Plan: Ulvenhout
Idn: NL.IMRO.0758.BP2009060001-0501
Plantype: gemeentelijke overheid/bestemmingsplan
Status: Onherroepelijk
Planregels
Op deze pagina vindt u de regels behorende bij het plan Ulvenhout.

Artikel 5 Bedrijventerrein

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven in categorie 1 en 2, zoals genoemd in bijlage 1 bij deze regels;

  2. bestaande bedrijven met een hogere milieucategorie dan maximaal is toegestaan, zoals genoemd in bijlage 2 bij deze regels;

  3. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' een verkooppunt voor motorbrandstoffen met verkoop van lpg en de bijbehorende detailhandelsvoorzieningen met een verkoopvloeroppervlak van maximaal 100 m2, ;

  4. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ maximaal 1 bedrijfs- of dienstwoning per bedrijf;

  5. ter plaatse van de aanduiding ‘brandweerkazerne’ tevens een brandweerkazerne in combinatie met een ambulancepost;

  6. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘kantoor’ tevens een zelfstandig kantoor;

  7. nutsvoorzieningen;

met daarbij behorend(e):

  1. parkeren;

  2. groen;

  3. water;

met uitzondering van:

  1. risicovolle inrichtingen, anders dan het verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg genoemd onder c;

  2. geluidzoneringsplichtige bedrijven, zoals genoemd in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;

  3. zelfstandige kantoren, anders dan het kantoor genoemd onder f.

 

5.2 Bouwregels

 

5.2.1 Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende algemene regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

 

5.2.2 Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  1. de goot- en bouwhoogte alsmede de bebouwingspercentages mogen ter plaatse van de aanduidingen ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ of ‘maximale goot-, bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (m)’ de aangegeven hoogten en/of percentages niet overschrijden;

  2. de afstand van een bedrijfsgebouw tot de zijdelingse en achterste bouwperceelgrens bedraagt minimaal 3 meter; in het geval de bestaande afstanden minder bedragen dan hiervoor is aangegeven, gelden deze afstanden als minimaal te handhaven afstanden.

 

5.2.3 Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  1. de goot- en bouwhoogte mag maximaal respectievelijk 6 en 10 meter bedragen;

  2. de bouwregels zoals genoemd in artikel 13, lid 13.2.2, onder b en c, zijn van overeenkomstige toepassing.

 

5.2.4 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

De bouwregels zoals genoemd in artikel 13, lid 13.2.3, zijn van overeenkomstige toepassing.

 

5.2.5 Voor het bouwen van bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

De bouwregels zoals genoemd in artikel 13, lid 13.2.4, zijn van overeenkomstige toepassing.

 

5.2.6 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van lichtmasten en luifels mag maximaal 6 meter bedragen;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' is een reclamemast toegestaan met een hoogte van maximaal 15 meter;

  3. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 3,5 meter bedragen;

  4. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

 

5.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  1. lid 5.2.2, onder b, ten behoeve van het bouwen op één zijdelingse bouwperceelgrens in verband met het koppelen van twee bedrijfsgebouwen tot een bedrijfspand, met dien verstande dat:

    1. dit vanuit stedebouwkundig oogpunt aanvaardbaar is of noodzakelijk is in verband met de voorgestane ruimtelijke kwaliteit;

    2. dit vanuit een oogpunt van de brandveiligheid aanvaardbaar is;

    3. het bedrijf blijft voldoen aan het bepaalde in artikel 22 ten aanzien van parkeren.

5.4 Specifieke gebruiksregels

  1. Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming.

  2. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

    1. het gebruik van de grond als standplaats voor onderkomens;

    2. het gebruik van de grond als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

    3. het gebruik van de grond als terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan en opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengebrachte machines en voer- of vaartuigen, c.q. onderdelen daarvan, welke bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover het betreft parkeren in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

  3. Burgemeester en wethouders verlenen ontheffing van het bepaalde onder a., indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

5.5 Ontheffing van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  1. lid 5.1, onder a, voor een inrichting, bedrijf of bedrijfsactiviteit die niet vermeld staat in bijlage 1 ‘Staat van bedrijfsactiviteiten’ van de planregels of een activiteit die valt in hogere milieucategorie dan aangegeven in bijlage 1, maar die naar aard, omvang en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de in deze planregels direct toegelaten activiteiten, met dien verstande dat dit niet geldt voor de vestiging van detailhandelsbedrijven, zelfstandige kantoren, horecabedrijven, bedrijven welke vallen onder artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer en risicovolle bedrijven als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen;

  2. artikel 17 onder b.2, voor het gebruik en/of (ver)bouwen van een bijgebouw bij een bestaande bedrijfswoning als afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:

    1. maximaal 60 m2 van het bijgebouw hiervoor mag worden aangewend;

    2. de zorgvraag afgeleid dient te kunnen worden uit een indicatie in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning en beperkt dient te blijven tot het verlenen van zorg aan familieleden;

    3. de afhankelijke woonruimte niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;

    4. er geen strijd ontstaat met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en geen belemmering ontstaat in het kader van de bedrijfsvoering voor omliggende bedrijven;

    5. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd.