direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ruimte voor Ruimte Seinheuvel
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0753.bprvrseinheuvel-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding van de ruimtelijke ontwikkeling

Voorliggend plan betreft het bestemmingsplan 'Ruimte voor Ruimte Seinheuvel' van de gemeente Best. Ten zuidwesten van de kern van Best is de gemeente voornemens maximaal 6 Ruimte voor Ruimte-woonkavels te realiseren. Dit plan voorziet in de behoefte aan (luxe) bouwkavels waar particulieren hun eigen woningen kunnen realiseren. Bij de ontwikkeling is zoveel mogelijk rekening gehouden met reeds aanwezige geldende planologische toetsingskaders en stedenbouwkundige principes. Binnen het vigerende bestemmingsplan 'Heuveleind, Heivelden en De Zessprong' is de gewenste ontwikkeling niet mogelijk. Om de ontwikkeling van het woongebied mogelijk te maken, is een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied Ruimte voor Ruimte Seinheuvel is gelegen aan de zuidwestzijde van Best, ten zuiden van de woonwijk Heuveleind en ten noorden van het Wilhelminakanaal (zie figuur 1-1). De locatie wordt aan de westzijde begrensd door volkstuintjes. Het plangebied bedraagt ca. 1,4 hectare.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bprvrseinheuvel-ON01_0001.png"

Figuur 1-1. Ligging en globale begrenzing plangebied (wit omlijnd)

In figuur 1-2 is de stedenbouwkundige verkaveling van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bprvrseinheuvel-ON01_0002.png"

Figuur 1-2. Stedenbouwkundig plan woningbouwlocatie Ruimte voor Ruimte Seinheuvel

1.3 Bij het plan behorende stukken

Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding waarop onder meer de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, regels waarin de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden onder andere de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. Hierin staat ook beschreven wat het vigerende beleid inhoudt en met welke (milieu)planologische aspecten rekening is gehouden.

1.4 Geldend bestemmingsplan

Binnen de grenzen van het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Heuveleind, Heivelden en De Zessprong', door de gemeenteraad van Best vastgesteld op 27 mei 2013. De gronden waarop het plan Ruimte voor Ruimte Seinheuvel zal worden ontwikkeld zijn momenteel bestemd als 'Groen'. De gronden kennen tevens de volgende dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen:

  • Waarde - Archeologie 5;
  • Leiding - Gas.

De ontwikkeling van 6 kavels is in het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk. Voorliggend bestemmingsplan wordt opgesteld om te voorzien in de planologische mogelijkheid tot deze ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bprvrseinheuvel-ON01_0003.png" Figuur 1-3. Uitsnede plangebied uit vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied'

1.5 Leeswijzer

Na hoofdstuk 1, inleiding, staat hoofdstuk 2 in het teken van de bestaande situatie en het programma. In hoofdstuk 3 wordt inzicht gegeven in het op het plangebied van toepassing zijnde beleidskader. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van de resultaten van de onderzoeken die zijn gedaan naar de mogelijke planeffecten in de omgeving van het plangebied. In hoofdstuk 5 is de juridische planopzet beschreven, waarbij is uiteengezet op welke wijze de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkelingen juridisch zijn vertaald. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan, zowel economisch als maatschappelijk.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie en programma

2.1 Huidige situatie ruimtelijke structuur

De locatie is gelegen in het zuiden van de gemeente Best, tegen de wijk Heuveleind aan. De locatie bedraagt ca. 1,4 hectare. De globale ligging is weergegeven in figuur 2-1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bprvrseinheuvel-ON01_0004.png"

Figuur 2-1. Globale ligging van het plangebied (wit omcirkeld)

Heuveleind is een woonwijk van Best in de gemeente Best, ten noordoosten van Eindhoven. De gemeente Best kent circa 29.500 inwoners. Ten zuidwesten van Best ligt een uitgestrekt heidegebied, de Oirschotse heide. Binnen de gemeente Best liggen nog twee andere kernen met een meer landelijk karakter, Aarle ten noordwesten en De Vleut ten noordoosten van de plaats Best.

Best ligt aan de A58, A2 en de ring rond Eindhoven. Door de gemeente lopen twee kanalen, het Wilhelminakanaal en het Beatrixkanaal. Hoewel deels omgezet in bedrijventerreinen, is een deel van de Aarlese Heide over de jaren intact gebleven. Dit voornamelijk met naaldbos begroeid terrein sluit aan op het militair oefenterrein van de Oirschotse Heide.

Historie

Uit opgravingen op de Aarlese Heide ten zuiden van het Wilhelminakanaal blijkt dat de eerste bewoners van het grondgebied van Best dateren uit het jaar 1700 v.Chr. Best hoorde tot 1819 bij de gemeente Oirschot en bestond uit de buurtschappen Naastenbest en Verrenbest. Daarnaast waren er twee buurtschappen Aarle en De Vleut. Deze hebben tot op heden het landelijke karakter behouden. Na de afscheiding van Oirschot heeft Best zich ontwikkeld van een overwegend agrarische gemeente tot een industriële gemeente.

Best kreeg het tijdens de Tweede Wereldoorlog zwaar te verduren. Omwille hiervan staan er verschillende monumenten in Best, waaronder het Schotse oorlogsmonument als eerbetoon aan de 15e Schotse Divisie die Best op 24 oktober 1944 bevrijdde.

Mede dankzij de goed uitgeruste infrastructuur (kanaal, spoorwegen, snelwegen) ging de ontwikkeling van Best na de Tweede Wereldoorlog in een snel tempo vooruit. Vooral de klompenmakerijen en de schoenenfabriek van de Bata hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan de economische ontwikkeling van Best.

Landschap

Best wordt getypeerd door drie landschappelijke eenheden die bepalend zijn voor de ruimtelijke structuur van het buitengebied [bron: Structuurvisie Buitengebied 2016]. Het betreft het broekontginningslandschap in het noorden, het kampenlandschap in het midden en het heidelandschap (heideontginnings- en heidebebossingslandschap) in het zuiden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bprvrseinheuvel-ON01_0005.png"

Figuur 2-2. Uitsnede Structurenkaart Provincie Noord-Brabant

Door de zuidelijke ligging van het plangebied binnen Best grenst deze aan de landschappelijke structuur van het heidelandschap. Binnen dit heidelandschap ligt de Aarlesche Heide, welke wordt gekenmerkt door landduinen. De ondergrond bestaat uit veldpodzol- en duinvaaggronden, waardoor hemelwater gemakkelijk in de bodem kan infiltreren. De Aarlesche Heide heeft een (half) open karakter.

De bebouwingsstructuur van Best hield vanouds verband met de ligging op de dekzandrug. Een bewoonde strook lag in het overgangsgebied van de hoger gelegen zandgronden in het zuiden (heide(ontginningen)) naar de lager gelegen broekgronden in het noorden. Het kerkdorp Best bestond uit een kort bebouwingslint langs een hoofdweg. De buurtschappen Aarle, Mosselaar, De Vleut, Naastenbest en Verrenbest bestonden rond het midden van de 19de eeuw uit kleine clusters van agrarische bebouwing. De A2 en de A58 vormen duidelijk ruimtelijke barrières voor dorpsuitbreiding. Dorpsuitbreiding heeft met name plaatsgevonden in de oksel van beide snelwegen aan het eind van de vorige eeuw. Hierdoor zijn enkele bebouwingsclusters opgenomen binnen het bebouwd gebied. Hierdoor zijn naast Best enkel Aerle en De Vleut nog herkenbare kernen binnen de gemeente.

2.2 Huidige situatie functionele structuur

Het plangebied maakt onderdeel uit van de wijk Heuveleind. De wijken Heuveleind, Heivelden en De Zessprong zijn woongebieden met grotendeels grondgebonden eengezins koopwoningen uit de jaren 90 van de vorige eeuw. In het plangebied komen woningen in verschillende typologieën voor. Het betreft zowel vrijstaande, halfvrijstaande, aaneengebouwde en ook een aantal gestapelde woningen. De bebouwing in de omgeving heeft overwegend een woonfunctie. Ten westen van de locatie liggen volkstuintjes en ten zuiden het Wilhelminakanaal.

Infrastructuur

Best wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van vele kruisende snelwegen, waardoor de gemeente strategisch gelegen en goed bereikbaar is. Vanuit knooppunt Batadorp loopt de A58 in de richting van Tilburg, de A2 richting Maastricht/Antwerpen en 's Hertogenbosch en de A50 richting Nijmegen. De wijk waarin de de Ruimte voor Ruimte-locatie wordt ontwikkeld, Heuveleind, wordt ontsloten via de gelijknamige straat Heuveleind. Deze vindt aansluiting op de Ringweg richting het noorden en zuiden en de Willem de Zwijgerweg richting het westen.

Groen

In de wijk Heuveleind bevinden zich diverse groene hoofdaders, in lijn met de planmatige hoofdopzet. De groenzones bepalen in belangrijke mate de ruimtelijke hoofdstructuur. In het plangebied is ten westen van de geplande woningen een bosstruweel aanwezig.

Voorzieningen

Hoewel de omgeving voornamelijk een woonfunctie heeft, zijn er diverse voorzieningen in de nabijheid zoals detailhandel, lichte bedrijvigheid en maatschappelijke functies. Aan huis verbonden beroepen zijn overal in de woongebieden toegestaan, mits de woning als woning herkenbaar blijft en de kwaliteit van de woonomgeving niet wordt aangetast, bijvoorbeeld door hinder (verkeersaantrekkende werking, hinder in de vorm van bijvoorbeeld geluid, gevaar, stank en dergelijke).

2.3 Stedenbouwkundig ontwerp

De wijk Heuveleind wordt gekenmerkt door een cirkelvormig stratenpatroon met hoofdzakelijk vrijstaande en geschakelde woningen. Het projectgebied vormt de beëindiging van de wijk. Het plangebied is grotendeels een open veld dat aan de zuidzijde wordt begrensd door de dijk van het Wilhelminakanaal en aan de westzijde door de volkstuinen “de Oude Bogten”. De oostzijde wordt begrenst door een fietspad dat vanaf het Dijkpad de wijk in loopt. In de zuidwesthoek van het projectgebied ligt een trapveldje met een hangplek en skate-mogelijkheden.

De huidige weg in het plangebied vormt de basis van de verkaveling. Hierin worden 6 vrijstaande woningen gepositioneerd. De woningen zijn gericht op de weg en staan circa 6 meter uit de voorgevelrooilijn. De groene structuur langs de Seinheuvel wordt in het plangebied doorgezet door middel van een 3 meter brede groenstrook met fruitbomen. Het voetpad aan de westzijde loopt vanuit de Seinheuvel langs de weg door tot op de dijk waar het aansluit op het bestaande fietspad langs het kanaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bprvrseinheuvel-ON01_0006.png"

Figuur 2.3. Stedenbouwkundig plan Seinheuvel

Openbare ruimte

De weg die in het plangebied rondloopt heeft een eenvoudige en informele inrichting passend bij de bestaande omgeving. De percelen worden ontsloten door een smalle rijloper van 4,8 meter. Aan één zijde van de weg ligt een rabbatstrook bestemd voor voetgangers en bezoekersparkeren. In de rabbatstrook is de bestaande verlichting opgenomen. De rijweg bestaat uit klinkers in keperverband, met molgoot en opsluitband. De rabbatstrook wordt in halfsteensverband aangelegd. De groenstrook bestaat uit gras met derde orde fruitbomen. Op de koppen wordt als markering een grote eerste orde boom geplaatst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bprvrseinheuvel-ON01_0007.png"

Figuur 2-4. Straatbeeld Sierheuvel

Bebouwing

De bebouwing bestaat uit 6 vrijstaande woningen. De woningen zijn georiënteerd op de weg met uitzondering van kavel 04, dat ook een representatieve gevel richting het fietspad (en dus de Rosheuvel) heeft. De afstand tot de voorste perceelsgrens is minimaal 6 meter. De afstand tot zijdelingse perceelsgrenzen is minimaal 3 meter, zodat de woningen ook echt vrij van elkaar staan. De woningen zijn maximaal 2 bouwlagen met een kap, passend bij de bouwhoogtes in de omgeving. De goothoogte is daarom maximaal 7 meter, de nokhoogte maximaal 11 meter.

De kapvorm en -richting is vrij, evenals de opbouw van de woningen waarbij de voorkeur uitgaat naar het gebruik van traditionele en natuurlijke materialen zoals baksteen, ongeglazuurde pannen, hout, zink e.d..

De aan- en bijgebouwen zijn ondergeschikt aan het hoofdvolume en qua architectuur en materialisatie afgestemd op het hoofdgebouw.

Erfafscheidingen

Erfafscheidingen grenzend aan de openbare ruimte zijn van grote invloed op de beleving en kwaliteit van de openbare ruimte. Aan de voorzijde zijn daarom lage groen hagen gewenst. De hoge erfafscheidingen aan de achterzijde van de percelen die grenzen aan de openbare ruimte hebben ook een groen karakter. Deze erfafscheidingen bestaan daarom voor minimaal 50% uit groen. De opbouw bestaat uit het doorzetten van het trasraam van de woning met daarop een open raamwerk waar beplanting tegenaan kan groeien. Op de afbeelding hieronder is in donkergroen aangegeven voor welke locaties in het plangebied dit geldt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bprvrseinheuvel-ON01_0008.png"

Figuur 2-5. Hoge en lage groene erfafscheidingen direct aan de openbare ruimte (lichtgroen: lage haag tot 1 meter aan de voorzijde, donkergroen: hoge groene erfafscheiding tot 2 meter evt. in combinatie met een gemetseld trasraam of raamwerk

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bprvrseinheuvel-ON01_0009.png"  afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bprvrseinheuvel-ON01_0010.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bprvrseinheuvel-ON01_0011.png"

Figuur 2-6. Voorbeelden hoge groene erfafscheidingen aan de openbare ruimte.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt het relevante Rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van de ruimtelijke structuur en de functionele structuur opgenomen.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Regeling Beëindiging Veehouderijtakken (RBV)

In het kader van de aanpak van de mestproblematiek is de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken (RBV) opgesteld. Voor de beëindiging van verschillende takken van veehouderij kan subsidie worden aangevraagd. Indien een beëindigingssubsidie wordt aangevraagd, kan op aanvraag ook subsidie worden verstrekt voor de afbraak van stallen.

Om de sloopsubsidies te kunnen financieren is de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling in het leven geroepen. De provincies binnen de concentratiegebieden krijgen de mogelijkheid extra woningen te realiseren bovenop het reeds toegekende reguliere contingent, om met de opbrengsten daarvan de sloop van stallen te betalen. Op 31 maart 2000 hebben Provinciale Staten van Noord-Brabant ingestemd met het beginsel 'Ruimte voor Ruimte'.

Aan de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling zijn meerdere voordelen verbonden. De verstening van het platteland wordt teruggebracht, de milieukwaliteit en de ruimtelijke kwaliteit worden verbeterd en er wordt een bijdrage geleverd aan het terugdringen van het mestoverschot. De gemaakte afspraken brengen met zich mee dat er in Noord-Brabant circa 2.700 extra woningen mogen worden gerealiseerd boven op de reguliere aantallen. Dit aantal kavels wordt in twee tranches uitgegeven van respectievelijk 964 en 1.700 kavels. Van de tweede tranche zijn 1.100 kavels in het kader van de RBV (Regeling Beëindiging Veehouderijtakken), de regeling waarop ook de eerste tranche is gebaseerd, en 600 kavels in het kader van de verbrede aanpak Ruimte voor Ruimte. De verbrede aanpak houdt in dat de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling ook kan worden ingezet ter financiering van de beëindiging en sanering van glastuinbouwbedrijven in kwetsbare gebieden, de sloop van niet meer voor intensieve veehouderij in gebruik zijnde agrarische bedrijfsgebouwen of de sloop van andere ongewenste bebouwing in het buitengebied.

Voorliggend initiatief maakt onderdeel uit van de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling. Hier wordt verder op in gegaan in paragraaf 3.3.4.

3.2.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte (SVIR), die in maart 2012 is verschenen, zijn door het Ministerie van Infrastructuur & Milieu de principes voor de ruimtelijke inrichting van Nederland vastgelegd. Hoofddoel van de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte is Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden.

Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Naast de hoofddoelen heeft het Rijk een keuze gemaakt om de sturingsfilosofie te wijzigen. Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven) en laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving.

Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:

  • Een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainport en greenports;
  • Over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie of werelderfgoed;
  • Een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld het hoofdnetwerk voor mobiliteit (over weg, water, spoor en lucht) en energie, waterveiligheid en de bescherming van gezondheid van inwoners.

Deze drie criteria zijn leidend bij de in de structuurvisie benoemde rijksdoelen en bijbehorende nationale belangen. Voor de gemeente Best zijn geen directe rijksdoelen benoemd. Het rijksbeleid heeft geen directe werking op de ontwikkeling van het plangebied.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Met de inwerkingtreding op 1 oktober 2012 van art. 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geldt voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van decentrale overheden die (planologisch) nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken een bijzonder procesvereiste. Dit procesvereiste is gebaseerd op één van de nationale belangen als opgenomen in de SVIR, opgesteld door het Rijk. Dit nationale belang houdt in dat, ten behoeve van een goed systeem van ruimtelijke ordening, een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten plaats dient te vinden. Deze zorgvuldige afweging heeft tot doel om, vanuit een oogpunt van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, planologisch ongewenste versnippering en een onaanvaardbare leegstand te voorkomen. Het Rijk heeft er voor gekozen om, gedeeltelijk gebaseerd op de al langer geldende SER-ladder uit 1999, het procesvereiste vorm te geven als een determinerend-cumulatief werkende motivatieverplichting.

De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is per 1 juli 2017 gewijzigd. De motiveringsplicht blijft, de nieuw ladder bevat echter geen treden meer. De voormalige treden zijn samengevoegd tot één lid:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

De Ladder geldt alleen voor 'nieuwe' stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er volgens het voorheen geldende planologische regime aanwezig was of gerealiseerd kon worden. Ontwikkelingen die geen extra verstedelijking tot gevolg hebben, maar bebouwing reduceren of verplaatsen, zoals bij de Ruimte-voor-Ruimteregelingen, worden niet gezien als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder. Voor deze ontwikkeling is dan ook geen Laddertoets opgesteld.

3.2.4 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Ter bescherming van de nationale belangen is door het Rijk het "Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (Barro) opgesteld. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen.

In het Barro zijn regels opgenomen voor de volgende nationale belangen:

  • rijksvaarwegen;
  • mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament;
  • grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • defensie
  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen
  • elektriciteitsvoorziening;
  • buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Geen van de nationale belangen heeft betrekking op het plangebied.

3.3 Provinciaal / regionaal beleid

3.3.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening

Op 1 oktober 2010 hebben Provinciale Staten van Noord-Brabant de Structuurvisie ruimtelijke ordening vastgesteld. Op 1 januari 2011 is deze Structuurvisie in werking getreden en in maart 2014 is een partiele herziening van kracht geworden.

