Plan: Emer Hintelaken
Idn: NL.IMRO.0758.BP2009041001-0501
Plantype: gemeentelijke overheid/bestemmingsplan
Status: Onherroepelijk
Planregels
Op deze pagina vindt u de regels behorende bij het plan Emer Hintelaken.

HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels

 

 

Artikel 3 Bedrijventerrein

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein-categorie 2/3' uitsluitend bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 bij de regels onder de categorieën 2 en 3;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein-categorie 3/4' uitsluitend bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 bij de regels onder de categorieën 3 en 4;
  3. bestaande bedrijven met een hogere en lichtere milieucategorie dan maximaal is toegestaan en bestaande zelfstandige kantoren zoals genoemd in bijlage 2 bij de regels;

  4. ter plaatse van de aanduiding ‘nutsvoorziening’ tevens nutsvoorzieningen;

  5. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' maximaal 1 bedrijfswoning;

  6. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verenigingsleven’ tevens voor de bouw van carnavalswagens;
  7. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'sport' tevens een fitnesscentrum;

  8. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel volumineus' tevens detailhandel in bestratingsmaterialen;

  9. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kartbaan' tevens een kartbaan c.q. leisurecentrum met bijbehorende voorzieningen zoals horeca en ondersteunende detailhandel;

  10. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'risicovolle inrichting' en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein-categorie 3/4' tevens een risicovolle inrichting;

  11. ter plaatse van de aanduiding 'openbare dienstverlening' uitsluitend een politiebureau;

met daarbij behorend(e):

  1. wegen;

  2. parkeren;

  3. groen;

  4. water;

met uitzondering van:

  1. risicovolle inrichtingen, anders dan de risicovolle inrichting genoemd onder j;
  2. geluidzoneringsplichtige bedrijven, zoals genoemd in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;
  3. zelfstandige kantoren, anders dan de kantoren genoemd in bijlage 2 bij de regels;

  4. zelfstandige detailhandel, anders dan de detaihandelvestiging genoemd onder h.

 

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Algemeen

  1. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mogen gebouwen worden gebouwd;
  2. het bebouwingspercentage bedraagt maximaal 80%, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' of 'minimale en maximale bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)' een ander bebouwingspercentage is aangegeven.

 

3.2.2 Bedrijfsgebouwen

  1. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 15 meter en niet minder dan 5 meter, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' of 'minimale en maximale bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)' een andere bouwhoogte is aangegeven;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a, mag de minimale bouwhoogte van een bedrijfsgebouw minder dan 5 meter bedragen indien sprake is van:

    1. een uitbreiding van een bestaand bedrijfsgebouw, en

    2. een uitbreiding met een oppervlakte van niet meer dan 150 m2;

  3. de afstand tot de zijdelingse en achterste bouwperceelgrens mag niet minder dan 2,50 meter bedragen.

 

3.2.3 Bedrijfswoning en bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen

  1. een bedrijfswoning heeft een inhoud van maximaal 750 m³;
  2. per bedrijfswoning zijn bijgebouwen toegestaan tot een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 60 m²;

  3. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal 3 meter achter de voorgevel of het verlengde daarvan te worden gebouwd;
  4. de goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 meter;

  5. de bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5 meter.

 

3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. de hoogte van lichtmasten mag maximaal 15 meter bedragen;
  2. de hoogte van kleine windmolens mag maximaal 16 meter bedragen;

  3. de hoogte van bedrijfsgebonden bouwwerken zoals silo's, kranen en loopbanden mag maximaal 30 meter bedragen;

  4. de hoogte van luifels mag maximaal 6 meter bedragen;

  5. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 4 meter bedragen;

  6. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 8 meter bedragen.

 

 

3.3 Ontheffing van de bouwregels

 

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  1. lid 3.2.1, onder b, ter verhoging van het bebouwingspercentage tot maximaal 90%, met dien verstande dat:

    1. dit vanuit stedebouwkundig oogpunt aanvaardbaar is of noodzakelijk is in verband met de voorgestane ruimtelijke kwaliteit;

    2. het bedrijf blijft voldoen aan het bepaalde in artikel 16.1, ten aanzien van parkeren;

    3. de omliggende percelen niet onaanvaardbaar in hun gebruik of waarden worden belemmerd.

