INHOUDSOPGAVE REGELS

 

 

1.         INLEIDENDE REGELS

           

Artikel   1        Begrippen                                                                                                        1

            Artikel   2        Wijze van meten                                                                                             7

 

2.            BESTEMMINGSREGELS

 

Artikel   3        Agrarisch                                                                                                        8

Artikel   4        Bedrijf – Hoogspanningsstation                                                                    15

Artikel   5        Natuur                                                                                                          16

Artikel   6        Verkeer                                                                                                         17

Artikel   7        Water                                                                                                            18

Artikel   8        Leiding                                                                                              19

Artikel   9        Leiding – Hoogspanningsverbinding  1                                                         20

Artikel   10      Leiding – Hoogspanningsverbinding 2                                                         21

 

3.            ALGEMENE REGELS

 

Artikel 11        Anti-dubbeltelregel                                                                                        23

Artikel 12        Algemene bouwregels                                                                                  23

Artikel 13        Algemene aanduidingsregels                                                                       24

Artikel 14        Algemene afwijkingsregels                                                                           26

Artikel 15        Parkeernormen                                                                                            26

 

4.            OVERGANGSREGELS EN SLOTREGEL

 

Artikel 16        Overgangsregels                                                                                          27

            Artikel 17        Slotregel                                                                                                       28

 

 

 


1.         INLEIDENDE REGELS

 

 

Artikel 1        Begrippen

 

1.1             Plan  

Het bestemmingsplan Versterken 150 kV-net Haps - Boxmeer met identificatienummer NL.IMRO.0756.BP18Bmr150kV-VG01 van de gemeente Boxmeer.

1.2             Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3             Aanduiding  

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden regels worden gesteld.

1.4             Aanduidingsgrens  

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5             Aan huis gebonden bedrijf  

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten geheel of overwegend door middel van handwerk, geen detailhandel zijnde en uitgezonderd prostitutie, waarvan de omvang in de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in de woning en de daarbij behorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Hieronder wordt mede verstaan een publiekverzorgend ambacht.

1.6             Aan huis gebonden beroep  

Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, waaronder tevens de beroepen van schoonheidsspecialiste, manicure en pedicure en uitgezonderd prostitutie, dat door zijn beperkte omvang in een woning en de daarbij behorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend en een ruimtelijk uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7         AAB

Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen.

1.8         Aardkundige waarden

Gebieden met waardevolle aardkundige elementen met betrekking tot reliëf en bodem die een bepaalde (beperkte) mate van bescherming genieten.

1.9             Agrarisch bedrijf

Bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen of door het houden van dieren, zijnde: een (vollegronds)teeltbedrijf, een veehouderij, een glastuinbouwbedrijf of een overig agrarisch bedrijf.

1.10          Agrarisch grondgebruik

Gebruik van de grond dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of middels het houden van dieren.

1.11          Agrarisch-technisch hulpbedrijf

Bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven of dat agrarische producten bewerkt, vervoert of verhandelt, zoals loonwerkbedrijven, landbouwmechanisatiebedrijven, bedrijven voor mestopslag en -handel, veetransport en veehandel, met uitzondering van mestbewerking.

1.12          Agrarisch verwant bedrijf

Bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking, zoals dierenasiels, hondenkennels, hoveniersbedrijven, groencomposteringsbedrijven, proefbedrijven, instellingen voor agrarisch praktijkonderwijs, volkstuinen.

1.13          Archeologische waarde  

De aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.

1.14          Archeologisch waardevol gebied 

Gebied met behoudenswaardige archeologische waarden.

1.15          Bebouwing  

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.16          Bebouwingslint

Min of meer aaneengesloten lijnvormige reeks van bebouwing langs een weg buiten bestaand stedelijk gebied

1.17          Bed&breakfast

Een horecagelegenheid ondergeschikt aan een woning, die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf voor korte tijd en waarbij het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten (daaraan) ondergeschikt is.

1.18          Bedrijfsactiviteiten

Handelingen en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van de uitoefening van een bedrijf.

1.19          Bedrijfswoning

Een woning in of bij een gebouw dan wel op of bij een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk moet worden geacht..

1.20          Bedrijfsgebouw

Een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.21          Bestaand

Bouwwerken die aanwezig zijn op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan of gebouwd zijn c.q. kunnen worden overeenkomstig de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wet gegeven voorschriften, tenzij in de regels in plaats van het tijdstip van terinzagelegging een datum genoemd wordt.

1.22          Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.23          Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.24          Bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd en op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.25       Bos

Elk terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend, zijnde het geheel van handelen en activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van natuur, houtproductie, landschap, milieu en recreatie.

1.26          Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.27          Bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.28          Bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond, zijnde de eerste bouwlaag en met uitzondering van kelder, souterrain, zolder en vliering.

1.29          Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.30          Bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

1.31          Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.32          Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen of ander materiaal die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

1.33          Detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, met uitzondering van internetverkoop, aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, alsmede anders dan voor gebruik ter plaatse.

1.34          Dienstverlening

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.

1.35       Ecologische verbindingszone

Vaak langgerekt gebied, waarbinnen natuur- en landschapselementen zijn of worden gerealiseerd, gericht op het verbinden van natuurgebieden.

1.36       Ecologische waarden en kenmerken

Aanwezige en potentiële waarden, gebaseerd op de beoogde natuurkwaliteit voor het gebied, waartoe behoren de natuurdoelen en natuurkwaliteit, geomorfologische processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, de mate van stilte, donkerte en openheid, de landschapsstructuur en de belevingswaarde.

1.37       Erf

Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.38       Erf- terreinafscheiding

Afscheiding, inclusief poort, van een erf en/of gedeelte van een erf (terrein).

1.39       Extensief recreatief medegebruik

Het mede benutten van de gronden  voor wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, skaten etc.

1.40       Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.41       Gekoppeld bouwvlak

Een bouwvlak waarbinnen één (agrarisch) bedrijf of woning is toegestaan met bijbehorende bebouwing.

1.42       Geluidgevoelig object

Een geluidgevoelig object bij of krachtens de Wet geluidhinder.

1.43       Geluidzone van een industrieterrein

Zone rond een industrieterrein waarbuiten de geluidbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

1.44       Geluidzoneringsplichtige inrichting

Een inrichting, waarbij ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld, waarbuiten de geluidbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

1.45       Gemengd landelijk gebied

Multifunctionele gebruiksruimte, gelegen buiten bestaand stedelijk gebied, de ecologische hoofdstructuur en de groenblauwe mantel.

1.46       Grondgebonden veehouderij

Veehouderij waarvan het voer en de mest voor het overgrote deel gewonnen respectievelijk aangewend worden op gronden die in gebruik zijn van de veehouderij en die in de directe omgeving liggen van de bedrijfslocatie. Of hiervan sprake is, wordt getoetst op grond van de criteria die zijn opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.

1.47       GVE (groot vee-eenheid)

Eenheid waarmee de fosfaatproductie van landbouwhuisdieren wordt uitgedrukt en waarbij             1 GVE overeenkomt  met de fosfaatproductie van één melkkoe.

1.48       Hoofdgebouw

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.49       Huishouden

Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam huishouden voeren of willen voeren.

1.50       Intensieve veehouderij

Een agrarisch  bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen.

1.51       Internetverkoop

Het aanbieden van producten via internet, om deze vervolgens te distribueren. Het opgeslagen houden van goederen ten behoeve van de verkoop via internet is toegestaan, evenals het hebben van een afhaalbalie. Het is echter uitdrukkelijk niet toegestaan om detailhandel te bedrijven, dan wel een showroomfunctie te hebben.

