INHOUDSOPGAVE

 

 

1.         INLEIDENDE REGELS

           

Artikel             1          Begrippen

            Artikel             2          Wijze van meten

 

2.                             BESTEMMINGSREGELS

 

Artikel             3          Agrarisch met waarde

Artikel             4          Wonen

Artikel              5         Waarde – Archeologie (dubbelbestemming)

 

3.                             ALGEMENE REGELS

 

Artikel             6          Anti-dubbeltelregel

Artikel             7          Algemene bouwregels

Artikel             8          Algemene afwijkingsregels

Artikel             9          Algemene procedureregel

 

4.                             OVERGANGSREGELS EN SLOTREGEL

 

Artikel             10        Overgangsregels

            Artikel             11        Slotregel

 


 

1.         INLEIDENDE REGELS

 

 

Artikel 1        Begrippen

 

1.1              Plan: het bestemmingsplan ‘Weverstraat 9‘ van de gemeente Boxmeer.

1.2              Bestemmingsplan: de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0756.BP11BgnWeverstraat-VG01 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen

1.3              Aanduiding: een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarop ingevolge de regels ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden regels worden gesteld.

1.4              Aanduidingsgrens: de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5              Aan huis gebonden bedrijf: het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten geheel of overwegend door middel van handwerk, geen detailhandel zijnde en uitgezonderd prostitutie, waarvan de omvang in de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in de woning en de daarbij behorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Hieronder wordt mede verstaan een publiekverzorgend ambacht.

1.6              Aan huis gebonden beroep: een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, waaronder tevens de beroepen van schoonheidsspecialiste, manicure en pedicure en uitgezonderd prostitutie, dat door zijn beperkte omvang in een woning en de daarbij behorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend en een ruimtelijk uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. 

1.7              Archeologische waarde: de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.

1.8              Bebouwing: een of meer gebouwen, bijbehorende bouwwerken en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.9              Bebouwingspercentage: een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van een deel van een bouwperceel aangeeft dat maximaal bebouwd mag worden.

1.10          Bed&breakfest: een horecagelegenheid ondergeschikt aan een woning, die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf voor korte tijd en waarbij het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten (daaraan) ondergeschikt is.

1.11          Bedrijfs- en dienstwoning: een woning in of bij een gebouw dan wel op of bij een terrein, welke gekoppeld is aan het feitelijk gebruik van het gebouw en/of terrein in overeenstemming met de bestemming.

1.12          Bedrijfsgebouw: een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.13          Bedrijfsvloeroppervlakte: het totale vloeroppervlak binnen een gebouw tussen de buitenzijde van de gevels minus het oppervlak voor overkappingen en technische ruimten. Bij de berekening van de bedrijfsvloeroppervlakte wordt de collectieve parkeervoorziening niet meegerekend.

1.14          Besluit milieueffectrapportage 1994: besluit van 4 juli 1994, houden uitvoering van het hoofdstuk Milieueffectrapportage van de Wet milieubeheer, zoals deze luidde op het moment van ter inzage legging van dit plan.

1.15          Bestemmingsgrens: de grens van een bestemmingsvlak.

1.16          Bestemmingsvlak: een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17          Bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een op zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.18          Bouwen: het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en vergroten van een bouwwerk.

1.19          Bouwgrens: de grens van een bouwvlak.

1.20          Bouwlaag: een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond, zijnde de eerste bouwlaag en met uitzondering van kelder, souterrain, zolder en vliering.

1.21          Bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegelaten.

1.22          Bouwperceelgrens: een grens van een bouwperceel.

1.23          Bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.24          Bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van de bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

1.25          Bouwwijze: de wijze van bouwen van een hoofdgebouw, waarbij:

a.      onder aaneengebouwd wordt verstaan een hoofdgebouw dat deel uitmaakt van een blok van meer dan twee hoofdgebouwen en/of andere functies, waarvan het hoofdgebouw aan het op het aangrenzend bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd;

b.      onder gestapeld wordt verstaan een gebouw dat uit meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd;

c.      onder twee-aan-een wordt verstaan een hoofdgebouw dat deel uitmaakt van een blok van maximaal twee direct aaneengebouwde hoofdgebouwen (twee-onder-één-kap);

d.      onder vrijstaand wordt verstaan een hoofdgebouw dat niet aan een op een aangrenzend bouwperceel gelegen gebouw is aangebouwd.