De provinciale ruimtelijke belangen zijn in vier structuren onderverdeeld:

  • 1. De groenblauwe structuur: hier wordt gekozen voor functieontwikkeling in combinatie met de ontwikkeling van een robuust raamwerk met landschappelijke kwaliteit. Deze structuur bestaat uit de bestaande natuur, watersystemen en gebieden die geschikt zijn voor de ontwikkeling van nieuwe natuur.
  • 2. Het landelijk gebied: dit is een multifunctioneel gebied waarbij de agrarische productieruimte wordt behouden in delen van het gebied waar de landbouw bepalend is voor nieuwe ontwikkelingen.
  • 3. De stedelijke structuur: er is sprake van twee perspectieven binnen deze structuur. De eerste zijn de stedelijke concentratiegebieden waar de stedelijke groei wordt opgevangen. Op deze manier blijven de groene gebieden tussen de steden open. De tweede zijn de kernen in het landelijk gebied die zoveel mogelijk worden ontzien van verdere verstedelijking. Hier zijn ontwikkelingen voor wonen, werken en voorzieningen mogelijk wanneer deze voorzien in de eigen verstedelijkingsbehoefte.
  • 4. De infrastructuur: gekozen wordt voor een goede bereikbaarheid van BrabantStad en de economische kennisclusters in de provincie Noord-Brabant.

Uit de Structuurvisie blijkt dat de provincie het wonen zoveel mogelijk in kernen wil concentreren om op deze manier ook het voorzieningenniveau in de kleinere kernen op peil te houden. Leefbaarheid is dan ook een belangrijk aandachtspunt. Samen met de bewoners wordt in de dorpen in het landelijke gebied gezocht naar mogelijkheden om gemeenschappelijke voorzieningen voor de kernen te behouden.

Het plangebied valt onder gemengd landelijk gebied. De provincie beschouwt het hele landelijk gebied als een gebied waarbinnen een menging van functies aanwezig is: het gemengd landelijk gebied. Buiten de primair agrarische gebieden ontwikkelen functies zich in evenwicht met elkaar en de omgeving. Het plangebied ligt op de grens met het stedelijk concentratiegebied, waar het merendeel van de verstedelijkingsopgave wordt opgevangen. In de Interim Omgevingsverordening is ruimte voor de ontwikkeling van Ruimte-voor-ruimtekavels binnen het gemengd landelijk gebied.

Het plan Ruimte voor Ruimte Seinheuvel past binnen de kaders van de Structuurvisie ruimtelijke ordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bprvrseinheuvel-ON01_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bprvrseinheuvel-ON01_0013.png"

Figuur 3-1. Uitsnede Structurenkaart Provincie Noord-Brabant (plangebied gemarkeerd met kruis)

3.3.2 Omgevingsvisie Noord-Brabant

De nieuwe Omgevingswet bundelt de wetten en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur, cultureel erfgoed en water. En regelt zo het beheer en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. Vooruitlopend hierop heeft de provincie alvast een provinciale Omgevingsvisie gemaakt. Volgens de laatste informatie treedt de nieuwe Omgevingswet in 2021 in werking.

In december 2018 is de Brabantse Omgevingsvisie vastgesteld. Deze Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Dat gaat om ambities op het gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De Omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

De visie bestaat uit een basisopgave en vier hoofdopgaven voor de middellange en lange termijn. De basisopgave is werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit. De vier hoofdopgaven komen voort vanuit de basis.

Basisopgave: werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit

Hoofdopgave I: werken aan de Brabantse energiestransitie

Hoofdopgave II: werken aan een klimaatproof Brabant

Hoofdopgave III: werken aan de slimme netwerkstad

Hoofdopgave IV: werken aan een concurrerende, duurzame economie

Om de doelen voortkomend uit de hoofdopgaven te bereiken zet de provincie Noord-Brabant in op een samenhangende ruimtelijke koers. Voor voorliggend plan betekent dat het volgende:

  • Uitbreiding van het bestaande stedelijke gebied in steden en dorpen is alleen wenselijk vanuit kwalitatieve overwegingen en bij een concrete marktvraag.
3.3.3 Interim Omgevingsverordening

Op 25 oktober 2019 hebben Provinciale Staten de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. De Interim omgevingsverordening is in werking getreden op 5 november 2019 en bevat regels voor de fysieke leefomgeving. De regels hebben betrekking op ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, bodem en wegen. De Interim omgevingsverordening heeft een aantal provinciale verordeningen, waaronder de Verordening ruimte, vervangen.

De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels uit de voorheen geldende verordeningen zijn gehandhaafd met het daarbij horende beschermingsniveau, en dat er in beginsel geen beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd als die rechtstreeks voortvloeien uit vastgesteld beleid, bijvoorbeeld uit de Omgevingsvisie Noord-Brabant. De regels van de voorheen geldende Verordening ruimte zijn deels opgenomen in hoofdstuk 2 van de Interim omgevingsverordening (rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven) en deels in hoofdstuk 3 (instructieregels voor gemeenten).

Werkingsgebieden in het plangebied

Alle regels van de Interim omgevingsverordening zijn gekoppeld aan werkingsgebieden die op de kaart van de verordening zijn weergegeven. Voor de toepassing van de regels in hoofdstuk 3 van de verordening is Brabant onderverdeeld in drie werkingsgebieden: het Natuur Netwerk Brabant (NNB), het stedelijk gebied en het landelijk gebied. Binnen het landelijk gebied wordt nader onderscheid gemaakt in de werkingsgebieden gemengd landelijk gebied en groenblauwe mantel. Daarnaast gelden voor een groot aantal regels specifieke werkingsgebieden, bijvoorbeeld voor de gebieden waar verstedelijking afweegbaar is, voor de ecologische verbindingszones en voor de gebieden waar extra beperkingen gelden voor veehouderijen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bprvrseinheuvel-ON01_0014.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bprvrseinheuvel-ON01_0015.png"

Figuur 3-2. Uitsnede kaart Interim Omgevingsverordening

Gemengd landelijk gebied

De locatie is gelegen in het gemengd landelijk gebied. In het gemengd landelijk gebied stimuleert de provincie het mengen van functies voor een sterke plattelandseconomie. Hierbij is vooral de ontwikkeling van de landbouw van belang, naast andere vormen van bedrijvigheid, natuur, landschap, recreatie en wonen.

Een bestemmingsplan gelegen in gemengd landelijk gebied kan voorzien in één of meerdere ruimte-voor-ruimtekavels, indien:

  • a. er sprake is van een aanzienlijke milieu- en ruimtelijke kwaliteitswinst;
  • b. de ruimte-voor-ruimtekavel op een planologisch aanvaardbare locatie in een bebouwingsconcentratie ligt;
  • c. een goede landschappelijke inpasing van de te bouwen woning is verzekerd;
  • d. er geen sprake is van (een aanzet voor) een stedelijke ontwikkeling behoudens in geval de locatie ligt binnen Verstedelijking afweegbaar.

