De voor ‘Waarde – Archeologie
Binnen het gebied ‘Waarde - Archeologie 4'
mogen uitsluitend bouwwerken worden
opgericht ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en),
indien en voor zover het een bouwplan betreft:
a met een oppervlakte van maximaal
b met een oppervlakte groter dan
c met een oppervlakte groter dan
1 het bouwplan betrekking heeft op vervanging
van bestaande bouwwerken, daarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de
bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders en voor
zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan
2 gebouwen tot maximaal
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de afmetingen en situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 24a.2 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), met inachtneming van de volgende bepalingen:
a Afwijking is alleen toegestaan indien op basis
van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden
aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten
niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken
kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende regels worden
verbonden:
1 de verplichting tot het treffen van
technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of
aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor
heiwerk, het al niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende
bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
2 de verplichting tot het doen van
opgravingen;
3 de verplichting de activiteit die tot
bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein
van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij
de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
b Indien uit het rapport blijkt dat de
archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de
omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze
door de in lid a genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de
omgevingsvergunning geweigerd.
c Alvorens te beslissen omtrent een
omgevingsvergunning als bedoeld onder a, wint het bevoegd gezag
schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische
monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een
omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de
archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden
gesteld.
In
het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van
onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden, is het verboden,
behoudens het bepaalde in lid 24a.2, zonder of in afwijking van een
omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of
van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van
a het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of
grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan
b het aanbrengen van diepwortelende
beplantingen;
c het ophogen en egaliseren van gronden;
d het verlagen van het waterpeil;
e het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op
andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
f
het graven,
verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
g het omzetten van gras- of akkerland in een
teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en
graszodenteelt;
h het aanbrengen van ondergrondse
transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
i
het
slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering
plaatsvindt dieper dan
Het onder lid 24a.5.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:
a in het kader van archeologisch onderzoek en
het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
b voor zover het werkzaamheden in de bodem
betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan
een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
c indien de werken en/of werkzaamheden het
gewone onderhoud en beheer betreffen, met inbegrip van onderhouds-
en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande
tracés van kabels en leidingen;
d voor zover het werkzaamheden in de bodem
betreft binnen een afstand van maximaal
e voor zover het werkzaamheden in de bodem
betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond
van het bepaalde in lid 24a.4.
a De omgevingsvergunning wordt verleend,
indien is gebleken dat de in lid 24a.5.1 genoemde werken en werkzaamheden dan
wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen
leiden tot een verstoring van archeologische waarden, dan wel de mogelijkheden
voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden
verkleind, en vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op
basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd
waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de
aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende
mate is vastgesteld:
1 de archeologische waarden in voldoende mate
zijn zeker gesteld; of
2 er geen archeologische waarden aanwezig
zijn; of
3 de archeologische waarden hierdoor niet
worden geschaad.
b Het bevoegd gezag kan bepalen dat een rapport
zoals genoemd onder a achterwege kan blijven, als door de aanvrager aantoonbaar
kan worden gemaakt dat de archeologische waarden reeds verstoord zijn (bijv.
door zandwinning of diepe grondbewerkingen).
c Voor zover de in lid 24a.5.1 genoemde werken
en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en
werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan
de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning één
van de volgende voorschriften wordt verbonden:
1 de verplichting tot het treffen van
technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen
worden behouden;
2 de verplichting tot het doen van
opgravingen;
3 de verplichting de oprichting van het
bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de
archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning
te stellen kwalificaties.
d Alvorens het bevoegd gezag beslist over een
omgevingsvergunning als bedoeld lid 24a.5.1 wint zij schriftelijk advies in bij
de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de
vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige
afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo
ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
Het
is verboden binnen de ‘Waarde – Archeologie
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde in lid 24a.6.1 , met inachtneming van de volgende bepalingen:
a Aan de omgevingsvergunning kan in ieder
geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een erkende
archeologisch partij.
b Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken
vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond
melding gemaakt bij burgemeester en wethouders die in het belang van de
archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de
omgevingsvergunning.
c De omgevingsvergunning kan niet worden
verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de
archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.