieke leefomgeving te bereiken en in stand te houden. Dit is een leefomgeving die de gezondheid van burgers beschermt én bevordert. Een leefomgeving die ervoor zorgt dat burgers niet ziek(er) worden (bescherming) én het aantrekkelijk maakt om gezond(er) te worden (bevordering). De Omgevingswet zal in 2024 in werking gaan treden. Vooruitlopend hierop wordt in de toelichting bij dit bestemmingsplan het aspect Gezondheid expliciet benoemd.
Beoordeling
De voorgenomen ontwikkeling betreft het opnieuw inrichten van Agrarische gronden als Natuurgebied. Het bestemmingsplan maakt geen grote nieuwe ontwikkelingen met negatieve gezondheidseffecten mogelijk. Het bestemmingsplan draagt bij aan de bevordering van de gezondheid van burgers door het behoud, herstel en versterking van natuur, groen en recreatiemogelijkheden. Dit heeft een positief effect op gezondheid door het stimuleren van buiten zijn en het bewegen (fietsen, wandelen).
Conclusie
Het bestemmingsplan draagt bij aan de bevordering van de gezondheid van burgers door het behoud, herstel en versterking van natuur, groen en recreatiemogelijkheden. Dit heeft een positief effect op gezondheid door het stimuleren van buiten zijn en het bewegen (fietsen, wandelen). Het aspect gezondheid levert geen beperking op voor voorliggend bestemmingsplan.
Toetsingskader
Regels en beleid ten aanzien van hoogspanningslijnen en ondergrondse transportleidingen zijn vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de elektriciteitswet en de Structuurvisie Buisleidingen.
Beoordeling
De door het plangebied lopende hoogspanningsleiding (150kV) wordt planologisch beschermd door het opnemen van een belemmeringszone op de verbeelding en de dubbelbestemming Leiding.
Conclusie
Door de planologische bescherming is er vanuit het aspect kabels en leidingen geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Dit hoofdstuk geeft inzicht in de wijze waarop de ontwikkeling is vertaald in juridisch bindende regels, met hieraan gekoppeld een verbeelding. De regels bevatten het juridische instrumentarium ten aanzien van de toelaatbaarheid van het gebruik en van bebouwing. De verbeelding staat gelijk aan de regels en heeft een ondersteunende rol voor de visualisering van de bestemmingen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
De regels zijn ingedeeld in 4 hoofdstukken op basis van de vereisten uit de SVBP2012.
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels en bestaat uit 2 artikelen. Het eerste artikel geeft een omschrijving van enkele in de regels gehanteerde begrippen. Het tweede artikel geeft aan hoe ten aanzien van maten, oppervlakte en inhoud gemeten moet worden.
In hoofdstuk 2 worden de verschillende bestemmingen behandeld. Per bestemming wordt aangegeven welke doeleinden/functies zijn toegelaten op de gronden en wat en hoe er mag worden gebouwd.
In hoofdstuk 3 worden de algemene regels behandeld. Dit zijn de anti-dubbeltelregel en algemene afwijkingsregels.
In hoofdstuk 4 worden de overgangs- en slotregels aangegeven.
Onderstaand is een korte toelichting opgenomen van de in de regels opgenomen bestemmingen. Qua systematiek is aangesloten bij de opbouw van bestemmingsplan Buitengebied Noordoost (ontwerp 2021-11-18).
Hoofdstuk 1 Inleiding
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die gebruikt worden in de regels. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.
Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'wijze van meten' is een regeling opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden
De bestemming 'Agrarisch met waarden- landschapswaarden' (AW-L) is toegekend aan de agrarische gronden die zijn gelegen in gebieden met bijzondere landschappelijke waarden (aardkundig, archeologisch, cultuurhistorisch en/of visueel-ruimtelijk). Deze gebieden worden niet gekenmerkt door bijzondere natuurwaarden.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - paardenbak' is een paardenbak toegestaan.