1.26          Carport/overkapping: een bijbehorend bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een ander bouwwerk, bestaande uit een dak en ten hoogste drie al dan niet tot de overkapping behorende scheidingsconstructies.

1.27          Detailhandel: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, met uitzondering van internetverkoop, aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, alsmede anders dan voor gebruik ter plaatse.

1.28          Dienstverlening: het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.

1.29          Erf: stuk grond, in ruimtelijk opzicht direct behorend bij, in functioneel opzicht ten dienste van en in feitelijk opzicht direct aansluitende bij een woning of ander gebouw, dat in beginsel behoort tot de kavel(s) waarop dat gebouw is geplaatst, zoals dat blijkt uit de kadastrale gegevens.

1.30          Erf- terreinafscheiding: afscheiding, inclusief poort, van een erf en/of gedeelte van een erf (terrein).

1.31          Gebouw: elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.32          Hoofdgebouw: gebouw, of gedeelte daarvan, dat nodig is voor de verwezenlijking van

de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is.

1.33          Horeca: hieronder worden begrepen de volgende categorieën:

a.   Hotel, pension:     een bedrijf dat gericht is op het verstrekken van nachtverblijf en/of van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken en/of op het exploiteren van zaalaccommodatie.

b.   Restaurantbedrijf:            een bedrijf dat gericht is op het bedrijfsmatig voor gebruik uitsluitend ter plaatse verstrekken van maaltijden en dranken, zoals een restaurant en een bistro.

c.   Cafetariabedrijf:   een bedrijf dat gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van kleine eetwaren, al dan niet in combinatie met niet-alcoholische dranken. Hieronder worden mede begrepen een friteskraam, lunchroom en een ijssalon.

d.   Cafébedrijf:          een bedrijf dat gericht is op het bedrijfsmatig voor gebruik ter plaatse verstrekken van dranken, waaronder niet worden begrepen: discotheken, nachtclubs e.d.

1.34          Mantelzorg: Het bieden van zorg op het fysieke, psychische en/of sociale vlak op vrijwillige basis en buiten een organisatorisch verband aan een ieder die hulpbehoevend is

1.35          Nevengeschikte functie: functie waarbij maximaal 50% van de opstallen als zodanig mag worden gebruikt.

1.36          Ondergeschikte activiteit: activiteit waarbij maximaal 30% van de opstallen als zodanig mag worden gebruikt.

1.37          Peil:   

a.   voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

b.   voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.

1.38          Perceelsgrens: een lijn die een bouwperceel van een ander bouwperceel, ander terrein of van de openbare weg scheidt.

1.39          Prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.40          Prostitutiebedrijf: een bedrijf waarin het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding uitgeoefend wordt.

1.41          Publiekverzorgend ambacht: een ambachtelijk bedrijf dat zijn goederen en diensten rechtstreeks levert aan de consument, zoals een goudsmid, kapper, schoenmaker e.d.

1.42          Seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichtingen worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een (raam-)prostitutiebedrijf, waaronder ook begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.43          Verkoopoppervlakte: de totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank (dit is de netto-vloeroppervlakte).

1.44          Voorgevel: de naar de weg of openbaar toegankelijk gebied toegekeerde gevel van een (hoofd)gebouw.

1.45          (Voorgevel)rooilijn: een in de verbeelding weergegeven lijn (bouwgrens), die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.

1.46          Waterhuishoudkundige voorzieningen: voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede waterkering, wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, waterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan infiltratievoorzieningen (zoals infiltratiekratten, wadi's, infiltratiegreppels, doorlatende bestrating en infiltratie- en transportriolen), dijken, dammen, grondwallen, duikers, stuwen, gemalen, inlaten etc.

1.47          Weg: alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.48          Woning: een (gedeelte van een) gebouw, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.            

1.49          Zijgevel: een gevel van een hoofdgebouw, niet zijnde de voor- of achtergevel.

           


Artikel   2                  Wijze van meten

 

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

2.1       Afstand:

tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen waar deze afstand het kortst is, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals goten.

 

2.2       Bouwhoogte:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

2.3       Dakhelling:               

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

 

2.4       Goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

2.5       Inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

2.6       Lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren.

 

2.7       Oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

2.8       Ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf het bouwkundige peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

 

 


 

2.                 BESTEMMINGSREGELS

 

 

Artikel  3       Agrarisch met waarden

3.1       Bestemmingsomschrijving

De voor “Agrarisch met waarden” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.                  agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen, voor zover geen permanente teeltondersteunende voorzieningen zijnde;

b.                  behoud, herstel en/of ontwikkeling van landschappelijke waarden in het algemeen en in het bijzonder van de volgende op de plankaart aangeduide landschappelijke waarden, vanwege hun abiotisch, cultuurhistorisch en/of visueel-ruimtelijk belang:

-  hydrologisch waardevol’(natte natuurparel met  beschermingszone);

-  aardkundig waardevol’;

- cultuurhistorisch waardevol – akker;

c.         behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuurwaarden in het algemeen en in het bijzonder de volgende op de plankaart aangeduide natuurwaarden, als biotoop voor de betreffende soort(groepen: dassen’;

d.         ontsluitingswegen;

e.                  paden en verhardingen;

f.                   waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen.

 

3.2              Bouwregels

 

3.2.1        Gebouwen

Op deze gronden zijn geen gebouwen toegestaan.

 

3.2.2    Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, geldt de bepaling, dat de hoogte niet meer dan 2,5 meter mag bedragen.

 

3.3       Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gebouwen en gronden voor de uitoefening van een ambachtelijk, industrieel, han­dels- en/of horecabedrijf, van een escortbedrijf en/of seks­inrichting alsmede het gebruik van gebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning.

 

3.4       Aanlegregels

 

3.4.1    Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

a.                  het aanleggen, verharden of verwijderen van wegen, paden of parkeergelegenheid;

b.                  het graven, verbreden, uitdiepen en/of verleggen van watergangen;

c.                  het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, het ophogen, egaliseren van de gronden;

d.                  het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen;

e.                  het vellen en/of rooien of het verrichten van werkzaamheden, welke de dood of ernstige beschadiging van houtgewas dan wel waardevolle vegetatie ten gevolge kunnen hebben;

f.                   het bebossen van gronden, die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos kunnen worden aangemerkt;

g.                  het bemalen of draineren van de grond en het winnen, toevoeren, afdammen of stuwen van water of het anderszins wijzigen van de grondwaterstand en de waterhuishouding.

 

3.4.2    Uitzonderingen

Het in het voorgaande lid genoemde verbod is niet van toepassing:

a.                  voor werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;

b.                  voor werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;

c.                  voor werken of werkzaamheden binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik;

d.                  voor werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn, dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning kunnen worden uitgevoerd;

e.                  voor het vellen of rooien bij wijze van verzorging van de aanwezige houtopstand;

 

 


 

Artikel  4       Wonen  

 

4.1       Bestemmingsomschrijving

 

De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.         woningen;

b.         bij de woning behorende bouwwerken;

c.         bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

d.         aan huis gebonden beroepen;

e.         tuinen en erven;

f.          parkeervoorzieningen;

g.         waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen.

 

4.2       Bouwregels

 

4.2.1    Woningen

Voor het bouwen van woningen gelden de opgenomen aanduidingen, alsmede de volgende bepalingen:

 

a.         de woningen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – hoofdgebouw’ wor­den gebouwd;

b.         de woningen moeten met één gevel in, dan wel tot maximaal 1 meter achter de gevellijn worden gebouwd;

c.         per bouwvlak mag ter plaatse van de aanduiding vrijstaande woningen (vrij), één vrijstaande woning worden gebouwd;

d.         de inhoud van een woning bedraagt maximaal 1000 m3.

e.         ten aanzien van de goot- en bouwhoogte gelden de ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’ opgenomen maximale hoogten.

f.          de afstand van een vrijstaande woning tot de zijdelingse perceelsgrens dient ten minste 5 meter te bedragen;

 

4.2.2    Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, voor zover gelegen buiten de ‘specifieke aanduiding hoofdgebouw’, gelden de volgende bepalingen:

 

a.                  de bijbehorende bouwwerken dienen binnen het vlak ‘bijgebouwen’, en minimaal 5 meter achter de voorgevel c.q. de denkbeeldige lijn evenwijdig aan de voorgevel van de woning te worden gebouwd;

b.         achter de gevellijn moet een aaneengesloten open ruimte van ten minste 30 m² aanwezig zijn; 

c.                     in afwijking van het bepaalde in het vorige lid onder b. geldt, dat vóór de naar de weg toegekeerde zijde (voorgevel) van de woning een  bouwwerk mag worden gebouwd, met dien verstande dat:

(1)   de afstand tot de aan de wegzijde gelegen perceels­grens minimaal 1,5 meter bedraagt;

(2)   de goothoogte maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag bedraagt;

(3)   de breedte niet meer bedraagt dan 50% van de voorgevel van de woning;

(4)   de diepte maximaal 1,5 meter bedraagt, gemeten vanaf de voorgevel van de woning;

d.         het gezamenlijk oppervlak mag per perceel ten hoogste 95 m² bedragen;

e.         bijbehorende bouwwerken moeten een afstand van de zijdelingse perceelsgrens hebben van minimaal 3 m;

h.         de goothoogte en hoogte  mogen respectievelijk niet meer dan 3 meter en 6 meter bedragen;

(1)       de hoogte mag in de zijdelingse perceelsgrens niet meer bedragen dan 3 meter en van daaraf in gelijke mate met de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens toenemend tot niet meer dan 6 meter, behoudens het bepaalde onder (2);

(2)       indien bijbehorende bouwwerken aan weerszijden van de zijdelingse perceelsgrens aaneengesloten worden gebouwd, mag de hoogte niet meer dan 6 meter bedragen;

j.          naast het bepaalde onder d. mag bij iedere woning een overkapping worden gebouwd waarbij voldaan moet worden aan de volgende voorwaarden:

(1)       de overkapping dient minimaal 1 meter achter de voorgevel c.q. de denkbeeldige lijn evenwijdig aan de voorgevel van de woning te worden gebouwd;

(2)       de oppervlakte mag niet meer dan 25 m² bedragen;

(3)       de hoogte mag maximaal 3 meter bedragen.

 

4.2.3    Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

 

a.         de hoogte mag maximaal 3 meter bedragen, uitgezonderd erf- en terreinafscheidingen;

b.         in afwijking van het bepaalde onder a. geldt, dat:

(1)       de hoogte van erf-/terreinafscheidingen vóór de gevellijn maximaal 1 meter mag bedragen;

(2)       de hoogte van erf-/terreinafscheidingen achter de gevellijn maximaal 2 meter mag bedragen;

c.         de hoogte van vlaggenmasten mag maximaal 8 meter bedragen.

 

4.3       Afwijken van de bouwregels

 

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het be­paalde in  4.2.2 onder  d., voor een extra vergroting van de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken, indien de oppervlakte van de aanwezige legale bijbehorende bouwwerken het voorgeschreven maximum van 95 m² te boven gaat, met dien verstande, dat:

(1)       per m² gesloopt bijbehorende bouwwerken dat aanwezig is boven het voorgeschreven maximum, maximaal de helft wordt teruggebouwd;

(2)       het gezamenlijk oppervlak van de bijbehorende bouwwerken per perceel maximaal 200 m² bedraagt.

 

4.4       Nadere eisen

 

4.4.1    Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

 

a.                                          de situering en/of afmetingen van bouwwerken;

b.                                          de kapvorm van gebouwen;

c.                                          de aanleg en omvang van parkeergelegenheid op eigen terrein.

 

4.4.2    Toepassing nadere eisen

De toepassing van nadere eisen door burgemeester en wethouders zal gericht zijn op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

 

a.                             het straat- en bebouwingsbeeld;

b.                             de woonsituatie (wooncomfort, kwaliteit, woongenot van de directe omgeving);

c.                             de gebruiksmogelijkheden (op eigen terrein en op aangrenzende gronden);

d.                             de milieusituatie;

e.                             de verkeersveiligheid;

f.                               de parkeerruimte op eigen terrein;

g.                             de sociale veiligheid;

h.                             de brandveiligheid.

 

4.5       Specifieke gebruiksregels

 

4.5.1    Aan huis gebonden beroep

Bij woningen zijn aan huis gebonden beroepen toe­ge­staan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, mits:

 

a.         de woning blijft voldoen aan het bepaalde in de ge­meentelijke bouwverordening en het Bouw­be­sluit;

b.         de omvang van de activiteit niet meer bedraagt dan 50% van het bebouwd oppervlak van een bouw­per­ceel tot een maximum van 60 m2;

c.         er geen zelfstandige vorm van detailhandel ontstaat;

d.         eventueel extra benodigde parkeerplaatsen op ei­gen terrein worden gerealiseerd;

e.         het beroep wordt uitgeoefend door de bewoner(s) van het pand.

 

4.5.2    Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in elk geval gerekend het gebruik van gebouwen en gronden voor de uitoefening van een ambachtelijk-, industrieel, handels- en/of horecabedrijf, van een escortbedrijf en/of seks­inrichting alsmede het gebruik van gebouwen, met uitzondering van het hoofdgebouw, en bijbehorende afzonderlijke bouwwerken voor permanente of tijdelijke bewoning.

 

4.6       Afwijken van de gebruiksregels

 

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het be­paalde in 4.5.2 voor het uitoefenen van een aan huis gebonden bedrijf als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, mits:

a.         de hoofdfunctie wonen blijft en de woning blijft vol­doen aan het bepaalde in de gemeentelijke bouw­verordening en het Bouwbesluit;

b.         de omvang van de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 40 m2;

c.         er geen zelfstandige vorm van detailhandel ont­staat, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met het uitgeoefende beroep of bedrijf;

d.         eventueel extra benodigde parkeerplaatsen op ei­gen terrein worden gerealiseerd;

e.         het bedrijf wordt uitgeoefend door de bewoner(s) van het pand.

 

 


 

Artikel 5        Waarde – Archeologie (dubbelbestemming)                       

 

5.1       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangegeven gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

 

5.2       Bouwregels

 

5.2.1    Omgevingsvergunning

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2500 m² en dieper dan 50 centimeter, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die zullen worden verstoord, naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.

 

5.2.2        Voorwaarden

Indien uit het in het vorige lid genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de vergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden aan de vergunning verbinden:

a.         de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

b.         de verplichting tot het doen van opgravingen;

c.         de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

5.2.3    Bouwverbod

Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de vergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door het verbinden van voorwaarden aan de vergunning veilig te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd.

 

5.3  Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

5.3.1    Werken en werkzaamheden

Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken en werkzaamheden uit te (laten) voeren:

 

a.                                          het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 2500 m² of meer bedraagt;

b.                                          het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 2500 m² of meer bedraagt en de bodem verstoord wordt tot een grotere diepte dan 50 centimeter;

c.                                          het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 2500 m² of meer bedraagt en de bodem verstoord wordt tot een grotere diepte dan 50 centimeter;

d.                                          het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 50 centimeter, waartoe ook wordt gerekend mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 2500 m² of meer bedraagt.

 

5.3.1        Uitzonderingen

Het in het vorige lid vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

 

a.         het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;

b.         reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van die plan.

 

5.3.2        Toelaatbaarheid

 

a.                  De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, wordt verleend indien is gebleken dat de in het eerste lid genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal.

b.         Voor zover de in het eerste lid genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologische materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:

(1)                           de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

(2)                           de verplichting tot het doen van opgravingen, of

(3)                           de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.          

c.         De vergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

 

5.4             Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

 

5.4.1        In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen burgemeester en wethouders voorschriften verbinden aan een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk.

5.4.2        Aan een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk met een oppervlakte groter dan 2500 m² en waardoor de bodem verstoord wordt tot een grotere diepte dan 50 centimeter, kunnen burgemeester en wethouders het voorschrift verbinden dat het slopen begeleid wordt door een gekwalificeerde deskundige.

5.4.3        Indien tijdens het slopen vondsten van zeer hoge waarde worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij burgemeester en wethouders die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning voor het slopen van het bouwwerk.

 

5.5             Wijzigingsbevoegdheid

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet  ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming Waarde – Archeologie geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                               

 


 

3.                    ALGEMENE REGELS

 

 

Artikel 6        Anti-dubbeltelregel

 

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 


 

Artikel 7        Algemene bouwregels

 

7.1       Algemene bepaling met betrekking tot ondergronds bouwen

 

Voor ondergronds bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

 

a.                  ondergronds bouwen is toegestaan binnen het bouwvlak;

b.                  de verticale diepte mag niet meer dan 3 meter bedragen;

c.                  de gebouwen mogen uitsluitend worden gebruikt overeenkomstig het bij de bestemming toegestane gebruik.

 

Een en ander met dien verstande, dat:

 

1.                             de waterhuishoudkundige situatie niet verstoord mag worden;

2.                             er geen onevenredige afbreuk gedaan mag worden aan archeologische waarden;

3.                             er geen zodanige verkeersaantrekkende activiteiten uitgeoefend mogen worden dat ten gevolge daarvan verkeersoverlast ontstaat of kan ontstaan en ten gevolge waarvan extra verkeers­maat­re­ge­len, waaronder extra parkeerplaatsen, nood­za­ke­lijk zijn, tenzij op eigen terrein gezorgd kan wor­den voor voldoende parkeervoorzieningen.

 

7.2       Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

 

De voorschriften van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2, van de Woningwet buiten toepassing behoudens  ten aanzien van de volgende onderwerpen:

 

a.                  de richtlijnen voor het afwijken van stedenbouwkundige bepalingen;

b.                  de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;

c.                  de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;

d.                  invloed van de omgeving op een bouwwerk;

e.                  de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;

f.                    de ruimte tussen bouwwerken.

 


Artikel 8        Algemene afwijkingsregels

 

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels afgeweken kan worden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van de desbetreffende bepalingen van het plan voor:

 

a.                  het afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van goothoogten, bouwhoogten, bouwperceelsgrensafstanden en bebouwde oppervlakten met ten hoogste 10%;

b.      het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut en voor religieuze doeleinden zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakel­huis­jes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, glas- en/of af­valcontainers, monumenten, kapellen, wegkruisen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, mits:

(1)          de oppervlakte niet meer bedraagt dan 20 m²;

(2)          de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 meter;

(3)          de bouwwerken naar aard en afmetingen passen in het plan, met dien verstande, dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 10 meter bedraagt;

c.      geringe afwijkingen, welke in het belang zijn van een ruimtelijk beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, dan wel de situering van ontsluitingen of welke nood­zakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein;

d.      het in geringe mate afwijken van een bestemmingsgrens, alsmede de vorm van bouwvlakken, voor zover zulks noodzakelijk en/of wenselijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;

e.      het oprichten van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van radio en televisiesignalen, als­mede voor telecommunicatie doeleinden voor zover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de hoogte niet meer bedraagt dan 15 meter voor antennes voor privégebruik en niet meer dan 40 meter voor antennes voor gemeenschappelijk gebruik, niet zijnde C-2000-infrastructuur;

f.       het houden van evenementen, voor zover de in de bestemmingsomschrijving beschreven gebiedswaarden niet onevenredig worden aangetast;

g.      het toestaan dat een bijbehorende bouwwerk tijdelijk gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:

(1)     de bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;

(2)     aangetoond wordt dat inwoning in het hoofdgebouw of aangebouwd bijgebouw ter plaatse redelijkerwijs niet tot de mogelijkheden behoort;

(3)     er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven en rekening wordt gehouden met de milieuhygiënische aspecten (geur, geluid, veiligheid);

(4)     de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m²;

(5)     de afhankelijke woonruimte wordt gerealiseerd in een bestaand bijgebouw dat op maximaal 20 meter afstand is gelegen van de achtergevel van het hoofdgebouw; afwijking hiervan is slechts toegestaan indien er op het erf en achter de voorgevel van het hoofdgebouw sprake is van reeds aanwezige bijgebouwen die zonder ingrijpende verbouwingen geschikt kunnen worden gemaakt voor het bieden van mantelzorg;

(6)     burgemeester en wethouders de omgevingsvergunning intrekken, indien de bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

h.      het toestaan van kleinschalige verblijfsrecreatie (Bed and Breakfast) bij de bestemming Wonen, met dien verstande dat:

(1)     de kleinschalige verblijfsrecreatie alleen plaatsvindt in de woning en bijbehorende aangebouwde bouwwerken, maar niet in bijbehorende vrijstaande bouwwerken;

(2)     de woning blijvend bewoond wordt als hoofdwoonverblijf en waarvan de hoofdgebruiker(s) tijdens het recreatief verblijf eveneens aanwezig is (zijn);

(3)     de omvang niet meer mag bedragen dan 60 m² en niet meer dan 10 bedden;

(4)     er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein aanwezig is;

(5)     er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van belangen van omwonenden en/of in de omgeving aanwezige bedrijven.        

 


 

Artikel 9        Algemene procedureregel

 

Met betrekking tot de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen die deel uitmaken van dit plan, geldt de volgende procedure:

 

a.                             het voornemen tot het stellen van nadere eisen wordt gepubliceerd in het plaatselijk huis-aan-huisblad;

b.                             het voornemen ligt vervolgens twee weken ter inzage en is digitaal te raadplegen via de internetsite van de gemeente Boxmeer;

c.                             gedurende de periode van twee weken kunnen belanghebbenden schriftelijk hun zienswijze kenbaar maken aan het college van burgemeester en wethouders.

 

 

 

 


4.                    OVERGANGS- EN SLOTREGELS

 

Artikel 10      Overgangsregels

 

10.1     Overgangsregel bouwwerken

 

a.                  een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

1.         gedeeltelijk worden vernieuwd of gedeeltelijk veranderd;

2.         na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

b.         burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in a. met maximaal 10%.

c.         Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

10.2     Overgangsregel gebruik

 

a.         Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b.         het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik al bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c.         Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d.         Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldend bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

 

10.3     Hardheidsclausule

 

Indien toepassing van de overgangsregels zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van die overgangsregels afwijken.

 

 

 

Artikel 11      Slotregel

 

Deze regels kunnen worden aangehaald als: “Regels van het bestemmingsplan Weverstraat 9 van de gemeente Boxmeer”.

 

 

 

 

 

 

 

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van  26 mei 2011

 

 

 

De voorzitter,                                                 De griffier,

 

 

 

K.W.T. van Soest                                          A.W.J.M. Cornelissen