Plan: IJpelaar
Idn: NL.IMRO.0758.BP2009027001-0501
Plantype: gemeentelijke overheid/bestemmingsplan
Status: Onherroepelijk
Planregels
Op deze pagina vindt u de regels behorende bij het plan IJpelaar.

Artikel 3 Bedrijf

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 bij deze regels;

  2. bestaande bedrijven met een hogere milieucategorie dan maximaal is toegestaan zoals genoemd in bijlage 2 bij deze regels;

  3. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' een verkooppunt voor motorbrandstoffen met verkoop van lpg en de bijbehorende detailhandelsvoorzieningen met een verkoopvloeroppervlak van maximaal 475 m2;

  4. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' uitsluitend voor nutsvoorzieningen;

  5. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' maximaal 1 bedrijfs- of dienstwoning;

met daarbij behorend(e):

  1. parkeren;

  2. nutsvoorzieningen;

  3. groen;

  4. water;

met uitzondering van:

  1. risicovolle bedrijven, anders dan het verkooppunt voor motorbrandstoffen genoemd onder c;

  2. geluidzoneringsplichtige bedrijven, zoals genoemd in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;

  3. zelfstandige kantoren.

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende algemene regels:

  1. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ mogen gebouwen worden gebouwd;

  2. ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m)’ of ‘maximale bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)’ mag de bouwhoogte en/of het bebouwingspercentage niet meer bedragen dan is aangegeven;

  3. indien geen bebouwingspercentage is aangeduid, mag het bouwvlak volledig bebouwd worden.

 

3.2.2 Voor het bouwen van bedrijfswoningen geldt de volgende regel:

De bouwregels zoals genoemd in artikel 15, lid 15.2.2, zijn van overeenkomstige toepassing.

 

3.2.3 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen bij bedrijfswoningen geldt de volgende regel:

De bouwregels zoals genoemd in artikel 15.2, lid 15.2.3, zijn van overeenkomstige toepassing.

 

3.2.4 Voor het bouwen van bijgebouwen bij bedrijfswoningen geldt de volgende regel:

De bouwregels zoals genoemd in artikel 15, lid 15.2.4, zijn van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van het bepaalde in lid 15.2.4 onder a.

 

3.2.5 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van lichtmasten mag maximaal 8 meter bedragen;

  2. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mogen luifels worden gebouwd met een hoogte van maximaal 6 meter;

  3. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen;

  4. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

 

3.3 Ontheffing van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  1. lid 3.1, onder a, voor een inrichting, bedrijf of bedrijfsactiviteit die niet vermeld staat in bijlage 1 bij deze regels of een activiteit die valt in een hogere milieucategorie dan aangegeven in bijlage 1, maar die naar aard, omvang en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de in deze planregels direct toegelaten activiteiten, met dien verstande dat dit niet geldt voor de vestiging van:

  2. detailhandelsbedrijven;

  1. zelfstandige kantoren;

  2. horecabedrijven;

  3. bedrijven welke vallen onder artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;

  4. risicovolle bedrijven als bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

  5. artikel 18, onder b.2, voor het gebruik en/of (ver)bouwen van een bijgebouw bij een bestaande bedrijfs- of dienstwoning als afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:

  1. maximaal 60 m2 van het bijgebouw voor mantelzorg mag worden aangewend;

    1. de zorgvraag afgeleid dient te kunnen worden uit een indicatie in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning en beperkt dient te blijven tot het verlenen van zorg aan familieleden;

    2. de afhankelijke woonruimte niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;

    3. er geen strijd ontstaat met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en geen belemmering ontstaat in het kader van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven;

  2. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd.

 

3.4 Wijzigingsbevoegdheid

 

3.4.1 wro-zone - wijzigingsgebied 1

Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone-wijzigingsgebied 1' de bestemming wijzigen in de bestemming 'Wonen' met dien verstande dat:

  1. binnen de bestemming (gestapelde) woningen en zorgvoorzieningen zijn toegestaan met de bijbehorende voorzieningen zoals tuinen, erven, groenvoorzieningen, wegen, parkeervoorzieningen en nutsvoorzieningen;

  2. het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig mag worden aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt, zoals op het gebied van privacy, bezonning, uitzicht en dergelijke;

  3. de wijziging niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de aanwezige groenstructuur;

  4. het bouwvlak gewijzigd mag worden;

  5. er maximaal 100 woningen mogen worden gebouwd;

  6. voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd, met inachtneming van het bepaalde in artikel 22, lid 22.1;

  7. de bouwhoogte maximaal 10 meter mag bedragen;

  8. in afwijking van het bepaalde onder g. mag de bouwhoogte maximaal 35 meter bedragen voor een vloeroppervlakte van maximaal 1.300 m2;

  9. de planregels van de bestemming 'Wonen' (artikel 15) van overeenkomstige toepassing zijn;

  10. door middel van een onderzoek naar de waterhuishoudkundige consequenties dient te worden aangetoond dat het waterbelang voldoende is meegewogen. Dit onderzoek dient in overeenstemming met het waterschap tot stand te komen;

  11. nadere toetsing plaatsvindt in het kader van archeologie;

  12. door middel van een flora- en faunaonderzoek dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de natuurbeschermingswetgeving;

  13. uit milieuhygiënisch oogpunt geen bezwaren mogen bestaan;

  14. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;

  15. voldaan moet worden aan de bepalingen uit de Wet geluidhinder;

  16. voldaan moet worden aan de bepalingen uit de Wet luchtkwaliteit;

  17. nadere toetsing plaatsvindt in het kader van externe veiligheid.