Artikel 4 Natuur
De bestaande natuur en de te ontwikkelen natuur hebben de bestemming Natuur. De gronden zijn tevens aanwegezen als Natuur Netwerk Brabant (NNB).
Binnen de bestemming Natuur is het beleid gericht op behoud, versterking en herstel van de aan deze gebieden eigen zijnde landschappelijke en natuurlijke natuurwaarden in samenhang met de waterhuishouding. Het oprichten van bebouwing is niet toegestaan met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van het natuurbeheer of van recreatieve natuurbeleving. Binnen deze bestemming zijn ook alle waardevolle landschapselementen welke binnen het plangebied zijn gelegen opgenomen.
Artikel 5 Verkeer
De bestemming is toegekend aan alle wegen, voetpaden en verharde (fiets)paden binnen het plangebied.
Artikel 6 Leiding - Hoogspanning bovengronds
Binnen deze dubbelbestemming is de hoogspanningsverbindingen in het plangebied opgenomen. De opgelegde regels zijn ervoor bedoeld om de leidingen te beschermen tegen invloeden door diverse werkzaamheden. Ontheffing hiervan is mogelijk na de leidingbeheerder te hebben gehoord.
Artikel 7 Leiding - Hoogspanning ondergronds
Binnen deze dubbelbestemming is de hoogspanningsverbindingen in het plangebied opgenomen. De opgelegde regels zijn ervoor bedoeld om de leidingen te beschermen tegen invloeden door diverse werkzaamheden. Ontheffing hiervan is mogelijk na de leidingbeheerder te hebben gehoord.
Artikel 8 Waarde - Archeologie
Deze bestemming is erop gericht de archeologische belangen op adequate wijze te beschermen. Bodemingrepen zijn op deze gronden in principe niet toegestaan; als een ingreep dieper gaat dan 0,30 meter onder het maaiveld en een planoppervlak behelst van 100 m² of meer, is een omgevingsvergunning verplicht.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
In de algemene regels zijn naast de op grond van het Bro verplichte diverse algemeen geldende regels opgenomen ten aanzien van bouwen, gebruik, aanduidingen, (beperkte) afwijkingen en tevens algemene procedurebepalingen. In de overige regels is daarnaast een verwijzing naar het parkeer- en stallingsbeleid van de gemeente Breda opgenomen, alsmede een nadere eisen regeling.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening, overgenomen én is de titel van het plan vastgelegd.
In artikel 6.12 lid 1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld als het verhalen van kosten anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld doordat de gemeente hierover overeenkomsten heeft gesloten met de eigenaren van de binnen het exploitatiegebied gelegen gronden), er geen fasering en of tijdvak behoeft te worden vastgelegd en geen locatie-eisen (openbare ruimte) of woningbouwcategorieën hoeven te worden vastgesteld.
Voor deze ontwikkeling geldt dat de gronden in eigendom zijn van de gemeente en er budget is voorzien in de begroting voor het benodigde onderzoek, de inrichting en de ambtelijke inzet.
Participatie wordt een belangrijke pijler onder de toekomstige Omgevingswet. Derden moeten in een vroegtijdig stadium worden betrokken bij de voorbereiding van beleids- en besluitvorming. De “participatieleidraad bij ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving” (in werking sinds 1 augustus 2019) is de basis waarmee de gemeente Breda deze participatie vorm geeft. Er is gekozen voor participatieniveau 2+, wat wil zeggen dat de initiatiefnemer in gesprek gaat met belanghebbenden en belanghebbenden vraagt om mee te denken over het initiatief. Belanghebbenden kunnen problemen of bezwaren aangeven en oplossingen aandragen. De initiatiefnemer gebruikt de opbrengsten bij de uitwerking van het plan. Als de initiatiefnemer de opbrengsten niet gebruikt, bespreek met de belanghebbenden waarom dit niet gebeurd.