1.52       Kwaliteitsverbetering van het landschap

Een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving.

1.53       Landschappelijke waarden en kenmerken

Gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van het landschap, gericht op de ruimtelijke, ecologische, cultuurhistorische en recreatieve aspecten.

1.54       Mantelzorg

Het bieden van zorg op het fysieke, psychische en/of sociale vlak op vrijwillige basis en buiten een organisatorisch verband aan een ieder die hulpbehoevend is.

1.55       Mestbewerking

De toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals droging, bezinking, (co)vergisting, scheiding, hygiënisatie of indamping van mest.

1.56       Milieucategorie

Een door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten ontworpen classificatie van de belasting die een bedrijfsactiviteit op het milieu kan leggen.

1.57       Natuurnetwerk Brabant

Samenhangend netwerk van deels bestaande en deels nieuwe natuurgebieden die door ecologische verbindingszones met elkaar verbonden zijn.

1.58       Natuurwaarde

De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.59       Nevenactiviteit

Een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de ingevolge het bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie.

1.60       Nutsvoorziening

Een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit alsmede ten behoeve van telecommunicatie en soortgelijke voorzieningen van openbaar nut.

1.61       Omheining

Afscheiding van hout, draad of gaas.

1.62       Omschakeling

Geheel of gedeeltelijk overstappen van de ene agrarische bedrijfsvorm naar de andere agrarische bedrijfsvorm.

1.63       Ondergeschikte (productiegebonden) detailhandel

Detailhandel welke aan de hoofdactiviteit productie en/of installatie gerelateerd is, dan wel deze hoofdactiviteit ondersteunt. De detailhandel is voorts ondergeschikt in termen van benutte bedrijfsruimte. De verkoopruimte mag maximaal 30% van de vloeroppervlakte bedragen, tot een maximum van 250 m².

1.64       Ondersteunende horeca

Horeca-activiteiten die ondergeschikt zijn aan de hoofdactiviteit en de hoofdactiviteit ondersteunen, alleen overdag tussen 08.00 en 20.00 uur geopend zijn en gedurende de openingstijden van de hoofdactiviteit die ondersteund wordt.

1.65       Overig agrarisch bedrijf

Agrarisch bedrijf dat niet binnen de begripsbepaling van veehouderij, vollegrondsteeltbedrijf of glastuinbouwbedrijf valt ( bij voorbeeld een paardenhouderij, champignonkwekerij, witlofkwekerij etc.).

1.66       Paardenrijbak

Een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout of boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining.

1.67       Paardenhouderij

Een bedrijf in hoofdzaak gericht op het, al dan niet in combinatie met fokken van paarden, anderszins (productiegericht en/of gebruiksgericht) houden, africhten, trainen, stallen, verzorgen, beoefenen van sport, geven van lessen, verhuren en/of het anderszins verschaffen van diensten en faciliteiten met/voor paarden, met een beperkte publieks- en verkeersaantrekkende werking.

1.68       Peil    

a.         Voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

b.         voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.

1.69       Perceel

Aaneengesloten, bij elkaar behorende en in het gebruik een eenheid vormende gronden.

1.70       Perceelsgrens

Een lijn die een  perceel van een ander perceel, ander terrein of van de openbare weg scheidt.

1.71       Ruimtelijke kwaliteit

Kwaliteit van een gebied die bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde.

1.72       Ruimtelijke ontwikkeling

Bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor een wijziging van het planologisch regime nodig is.

1.73       Statische binnenopslag

Binnenopslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd zijn voor handel en niet worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf.

1.74       Streekgebonden producten

Producten, gemaakt met grondstoffen die als streekeigen worden beschouwd en/of volgens streektraditie geteelde producten en/of producten die volgens een specifieke bereidingswijze of receptuur van een bepaalde regio geproduceerd worden.

1.75       Teeltondersteunende voorziening

Een voorziening in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten wordt gebruikt om de volgende doelen na te streven:

·         verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en –verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;

·         verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;

·         bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringen van onkruidbestrijding, effectief omgaan met water).

1.76       Toename van stikstofdepositie

De stikstofdepositie (mol/ha/jaar) op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied bedraagt als gevolg van de stikstofemissie van een agrarisch bedrijf meer dan:

a.    de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) ten gevolge van het ten tijde van de vaststelling van het plan aanwezige planologisch legale gebruik van de gronden en bouwwerken behorend tot dat agrarisch bedrijf; of

b.    de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) die in overeenstemming is met:

-       een ten tijde van de vaststelling van het plan verleende en onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming respectievelijk artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998, of

-       een ten tijde van de vaststelling van het plan verleende en onherroepelijke omgevings-vergunning die is verleend met toepassing van artikel 6.10a van het Besluit omgevingsrecht respectievelijk hoofdstuk IX, titel 2 van de Natuurbeschermingswet 1998, of

-       een ten tijde van de vaststelling van het plan geregistreerde melding als bedoeld in artikel 8 van de Regeling programmatische aanpak stikstof.

1.77       Tunnel- en boogkassen

Verankerde menstoegankelijke kassen met een tijdelijk karakter, behorende bij een vollegronds groente-, fruit-, bloemen-, planten- en boomteeltbedrijf ter teeltondersteuning.

1.78       Veehouderij

Agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren.

1.79       Verblijfsrecreatie

Vormen van recreatie die mede gericht zijn op verstrekken van nachtverblijf.

1.80       Verkeersvoorzieningen

Voorzieningen ten dienste van het verkeer, zoals straatmeubilair, verkeers- en straatnaamborden, lantaarnpalen en parkeerplaatsen.

1.81       Verkoopoppervlakte

De totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank (= netto-vloeroppervlakte).

1.82       (Vollegronds)teeltbedrijf

Agrarisch bedrijf in de land- en tuinbouwsector dat zich richt op het telen van gewassen met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt.

1.83       Volwaardig agrarisch bedrijf

Bedrijf met een omvang van ten minste één volwaardige arbeidskracht met een daarbij passende arbeidsomvang en een daaruit te verwachten redelijk inkomen.

1.84       Voorgevel

Elke naar de weg of openbaar toegankelijk gebied toegekeerde gevel van een (hoofd)gebouw.

1.85       Voorgevelrooilijn

De stedenbouwkundig gezien voorste begrenzing van het bouwvlak en het verlengde daarvan.

1.86       Vormverandering van een bouwvlak

Wijziging van de begrenzing van een bouw- en bestemmingsvlak zonder dat dit gepaard gaat met een vergroting van de totale oppervlakte.

1.87       Watergebonden voorzieningen

Voorzieningen die ruimtelijk en functioneel gebonden zijn aan water, zoals (kunst)werken ten behoeve van waterstaatkundige en waterhuishoudkundige doeleinden en voorzieningen die onlosmakelijk met de beroepsvaart, waterrecreatie en watersport zijn verbonden, uitgezonderd woonfuncties en watergebonden bedrijvigheid.

1.88       Waterhuishoudkundige voorzieningen

Voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede waterkering, wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, waterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan infiltratievoorzieningen (zoals infiltratiekratten, wadi's, infiltratiegreppels, doorlatende bestrating en infiltratie- en transportriolen), dijken, dammen, grondwallen, duikers, stuwen, gemalen, inlaten etc.

1.89       Weg

Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.90       Woning

Een (gedeelte van een) gebouw, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.             

1.91       Woonboerderij

Een woning die bestaat uit een voormalig agrarische bedrijfswoning met de in de bouwmassa opgenomen voormalige agrarische bedrijfsruimten.

1.92       Zorgvuldige veehouderij

Veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.

1.93       Zorgboerderij

Gebouw waarin kleinschalige zorgactiviteiten plaatsvinden voor zorgvragers die op therapeutische basis meehelpen en/of aanwezig zijn bij (onderdelen van) de bedrijfsuitoefening in combinatie met in principe enkel dagopvang, tenzij in de regels anders is aangegeven.

 

 

 


 

Artikel   2      Wijze van meten

 

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

2.1     Afstand

Tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen waar deze afstand het kortst is, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals goten.

 

2.2     Dakhelling                  

Langs het dakvlak gemeten ten opzichte van het horizontale vlak.

 

2.3     Goothoogte van een bouwwerk

          Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

2.4     Bouwhoogte

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

2.5     Inhoud van een bouwwerk

Tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

2.6     Lengte en breedte van een bouwwerk

Tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren.

 

2.8     Oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

2.9     Verticale bouwdiepte van een bouwwerk

          Vanaf het bouwkundige peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

 

 


 

2.            BESTEMMINGSREGELS

 

Artikel   3      Agrarisch  

 

3.1                   Bestemmingsomschrijving

De voor “Agrarisch” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.         agrarisch grondgebruik;

b.         een vollegronds teeltbedrijf;

c.         een overig agrarisch bedrijf met een maximaal 1,5 hectare groot bouwvlak ;

d.         een bestaande bedrijfswoning;

e.         teeltondersteunende voorzieningen;

f.          paardenrijbakken;

g.         statische opslag tot maximaal 1.000 m² en bovendien niet meer dan 50% van de aanwezige bedrijfsgebouwen;

h.         kleinschalig (maximaal 15 plaatsen) kamperen;

i.           productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;

j.           aan huis gebonden beroepen;

k.         tuinen, erven en terreinen;

l.           groenvoorzieningen;

m.       waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterberging- en infiltratievoorzieningen.

3.2       Bouwregels

 

3.2.1                Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.         gebouwen worden uitsluitend binnen het bouwvlak en op minimaal 5 meter afstand van de bouwvlakgrenzen gebouwd;

b.         bij glastuinbouwbedrijven mag maximaal 75% van het bouwvlak worden bebouwd met kassen tot een maximum van 3 hectare;

c.         de oppervlakte van het clubgebouw ter plaatse van de aanduiding ‘imkersvereniging’ bedraagt maximaal 75 m²;

d.         de goothoogte en bouwhoogte bedragen respectievelijk niet meer dan 5,5 en 10 meter;

e.         de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 750 m³, of, indien de bestaande inhoud al meer bedraagt dan 750 m³, maximaal die bestaande inhoud;

f.          voor het bouwen van bedrijfsgebouwen ten behoeve van veehouderijen gelden tevens de volgende bepalingen:

1.    voor veehouderijen buiten de aanduiding ‘overige zone – beperkingen veehouderij’ en voor grondgebonden veehouderijen ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone – beperkingen veehouderij’ mag de gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven niet meer bedragen dan de gezamenlijke oppervlakte van de dierenverblijven die:

-       op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan legaal aanwezig zijn of in uitvoering zijn; dan wel

-       gebouwd mogen worden krachtens een vóór de vaststelling van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning;

2.    voor niet-grondgebonden veehouderijen ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone – beperkingen veehouderij’ mag de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning(en), niet meer bedragen dan de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen die:

-       op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan legaal aanwezig zijn of in uitvoering zijn; dan wel

-       gebouwd mogen worden krachtens een vóór de vaststelling van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.

 

3.2.2                Bij de bedrijfswoning behorende bouwwerken

Voor het bouwen van bij de bedrijfswoning behorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

a.         de bijbehorende bouwwerken worden binnen het bouwvlak en minimaal 1 meter achter de voorgevel c.q. de denkbeeldige lijn evenwijdig aan de voorgevel van de bedrijfswoning gebouwd;

b.       in afwijking van het bepaalde onder a. geldt, dat vóór de naar de weg toegekeerde zijde (voorgevel) van de bedrijfswoning een erker mag worden gebouwd, met dien verstande dat:

1.         de afstand tot de aan de wegzijde gelegen perceels­grens minimaal 3,5 meter bedraagt;

2.         de goothoogte maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag bedraagt;

3.         de breedte niet meer bedraagt dan 50% van de voorgevel van de woning;

4.         de diepte maximaal 1,5 meter bedraagt, gemeten vanaf de voorgevel van de woning;

c.       de gezamenlijke oppervlakte bedraagt per woning maximaal 95 m²;

d.       de goothoogte en bouwhoogte bedragen respectievelijk niet meer dan 3 meter en 5,5 meter.

 

3.2.3                Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a.       de bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden binnen het bouwvlak gebouwd;

b.       de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 meter, uitgezonderd erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten, schoorstenen en silo’s;

c.       de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevel van de woning maximaal 1 en voor het overig maximaal 2 meter;

d.       de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt maximaal 8 meter;

e.       de bouwhoogte van schoorstenen en silo’s bedraagt maximaal 15 meter;

f.       in afwijking van het gestelde onder a. mogen buiten het bouwvlak maximaal 1,5 meter hoge omheiningen worden geplaatst;

g.       voor veehouderijen ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone – beperkingen veehouderij’ gelden tevens de volgende bepalingen:

1.    de gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde die:

-       op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan legaal aanwezig zijn of in uitvoering zijn; dan wel

-       gebouwd mogen worden krachtens een vóór de vaststelling van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning;

2.    het bepaalde onder 1 is niet van toepassing op een veehouderij die wordt aangemerkt als een grondgebonden veehouderij; er is sprake van een grondgebonden veehouderij indien wordt voldaan de criteria voor grondgebondenheid zoals opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

 

3.2.4                Teeltondersteunende voorzieningen

a.       permanente teeltondersteunende voorzieningen worden alleen binnen het bouwvlak opgericht en hebben een bouwhoogte van maximaal 3 meter;

b.       de oppervlakte van teeltondersteunende kassen bedraagt maximaal 5.000 m²;

c.       ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘overige zone - teeltondersteunende kassen’ mag maximaal 1,5 ha netto glas worden opgericht, met dien verstande dat omschakeling en doorgroei naar zelfstandige glastuinbouwbedrijven niet zijn toegestaan.

 

3.2.5                Paardenrijbakken

Paardenrijbakken zijn maximaal 1.200 m² groot, worden alleen binnen of aansluitend aan het bouwvlak opgericht op minimaal 25 meter afstand van woningen van derden en worden niet verlicht. Indien een bestaande paardenrijbak groter is dan 1.200 m², dan is de bestaande oppervlakte de maximale grootte.

 

3.3                   Afwijken van de bouwregels

 

3.3.1                Nieuwe bedrijfswoning

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.1 onder d. voor het

bouwen van een bedrijfswoning indien de noodzaak blijkens advies van de AAB vanwege de aard van de bedrijfsvoering aanwezig is en de noodzaak niet het gevolg is van een eerder aanwezige, inmiddels afgestoten bedrijfswoning.

 

3.3.2                Schuilgelegenheden voor dieren

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 voor het bouwen van

een schuilgelegenheid voor dieren buiten het bouwvlak, mits:

a.       per perceel één schuilgelegenheid wordt gebouwd;

a.         het perceel waarop de schuilgelegenheid gebouwd wordt, niet kleiner is dan 0,5 hectare;

b.         de oppervlakte van de schuilgelegenheid maximaal 30 m² bedraagt;

c.         de goothoogte en bouwhoogte maximaal 2 respectievelijk 3 meter bedragen;

d.         de schuilgelegenheid uitsluitend bedoeld is voor de uitoefening van hobbymatige activiteiten en aantoonbaar noodzakelijk en doelmatig is vanuit het oogpunt van dierenwelzijn;

e.         de schuilgelegenheid voorzien wordt van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.

 

3.3.3                Veehouderij

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder f. voor het uitbreiden van dierenverblijven ten behoeve van een veehouderij mits:

a.         het geen dierenverblijven voor het houden van geiten betreft;

b.         maatregelen getroffen en in stand gehouden worden die invulling geven aan een

zorgvuldige veehouderij;

c.         de ontwikkeling vanuit een goede leefomgeving en gelet op de bestaande en toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft, waaronder de effecten vanwege milieuaspecten en volksgezondheid, inpasbaar is in de omgeving;

d.         een op de beoogde ruimtelijke ontwikkeling afgestemde afwikkeling van het personen- en goederenvervoer is verzekerd, waaronder een goede aansluiting op de aanwezige infrastructuur van weg, water of spoor, inclusief openbaar vervoer;

e.         is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op

geurgevoelige objecten in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er – indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages – maatregelen worden getroffen die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;

f.          aangetoond is dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van de

uitbreiding, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m³;

g.         een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving in de planontwikkeling;

h.         in geval van dierenverblijven bij een hokdierhouderij:

1.    binnen het stalderingsgebied een bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of herbestemming, waarbij geldt dat:

-       de bestaande dierenverblijven die gesaneerde zijn, voldoen aan de criteria die in de provinciale Verordening ruimte zijn gesteld aan ‘bestaande dierenverblijven’, zoals die criteria gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag;

-       het gebruik van de bestaande dierenverblijven als dierenverblijf juridisch en feitelijk beëindigd is;

2.    de oppervlakte van de sanering als bedoeld onder 1 ten minste 110% bedraagt van de oppervlakte aan dierenverblijf die extra wordt toegestaan;

3.    de sanering als bedoeld onder 1 plaatsvindt in directe samenhang met de bouw of vergroting van een dierenverblijf en voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een andere regeling;

4.    door of namens Gedeputeerde Staten is getoetst of aan de voorwaarden onder 1 tot en met 3 is voldaan en het door of namens Gedeputeerde Staten afgegeven bewijs dat aan deze voorwaarden is voldaan, overgelegd is;

i.           er geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie.

 

3.3.4                Omheining

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.3 voor het toestaan van omheiningen tot een bouwhoogte van maximaal 3 meter indien de grotere bouwhoogte noodzakelijk is om dieren binnen de omheining te houden.

 

3.3.5                Teeltondersteunende voorzieningen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.4 voor het oprichten van teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak, mits:

a.         deze voorzieningen een bouwhoogte van maximaal 3 meter hebben;

b.         de omvang per agrarisch bedrijf ten hoogste 4 hectare bedraagt;

c.         er sprake is van hydrologisch neutraal bouwen;

d.         er geen sprake is van onevenredig nadelige effecten op de aanwezige landschapswaarden;

e.         de bouwhoogte van boomteelthekken niet meer bedraagt dan 1,5 meter en deze voorzien zijn van voldoende dassenpoorten;

 

3.3.6                Paardenrijbakken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.5 voor het plaatsen

van maximaal 6 lichtmasten met een bouwhoogte van maximaal 8 meter bij een paardenrijbak.

 

3.4                   Specifieke gebruiksregels

 

3.4.1                Algemeen

a.       Het is verboden gronden en bouwwerken behorend tot een agrarisch bedrijf zodanig te gebruiken dat daardoor sprake is van een toename van stikstofdepositie (mol/ha/jaar).

b.       Dieren mogen binnen gebouwen – al dan niet in hokken – alleen op de grond gehouden worden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden.

c.       Een gebruikswijziging van gebouwen die niet in gebruik zijn als dierenverblijf, gericht op het in gebruik nemen van deze gebouwen als dierenverblijf, is niet toegestaan.

d.       Omschakeling van een veehouderij, niet zijnde een hokdierhouderij, naar een hokdierhouderij is niet toegestaan.

e.       Het is verboden de gronden en/of gebouwen te gebruiken voor het opslaan van mest, storten of bergen van mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik. Bewerking ten behoeve van derden is uitgesloten.

 

3.4.2                Aan huis gebonden beroep

Bij een woning zijn aan huis gebonden beroepen toe­ge­staan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, mits:

a.       de woning blijft voldoen aan het bepaalde in het Bouwbe­sluit;

b.       de omvang van de activiteit niet meer bedraagt dan 50% van de bebouwde oppervlakte van een bouw­per­ceel tot een maximum van 60 m2;

c.       er geen zelfstandige vorm van detailhandel ontstaat uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met het uitgeoefende beroep;

d.       eventueel extra benodigde parkeerplaatsen op ei­gen terrein worden gerealiseerd;

e.       het beroep wordt uitgeoefend door de bewoner(s) van het pand.

 

3.4.3                Productiegebonden detailhandel      

Productiegebonden detailhandel is toegestaan, mits:

a.         de agrarische hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar blijft;

b.         de verkoopoppervlakte voor detailhandel niet meer dan 250 m² gaat bedragen;

c.         de detailhandel geen onevenredige verkeersaantrekkende werking heeft en parkeren op eigen terrein plaatsvindt.  

 

3.5                   Afwijken van de gebruiksregels

 

3.5.1                Ondersteunende horeca

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.1 voor het toestaan van ondersteunende horeca, mits:

a.         de agrarische hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar blijft;

b.         de directe omgeving niet onevenredig wordt aangetast;

c.         de horeca in verband staat met kleinschalig kamperen;

d.         maximaal 100 m² van de bebouwing (mede)gebruikt wordt;

e.       de ondersteunende horeca geen onevenredige verkeersaantrekkende werking heeft en parkeren op eigen terrein plaatsvindt.  

 

3.5.2                Nevenactiviteiten

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.1 voor het toestaan

van nevenactiviteiten zoals dagbesteding, zorgverlening en kinderopvang, mits:

a.         de agrarische hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar blijft;

b.         de directe omgeving niet onevenredig wordt aangetast;

c.         de omvang van de activiteiten niet meer bedraagt dan 50% van de aanwezige gebouwen tot een maximum van 500 m²;

d.         de activiteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben en parkeren op eigen terrein plaatsvindt.

 

3.5.3                Tijdelijke huisvesting tijdelijke werknemers

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.1 voor het toestaan van tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers, mits:

a.         de huisvesting noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;

b.         de huisvesting niet langer dan 6 maanden duurt en uitsluitend werknemers betreft die

werkzaamheden verrichten binnen het bedrijf waarin ze gehuisvest zijn;

c.         de huisvesting plaatsvindt in woonunits met een bouwhoogte van maximaal 3 meter en met

een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 250 m²;

d.         de woonunits binnen het bouwvlak en niet in een bedrijfsgebouw geplaatst worden;

e.         de woonunits doelmatig landschappelijk ingepast en na het gebruik verwijderd worden.

 

3.5.4                Startende ondernemers en ZZP-ers

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘overige zone - verruimd VAB beleid’ kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in 3.1 voor het voor een termijn van maximaal vijf jaar vestigen van startende ondernemers in de Agrifoodsector en van ZZP-ers, mits:

a.         de agrarische activiteiten ter plaatse beëindigd zijn;

b.         per bouwvlak is toegestaan:

1.    één bedrijf van een startende ondernemer in de Agrifoodsector in milieucategorie 1, 2 of 3.1 indien vergelijkbaar met milieucategorie 2, waarvoor maximaal 400 m² aan bedrijfsgebouwen wordt hergebruikt; dan wel

2.    één bedrijfsverzamelgebouw, waarvoor maximaal 2.000 m² aan bedrijfsgebouwen wordt hergebruikt en waarbinnen meerdere bedrijven van startende ondernemers in de Agrifoodsector in milieucategorie 1, 2 of 3.1 indien vergelijkbaar met milieucategorie 2, mogen worden gevestigd, waarbij ieder afzonderlijk bedrijf een oppervlakte van maximaal 400 m² mag hebben;

c.         een ZZP-er zich alleen in een bedrijfsverzamelgebouw als bedoeld in het vorige lid mag vestigen en per ZZP-er maximaal 150 m² gebruikt wordt;

d.         er geen beperking plaatsvindt van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven;

e.         er geen sprake is van onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking;

f.          er voorzien wordt in voldoende parkeermogelijkheden op eigen terrein;

g.         opslag alleen inpandig plaatsvindt, tenzij buitenopslag rechtstreeks voortvloeit uit de aard van het bedrijf en in dat geval een afdoende landschappelijke inpassing plaatsvindt.

 

3.5.5                Gebruik bedrijfsbebouwing bij veehouderijen                      

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4.1 onder c. voor het gebruik van bebouwing als dierenverblijven, mits:

a.         het geen dierenverblijven voor het houden van geiten betreft;

b.         de locatie niet gelegen is in het gebied met de gebiedsaanduiding ‘overige zone - beperkingen veehouderij’, tenzij sprake is van een grondgebonden veehouderij;

c.         er geen sprake is van een toename van de depositie van stikstof;

d.       maatregelen getroffen en in stand gehouden worden die invulling geven aan een

zorgvuldige veehouderij;

e.       de ontwikkeling vanuit een goede leefomgeving en gelet op de bestaande en toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft, waaronder de effecten vanwege milieuaspecten en volksgezondheid, inpasbaar is in de omgeving;

f.          een op de beoogde ruimtelijke ontwikkeling afgestemde afwikkeling van het personen- en goederenvervoer is verzekerd, waaronder een goede aansluiting op de aanwezige infrastructuur van weg, water of spoor, inclusief openbaar vervoer;

g.       is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op

geurgevoelige objecten in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er – indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages – maatregelen worden getroffen die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;

h.       aangetoond is dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van de

uitbreiding, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m³;

i.        een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving in de planontwikkeling;

j.        in geval van een dierenverblijf bij een hokdierhouderij:

1.    binnen het stalderingsgebied een bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of herbestemming, waarbij geldt dat:

-       de bestaande dierenverblijven die gesaneerde zijn, voldoen aan de criteria die in de provinciale Verordening ruimte zijn gesteld aan ‘bestaande dierenverblijven’, zoals die criteria gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag;

-       het gebruik van de bestaande dierenverblijven als dierenverblijf juridisch en feitelijk beëindigd is;

2.    de oppervlakte van de sanering als bedoeld onder 1 ten minste 110% bedraagt van de oppervlakte aan dierenverblijf die extra wordt toegestaan;

3.    de sanering als bedoeld onder 1 plaatsvindt in directe samenhang met de bouw of vergroting van een dierenverblijf en voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een andere regeling;

4.    door of namens Gedeputeerde Staten is getoetst of aan de voorwaarden onder 1 tot en met 3 is voldaan en het door of namens Gedeputeerde Staten afgegeven bewijs dat aan deze voorwaarden is voldaan, overgelegd is;

 

3.5.6                Mestvergisting

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4.1 onder e. voor mestvergisting voor samenwerkende melkrundveehouderijen tot het hoogste 25.000 ton per jaar, mits:

a.         de locatie goed ontsloten is;

b.         de opslag, overslag en verwerking van producten niet in de openlucht plaatsvindt;

c.         in het geval dat de mest ter plaatse verder wordt bewerkt, ten minste 50 % van het volume van de mest wordt omgezet in loosbaar water;

d.         de ontwikkeling vanuit een goede leefomgeving en gelet op de aspecten als benoemd in artikel 3.1 van de Verordening ruimte, inpasbaar is in de omgeving.           

 

3.5.7                Kamperen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.1 onder h. tot maximaal 25 plaatsen binnen of direct aansluitend aan het bouwvlak, mits:

a.         het terrein voldoende landschappelijk wordt ingepast;

b.         er geen sprake is van een onevenredige aantasting van aanwezige natuur- of landschaps-waarden;

c.         er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en in de omgeving aanwezige (agrarische) bedrijven, waarbij rekening gehouden moet worden met relevante milieuhygiënische aspecten (geur, geluid, luchtkwaliteit, veiligheid).

 

3.6                   Wijzigingsregels

 

3.6.1                Vormverandering bouwvlak 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vormverandering van het bouwvlak, mits:

a.         de totale oppervlakte van het bouwvlak niet vergroot wordt;

b.         er geen sprake is van een toename van de depositie van stikstof;

c.         blijkens advies van de AAB de vormverandering noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of ontwikkeling van het bedrijf;

d.         een goede landschappelijke inpassing van het bouwvlak verzekerd is en blijft, waarbij leidend is de meest actuele “Regeling Kwaliteitsverbetering van het landschap gemeente Boxmeer”;

 

3.6.2                Vergroting bouwvlak (vollegrond)teeltbedrijf en overig agrarisch bedrijf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening deze bestemming te wijzigen ten behoeve van vergroting van het bouwvlak van een (vollegronds) teeltbedrijf en een overig agrarisch bedrijf, mits:

a.         de totale oppervlakte van het bouwvlak niet groter wordt dan 1,5 hectare;

b.         er geen sprake is van een toename van de depositie van stikstof;

c.         blijkens advies van de AAB de vergroting noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of ontwikkeling van het bedrijf;

d.         een goede landschappelijke inpassing van het bouwvlak verzekerd is en blijft, waarbij leidend is de meest actuele “Regeling Kwaliteitsverbetering van het landschap gemeente Boxmeer”;

e.         ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone – zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’ de verwezenlijking, het behoud en het beheer van een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen niet wordt belemmerd of aangetast.

 

3.6.3                Ruwvoer

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening een bouwvlak te vergroten met ten hoogste 0,5 hectare indien:

a.         het bedrijf vanwege de bedrijfsvoering in overwegende mate is aangewezen op de opslag van ruwvoer;

b.         de ruimte binnen het bouwvlak niet aanwezig is;

c.         aangetoond is dat sprake is van hydrologisch neutraal ontwikkelen;

d.         geborgd wordt dat de vergroting uitsluitend gebruikt wordt ten behoeve van voorzieningen – geen gebouwen zijnde – voor de opslag van ruwvoer;

 

3.6.4                Burgerwoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming te wijzigen in de bestemming Wonen, mits:

a.         er een bedrijfswoning aanwezig is en het bouwvlak verkleind wordt;

b.         de totale oppervlakte aan bijgebouwen teruggebracht wordt tot maximaal 200 m² indien het verkleinde bouwvlak een oppervlakte heeft van maximaal 1.500 m² of tot maximaal 500 m² indien het verkleinde bouwvlak een oppervlakte heeft van maximaal 5.000 m²;

c.         een goede landschappelijke inpassing van het bouwvlak is en blijft verzekerd, waarbij leidend is de meest actuele “Regeling Kwaliteitsverbetering van het landschap gemeente Boxmeer”.