Ad a) de Ontwikkelingsmaatschappij ontwikkelt 6 Ruimte-voor-Ruimtekavels. Daardoor wordt conform artikel 3.80 onder 2 voldaan aan de kwaliteitswinst, gelet op de in het verleden behaalde aanzienlijke milieu- en ruimtelijke kwaliteitswinst door toepassing van de Regeling beëndiging veehouderijtakken.

Ad b) een bebouwingsconcentratie kan zijn een kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster. Voor onderhavig plangebied is sprake van een kernrandzone: overgangsgebied naar het buitengebied, gelegen langs stedelijk gebied, met daarin relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar en met een ondergeschikte of afnemende agrarische functie. In de omgeving van het plangebied bevindt zich direct aangrenzend ten noorden en oosten aan de bestaande woonwijk Heuveleind. Direct aan de andere zijde van het plangebied, de westzijde, bevindt zich het volkstuinencomplex 'De Oude Bogten'. In de omgeving bevinden zich diverse hoveniers/kwekerijen, de paardensportvereniging en andere buitengebiedgebonden functies. Ook bevinden zich in de directe nabijheid diverse bospercelen, dit zorgt voor afwisseling in functies. Ten zuiden wordt het plangebied begrensd door het Wilhelminakanaal. Het plangebied sluit qua infrastructuur goed aan op de bestaande infrastructuur met in de nabijheid de rijkssnelweg A58 en de Oirschotseweg. Door deze kenmerken kwalificeert het plangebied zich als kernrandzone.

Ad c) het plangebied wordt ingepast in de bestaande en dus reeds aanwezige groene structuren, daarmee is een goede inpassing verzekerd.

Ad d) de locatie is niet gelegen binnen Verstedelijking afweegbaar, de ontwikkeling van 6 kavels vormt de logische afronding van het Heuveleind. De geringe omvang van het plan maakt dat geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Tevens is door de logische afronding van de bestaande woonwijk geen sprake van aanzet tot verstedelijking.

3.3.4 Provinciale benadering 'Ruimte voor Ruimte'-regeling

De provincie Noord-Brabant heeft als voorwaarde aan de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling gesteld dat de ontwikkeling van kavels direct dient te worden gerelateerd aan concreet te slopen staloppervlak. Voor de sloop van 1.000 m² stal mag 1 kavel worden ontwikkeld.

Om aan te tonen dat er inderdaad per te ontwikkelen woningbouwkavel 1.000 m² stallen gesloopt zijn, stelt de provincie conform afspraken met de ontwikkelingsmaatschappij 'Ruimte voor Ruimte' dossiernummers ter beschikking van aanvragen voor sloopsubsidie in het kader van de beëindigingsregeling en/of de verbrede aanpak.

De benodigde dossiernummers voor plangebied Ruimte voor Ruimte Seinheuvel te gemeente Best zijn weergegeven in onderstaande tabel:

Titelnummer
 
Percentage   Ingebrachte bouwtitel  
20170168   100%   1  
20170169   100%   1  
20170170   100%   1  
20170171   100%   1  
20170172   100%   1  
20170173   100%   1  

Totaal ingebrachte bouwtitels 6 bouwtitels

Het betreffen dossiernummers voor in totaal 6 Ruimte voor Ruimte bouwcontingenten.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Best 2030

De Structuurvisie Best 2030 is op 9 mei 2011 vastgesteld door de gemeenteraad. De structuurvisie bevat het toekomstbeeld van de gemeente tot 2030. De visie heeft tot doel om ontwikkelingen meer in onderlinge samenhang tot stand te brengen en biedt een toetsings- en inspiratiekader voor ruimtelijke ontwikkelingen.

De gemeente Best wil inspelen op de veranderende woningvraag. Zorgvuldig ruimtegebruik staat hierbij centraal. Door inbreiding en herstructurering worden bestaande woongebieden in de toekomst intensiever ingevuld. Maar dit is niet genoeg. Om te voldoen aan de vraag zijn ook woningbouwlocaties buiten het bestaand stedelijk gebied noodzakelijk. De nieuwe ruimtevraag is met name afkomstig van de gedeeltelijke opvang van de Eindhovense woningbehoefte. Met gemeenten in de regio heeft Best afgesproken om vanaf 2005 een deel van de Eindhovense woningvraag op te vangen (netto circa 2.600 woningen tot 2020 en nog eens 1.500 woningen in de periode 2020 tot 2030).

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bprvrseinheuvel-ON01_0016.png"

Figuur 3-3. Kaart Ruimtelijk Fundament Best (structuurvisie 2030)

Het planvoornemen is op de kaart als 'ruimtelijk fundament' aangeduid als gebied waar dorpsuitbreiding mogelijk is. De locaties die zijn aangeduid als gebied voor dorpsuitbreiding zijn bedoeld voor het realiseren van een deel van de eerder genoemde bouwtaak. Deze gebieden komen als eerste in aanmerking om te worden getransformeerd van onbebouwd gebied naar bebouwd gebied in de vorm van wonen en daarbij horende voorzieningen. Ook hier geldt dat bij de inrichting van ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met de kwaliteiten en structuren in het gebied en de omgeving

3.5 Conclusie beleidskader

Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het rijksbeleid, het beleid van de provincie en het gemeentelijke beleid. Vanuit beleidsoogpunt zijn er dan ook geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Verantwoording

In het kader van de ontwikkeling van woningbouwlocatie Ruimte voor Ruimte Seinheuvel zijn diverse onderzoeken uitgevoerd naar de inpasbaarheid van deze ontwikkeling in de omgeving. De uitkomsten hiervan zijn, voor zover relevant, in onderstaande paragrafen beschreven.

4.1 Bodem

4.1.1 Relevant kader

Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit vloeit voort uit artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar zijn.

4.1.2 Betekenis voor het bestemmingsplan

Sweco heeft in 2019 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Bodemonderzoek). De belangrijkste conclusies zijn hieronder opgesomd:

  • Op basis van de zintuiglijke waarnemingen van de grond en de analyseresultaten is te concluderen dat geen bijzonderheden zijn aangetroffen in de grond en het grondwater die wijzen op het aanwezig zijn van bodemverontreiniging.
  • In zowel de boven- als ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aan onderzochte parameters aangetroffen.
  • Op basis van de aangetroffen gehalten is er geen noodzaak een andere onderzoekshypothese te bepalen. Er is geen noodzaak aanvullend onderzoek uit te voeren.

Vanuit milieuhygienisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling van de onderzoekslocatie tot woonbestemming.

4.2 Ecologie

4.2.1 Relevant kader

Bescherming van natuurwaarden vindt plaats conform de Wet Natuurbescherming 2017. Handelingen of projecten dienen worden getoetst aan de volgende kaders:

  • Natura 2000-gebieden
  • Soorten
  • Natuurnetwerk Nederland
4.2.2 Betekenis voor het bestemmingsplan

Sweco heeft in 2019 een verkennend natuuronderzoek uitgevoerd (Verkennend natuuronderzoek). De belangrijkste conclusies zijn hieronder opgesomd.