Inrichtingsplan
Het inrichtingsplan is in opdracht van de gemeente Breda opgesteld door Copijn Landschapsarchitecten in samenwerking met Natuurbalans – Limes Divergens. Tijdens het opstellen van het schetsontwerp is er overleg geweest met een aantal initiatiefnemers met concrete ideeën voor een bijenroute en bosontwikkeling en is het concept ontwerp besproken met de RCE, de CRK en het Waterschap.
Het complete schetsontwerp is gepresenteerd aan de wijk tijdens een informatieavond op 1 november 2021 (tussen 3 november en 24 november op PlanBreda gestaan). De opmerkingen die tijdens deze avond zijn gemaakt of daarna via Plan Breda zijn ingediend en betrekking hadden op principiële keuzes die een plek dienen te krijgen in het VO zijn na weging door de gemeente Breda in het uiteindelijke VO verwerkt. Opmerkingen met een zeer hoog detailniveau zijn niet verwerkt maar meegenomen bij het opstellen van het DO.
Er is vervolgens nog met enkele stakeholders gesproken om meer informatie te krijgen. Zo is o.a. gesproken met het Natuurplein de Baronie, Zorgboerderij de Kleine Hoeve en KBS De Werft. Op 9-3-2022 heeft een 2e informatieavond plaatsgevonden. Het voorlopig ontwerp is tijdens deze avond gepresenteerd aan de wijk. Tijdens deze avond zijn de opmerkingen genoteerd en kon men daarna een reactie geven via Plan Breda ( 9 maart tot en met 25 maart). Alle opmerkingen worden na weging door de gemeente Breda in het uiteindelijke DO verwerkt.
Het concept ontwerpbestemmingsplan wordt op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan diverse instanties in het kader van het vooroverleg. Zij konden binnen een termijn van drie weken op het conceptplan reageren. Onderhavig concept-ontwerpbestemmingsplan is toegezonden aan de volgende instanties:
Onderstaand zijn de ingekomen vooroverleg reacties weergegeven en beanwoord. In Bijlage 8 zijn de originele ingekomen vooroverleg reacties weergegegeven.
Provincie
De Provincie Noord-Brabant heeft in haar reactie aangegeven dat een nadere onderbouwing voor de locatie van de paardenbak wenselijk is. In de toelichting van het bestemmingsplan is derhalve een onderbouwing van de locatie van de paardenbak opgenomen.
Tennet
Tennet heeft in haar reactie aangegeven dat er nog enkele aandachtspunten spelen. Het bestemmingsplan 'Verkabeling 150 kV Haagse Beemden' ontbreekt in het overzicht van vigerende plannen. Het bestemmingsplan is opgenomen in het overzicht van vigerende plannen.
In de toelichting staat onvoldoende beschreven dat de bovengrondse verbinding wordt vervangen door een ondergrondse verbinding. In het bestemmingsplan moet, gedurende de overgang, zowel een bovengrondse verbinding als een ondergrondse verbinding mogelijk zijn. In de toelichting is een toevoeging opgenomen over het vervangen van de bovengrondse verbinding door een ondergrondse verbinding.
De dubbelbestemming voor de bovengrondse verbinding dient dan ook toegevoegd te worden. De regels en dubbelbestemming voor de bovengrondse verbinding zijn opgenomen.
Daarnaast zijn nog enkele toevoegingen gedaan om het kabelbed beter te beschermen. De toevoegingen ter bescherming van het kabelbed zijn opgenomen
Tot slot verzoekt Tennet tot afstemming bij uitvoering van de werkzaamheden zoals benoemd in het inrichtingsplan. In het kader van het inrichtingsplan vindt nadere afstemming met Tennet plaats.
Na vrijgave van het ontwerpbestemmingsplan is het voor een ieder mogelijk om te reageren op het plan middels het indienen van een zienswijzen.
Na de ontwerpfase volgt de vaststelling van het bestemmingsplan. Het college zal dan verzocht worden in te stemmen met het raadsvoorstel om het bestemmingsplan te laten vaststellen door de gemeenteraad. Na vaststelling is het voor belanghebbenden mogelijk om beroep tegen het vaststellen van het bestemmingsplan in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
het bestemminsgplan Landgoederenzone Haagse Beemden met identificatienummer NL.IMRO.0758.BP2022217005-ON01 van de gemeente Breda;
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
waarden in verband met het abiotische milieu (niet levende natuur), in de vorm van specifieke aardkundige en/of hydrologische kenmerken en eventueel op basis daarvan aanwezige mogelijkheden voor ontwikkeling van specifieke natuurwaarden;
een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en die als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen;
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO met bijbehorende regels, toelichting en bijlagen;
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
recreatief medegebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen en daarmee gelijk te stellen activiteiten (met uitzondering van rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair), dat geen specifiek beslag legt op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden en die in hoofdzaak gericht zijn op natuur- en landschapsbeleving;
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
landschappelijk, cultuurhistorische en natuurlijk waardevolle elementen in het landschap zoals onder andere houtopstanden, houtwallen en singels of andere natuurlijke elementen anders dan opgaande beplanting zoals moerasjes, poelen en steilranden welke geen agrarische productiefunctie hebben;
kwaliteit van een gebied dat bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde;
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,50 meter bedraagt.
De voor Agrarisch met waarden- Natuur- en Landschapswaarden aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op of in de tot Agrarisch met waarden- Natuur- en Landschapswaarden bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd ten dienste van de genoemde bestemming met dien verstande dat:
De tot 'Agrarisch met waarden- Natuur- en landschapswaarden' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebruikt ten dienste van de genoemde bestemming, met dien verstande dat:
Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in artikel 12, lid 12.1 van toepassing.
De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daaraan ondergeschikt:
Op of in de tot Natuur bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij de hoogte niet meer dan 1.50 meter mag bedragen en in de vorm van voorzieningen voor het extensief recreatief medegebruik zoals zitgelegenheden.
Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in artikel 12, lid 12.1 van toepassing.
De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daaraan ondergeschikt:
Op of in de tot Verkeer bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming, waaronder geluidbeperkende voorzieningen, straatmeubilair en lichtmasten worden gebouwd.
Voor het gebruik van de gronden en gebouwen is het bepaalde in artikel 8, lid 12.1 van toepassing.
Ter plaatse van de bestemming 'Leiding - Hoogspanning bovengronds' komt de onderliggende dubbelbestemming 'Leiding' uit het bestemmingsplan 'Verkabeling 150 kV Haagse Beemden', de onderliggende dubbelbestemming 'Leiding' uit het bestemmingsplan 'Verkabeling 150 kV Haagse Beemden' en de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' uit het bestemmingsplan 'Verkabeling 150 kV Haagse Beemden' ten behoeve van de bovengrondse 150 kV-hoogspanningsverbinding te vervallen vanaf het eerste moment dat de ondergrondse hoogspanningsverbinding, zoals bedoeld in Artikel 7, in gebruik is genomen. De andere daar voorkomende (dubbel)bestemming(en) en/of aanduiding(en) blijven onverkort van toepassing.
De voor 'Leiding - Hoogspanning bovengronds' bestemde gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor aanleg, het beheer en instandhouding van een hoogspanningsverbinding; met de daarbij behorende
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.2 in die zin dat de in de basisbestemming(en) genoemde gebouwen of andere-bouwwerken worden gebouwd, mits:
Onder een strijdig gebruik met de bestemming wordt in ieder geval begrepen:
In het belang van de hoogspanningsverbinding als bedoeld in lid 6.1 is het, behoudens het bepaalde in lid 6.5.2, verboden op en in de in lid 6.1 bedoelde gronden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
Het verbod in lid 6.5.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden die:
De vergunning als bedoeld in lid 6.5.1 wordt slechts verleend indien:
De voor 'Leiding - Hoogspanning ondergronds' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg, het beheer en instandhouding van een ondergrondse hoogspanningsverbinding met een maximum spanning van 150 kV met de daarbij behorende:
Op de voor 'Leiding - Hoogspanning ondergronds' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een bouwhoogte van maximaal 3 meter ten dienste van de in lid 7.1 bedoelde bestemming worden gebouwd.