 

3.6.5                Agrarisch-technische hulpbedrijven en agrarisch verwante bedrijven

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming te wijzigen in de bestemming Bedrijf ten behoeve van de vestiging van één agrarisch technisch hulpbedrijf of één agrarisch verwant bedrijf, mits:

a.         de totale omvang van het bouwvlak ten hoogste 1,5 hectare bedraagt;

b.         overtollige bebouwing gesloopt wordt;

c.         de wijziging niet leidt tot een al dan niet zelfstandige kantoorvoorziening met een baliefunctie;

d.         de wijziging niet leidt tot een al dan niet zelfstandige detailhandelsvoorziening met een verkoopoppervlakte van meer dan 200 m²;

e.         aangetoond is dat het bedrijf ook op langere termijn past binnen de toegestane omvang;

f.          een goede landschappelijke inpassing van het bouwvlak is en blijft verzekerd, waarbij leidend is de meest actuele “Regeling Kwaliteitsverbetering van het landschap gemeente Boxmeer”.

 

 

 


Artikel   4      Bedrijf – Hoogspanningsstation

 

4.1                   Bestemmingsomschrijving

De voor “Bedrijf – Hoogspanningsstation” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.         een hoogspannings(koppel)station voor het transporteren, verdelen en transformeren van elektrische energie met bijbehorende voorzieningen;

b.         opstijgpunten ten behoeve van een 150 kV-verbinding;

c.         gebouwen en bouwwerken;

d.         erven en terreinen;

e.         kabels en leidingen;

f.          groenvoorzieningen;

g.         parkeervoorzieningen;

h.         wegen, paden en verhardingen;

i.           waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen.

 

4.2                   Bouwregels

 

4.2.1                Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.         gebouwen worden op minimaal 5 meter afstand van de bestemmingsvlakgrenzen gebouwd;

b.         de totale oppervlakte bedraagt maximaal 2.000 m²;

c.         de goothoogte en bouwhoogte bedragen respectievelijk niet meer dan 15 en 17,5 meter.

 

4.2.2                Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a.       de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 meter, behoudens bliksempieken en erf- en terreinafscheidingen;

b.       de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 4 meter;

c.       de bouwhoogte van bliksempieken bedraagt maximaal  30 meter.

 

4.3                   Specifieke gebruiksregel

 

Indien de beplanting zoals voorzien in het Landschapsplan d.d. 20 november 2018 niet gerealiseerd is binnen een jaar na realisering van de uitbreiding van het hoogspanningsstation en vervolgens niet in stand gehouden wordt, dan levert het gebruik van de gronden en de zich daarop bevindende gebouwen een strijdig gebruik op.

 

 

 


Artikel  5       Natuur                      

 

5.1                   Bestemmingsomschrijving

De voor “Natuur” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en natuurwaarden en bestaande biotopen;

b.    behoud van de natuurlijke hydrologische situatie;

c.    waterhuishoudkundige doeleinden;

d.    extensief recreatief medegebruik;

e.    agrarisch gebruik gericht op natuurbeheer.

 

5.2                   Bouwregels

 

5.2.1                Gebouwen

Op of in deze gronden worden geen gebouwen gebouwd, behoudens:

a.         ter plaatse van de functieaanduiding ‘hondenuitlaatplaats’ maximaal drie schuilgelegenheden met elk een oppervlakte van maximaal 30 m², met een totale oppervlakte van maximaal 80 m² en met een maximale goothoogte en bouwhoogte van respectievelijk 2,5 en 4 meter;

b.         ter plaatse van de functieaanduiding ‘uitkijktoren’ waar een uitkijktoren is toegestaan met een oppervlakte van maximaal 100 m² en een bouwhoogte van maximaal 28 meter.

 

5.2.2                Bouwwerken geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 3 meter, behoudens palen ten behoeve van ooievaarsnesten waarvan de bouwhoogte niet meer dan 7 meter mag bedragen.

 

5.3                               Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

5.3.1                Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

a.         het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;

b.         het diepploegen, diepwoelen of uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,50 meter onder maaiveld, en de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;

c.         het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten van waterlopen of anderszins verlagen van de waterstand;

d.         het vellen of rooien van bomen en houtopstanden;

e.         het verwijderen van landschapselementen;

f.          het verwijderen van onverharde wegen of paden;

g.         het aanleggen en of verharden van wegen of paden, dan wel het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 100 m².

 

5.3.2                Uitzonderingen

Het in het voorgaande lid genoemde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

a.         het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

b.         reeds in uitvoering zijn krachtens een verleende omgevingsvergunning, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

5.3.3                Toelaatbaarheid

De in het eerste lid genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden. In elk geval moet worden voldaan aan de eisen die gesteld zijn in de bij de Subsidieregeling Groen Blauw Stimuleringskader Noord-Brabant behorende bijlage C “Pakketten maatregel fijne dooradering”. 

 

 

 


Artikel  6        Verkeer         

 

6.1                   Bestemmingsomschrijving

De voor “Verkeer” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.         openbare verkeersvoorzieningen;

b.         parkeervoorzieningen;

c.         groenvoorzieningen;

d.         nutsvoorzieningen;

e.         waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterberging- en infiltratievoorzieningen.

 

6.2                   Bouwregels

 

6.2.1                Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.         alleen gebouwen ten behoeve van openbare, nuts- en verkeersvoorzieningen zijn toegestaan;

b.         de inhoud bedraagt niet meer dan 50 m³ ;

c.         de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3,20 meter.

 

6.2.2                Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a.       de bouwhoogte van kunstobjecten, palen en masten bedraagt niet meer dan 12 meter;

b.       de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 5 meter.

 

 

 


Artikel   7       Water             

 

7.1                   Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Water” aange­wezen gronden zijn bestemd voor:

a.         water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, wateraanvoer en waterafvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen;

b.         herstel en/of ontwikkeling van de natuurwaarden en hydrologische waarden van het water;

c.         groenvoorzieningen;

d.         extensief recreatief medegebruik;

 

7.2                   Bouwregels

De tot ‘Water” bestemde gronden worden niet bebouwd, met uitzondering van:

a.       bruggen, duikers en vergelijkbare bouwwerken;

b.       palen en masten voor geleiding, beveiliging en regeling van het scheepvaartverkeer met een maximale bouwhoogte van 12 meter, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van water - vaarwater’.       

c.       gebouwen met een bouwhoogte van maximaal 12,5 meter en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een bouwhoogte van maximaal 6 meter, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding specifieke vorm van water - stuw- en sluizencomplex’;

 

7.3                   Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

7.3.1                Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

a.         het vergraven, verbreden, uitdiepen en/of dempen van waterlopen;

b.         het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

c.         het aanbrengen of aanleggen van oeverbeschoeiingen, kaden, aanleg- en ligplaatsen of vlonders;

d.         het verwijderen van waardevolle oever- en watervegetatie dan wel het verrichten van andere werkzaamheden welke een ernstige beschadiging van de waardevolle vegetatie ten gevolge kunnen heb­ben.

 

7.3.2                Uitzonderingen

Bovenstaand verbod is niet van toepassing:

a.       voor normale onderhoudswerkzaamheden;

b.       voor werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;

c.       voor werken of werkzaamheden binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik;

d.       voor werken en werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn, dan wel krachtens een voor dat tijd­stip aangevraagde vergunning kunnen worden uitgevoerd;

e.       voor waterhuishoudkundige elementen en structuren waarop de keur van het waterschap van toepassing is.

Alvorens te beslissen omtrent de vergunning wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de waterbeheerder.

 

 

 


Artikel   8      Leiding

 

8.1                   Bestemmingsomschrijving

De voor “Leiding” aangewezen gronden zijn, behalve voor de voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van:

a.       een rioolpersleiding ter plaatse van het figuur ‘hartlijn – riool’;

b.       een hogedruk waterleiding ter plaatse van het figuur ‘hartlijn leiding – water’;

 

8.2                   Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de andere bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen grond uitsluitend worden gebouwd:

a.         bouwwerken tot een maximale bouwhoogte van 3 meter ten dienste van de leiding;

b.         hoogspanningsmasten tot een maximale bouwhoogte van 55 meter ten behoeve van    

            bovengrondse hoogspanningsverbindingen.

 

8.3                   Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het vorige lid teneinde het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende hoofdbestemming toe te staan, mits hierbij uit hoofde van de bescherming van de leiding, alsmede uit oogpunt van externe veiligheid geen bezwaar bestaat; dienaangaande wordt voor het verlenen van de vergunning advies ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.

 

8.4                   Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

8.4.1                Werken en werkzaamheden

Binnen deze bestemming is in geval van ondergrondse leidingen een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) vereist om de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a.       het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakteverhardingen;

b.       het uitvoeren van graafwerkzaamheden;

c.       het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem;

d.       het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;

e.       het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte.

 

8.4.2                Uitzonderingen

Het in het vorige lid genoemde vergunning is niet nodig voor werken en werkzaamheden welke:

a.       het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

b.       reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

8.4.3.               Toelaatbaarheid

De vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de functie van de leiding. Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning winnen burgemeester en wethouders advies in bij de beheerder van de leiding.

 

8.5                   Wijzigingsbevoegdheid                 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming Leiding geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien de leiding feitelijk buiten werking is gesteld of definitief niet wordt aangelegd.

 

 

 


Artikel    9     Leiding – Hoogspanningsverbinding 1  

 

9.1                   Bestemmingsomschrijving

De voor “Leiding – Hoogspanningsverbinding 1” aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

a.         de aanleg, instandhouding en/of bescherming van de bovengrondse hoogspanningsleidingen met een maximum van 150 kV, zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding – hoogspanningsverbinding’;

b.         toegangswegen en andere voorzieningen ten behoeve van de bestemming;

c.         groenvoorzieningen en paden.

 

9.2                   Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen grond uitsluitend worden gebouwd hoogspanningsmasten tot een maximale bouwhoogte van 55 meter ten behoeve van bovengrondse hoogspanningsleidingen.

 

9.3                   Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het vorig lid voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen, mits:

a.         het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de energievoorziening gewaarborgd zijn;

b.         voor het verlenen van de vergunning advies bij de betreffende leidingbeheerder is ingewonnen.

           

9.4                               Omgevingsvergunning voor het uitvoering van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

9.4.1                Werken en werkzaamheden

Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken en werkzaamheden uit te (laten) voeren:

a.         het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakteverhardingen;

b.         het uitvoeren van graafwerkzaamheden;

c.         het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem;

d.         het aanbrengen van hoog opgaande bomen en beplanting.

 

9.4.2                Uitzonderingen

Het in het vorig lid vervatte verbod is niet toepassing op werken en werkzaamheden die

a.         het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;

b.         reeds in uitvoering zijn krachtens een verleende omgevingsvergunning, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

9.4.3                Toelaatbaarheid

a.       De in het eerste lid genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de leiding gewaarborgd zijn.

b.       Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning, winnen burgemeester en wethouders advies in bij de betreffende leidingbeheerder.   

 

 

 


Artikel  10     Leiding – Hoogspanningsverbinding 2

 

10.1                 Bestemmingsomschrijving

De voor “Leiding – Hoogspanningsverbinding 2” aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

a.         de aanleg, instandhouding en/of bescherming van ondergrondse hoogspanningsverbindingen met een maximum van 150 kV, zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding – hoogspanningsverbinding’;

b.         toegangswegen en andere voorzieningen ten behoeve van de bestemming;

c.         groenvoorzieningen en paden.

 

10.2                 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen grond uitsluitend bestaande bouwwerken worden vervangen, vernieuwd of veranderd mits de oppervlakte van het bouwwerk niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

 

10.3                 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het vorig lid voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen en voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de hoogspanningsverbinding, mits:

a.         de bouwhoogte niet meer dan 3 meter bedraagt;

b.         door de bouw of plaatsing van het bouwwerk geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de in het eerste lid omschreven doeleinden;

c.         voor het verlenen van de vergunning advies bij de betreffende leidingbeheerder is ingewonnen.

 

10.4                            Omgevingsvergunning voor het uitvoering van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

10.4.1              Werken en werkzaamheden

Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken en werkzaamheden uit te (laten) voeren:

a.         het veranderen van het huidig maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagingen of afgraven, dieper dan 0,80 meter onder peil;

b.         het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen, dieper dan 0,80 meter onder peil;

c.         het indrijven van voorwerpen in de bodem, dieper dan 0,80 meter onder peil;

d.         het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen, dieper dan 0,80 meter onder peil;

e.         het aanbrengen van andere kabels en leidingen, anders dan in de bestemmingsomschrijving aangegeven, en daarmee verband houdende constructies; 

f.          het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;

g.         het aanleggen van drainage dieper dan 1 meter onder peil;

h.         het aanbrengen van verhardingen, wegen en paden;

i.           het opslaan van goederen.

 

10.4.2              Uitzonderingen

Het in het vorig lid vervatte verbod is niet toepassing op werken en werkzaamheden die

a.         verband houden met de aanleg van de ondergrondse 150 kV-hoogspanningsverbinding en de daarbij horende voorzieningen;

b.         het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;

c.         reeds in uitvoering zijn krachtens een verleende omgevingsvergunning, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

10.4.3              Toelaatbaarheid

a.       De in het eerste lid genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de leiding gewaarborgd zijn.

b.       Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning, winnen burgemeester en wethouders advies in bij de betreffende leidingbeheerder.   

 

 

 


3.                    ALGEMENE REGELS

 

 

Artikel  11     Anti-dubbeltelregel

 

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

 


Artikel  12     Algemene bouwregels

 

12.1                 Algemene bepaling met betrekking tot ondergronds bouwen

Voor ondergronds bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.    ondergronds bouwen is toegestaan binnen het bouwvlak;

b.    de verticale diepte mag niet meer dan 3,50 meter bedragen;

c.    de gebouwen mogen uitsluitend worden gebruikt overeenkomstig het bij de bestemming toegestane gebruik.

Een en ander met dien verstande, dat:

1.    de waterhuishoudkundige situatie niet verstoord mag worden;

2.    er geen onevenredige afbreuk gedaan mag worden aan archeologische waarden;

3.    er geen zodanige verkeersaantrekkende activiteiten uitgeoefend mogen worden dat ten gevolge daarvan verkeersoverlast ontstaat of kan ontstaan en ten gevolge waarvan extra verkeers­maat­re­ge­len, waaronder extra parkeerplaatsen, nood­za­ke­lijk zijn, tenzij op eigen terrein gezorgd kan wor­den voor voldoende parkeervoorzieningen.