Wet natuurbescherming: onderdeel Natura 2000-gebieden

Significante, negatieve effecten van de voorgenomen ontwikkeling, zoals verontreiniging, verdroging, optische-, licht- en geluidsverstoring, zijn, gelet op de aard van de ingreep en de korte duur van de werkzaamheden, op voorhand uitgesloten. Er is geen noodzaak tot een nadere beschouwing op deze effectindicatoren.

Effecten als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling (door de inzet van werktuig), zullen naar verwachting niet leiden tot (significant) negatieve effecten in de vorm van verzuring en vermesting. Hier is echter enkel zekerheid over krijgen door middel van een stikstofdepositie-berekening met het rekenmodel AERIUS-Calculator.

Voor het planvoornemen is een stikstofdepositie-berekening uitgevoerd (Notitie stikstofdepositie). Tijdens de gebruiksfase van het plan treden er geen toenamen van de stikstofdepositie op. Tijdens de aanlegfase van de planontwikkeling treden er ook geen toenamen van de stikstofdepositie op zolang wordt voldaan aan de voorwaarden voor de maximale aantallen transportbewegingen per jaar en maximale emissies per jaar van de mobiele werktuigen. Dit betreft maximaal 10 vervoersbewegingen per dag voor licht verkeer, maximaal 10 vervoersbewegingen per dag voor vrachtverkeer en een maximale emissie van de mobiele werktuigen binnen het plangebied van 350 kg NOx/jaar. Indien aan bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, is de voorgenomen planontwikkeling uitvoerbaar. Bij de bouwaanvraag dient een herberekening gemaakt te worden van de werkelijke emissies gebaseerd op de gebruikte mobiele werktuigen en vervoersmiddelen.

Wet natuurbescherming: onderdeel soortenbescherming

De Wet natuurbescherming biedt geen belemmeringen voor de voornemens van de woningbouw aan de Seinheuvel te Best. Er zijn geen soorten aanwezig of te verwachten binnen de invloedssfeer van de voorgenomen maatregelen die beschermd zijn onder de Wet natuurbescherming en die mogelijkerwijs negatief beïnvloed worden. Echter dient men tijdens de uitvoeringsfase rekening te houden met de aanwezigheid van broedvogels tijdens het broedseizoen. Alle vogelnesten zijn gedurende deze periode beschermd. Het broedseizoen loopt globaal van half maart tot augustus. Afhankelijk van de lokale meteorologische omstandigheden, kan deze periode eerder of later beginnen en eindigen. Van belang is dat broedende vogels niet zodanig opzettelijk verstoord worden dat de gunstige staat van instandhouding van de soort in het geding komt.

Naast bepalingen voor specifiek aangewezen soorten geldt krachtens artikel 1.11 (lid 1 & 2) van de Wet natuurbescherming, de algemene zorgplicht voor alle in het wild levende dieren en planten alsmede voor hun directe leefomgeving. Via deze wet wordt eenieder medeverantwoordelijk gesteld voor de zorg en bescherming van flora en fauna en dient men geen handelingen uit te voeren die opzettelijk soorten kunnen verwonden of doden.

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied bevindt zich niet binnen de begrenzing van het NNB, waardoor ruimtebeslag op voorhand is uitgesloten. Echter grenst de zuidkant van het plangebied aan het NNB en kunnen negatieve effecten op waarden en kernkwaliteiten vanuit externe werking op het NNB niet worden uitgesloten. Er is derhalve noodzaak tot een nadere procedure in de vorm van een ’nee, tenzij- toets’.

Nee, tenzij-toets

Voor het planvoornemen is de nee, tenzij-toets uitgevoerd (Nee, tenzij-toets). Voor de analyse en bevindingen wordt verwezen naar het rapport. De belangrijkste conclusies zijn hieronder opgenomen:

Het plangebied is géén onderdeel van het NNB. Er is derhalve geen sprake van ruimbeslag waardoor herbegrenzing niet aan de orde is. Negatieve effecten als gevolg van effectindicatoren (geluidverstoring) in het kader van de externe werking, zijn tevens niet aan de orde. Door de gewenste ontwikkeling zullen de wezenlijke waarde en kenmerken niet worden aangetast. Mogelijk is sprake van een beperkte toename van lichtverstoring optreden op het NNB. Deze lichtverstoring heeft met name betrekking op de wijze waarop het verlichtingsplan wordt vorm gegeven. Vooralsnog geldt de intentie om verlichting tot een minimum te beperken langs de zijde van het plangebied, waar mogelijk verstoring zou kunnen ontstaan. Het nader uitwerken van een compensatiebeginsel (fysieke of financiële compensatie) wordt niet noodzakelijk geacht. De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan komt niet in het geding.

4.3 Water

4.3.1 Relevant kader

De watertoets is een procesinstrument dat is verankerd in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) 2011. De bedoeling van het instrument is om wateraspecten van meet af aan mee te nemen bij ruimtelijke plannen en besluiten. Het gaat hierbij om zes thema's: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.

4.3.2 Betekenis voor het bestemmingsplan

Voor het planvoornemen is een watertoets uitgevoerd door Sweco (Watertoets).

Gebiedskenmerken

Grondwater

In het online archief van TNO is een peilbuis op ongeveer 1000 m van de ontwikkellocatie aanwezig. De peilbuis bevat metingen van 1952 tot 2011. De gemeten GLG (Gemiddeld Laagste Grondwaterstand) is hier NAP +13,4 m en de GHG (Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand) is NAP +14,7 m. De GLG en GHG worden gemiddeld 6 weken per jaar respectievelijk onderschreden of overschreden. De GLG en GHG zijn dus niet de laagste en hoogte grondwaterstand ooit.

Tijdens het uitvoeren van de boringen van het veldwerk, op 21-05-2019, is ook de grondwaterstand gemeten. Daarnaast zijn de GHG en GLG afgeleid aan de hand van hydromorfe kenmerken. De grondwaterstand op die dag was 2,50 m-mv, wat neer komt op NAP +14,3 m. De GHG is afgeleid op 1,80 tot 2,00 m-mv (NAP +14,9 m). De GLG is afgeleid op 3,50 tot 3,70 m-mv (NAP 13,2 m). De fluctuatie in maaiveldhoogte in het gebied is minimaal, waardoor de grondwaterstanden t.o.v. NAP overal min of meer gelijk zijn.

De afgeleide GHG en GLG komen goed overeen met de gemeten waarden in peilbuis B51B0313, hoewel deze peilbuis wel een kilometer van de projectlocatie ligt. De invloed van het Wilhelminakanaal op de grondwaterstanden lijkt daarmee minimaal te zijn.

Door Waterschap de Dommel zijn (berekende) grondwaterstanden in het gebied aangeleverd, die een hogere grondwaterstand laten zien van circa 0,7 m -mv. Naar verwachting betreft dit een schijngrondwaterspiegel door de aanwezigheid van leemlagen. Uit raadpleging van een watertoets voor een uitbreiding in de naastgelegen Prinses Margrietlaan, blijkt een gehanteerde GHG van NAP 14,73 m. Deze waarde komt globaal overeen met de in dit onderzoek afgeleide GHG.

De GLG van het plangebied bedraagt op basis van de geraadpleegde bronnen NAP +13,2 m en de GHG is NAP +14,9 m. Mogelijk komen schijngrondwaterstanden voor.

Oppervlaktewater

Ten zuiden van de projectlocatie ligt het Wilhelminakanaal. Het peil in dit kanaal ligt op ongeveer NAP +15,00 m. Dit kanaal behoort tot de Ecologische Hoofstructuur en Ecologische Verbindingszone. Daarnaast is het kanaal opgenomen als beschermd gebied in De Beschermde Gebieden Waterhuishouding van de Verordening Water van de Provincie Noord-Brabant. De grens van deze beschermde gebieden ligt op ongeveer 15 m van de projectlocatie.

Zestig meter ten noorden van de projectlocatie, langs de Wensheuvel, ligt de dichtstbijzijnde leggerwatergang (A-water) van het waterschap. Langs de zuid- en westrand van de projectlocatie lig ook nog een sloot/greppel. Deze greppel heeft geen functie in het regionale watersysteem.

Riolering

Op basis van een Klic-melding en omgevingsfoto's uit Cyclomedia is op de locatie reeds DWA- en HWA riolering aanwezig. De HWA-leiding heeft een uitstroom in de A-watergang ten noorden van het plangebied, langs de Wensheuvel.

Hemelwaterverwerking

Na het opstellen van de watertoets is het planontwerp zodanig gewijzigd dat de weg de Seinheuvel niet meer wordt verbreed. Hiermee vervalt de bergingsopgave uit de watertoets. In onderstaande tabel staat de nieuwe bergingsopgave voor het plangebied.

Onderdeel   Netto verandering verhard oppervlak  
50% verharding van 4.560 m2 nieuwe kavels*;   2.280 m2   
Verwijdering bestaande verharding in ZW hoek plangebied.   -550 m2  
Totaal   1.730 m2  

*Het verhardingspercentage van 50% is in overleg tussen het waterschap en gemeente besloten.

Hiermee komt het te compenseren verhard oppervlak op 1.730 m². Bij een compensatie eis van 60 mm betekent dit dat er 103,8 m³ hemelwater geborgen moet worden.

Afstemming bevoegd gezag

Op basis van de watertoets die is opgesteld in janurati 2020 is er afstemming geweest met de gemeente Best. Hieruit is het volgende naar voren gekomen:

De gemeente Best stelt voor om de hemelwaterbergingen binnen het plangebied aan te leggen. En de bergingsvoorziening (middels knijpconstructie) te laten lozen op de naastgelegen C-watergang. Deze C-watergang ligt langs de naastgelegen volkstuinen en bevindt zich op gemeentegrond.

Daarnaast stelt de gemeente voor om een bergingsgreppel langs de Seinheuvel te graven om het hemelwater van de kavels richting de bergingsvoorziening te krijgen.

Onderstaand een opsomming van de belangrijkste conclusies voor het realiseren van de hemelwatervoorziening.

Voor het plangebied is er een bergingsopgave van 104 m³.

  • De berging wordt volledig gerealiseerd in het zuidwesten van het plangebied (±25x10m). Deze ruimte is beschikbaar.
  • De Seinheuvel wordt dusdanig aangelegd dat hemelwater oppervlakkig richting de bergingsvoorziening stroomt.
  • De huidige kolken in de Seinheuvel worden verwijderd. De HWA-leiding zelf blijft wel liggen. Doorspoeling van de leiding blijft mogelijk via bestaande putten.
  • Vanuit de bergingsvoorziening komt er een vertraagde afvoer richting de C-watergang ten westen langs de volkstuinen. Dit wordt gerealiseerd met de Simba-stuw die Waterschap De Dommel heeft ontwikkeld.

4.4 Archeologie, cultuurhistorie en aardkundige waarden

4.4.1 Relevant kader

Gemeenten hebben op grond van de Monumentenwet de taak om bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden.

Daarnaast moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met eventuele cultuurhistorie en aardkundige waarden ter plaatse. Dit is geborgd in de Nota Belvedère en het verdrag van Malta. De nota en het verdrag leiden ertoe dat de provincie met haar beleid het cultuurhistorisch en archeologisch erfgoed moet beschermen. De verantwoordelijkheid voor de bescherming en het behoud van cultuurhistorische en archeologische waarden ligt met de Wet ruimtelijke ordening en de Wet op de archeologische monumentenzorg voornamelijk bij gemeenten. Zij zorgen ervoor dat het beleid op de juiste wijze wordt uitgevoerd. Aardkundige waarden omvatten drie verschillende disciplines: geomorfologie, geologie en bodemkunde. Ingrepen in de gebieden met bijzondere aardkundige waarden kunnen onherstelbare schade aanrichten.

4.4.2 Betekenis voor het bestemmingsplan

Archeologie

Sweco heeft in 2019 een verkennend bureauonderzoek uitgevoerd (Bureauonderzoek archeologie). De belangrijkste conclusies zijn hieronder opgesomd.

Volgens de archeologische beleidskaart van de gemeente Best ligt het plangebied grotendeel in een gebied met een middelhoge verwachting. Deze verwachting kan op basis van het bureauonderzoek worden gehandhaafd.

Binnen een deel van het plangebied zal nieuwbouw van woningen worden gerealiseerd (ca. 0,5 hectare). Dit zal naar verwachting gepaard gaan met verstoringen die tot in de relevante archeologische niveaus zullen reiken, waaronder ingrepen ten behoeve van de aanleg van de funderingen van de woningen, sleuven voor kabels en leidingen etc., wat doorgaans verstoringen oplevert van minstens 1 tot 1,5 meter beneden maaiveld.

Op basis van het bureauonderzoek geldt voor het plangebied een middelhoge archeologische verwachting. Deze verwachting is in het bestemmingsplan vertaald naar een dubbelbestemming waarde - archeologie 5. Bij ingrepen groter dan 2.500 m2 is archeologisch onderzoek verplicht. Omdat naar verwachting de geplande ingrepen deze vrijstellingsgrenzen overschrijden, is archeologisch onderzoek verplicht.