  2. lid 3.2.2, onder a, tot het verhogen van de maximale bouwhoogte tot maximaal 30 meter, met dien verstande dat:

    1. dit vanuit stedebouwkundig oogpunt aanvaardbaar is of noodzakelijk is in verband met de voorgestane ruimtelijke kwaliteit;

    2. de omliggende percelen niet onaanvaardbaar in hun gebruik of hun waarden worden belemmerd;

    3. het bedrijf blijft voldoen aan het bepaalde in artikel 16.1, ten aanzien van parkeren.

  3. lid 3.2.2, onder b, ten behoeve van het bouwen op één zijdelingse bouwperceelgrens in verband met het koppelen van twee bedrijfsgebouwen tot een bedrijfspand met dien verstande dat:

    1. dit vanuit stedebouwkundig oogpunt aanvaardbaar is of noodzakelijk is in verband met de voorgestane ruimtelijke kwaliteit;

    2. dit vanuit een oogpunt van de brandveiligheid aanvaardbaar is;

    3. het bedrijf blijft voldoen aan het bepaalde in artikel 16.1, ten aanzien van parkeren.

  4. lid 3.2.2, onder b, ten behoeve van het bouwen in de bouwperceelgrens, met dien verstande dat:

    1. dit vanuit stedebouwkundig oogpunt aanvaardbaar is of noodzakelijk is in verband met de voorgestane ruimtelijke kwaliteit;

    2. het bedrijf blijft voldoen aan het bepaalde in artikel 16.1, ten aanzien van parkeren;

    3. de omliggende percelen niet onaanvaardbaar in hun gebruik of waarden worden belemmerd.

 

 

3.4 Specifieke gebruiksregels

 

  1. het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'verenigingsleven' is het gebruik van de gronden buiten het hoofdgebouw als opslag- of bergplaats ten behoeve van de bouw van carnavalswagens niet toegestaan.

 

 

3.5 Ontheffing van de gebruiksregels

 

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  1. lid 3.1, onder a tot en met c, voor een inrichting, bedrijf of bedrijfsactiviteit die niet vermeld staat in bijlage 1 ‘Staat van bedrijfsactiviteiten’ van de planregels of een activiteit die valt in een hogere of lichtere milieucategorie dan aangegeven in bijlage 1, maar die naar aard, omvang en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de in deze planregels direct toegelaten activiteiten, met dien verstande dat dit niet geldt voor de vestiging van detailhandelsbedrijven, zelfstandige kantoren, horecabedrijven, bedrijven welke vallen onder artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer en risicovolle bedrijven als bedoeld in artikel 2, lid 1, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

  2. artikel 12, onder b.2, voor het gebruik en/of (ver)bouwen van een bijgebouw bij een bestaande bedrijfswoning als afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:

    1. maximaal 60 m² van het bijgebouw voor mantelzorg mag worden aangewend;

    2. de zorgvraag afgeleid dient te kunnen worden uit een indicatie in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning en beperkt dient te blijven tot het verlenen van zorg aan familieleden;

    3. de afhankelijke woonruimte niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;

    4. er geen strijd ontstaat met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en geen belemmering ontstaan in het kader van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven;

    5. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd.

 

 

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

 

3.6.1 Wro-zone – wijzigingsgebied 1

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen met inachtneming van het bepaalde in artikel 16:

  1. binnen het aangegeven ‘wro-zone – wijzigingsgebied 1’ in de bestemming ‘Verkeer’ met dien verstande dat:

    1. maximaal 2 rijstroken worden gerealiseerd;
    2. nadere toetsing dient plaats te vinden in het kader van archeologie;

    3. voldaan moet worden aan de bepalingen uit de Wet geluidhinder;

    4. voldaan moet worden aan de bepalingen uit hoofdstuk 5 (luchtkwaliteitseisen) van de Wet milieubeheer;

    5. nadere toetsing plaatsvindt in het kader van externe veiligheid;

    6. door middel van een flora- en faunaonderzoek dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de natuurbeschermingswetgeving;

    7. door middel van een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;

    8. door middel van een onderzoek naar de waterhuishoudkundige consequenties dient te worden aangetoond dat het waterbelang voldoende is meegewogen. Dit onderzoek dient in overeenstemming met het waterschap tot stand te komen.