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.2 voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en), indien:
Onder gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden voor het permanent opslaan van goederen, (brandbare) stoffen en/of materialen.
In het belang van de hoogspanningsverbinding als bedoeld in lid 7.1 is het, behoudens het bepaalde in lid 7.5.2, verboden op en in de in lid 7.1 bedoelde gronden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
Het verbod als bedoeld in lid 7.5.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden:
De vergunning als bedoeld in lid 7.5.1 wordt slechts verleend indien:
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden ter plaatse.
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 indien op basis van een ingesteld archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn, dan wel dat er passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarde veilig te stellen, zoals het aanbrengen van een beschermingslaag, het opgraven van de archeologische artefacten, het documenteren van de archeologische waarde of anders met het bevoegd gezag overeengekomen maatregelen
Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in artikel 12, lid 12.1 van toepassing met dien verstande dat aan een vergunning voorwaarden kunnen worden verbonden indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek de aanwezigheid van archeologische waarden is vastgesteld en het om zwaarwichtige redenen niet mogelijk is de archeologische waarden geheel te behouden. Geen omgevingsvergunning is vereist indien niet dieper dan 0,30 meter wordt ontgraven dan wel uit voorafgaand archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden aanwezig zijn en door het aanleggen of het uitvoeren van de vergunningplichtige werken of werkzaamheden, dan wel de daaraan direct of indirect te verwachten gevolgen, geen archeologische waarden worden aangetast.
Het oprichten van bouwwerken, voor zover dit is toegelaten volgens de krachtens dit plan aan de gronden gegeven bestemmingen, is uitsluitend toegestaan indien het belang van de grondwaterbescherming in voldoende mate is gewaarborgd.
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders binnen de bestemde of nader aangeduide gebieden, onder verwijzing naar de tabel van omgevingsvergunningen en gebruiksverboden, de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
Overzicht van werken en werkzaamheden
Bodem
Beplanting/grondgebruik
Water2
Voetnoten:
1. Alvorens te beslissen over een aanvraag voor een omgevingsvergunning horen burgemeester en wethouders het ter plaatse bevoegde gezag.
2. Deze werkzaamheden zijn uitsluitend vergunningplichtig voorzover daarbij landschappelijke waarden (aardkundig, cultuurhistorisch, visueel-ruimtelijk) en of natuurlijke waarden in het geding zijn. De waterhuishoudkundige aspecten zijn veiliggesteld via de Keur van het Waterbeheerplan.
Tabel omgevingsvergunningen en gebruiksverboden
+: toegestaan
A: omgevingsvergunning vereist
S: strijdig gebruik
Een omgevingsvergunning als bedoeld onder 12.1 onder I. Verboden werkzaamheden is slechts toelaatbaar, indien door die werken en/of werkzaamheden de natuur- en landschappelijke waarden en de cultuurhistorische en archeologische waarden op deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het behoud, de versterking en/of het herstel van die waarden niet in onevenredige mate worden verkleind en indien een afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen het verkeersbelang, tot uitkomst heeft, dat een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd dan wel de in geval van de aanwezigheid van boven- of ondergrondse leidingen de betreffende leidingbeheerder een positief advies heeft afgegeven.
Het bepaalde onder 12.1 onder I. Verboden werkzaamheden is niet van toepassing op:
Voor zover in de "Tabel omgevingsvergunningen" werken en/of werkzaamheden zijn aangeduid met de letter S is het verboden de betreffende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren binnen de aangegeven bestemmingen. Het aldaar uitvoeren of laten uitvoeren van de betreffende werken en/of werkzaamheden wordt in elk geval aangemerkt als strijdig gebruik.
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van: