GEMEENTE BOXMEER
BESTEMMINGSPLAN “Laag Werveld
REGELS
INHOUDSOPGAVE
1. INLEIDENDE REGELS
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze
van meten
2.
BESTEMMINGSREGELS
Artikel 3 Agrarisch met waarden
Artikel 4 Maatschappelijk
- zorgboerderij
Artikel 5 Natuur
Artikel 6 Wonen
Artikel 7 Waarde
– Archeologie (dubbelbestemming)
3.
ALGEMENE
REGELS
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Artikel 9 Algemene bouwregels
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene procedureregel
4.
OVERGANGSREGELS
EN SLOTREGEL
Artikel 12 Overgangsregels
Artikel 13 Slotregel
1. INLEIDENDE REGELS
1.1
Plan: het
bestemmingsplan ‘Laag Werveld
1.2
Bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0756.BP11BgnLaagwerveld-VG01
met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen
1.3
Aanduiding: een
geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarop ingevolge de regels ten aanzien van het gebruik en/of het
bebouwen van deze gronden regels worden gesteld.
1.4
Aanduidingsgrens: de
grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5
Aan huis gebonden bedrijf: het bedrijfsmatig verlenen
van diensten c.q. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten geheel of
overwegend door middel van handwerk, geen detailhandel zijnde en uitgezonderd
prostitutie, waarvan de omvang in de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten
in de woning en de daarbij behorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie
kunnen worden uitgeoefend en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke
uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is.
Hieronder wordt mede verstaan een publiekverzorgend ambacht.
1.6
Aan huis gebonden beroep: een beroep of het beroepsmatig
verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch,
kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, waaronder
tevens de beroepen van schoonheidsspecialiste, manicure en pedicure en
uitgezonderd prostitutie, dat door zijn beperkte omvang in een woning en de
daarbij behorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden
uitgeoefend en een ruimtelijk uitwerking of uitstraling heeft die met de
woonfunctie in overeenstemming is.
1.7
Archeologische waarde: de aan een gebied toegekende
waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende
overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.
1.8
Bebouwing: een of meer gebouwen, bijbehorende bouwwerken en/of
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.9
Bebouwingspercentage: een in
de regels aangegeven percentage, dat de grootte van een deel van een
bouwperceel aangeeft dat maximaal bebouwd mag worden.
1.10
Bedrijfs- en dienstwoning: een woning in of bij een gebouw dan wel op of bij
een terrein, welke gekoppeld is aan het feitelijk gebruik van het gebouw en/of
terrein in overeenstemming met de bestemming.
1.11
Bedrijfsgebouw: een gebouw dat dient voor
de uitoefening van een bedrijf.
1.12
Bedrijfsvloeroppervlakte: het totale vloeroppervlak
binnen een gebouw tussen de buitenzijde van de gevels minus het oppervlak voor
overkappingen en technische ruimten. Bij de berekening van de
bedrijfsvloeroppervlakte wordt de collectieve parkeervoorziening niet
meegerekend.
1.13
Besluit
milieueffectrapportage 1994: besluit van 4 juli 1994, houden uitvoering van het
hoofdstuk Milieueffectrapportage van de Wet milieubeheer, zoals deze luidde op
het moment van ter inzage legging van dit plan.
1.14
Bestemmingsgrens: de grens van een
bestemmingsvlak.
1.15
Bestemmingsvlak: een geometrisch bepaald vlak
met eenzelfde bestemming.
1.16
Bijbehorend
bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met
een op zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan
tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.17
Bouwen: het plaatsen, geheel of gedeeltelijk
oprichten, vernieuwen of veranderen en vergroten van een bouwwerk.
1.18
Bouwgrens: de grens van een bouwvlak.
1.19
Bouwlaag: een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke
of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond, zijnde de eerste
bouwlaag en met uitzondering van kelder, souterrain, zolder en vliering.
1.20
Bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar horende
bebouwing is toegelaten.
1.21
Bouwperceelgrens: een grens van
een bouwperceel.
1.22
Bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden
zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde
gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.23
Bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander
materiaal, die op de plaats van de bestemming hetzij direct of indirect met de
grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun
vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.
1.24
Bouwwijze: de
wijze van bouwen van een hoofdgebouw, waarbij:
a.
onder aaneengebouwd wordt verstaan een
hoofdgebouw dat deel uitmaakt van een blok van meer dan twee hoofdgebouwen
en/of andere functies, waarvan het hoofdgebouw aan het op het aangrenzend
bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd;
b.
onder gestapeld wordt verstaan een
gebouw dat uit meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen
woningen (appartementen) bestaat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als
een eenheid kan worden beschouwd;
c.
onder twee-aan-een
wordt verstaan een hoofdgebouw dat deel uitmaakt van een blok van maximaal twee
direct aaneengebouwde hoofdgebouwen (twee-onder-één-kap);
d.
onder vrijstaand wordt verstaan een
hoofdgebouw dat niet aan een op een aangrenzend bouwperceel gelegen gebouw is
aangebouwd.
1.25
Carport/overkapping:
een bijbehorend bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een
ander bouwwerk, bestaande uit een dak en ten hoogste drie al dan niet tot de
overkapping behorende scheidingsconstructies.
1.26
Detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling
ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, met uitzondering van
internetverkoop, aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of
aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit,
alsmede anders dan voor gebruik ter plaatse.
1.27
Dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek
rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen,
zoals reis- en uitzendbureaus, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels
en bankfilialen.
1.28
Erf: stuk
grond, in ruimtelijk opzicht direct behorend bij, in functioneel opzicht ten
dienste van en in feitelijk opzicht direct aansluitende bij een woning of ander
gebouw, dat in beginsel behoort tot de kavel(s) waarop dat gebouw is geplaatst,
zoals dat blijkt uit de kadastrale gegevens.
1.29
Erf- terreinafscheiding: afscheiding,
inclusief poort, van een erf en/of gedeelte van een erf (terrein).
1.30
Gebouw: elk
bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk
met wanden omsloten ruimte vormt.
1.31
Hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat
nodig is voor de verwezenlijking van
de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en,
indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het
belangrijkste is.
1.32
Horeca:
hieronder worden begrepen de volgende categorieën:
a. Hotel,
pension: een bedrijf dat gericht is op
het verstrekken van nachtverblijf en/of van ter plaatse te nuttigen
voedsel en dranken en/of op het exploiteren van zaalaccommodatie.
b. Restaurantbedrijf: een
bedrijf dat gericht is op het bedrijfsmatig voor gebruik uitsluitend ter
plaatse verstrekken van maaltijden en dranken, zoals een restaurant en een
bistro.
c. Cafetariabedrijf: een bedrijf dat
gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van kleine eetwaren, al dan niet in
combinatie met niet-alcoholische dranken. Hieronder worden mede begrepen een
friteskraam, lunchroom en een ijssalon.
d. Cafébedrijf: een bedrijf dat gericht is op
het bedrijfsmatig voor gebruik ter plaatse verstrekken van dranken, waaronder niet
worden begrepen: discotheken, nachtclubs e.d.
1.33
Inrichtingen
als bedoeld in artikel 41 van de Wet Geluidhinder: bedrijven en/of inrichtingen welke
genoemd zijn in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit Wet milieubeheer
(Staatsblad 1993, 50).
1.34
Maatschappelijke voorzieningen: educatieve, sociaal-medische,
(sociaal-)culturele, levensbeschouwelijke, religieuze voorzieningen waaronder
kerk en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook
ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.
1.35
Mantelzorg:
Het bieden
van zorg op het fysieke, psychische en/of sociale vlak op vrijwillige basis en
buiten een organisatorisch verband aan een ieder die hulpbehoevend is
1.36
Nevengeschikte
functie: functie waarbij maximaal 50% van de opstallen als zodanig
mag worden gebruikt.
1.37
Ondergeschikte
activiteit: activiteit waarbij maximaal 30% van de opstallen als
zodanig mag worden gebruikt.
1.38
Ondergeschikte
detailhandel: detailhandel welke aan de hoofdactiviteit productie
en/of installatie gerelateerd is, dan wel deze hoofdactiviteit ondersteunt. De
detailhandel is voorts ondergeschikt in termen van benutte bedrijfsruimte. De
verkoopruimte mag maximaal 30% van het vloeroppervlak bedragen, tot een maximum
van
1.39
Patiowoning:
een woning
met een geheel of gedeeltelijk omsloten binnenplaats of binnenhof, gevormd door
de zijmuren van de naburige, dan wel op het eigen bouwperceel aanwezige
bebouwing.
1.40
Peil:
a. voor gebouwen, waarvan de
hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van
de hoofdtoegang;
b. voor gebouwen, waarvan de
hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter
plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.41
Perceelsgrens:
een lijn die een bouwperceel van een ander bouwperceel, ander terrein of
van de openbare weg scheidt.
1.42
Prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen
met een ander tegen vergoeding.
1.43
Prostitutiebedrijf:
een bedrijf waarin het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van
seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding uitgeoefend wordt.
1.44
Publiekverzorgend
ambacht: een ambachtelijk bedrijf dat zijn goederen en diensten
rechtstreeks levert aan de consument, zoals een goudsmid, kapper, schoenmaker
e.d.
1.45
Seksinrichting:
de voor het
publiek toegankelijke besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang
alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of
vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichtingen worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een
seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een
(raam-)prostitutiebedrijf, waaronder ook begrepen een erotische massagesalon,
al dan niet in combinatie met elkaar.
1.46
Verkoopoppervlakte: de totale oppervlakte van de
voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de
etalageruimte en de ruimte achter de toonbank (dit is de netto-vloeroppervlakte).
1.47
Volumineuze detailhandel: detailhandel in auto’s, boten,
caravans, keukens, badkamers en sanitair en daarmee rechtstreeks samenhangende
artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en/of materialen.
Onder volumineuze detailhandel wordt tevens begrepen een tuincentrum, een
bouwmarkt, een grootschalig meubelbedrijf, al dan niet – in ondergeschikte mate
– in combinatie met woninginrichting en stoffering, en detailhandel in grove bouwmaterialen en
daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen.
1.48
Voorgevel:
de naar de weg of openbaar toegankelijk gebied toegekeerde gevel van een
(hoofd)gebouw.
1.49
(Voorgevel)rooilijn:
een in de
verbeelding weergegeven lijn (bouwgrens), die niet door gebouwen mag worden
overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.
1.50
Waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede waterkering,
wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, waterinfiltratie en waterkwaliteit.
Hierbij kan onder meer gedacht worden aan infiltratievoorzieningen (zoals
infiltratiekratten, wadi's, infiltratiegreppels, doorlatende bestrating en
infiltratie- en transportriolen), dijken, dammen, grondwallen, duikers, stuwen,
gemalen, inlaten etc.
1.51
Weg: alle voor het openbaar rij-
of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin
gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en
zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide
parkeerterreinen.
1.52
Woning:
een (gedeelte van een) gebouw, geschikt en bestemd voor de huisvesting
van niet meer dan één huishouden.
1.53
Woonboerderij:
een woning die bestaat uit een voormalig agrarische bedrijfswoning met
de in de bouwmassa opgenomen voormalige agrarische bedrijfsruimten.
1.54
Zelfstandig
kantoor: een kantoor dat op zichzelf het bedrijf vormt.
1.55
Zijgevel: een
gevel van een hoofdgebouw, niet zijnde de voor- of achtergevel.
1.56
Zijstrook:
de strook grond begrensd door de zijdelingse perceelsgrens en de
lijn evenwijdig aan en op
een afstand van
1.57
Zolder: zolder onder een kap voor
zover de hoogte van de borstwering ter plaatse van de omtrekmuren minder dan
Bij de
toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Afstand:
tussen
bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen waar
deze afstand het kortst is, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen,
zoals goten.
2.2 Bouwhoogte:
vanaf
het peil tot aan het hoogste punt van het gebouw of bouwwerk, geen gebouw
zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen,
antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 Dakhelling:
langs
het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.4 Goothoogte
van een bouwwerk:
vanaf het peil tot
aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee
gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 Inhoud
van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de
gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en
dakkapellen.
2.6 Lengte, breedte en diepte van een
bouwwerk:
tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart
van de scheidingsmuren.
2.7 Oppervlakte
van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse
gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op
het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het
bouwwerk.
2.8 Ondergrondse
bouwdiepte van een bouwwerk:
vanaf
het bouwkundige peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet
meegerekend.
2.
BESTEMMINGSREGELS
Artikel 3 Agrarisch
met waarden
De
voor “Agrarisch met waarden” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen,
voor zover geen permanente teeltondersteunende voorzieningen zijnde;
b.
2 behoud, herstel en/of ontwikkeling van landschappelijke
waarden in het algemeen en in het bijzonder van de volgende op de plankaart
aangeduide landschappelijke waarden, vanwege hun abiotisch,
cultuurhistorisch en/of visueel-ruimtelijk belang:
- hydrologisch
waardevol’(natte natuurparel met beschermingszone);
- aardkundig
waardevol’;
c. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuurwaarden in
het algemeen en in het bijzonder de volgende op de plankaart aangeduide
natuurwaarden, als biotoop voor de betreffende soort(groepen: dassen’;
d. ontsluitingswegen;
e.
paden en verhardingen;
f.
waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en
waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterbergings-
en infiltratievoorzieningen.
3.2
Bouwregels
3.2.1
Gebouwen
Op deze gronden zijn geen gebouwen toegestaan.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde,
geldt de bepaling, dat de hoogte niet meer dan
3.3 Specifieke
gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig
met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gebouwen
en gronden voor de uitoefening van een ambachtelijk, industrieel, handels-
en/of horecabedrijf, van een escortbedrijf en/of seksinrichting alsmede het
gebruik van gebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning.
3.4 Aanlegregels
3.4.1 Verbod
Het is verboden zonder of
in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders
(omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of
van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
uit te voeren:
a.
het aanleggen, verharden of verwijderen van wegen,
paden of parkeergelegenheid;
b.
het graven, verbreden, uitdiepen en/of verleggen
van watergangen;
c.
het ontginnen, bodemverlagen
of afgraven, het ophogen, egaliseren van de gronden;
d.
het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen;
e.
het vellen en/of rooien of het verrichten van
werkzaamheden, welke de dood of ernstige beschadiging van houtgewas dan wel
waardevolle vegetatie ten gevolge kunnen hebben;
f.
het bebossen van gronden, die op het tijdstip van
het van kracht worden van dit plan niet als bos kunnen worden aangemerkt;
g.
het bemalen of draineren van de grond en het
winnen, toevoeren, afdammen of stuwen van water of het anderszins wijzigen van
de grondwaterstand en de waterhuishouding.
3.4.2 Uitzonderingen
Het in het voorgaande lid
genoemde verbod is niet van toepassing:
a.
voor werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden
zijnde;
b.
voor werken of werkzaamheden van ondergeschikte
betekenis;
c.
voor werken of werkzaamheden binnen het kader van
de normale bodemexploitatie en bodemgebruik;
d.
voor werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip
van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn, dan wel krachtens
een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning kunnen worden uitgevoerd;
e.
voor het vellen of rooien bij wijze van verzorging
van de aanwezige houtopstand;
Artikel 4 Maatschappelijk
- zorgboerderij
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Maatschappelijk” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
een zorgboerderij met 24 woonzorgeenheden
en een bedrijfswoning;;
b.
tuinen, erven en terreinen;
c.
speelvoorzieningen;
d.
wegen, paden en parkeervoorzieningen;
e.
nutsvoorzieningen;
f.
groenvoorzieningen;
g.
waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en
waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterbergings-
en infiltratievoorzieningen;
met daarbij behorende:
h.
verhardingen;
i.
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a.
gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het
bouwvlak;
b.
De gezamenlijke
oppervlakte van hoofdgebouwen, inclusief aan- en uitbouwen, bedraagt ten
hoogste 2500 m2.;
c.
de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens
dient tenminste
d.
ten aanzien van de goot- en nokhoogte van de gebouwen gelden
de ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’ opgenomen
maximale hoogten.
4.2.2
Bijbehorende bouwwerken
a.
Bijbehorende bouwwerken in de vorm van gebouwen worden
binnen een bouwvlak gebouwd;
b.
De gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken in
de vorm van gebouwen bedraagt ten hoogste 800 m2.
c.
De goothoogte bedraagt ten hoogste 4 m en de bouwhoogte ten
hoogste 8 m.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen
zijnde
Voor het bouwen van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a.
de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet
meer dan
b.
de hoogte van kunstobjecten, palen en masten mag
niet meer dan
c.
de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, mag niet meer dan
4.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een
gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik
van de gronden voor de uitoefening van een ambachtelijk, industrieel, handels-
en/of horecabedrijf, van een escortbedrijf en/of seksinrichting alsmede het
gebruik van hoofdgebouwen en gebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning.
Artikel 5 Natuur
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Natuur” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van
de natuurlijke, cultuurhistorische en/of de landschappelijke waarden;
b.
waterhuishoudkundige doeleinden;
c.
sloten, beken, en daarmee gelijk te stellen
waterlopen;
met daaraan ondergeschikt:
d.
openbare nutsvoorzieningen;
e.
extensieve dagrecreatie;
f.
infrastructurele voorzieningen;
met de daarbij behorende:
g.
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen geldt de volgende bepaling:
a.
op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden
gebouwd.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen
zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende
bepaling:
a.
de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag
niet meer dan
5.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik
met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden:
a.
als staanplaats of ligplaats van onderkomens,
behoudens voor zover en voor zolang de aanwezigheid van onderkomens nodig is in
verband met in tot “Natuur” bestemde gronden uit te voeren werken of
werkzaamheden;
b.
als staanplaats voor wagens, geschikt en bestemd
voor de uitoefening van handel;
c.
als sport-, wedstrijd- of
speelterrein, kampeer- of caravanterrein, dagcampings, parkeerterreinen, lig-
of speelweiden, zwemgelegenheden en buitenmaneges;
d.
voor het beproeven van voertuigen; voor de
beoefening van de motorsport en de modelvliegsport, voor het houden van
wedstrijden met motorrijtuigen of bromfietsen; voor het racen of crossen met
motorrijtuigen en bromfietsen;
e.
voor het winnen van bosstrooisel of mos;
f.
voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken
zijnde, of van werkzaamheden, geen normale onderhoudswerkzaamheden zijnde, ten
behoeve van doeleinden omschreven in dit lid onder a. t/m e.
5.4 Aanlegregels
5.4.1 Verbod
Het is verboden zonder of
in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders
(omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of
van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
uit te voeren:
h.
het aanleggen, verharden of verwijderen van wegen,
paden of parkeergelegenheid;
i.
het graven, verbreden, uitdiepen en/of verleggen
van watergangen;
j.
het ontginnen, bodemverlagen
of afgraven, het ophogen, egaliseren van de gronden;
k.
het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen;
l.
het aanbrengen of aanleggen van oeverbeschoeiingen,
kaden, aanleg- en ligplaatsen of vlonders;
m.
het vellen en/of rooien of het verrichten van
werkzaamheden, welke de dood of ernstige beschadiging van houtgewas dan wel
waardevolle vegetatie ten gevolge kunnen hebben;
n.
het bebossen van gronden, die op het tijdstip van
het van kracht worden van dit plan niet als bos kunnen worden aangemerkt;
o.
het bemalen of draineren van de grond en het
winnen, toevoeren, afdammen of stuwen van water of het anderszins wijzigen van
de grondwaterstand en de waterhuishouding.
5.4.2 Uitzonderingen
Het in het voorgaande lid
genoemde verbod is niet van toepassing:
f.
voor werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden
zijnde;
g.
voor werken of werkzaamheden van ondergeschikte
betekenis;
h.
voor werken of werkzaamheden binnen het kader van
de normale bodemexploitatie en bodemgebruik;
i.
voor werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip
van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn, dan wel krachtens
een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning kunnen worden uitgevoerd;
j.
voor het vellen of rooien bij wijze van verzorging
van de aanwezige houtopstand;
k.
indien de in lid 5 genoemde werken of werkzaamheden
zullen worden uitgevoerd in een beschermd natuurmonument in de zin van de
Natuurbeschermingswet en handelingen opleveren, waarvoor ingevolge
artikel 12 van die Wet een vergunning van de Minister van Landbouw is vereist,
dan wel handelingen welke zijn voorzien in een beheersplan, als bedoeld in
artikel 14 van die wet.
6.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. woningen;
b. bij de woning behorende bouwwerken;
c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
d. aan huis gebonden beroepen;
e. tuinen en erven;
f. parkeervoorzieningen;
g. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en
waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterbergings-
en infiltratievoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Woningen
Voor het bouwen van woningen gelden de opgenomen
aanduidingen, alsmede de volgende bepalingen:
a. de woningen mogen uitsluitend ter
plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – hoofdgebouw’ worden
gebouwd;
b. de woningen moeten met één gevel in,
dan wel tot maximaal
c. per bouwvlak mag, één vrijstaande
woning worden gebouwd;
d. de inhoud van een woning bedraagt
maximaal 1000 m3.
e. ten aanzien van de goot- en bouwhoogte
gelden de ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’
opgenomen maximale hoogten.
f. de afstand van een vrijstaande woning
tot de zijdelingse perceelsgrens dient ten minste 5 meter te bedragen;
6.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, voor
zover gelegen buiten de specifieke aanduiding hoofdgebouw, gelden de volgende
bepalingen:
a.
de bijbehorende bouwwerken dienen minimaal 3 meter achter de
voorgevel c.q. de denkbeeldige lijn evenwijdig aan de voorgevel van de woning
te worden gebouwd;
b. achter de gevellijn moet een
aaneengesloten open ruimte van ten minste
c. in afwijking van het
bepaalde in het vorige lid onder b. geldt, dat vóór de naar de weg toegekeerde
zijde (voorgevel) van de woning een
bouwwerk mag worden gebouwd, met dien verstande dat:
(1)
de afstand tot de aan de wegzijde gelegen perceelsgrens
minimaal
(2)
de goothoogte maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag
bedraagt;
(3)
de breedte niet meer bedraagt dan 50% van de voorgevel van
de woning;
(4)
de diepte maximaal
d. het gezamenlijk oppervlak mag per
perceel ten hoogste 95 m² bedragen;
e. bijbehorende bouwwerken moeten een
afstand van de zijdelingse perceelsgrens hebben van minimaal 3 m;
h. de goothoogte en hoogte mogen respectievelijk niet meer dan
(1) de
hoogte mag in de zijdelingse perceelsgrens niet meer bedragen dan
(2) indien
bijbehorende bouwwerken aan weerszijden van de zijdelingse perceelsgrens
aaneengesloten worden gebouwd, mag de hoogte niet meer dan 6 meter bedragen;
j. naast het bepaalde onder d. mag bij
iedere woning een overkapping worden gebouwd waarbij voldaan moet worden aan de
volgende voorwaarden:
(1) de overkapping dient minimaal
(2) de oppervlakte mag niet meer dan
(3) de hoogte mag maximaal
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
gelden de volgende bepalingen:
a. de hoogte mag maximaal 3 meter
bedragen, uitgezonderd erf- en terreinafscheidingen;
b. in afwijking van het bepaalde onder a.
geldt, dat:
(1) de hoogte van erf-/terreinafscheidingen
vóór de gevellijn maximaal
(2) de hoogte van erf-/terreinafscheidingen
achter de gevellijn maximaal
c. de hoogte
van vlaggenmasten mag maximaal
6.3 Afwijken
van de bouwregels
Met een
omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 6.2.2 onder
d. , voor een extra vergroting van de oppervlakte van de bijbehorende
bouwwerken, indien de oppervlakte van de aanwezige legale bijbehorende
bouwwerken het voorgeschreven maximum van 95 m² te
boven gaat, met dien verstande, dat:
(1) per m² gesloopt
bijbehorende bouwwerken dat aanwezig is boven het voorgeschreven maximum,
maximaal de helft wordt teruggebouwd;
(2) het gezamenlijk oppervlak van de
bijbehorende bouwwerken per perceel maximaal
6.4 Nadere
eisen
6.4.1 Nadere eisen
Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
a.
de situering en/of afmetingen van bouwwerken;
b.
de kapvorm van gebouwen;
c.
de aanleg en omvang van parkeergelegenheid op eigen terrein.
6.4.2 Toepassing nadere eisen
De toepassing van nadere
eisen door burgemeester en wethouders zal gericht zijn op het voorkomen van een
onevenredige aantasting van:
a.
het straat- en bebouwingsbeeld;
b.
de woonsituatie (wooncomfort, kwaliteit, woongenot
van de directe omgeving);
c.
de gebruiksmogelijkheden (op eigen terrein en op
aangrenzende gronden);
d.
de milieusituatie;
e.
de verkeersveiligheid;
f.
de parkeerruimte op eigen terrein;
g.
de sociale veiligheid;
h.
de brandveiligheid.
6.5 Specifieke
gebruiksregels
6.5.1 Aan huis gebonden beroep
Bij woningen zijn aan huis gebonden beroepen toegestaan als
ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, mits:
a. de woning blijft voldoen aan het
bepaalde in de gemeentelijke bouwverordening en het Bouwbesluit;
b. de omvang van de activiteit niet meer
bedraagt dan 50% van het bebouwd oppervlak van een bouwperceel tot een
maximum van
c. er geen zelfstandige vorm van
detailhandel ontstaat;
d. eventueel extra benodigde
parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd;
e. het beroep wordt uitgeoefend door de
bewoner(s) van het pand.
6.5.2 Strijdig gebruik
Tot een gebruik strijdig
met deze bestemming wordt in elk geval gerekend het gebruik van gebouwen en
gronden voor de uitoefening van een ambachtelijk-,
industrieel, handels- en/of horecabedrijf, van een escortbedrijf en/of seksinrichting
alsmede het gebruik van gebouwen, met uitzondering van het hoofdgebouw, en
bijbehorende afzonderlijke bouwwerken voor permanente of tijdelijke bewoning.
6.6 Afwijken
van de gebruiksregels
Met een omgevingsvergunning
kan worden afgeweken van het bepaalde in 6.5.2
voor het uitoefenen van een aan huis gebonden bedrijf als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, mits:
a. de hoofdfunctie wonen blijft en de
woning blijft voldoen aan het bepaalde in de gemeentelijke bouwverordening en
het Bouwbesluit;
b. de omvang van de
bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan
c. er geen zelfstandige vorm van
detailhandel ontstaat, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met het
uitgeoefende beroep of bedrijf;
d. eventueel extra benodigde
parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd;
e. het bedrijf wordt uitgeoefend door de
bewoner(s) van het pand.
Artikel 7 Waarde
– Archeologie (dubbelbestemming)
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde –
Archeologie’ aangegeven gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende
bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de
archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte
van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Omgevingsvergunning
Voor het bouwen
overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen
dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwwerken met een
oppervlakte groter dan
7.2.1
Voorwaarden
Indien uit het in het
vorige lid genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden
door het verlenen van de vergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester
en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden aan de vergunning
verbinden:
a. de verplichting tot het treffen van
technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen
worden behouden;
b. de verplichting tot het doen van
opgravingen;
c. de verplichting de oprichting van het
bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van
archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders
bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.2.3 Bouwverbod
Indien uit het rapport
blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de
vergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door het
verbinden van voorwaarden aan de vergunning veilig te stellen, dan wordt de
vergunning geweigerd.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een
werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Werken en werkzaamheden
Het is binnen deze
bestemming verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van
burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken en
werkzaamheden uit te (laten) voeren:
a.
het ophogen van de bodem, zulks indien de
oppervlakte
b.
het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen,
paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere
oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte
c.
het aanbrengen van ondergrondse transport-,
energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de
daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte
d.
het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere
diepte dan
7.3.1
Uitzonderingen
Het in het vorige lid vervatte verbod is niet van toepassing op werken
en werkzaamheden die:
a. het normale onderhoud en/of gebruik
betreffen;
b. reeds in uitvoering zijn, dan wel
krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het
tijdstip van het van kracht worden van die plan.
7.3.2
Toelaatbaarheid
a.
De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een
werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, wordt verleend indien is
gebleken dat de in het eerste lid genoemde werken en werkzaamheden dan wel de
directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen
leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal.
b. Voor zover de in het eerste lid
genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van
deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van
archeologische materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de
vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
(1)
de verplichting tot het treffen van technische
maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
(2)
de verplichting tot het doen van opgravingen, of
(3)
de verplichting de werken of werkzaamheden die
leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het
terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en
wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
c. De vergunning wordt niet verleend dan
nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische
waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het
oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
7.4
Omgevingsvergunning
voor het slopen van een bouwwerk
7.4.1
In het belang van de archeologische monumentenzorg
kunnen burgemeester en wethouders voorschriften verbinden aan een
omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk.
7.4.2
Aan een omgevingsvergunning voor het slopen van een
bouwwerk met een oppervlakte groter dan
7.4.3
Indien tijdens het slopen vondsten van zeer hoge
waarde worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij
burgemeester en wethouders die in het belang van de archeologische
monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de
omgevingsvergunning voor het slopen van het bouwwerk.
7.5
Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet op de ruimtelijke
ordening het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming Waarde –
Archeologie geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van
archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen
archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
3. ALGEMENE
REGELS
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in
aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is
gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere
bouwplannen buiten beschouwing.
9.1 Algemene bepaling met betrekking tot
ondergronds bouwen
Voor ondergronds bouwen van gebouwen gelden de
volgende bepalingen:
a.
ondergronds bouwen is toegestaan binnen het bouwvlak;
b.
de verticale diepte mag niet meer dan
c.
de gebouwen mogen uitsluitend worden gebruikt overeenkomstig
het bij de bestemming toegestane gebruik.
Een en ander met dien verstande, dat:
1.
de waterhuishoudkundige situatie niet verstoord mag worden;
2.
er geen onevenredige afbreuk gedaan mag worden aan archeologische
waarden;
3.
er geen zodanige verkeersaantrekkende activiteiten
uitgeoefend mogen worden dat ten gevolge daarvan verkeersoverlast ontstaat of
kan ontstaan en ten gevolge waarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder
extra parkeerplaatsen, noodzakelijk zijn, tenzij op eigen terrein gezorgd
kan worden voor voldoende parkeervoorzieningen.
9.2 Uitsluiting aanvullende werking
bouwverordening
De voorschriften van de bouwverordening ten aanzien
van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde
in artikel 9, lid 2, van de Woningwet buiten toepassing behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
a.
de richtlijnen voor het afwijken van stedenbouwkundige
bepalingen;
b.
de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
c.
de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
d.
invloed van de omgeving op een bouwwerk;
e.
de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
f.
de ruimte tussen bouwwerken.
Artikel 10 Algemene
afwijkingsregels
Indien niet op grond van
een andere bepaling van deze regels afgeweken kan worden, kan met een
omgevingsvergunning worden afgeweken van de desbetreffende bepalingen van het
plan voor:
a.
het afwijken van de voorgeschreven maten ten
aanzien van goothoogten, bouwhoogten, bouwperceelsgrensafstanden
en bebouwde oppervlakten met ten hoogste 10%;
b. het bouwen van kleine niet voor bewoning
bestemde bouwwerken van openbaar nut en voor religieuze doeleinden zoals
wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes,
telefooncellen, glas- en/of afvalcontainers, monumenten, kapellen, wegkruisen
en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, mits:
(1) de oppervlakte niet meer bedraagt dan
(2) de goothoogte niet meer bedraagt dan
(3) de bouwwerken naar aard en afmetingen
passen in het plan, met dien verstande, dat de hoogte van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, niet meer dan
c. geringe afwijkingen, welke in het belang
zijn van een ruimtelijk beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, dan wel de
situering van ontsluitingen of welke noodzakelijk zijn in verband met de
werkelijke toestand van het terrein;
d. het in geringe mate afwijken van een
bestemmingsgrens, alsmede de vorm van bouwvlakken, voor zover zulks
noodzakelijk en/of wenselijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende
werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
e. het oprichten van voorzieningen ten
dienste van het ontvangen en zenden van radio en televisiesignalen, alsmede
voor telecommunicatie doeleinden voor zover deze voorzieningen van geringe
horizontale afmetingen zijn en mits de hoogte niet meer bedraagt dan
f. het houden van evenementen, voor zover de
in de bestemmingsomschrijving beschreven gebiedswaarden niet onevenredig worden
aangetast;
g. het toestaan dat een bijbehorende bouwwerk
tijdelijk gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
(1) de bewoning noodzakelijk is vanuit een
oogpunt van mantelzorg;
(2) aangetoond wordt dat inwoning in het
hoofdgebouw of aangebouwd bijgebouw ter plaatse redelijkerwijs niet tot de
mogelijkheden behoort;
(3) er geen onevenredige aantasting plaatsvindt
van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische)
bedrijven en rekening wordt gehouden met de milieuhygiënische aspecten (geur,
geluid, veiligheid);
(4) de afhankelijke woonruimte binnen de
vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale
oppervlakte van
(5) de afhankelijke woonruimte wordt
gerealiseerd in een bestaand bijgebouw dat op maximaal
(6) burgemeester en wethouders de
omgevingsvergunning intrekken, indien de bestaande noodzaak vanuit een oogpunt
van mantelzorg niet meer aanwezig is.
h. het toestaan van
kleinschalige verblijfsrecreatie (Bed and Breakfast)
bij de bestemming Wonen, met dien verstande dat:
(1) de kleinschalige verblijfsrecreatie alleen
plaatsvindt in de woning en bijbehorende aangebouwde bouwwerken, maar niet in
bijbehorende vrijstaande bouwwerken;
(2) de woning blijvend bewoond wordt als hoofdwoonverblijf en waarvan de hoofdgebruiker(s) tijdens
het recreatief verblijf eveneens aanwezig is (zijn);
(3) de omvang niet meer mag bedragen dan
(4) er voldoende parkeergelegenheid op eigen
terrein aanwezig is;
(5) er geen onevenredige aantasting plaatsvindt
van belangen van omwonenden en/of in de omgeving aanwezige bedrijven.
Artikel 11 Algemene procedureregel
Met betrekking tot de
voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen die deel
uitmaken van dit plan, geldt de volgende procedure:
a.
het voornemen tot het stellen van nadere eisen
wordt gepubliceerd in het plaatselijk huis-aan-huisblad;
b.
het voornemen ligt vervolgens twee weken ter inzage
en is digitaal te raadplegen via de internetsite van de gemeente Boxmeer;
c.
gedurende de periode van twee weken kunnen
belanghebbenden schriftelijk hun zienswijze kenbaar maken aan het college van
burgemeester en wethouders.
4. OVERGANGS-
EN SLOTREGELS
Artikel 12 Overgangsregels
12.1 Overgangsregel bouwwerken
a.
een
bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan
aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een
vergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en
omvang niet wordt vergroot:
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of gedeeltelijk veranderd;
2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel
worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor
het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is
teniet gegaan.
b. burgemeester
en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde onder a. voor het
vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in a. met maximaal 10%.
c. Het
bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan
op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder
vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de
overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsregel gebruik
a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat
bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee
in strijd is, mag worden voortgezet.
b. het is verboden het met het
bestemmingsplan strijdige gebruik al bedoeld onder a., te veranderen of te
laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze
verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c. Indien het gebruik, bedoeld in het
eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode
langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te
hervatten of te laten hervatten.
d. Het bepaalde onder a. is niet van
toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldend
bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
12.3 Hardheidsclausule
Indien toepassing van de
overgangsregels zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard
voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van inwerkingtreding
van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het
voordien geldende bestemmingsplan, kunnen burgemeester en wethouders ten
behoeve van die persoon of personen van die overgangsregels afwijken.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald als:
“Regels van het bestemmingsplan Laag Werveld 6
van de gemeente Boxmeer”.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 26 mei 2011
De voorzitter, De
griffier,
K.W.T. van Soest A.W.J.M.
Cornelissen