 

3.6.2 Wro-zone - wijzigingsgebied 2

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen met inachtneming van het bepaalde in artikel 16:

  1. binnen het aangegeven ‘wro-zone – wijzigingsgebied 2’ in de bestemming ‘Groen’ met dien verstande dat:

    1. nadere toetsing dient plaats te vinden in het kader van archeologie;

    2. door middel van een onderzoek naar de waterhuishoudkundige consequenties dient te worden aangetoond dat het waterbelang voldoende is meegewogen. Dit onderzoek dient in overeenstemming met het waterschap tot stand te komen;

    3. tevens de aanduiding 'ecologische verbindingszone' toegekend kan worden.

 

 

Artikel 4 Detailhandel

 

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een tuincentrum;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' tevens 1 bedrijfswoning;

met daarbij behorend:

  1. parkeren.

 

 

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Algemeen

  1. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mogen gebouwen worden gebouwd;
  2. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan is aangegeven.

 

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. de hoogte van lichtmasten mag maximaal 10 meter bedragen;
  2. de hoogte van luifels mag maximaal 6 meter bedragen;

  3. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen;

  4. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 3 meter mag bedragen.

 

4.2.3 Bedrijfswoning en bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen

  1. een bedrijfswoning heeft een inhoud van maximaal 750 m³;
  2. per bedrijfswoning zijn bijgebouwen toegestaan tot een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 60 m²;
  3. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal 3 meter achter de voorgevel of het verlengde daarvan te worden gebouwd;
  4. de goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 meter;

  5. de bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5 meter.

 

 

4.3 Ontheffing van de gebruiksregels

 

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  1. artikel 13, onder b.2, voor het gebruik en/of (ver)bouwen van een bijgebouw bij een bestaande bedrijfswoning als afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:
    1. maximaal 60 m² van het bijgebouw voor mantelzorg mag worden aangewend;

    2. de zorgvraag afgeleid dient te kunnen worden uit een indicatie in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning en beperkt dient te blijven tot het verlenen van zorg aan familieleden;

    3. de afhankelijke woonruimte niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;

    4. er geen strijd ontstaat met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en geen belemmering ontstaan in het kader van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven;

    5. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd.

 

 

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groen, bermen, beplanting en plantsoenen;

  2. water;

  3. geluidbeperkende voorzieningen;

  4. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' tevens een in- en uitrit ten behoeve van bedrijfsactiviteiten van het aangrenzende bedrijventerrein;

  5. ter plaatse van de aanduiding 'ecologische verbindingszone' tevens de aanleg en het behoud van een ecologische verbindingszone;

met daaraan ondergeschikt:

  1. verhardingen in de vorm van voet- en fietspaden;

  2. nutsvoorzieningen.

 

 

5.2 Bouwregels

 

5.2.1 Algemeen

De gronden mogen niet worden bebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en met dien verstande dat een bestaande vogelkijkhut mag worden gehandhaafd.

 

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. de hoogte van lichtmasten mag maximaal 8 meter bedragen;
  2. de hoogte van geluidbeperkende voorzieningen mag maximaal 10 meter bedragen;

  3. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

 

 

5.3 Wijzigingsbevoegdheid

 

5.3.1 Wro-zone - wijzigingsgebied 1

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen met inachtneming van het bepaalde in artikel 16:

  1. binnen het aangegeven ‘wro-zone – wijzigingsgebied 1’ in de bestemming ‘Verkeer’ met dien verstande dat:

    1. maximaal 2 rijstroken worden gerealiseerd;
    2. nadere toetsing dient plaats te vinden in het kader van archeologie;

    3. voldaan moet worden aan de bepalingen uit de Wet geluidhinder;

    4. voldaan moet worden aan de bepalingen uit hoofdstuk 5 (luchtkwaliteitseisen) van de Wet milieubeheer;

    5. nadere toetsing plaatsvindt in het kader van externe veiligheid;

    6. door middel van een flora- en faunaonderzoek dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de natuurbeschermingswetgeving;

    7. door middel van een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;

    8. door middel van een onderzoek naar de waterhuishoudkundige consequenties dient te worden aangetoond dat het waterbelang voldoende is meegewogen. Dit onderzoek dient in overeenstemming met het waterschap tot stand te komen.

 

5.3.2 Wro-zone - wijzigingsbevoegdheid 3

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen met inachtneming van het bepaalde in artikel 16:

  1. binnen het aangegeven ‘wro-zone – wijzigingsgebied 3’ in de bestemming ‘Bedrijventerrein’ met dien verstande dat:

    1. uitsluitend bedrijven met een milieucategorie 2, die zijn vermeld in bijlage 1 bij deze regels, zijn toegestaan;

    2. een maximaal bebouwingspercentage van 60% in acht moet worden genomen;

    3. de bouwhoogte van gebouwen minimaal 3 meter en maximaal 6 meter bedraagt;

    4. de afstand tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens minimaal 5 meter bedraagt;

    5. een evengroot deel van de gronden met de bestemming 'Bedrijventerrein' en de aanduiding‘ wro-zone – wijzigingsgebied 2’, gelijktijdig wordt gewijzigd, door middel van de wijzigingsgbevoegdheid vermeld in artikel 3, lid 3.6.2, naar een groenbestemming;

    6. voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd met inachtname van het bepaalde in Parkeren;

    7. nadere toetsing dient plaats te vinden in het kader van archeologie;

    8. voldaan moet worden aan de bepalingen uit de Wet geluidhinder;

    9. voldaan moet worden aan de bepalingen uit hoofdstuk 5 (luchtkwaliteitseisen) van de Wet milieubeheer;

    10. nadere toetsing plaatsvindt in het kader van externe veiligheid;

    11. door middel van een flora- en faunaonderzoek dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de natuurbeschermingswetgeving;

    12. door middel van een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;

    13. door middel van een onderzoek naar de waterhuishoudkundige consequenties dient te worden aangetoond dat het waterbelang voldoende is meegewogen. Dit onderzoek dient in overeenstemming met het waterschap tot stand te komen.

 

 

Artikel 6 Horeca

 

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. horeca I;

met daarbij behorend(e):

  1. parkeren;

  2. groen;

  3. water.

 

 

6.2 Bouwregels

 

6.2.1 Algemeen

  1. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mogen gebouwen worden gebouwd;
  2. het bouwvlak mag volledig bebouwd worden;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan is aangegeven.

 

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter mag bedragen;
  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 8 meter bedragen.

 

 

Artikel 7 Verkeer

 

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen, straten en paden;

  2. geluidsbeperkende voorzieningen;

  3. parkeren;

  4. nutsvoorzieningen;

  5. groen;

  6. water.

 

 

7.2 Bouwregels

 

7.2.1 Algemeen

De gronden mogen niet worden bebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van het verkeer, zoals tunnels, viaducten, en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. de hoogte van lichtmasten mag maximaal 8 meter bedragen;
  2. de hoogte van geluidbeperkende voorzieningen mag maximaal 10 meter bedragen;

  3. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

 

 

Artikel 8 Water

 

 

8.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. waterhuishouding;

  2. waterberging;

  3. waterlopen en waterwegen;

  4. keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen, duikers, bruggen, dammen, steigers en voorzieningen zoals kruisingen met wegen en paden;

  5. ter plaatse van de aanduiding 'ecologische verbindingszone' tevens de aanleg en het behoud van een ecologische verbindingszone;

met daarbij behorend:

  1. groen.

 

 

8.2 Bouwregels

 

8.2.1 Algemeen

De gronden mogen niet worden bebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

 

 

8.3 Wijzigingsbevoegdheid

 

8.3.1 Wro-zone - wijzigingsgebied 1

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen met inachtneming van het bepaalde in artikel 16:

  1. binnen het aangegeven ‘wro-zone – wijzigingsgebied 1’ in de bestemming ‘Verkeer’ met dien verstande dat:

    1. maximaal 2 rijstroken worden gerealiseerd;
    2. nadere toetsing dient plaats te vinden in het kader van archeologie;

    3. voldaan moet worden aan de bepalingen uit de Wet geluidhinder;

    4. voldaan moet worden aan de bepalingen uit hoofdstuk 5 (luchtkwaliteitseisen) van de Wet milieubeheer;

    5. nadere toetsing plaatsvindt in het kader van externe veiligheid;

    6. door middel van een flora- en faunaonderzoek dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de natuurbeschermingswetgeving;

    7. door middel van een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;

    8. door middel van een onderzoek naar de waterhuishoudkundige consequenties dient te worden aangetoond dat het waterbelang voldoende is meegewogen. Dit onderzoek dient in overeenstemming met het waterschap tot stand te komen.

 

 

Artikel 9 Leiding

 

 

9.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Leiding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn - leiding gas’ een gasleiding met een druk van 40 bar;

  2. ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding - water’ een waterleiding;

  3. ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding - hoogspanningsverbinding’ een hoogspanningsverbinding;

  4. ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn - leiding stadsverwarming' een leiding voor stadsverwarming;

  5. de aanleg, onderhoud en bescherming van de leiding.

 

 

9.2 Bouwregels

 

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan bouwwerken ten behoeve van de bestemming ‘Leiding’.

 

 

9.3 Ontheffing van de bouwregels

 

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  1. lid 9.2 voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, met dien verstande dat:

    1. vooraf advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder;

    2. de bouwregels van de betreffende bestemmingen inacht worden genomen;

    3. de belangen van de leidingbeheerder niet onevenredig worden geschaad.

 

 

9.4 Aanlegvergunning

 

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren, voor zover het bovengrondse leidingen betreft:

  1. het aanbrengen van hoogopgaande beplanting of bomen;

  2. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur hoger dan 0,50 meter;

  3. het opslaan van materialen of stoffen, die onder bepaalde omstandigheden gevaar van brand of explosie kunnen opleveren;

  4. het ophogen en egaliseren, bodemverlaging of afgraven of anderszins wijzigen in maaiveld- en weghoogte.

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren, voor zover het ondergrondse leidingen betreft:

    1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;

    2. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m²;

    3. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen;

    4. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;

    5. andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;

    6. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;

    7. het aanleggen van andere ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;

  2. Het onder a. en b. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke het normale onderhoud betreffen en reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

  3. De onder a. en b. genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting van de belangen van de leiding- en/of energievoorzieningbeheerder ontstaat of kan ontstaan.

 

 

Artikel 10 Waarde - Archeologie

 

 

10.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

 

 

10.2 Bouwregels

 

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming ‘Waarde - Archeologie’, met uitzondering van:

  1. gebouwen ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en ook de situering gelijk blijft en waarbij bijbehorende grondwerkzaamheden niet dieper gaan dan 0,30 meter ten opzichte van het bestaand maaiveld;

  2. de bouw of uitbreiding van bouwwerken tot een oppervlakte van maximaal 100 m²;

  3. met inachtneming van het bepaalde in de andere bestemmingen (basisbestemming(en)).

 

 

10.3 Ontheffing van de bouwregels

 

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 10.2 indien op basis van een ingesteld archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn, dan wel dat er passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarde veilig te stellen, zoals het aanbrengen van een beschermingslaag, het opgraven van de archeologische artefacten, het documenteren van de archeologische waarde of anders met het bevoegd gezag overeengekomen maatregelen.

 

 

10.4 Aanlegvergunning

 

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren mits deze een oppervlakte betreffen van meer dan 100 m²:

    1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;

    2. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;

    3. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen mits dieper dan 0,30 meter wordt ontgraven;

    4. het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;

    5. het aanbrengen van constructies die verband houden met bovengrondse leidingen;

    6. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en
      overige waterpartijen;

    7. andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;

    8. alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van het terrein.

  2. Aan een vergunning als onder lid a. bedoeld, kunnen voorwaarden worden verbonden indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek de aanwezigheid van archeologische waarden is vastgesteld en het om zwaarwichtige redenen niet mogelijk is de archeologische waarden geheel te behouden.

  3. Geen aanlegvergunning is vereist indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden aanwezig zijn en geen archeologische waarden worden aangetast.