 

12.2                 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, vluchttrappen, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

 

 

 


Artikel  13     Algemene aanduidingsregels

 

13.1                 Geluidzone industrie

 

13.1.1              Bestemmingsomschrijving

a.         Ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘geluidzone – industrie’ zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor de geluidzone van een industrieterrein;

b.         ter plaatse van de aanduiding ‘geluidzone – industrie’ mogen, in aanvulling op het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen nieuwe geluidgevoelige objecten worden gebouwd of in gebruik worden genomen.

 

13.1.2              Afwijken

Burgemeester en wethouder kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het vorige lid voor het bouwen of in gebruik nemen van een nieuw geluidgevoelig object, mits:

a.            dit is toegestaan op grond van de geldende bestemming’

b.            een hogere waarde is vastgesteld.

 

13.1.3              Afwijking van de regels ten aanzien van bouwen, werken en werkzaamheden

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in het vorige lid onder voorwaarde dat:

a.         dit is toegestaan op grond van de geldende bestemming;

b.         de afwijking niet leidt tot aantasting van de waterhuishoudkundige functie van de waterloop;

c.         het waterschap vooraf een schriftelijk positief advies heeft afgegeven.

 

13.2                 Overige zone – Natuur Netwerk Brabant

 

13.2.1              Bestemmingsomschrijving

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘overige zone – Natuur Netwerk Brabant (NNB)’ zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud, beheer en herstel van de waterhuishoudkundige situatie, gericht op het verbeteren van de condities voor de natuur(waarden).

 

13.2.2                          Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

13.2.2.1           Werken en werkzaamheden

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘ecologische hoofdstructuur is het verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te (laten) voeren:

a.            het verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 60 centimeter beneden maaiveld, voor zover geen vergunning vereist is op grond van de Ontgrondingenwet;

b.            de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een bestaande drainage;

c.            het verlagen van de grondwaterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;

d.            het buiten een agrarisch bouwperceel aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m².

 

13.2.2.2           Uitzonderingen

Het verbod is niet van toepassing op werken geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden die:

a.         het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;

b.         reeds in uitvoering zijn of krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

13.2.2.3           Toelaatbaarheid

Het verlenen van de omgevingsvergunning is alleen toelaatbaar, indien:

a.         de werken geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden niet leiden tot aantasting van het waterkerend vermogen van de waterkering;

b.         het waterschap vooraf een schriftelijk positief advies heeft afgegeven.

 

13.3                 Overige zone – zoekgebied behoud en herstel watersystemen

 

13.3.1  Bestemmingsomschrijving

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘Overige zone – zoekgebied behoud en herstel watersystemen’ zijn de gronden tevens bestemd voor de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen.

 

13.3.2  Regels ten aanzien van bouwen, werken en werkzaamheden

In afwijking van het bepaalde in de ter plaatse geldende bestemmingen, mogen:

a.            de gronden niet worden bebouwd;

b.            geen oppervlakteverhardingen van meer dan 100 m² worden aangebracht;

c.            de gronden niet worden opgehoogd.

 

13.3.3  Afwijking van de regels ten aanzien van bouwen, werken en werkzaamheden

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in het vorige lid onder voorwaarde dat:

a.         dit is toegestaan op grond van de geldende bestemming;

b.         de afwijking niet leidt tot aantasting van de waterhuishoudkundige functie van de waterloop;

c.         het waterschap vooraf een schriftelijk positief advies heeft afgegeven.

 

13.4                 Overige zone – beperkingen veehouderij 

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘Overige zone – beperkingen veehouderij’ zijn de ontwikkelingsmogelijkheden van veehouderijen beperkt.

 

13.5                 Overige zone – verruimd VAB-beleid

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘Overige zone – beperkingen veehouderij’ zijn de gronden ter plaatse van een bouwvlak tevens bestemd voor het vestigen van startende ondernemers in de Agrifoodsector en van ZZP-ers.

 

 

 


Artikel  14     Algemene afwijkingsregels

 

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels afgeweken kan worden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van de desbetreffende bepalingen van het plan voor:

a.         het afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van goothoogten, bouwhoogten, bouwperceelsgrensafstanden en bebouwde oppervlakten met ten hoogste 10%;

b.       het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut en voor religieuze doeleinden zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakel­huis­jes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, glas- en/of af­valcontainers, monumenten, kapellen, wegkruisen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, mits:

1.       de oppervlakte niet meer bedraagt dan 20 m²;

2.       de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3,2 meter;

3.       de bouwwerken naar aard en afmetingen passen in het plan, met dien verstande, dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 10 meter bedraagt;

c.       geringe afwijkingen welke in het belang zijn van een ruimtelijk beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of noodzakelijk en/of wenselijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein;

d.       het oprichten van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van radio en televisiesignalen, als­mede voor telecommunicatie doeleinden voor zover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 15 meter voor antennes voor privégebruik en niet meer dan 40 meter voor antennes voor gemeenschappelijk gebruik, niet zijnde C-2000-infrastructuur;

e.       het houden van evenementen, voor zover de in de bestemmingsomschrijving beschreven gebiedswaarden niet onevenredig worden aangetast;

f.       het toestaan van kleinschalige verblijfsrecreatie (Bed and Breakfast) bij de bestemmingen Agrarisch, Agrarisch met waarde, Bedrijf en Wonen, met dien verstande dat:

1.       de kleinschalige verblijfsrecreatie alleen plaatsvindt in de woning en bijbehorende aangebouwde bouwwerken, maar niet in bijbehorende vrijstaande bouwwerken;

2.       de woning blijvend bewoond wordt als hoofdwoonverblijf en waarvan de hoofdgebruiker(s) tijdens het recreatief verblijf eveneens aanwezig is (zijn);

3.       de omvang niet meer mag bedragen dan 60 m² en niet meer dan 10 bedden;

4.       er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein aanwezig is;

5.       er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van belangen van omwonenden en/of in de omgeving aanwezige bedrijven;

g.       het toestaan van de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, mits:

1.       de hoofdfunctie wonen blijft en de woning blijft vol­doen aan het bepaalde in het Bouwbesluit;

2.       het bedrijf valt onder de categorieën 1 of 2, zoals aangegeven in de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’;

3.       de omvang van de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 60 m2;

4.       er geen zelfstandige vorm van detailhandel ont­staat, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met het uitgeoefende bedrijf;

5.       eventueel extra benodigde parkeerplaatsen op ei­gen terrein worden gerealiseerd;

6.       het bedrijf wordt uitgeoefend door de bewoner(s) van het pand.

 

 

 


Artikel  15     Parkeernormen

 

De gronden en gebouwen waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft, mogen slechts worden bebouwd en/of gebruikt indien op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd. Om te bepalen of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid zal het bevoegd gezag bij de verlening van een omgevingsvergunning toetsen aan de in de meest recente Nota Parkeernormen Boxmeer opgenomen normen.

 

 

 


4.                    OVERGANGSREGELS EN SLOTREGEL

 

 

 

Artikel  16     Overgangsregels

 

16.1                 Overgangsregel bouwwerken

a.         Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

1.       gedeeltelijk worden vernieuwd of gedeeltelijk veranderd;

2.       na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

b.       Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in a. met maximaal 10%.

c.       Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

16.2                 Overgangsregel gebruik

a.       Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b.       Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik als bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c.       Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d.       Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldend bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

 

 

 


Artikel  17     Slotregel

 

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ‘Versterken 150 kV-net Haps – Boxmeer’.

 

 

 

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 28 maart 2019  

 

 

 

De griffier,                                                     De voorzitter, 

 

 

 

A.W.J.M. Cornelissen                                   K.W.T. van Soest