Voor het plangebied is geadviseerd een inventariserend veldonderzoek door middel van verkennende boringen uit te voeren. Dit verkennende onderzoek heeft als doel het archeologisch verwachtingsmodel te toetsen alsmede de mate van gaafheid van de bodemopbouw en de eventuele aanwezigheid en spreiding van bodemverstoringen binnen het plangebied. Daarnaast dient te worden nagegaan of in het plangebied nog restanten van een esdek aanwezig zijn.

Het inventariserend veldonderzoek is uitgeveord door Sweco (Inventariserend veldonderzoek archeologie). De conclusies van het inventariserend veldonderzoek zijn als volgt:

De bovenste aangetroffen laag bestaat uit zwak siltig, zwak tot matig humeus zand. Hieronder bevindt zich in vrijwel alle boringen een laag zwak siltig, niet humeus zand. In boring 1, 3 en 7 is deze laag zwak roesthoudend. In boring 8 en 9 is deze laag zwak leemhoudend. Lokaal worden deze twee lagen doorsneden door een circa 20 cm dikke menglaag van de bovenste en onderliggende bodemlaag.

In boring 3 is in het natuurlijk afgezette pakket dekzand een restant van de B-horizont (Bh- en Bs-horizont) aangetroffen met daaronder de BC-horizont.

De oorspronkelijke bodemopbouw binnen het plangebied is voor het grootste gedeelte niet meer intact. De bovenste 0,6 meter van het plangebied bestaat uit verwerkt zand (Ap-horizont). Hieronder bevindt zich een scherpe grens naar de afgetopte C-horizont. De bodemopbouw in boring 3 is iets intacter: hier is onder de bouwvoor op een diepte van 0,3 m -mv de B-horizont aangetroffen.

Er zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen tijdens het onderzoek. De aangetroffen bodemlagen hebben een lage trefkans voor de aanwezigheid van intacte archeologische waarden. De bodem is grotendeels verstoord, waardoor het oorspronkelijke, prehistorische loopoppervlak niet langer aanwezig is. Wel kunnen in het gebied in potentie nog diep ingegraven archeologische sporen aanwezig zijn; de informatiewaarde van deze resten, bij afwezigheid van minder diep ingegraven sporen, is echter beperkt.

De vooropgestelde archeologische verwachting conform het gemeentelijk archeologiebeleid kan worden bijgesteld naar laag voor alle perioden.

In het gebied kunnen in potentie nog diep ingegraven archeologische sporen aanwezig zijn; de informatiewaarde van deze resten, bij afwezigheid van minder diep ingegraven sporen, is echter beperkt. Indien aanwezig, zullen dit toevalsvondsten betreffen.

Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt voor het plangebied geen vervolgonderzoek aanbevolen. De voorgenomen bodemingrepen kunnen zonder archeologisch voorbehoud worden uitgevoerd. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden toch onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de minister verplicht (vondstmelding via de bevoegde overheid).

De adviseur van het bevoegd gezag, mevr. R. Berkvens van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant, heeft in haar beoordeling en advies met betrekking tot het concept rapport versie d.d. 24-07-2019 als volgt gereageerd:

"Het rapport is helder geschreven en voldoet aan de eisen van de KNA versie 4.1. Inhoudelijk kunnen we ons vinden in het onderzoeksverslag en ook de aanbeveling om geen verder archeologisch onderzoek uit te voeren, onderschrijven we. Met de uitvoering van dit archeologische onderzoek is de archeologische waarde van het onderzoeksgebied in voldoende mate vastgesteld. Uit het archeologisch onderzoek blijkt dat in een deel van het plangebied graafwerkzaamheden hebben plaatsgevonden, waardoor de oorspronkelijke bodem, en daarmee het archeologisch bodemarchief deels is verdwenen. Alleen bestaat er nog een kans op diepere grondsporen, maar die trefkans is echter beperkt. Derhalve kan het plangebied worden vrijgegeven voor het aspect archeologie."

Cultuurhistorie

Om cultuurhistorisch erfgoed te kunnen beschermen en behouden heeft de Provincie Noord-Brabant de Cultuurhistorische Waardenkaart opgesteld. Deze kaart bevat informatie over archeologische en bouwkundige monumenten, archeologische verwachtingswaarden en met beschermde stads- en dorpsgezichten. De cultuurhistorische waarden worden tevens benoemd in het provinciaal beleid, de Structuurvisie ruimtelijke ordening en de Verordening ruimte.

Op de Cultuurhistorische Waardenkaart is het plangebied opgenomen als De Kempen. De Kempen is een zwak golvend dekzandlandschap dat bestaat uit dekzandvlakten en -ruggen. Het gebied wordt doorsneden door de bovenlopen van de Grote en Kleine Dommel, Beerze en Reusel. De dekzandruggen hebben een zandige bodem waar regenwater infiltreert, dat in de beekdalen als kwel naar boven komt. Plaatsen met leem in de ondergrond hadden een gebrekkige afwatering, zodat daar vennen en kleine veenmoerassen ontstonden. De ruimtelijke identiteit van het ontginningslandschap van de Kempen wordt gevormd door de contrasten tussen de verschillende agrarische gebruikseenheden: de akkers, graslanden en woeste gronden. Essentiële aspecten zijn het Groene Woud, het Dommeldal, oude zandlandschappen, landgoederen, diverse beekdalen en dergelijke. In het plangebied zelf zijn geen specifieke cultuurhistorische aspecten aanwezig. Tevens komen in het plangebied geen monumenten voor.

Aardkundige waarden

Op de Aardkundige Waardenkaart van de provincie zijn aardkundige waarden opgenomen. In en rondom het plangebied zijn geen bijzondere aardkundige waarden.

4.5 Geluid

4.5.1 Relevant kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden onderzocht of na realisatie van het plan sprake is van een aanvaardbare geluidsituatie. Op basis van de Wet geluidhinder (hierna Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee rekening dient te worden gehouden bij de vaststelling van ruimtelijke plannen: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. De Wgh benoemt situaties wanneer onderzoek nodig is naar geluidhinder en bevat normen voor de voorkeurswaarde en maximaal toelaatbare geluidsbelasting op de gevel van woningen. Daarnaast kan het ook in het kader van een goede ruimtelijke ordening nodig zijn inzicht te geven in de indirecte akoestische gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventueel verkeersaantrekkende werking.

4.5.2 Betekenis voor het bestemmingsplan

Voor het planvoornemen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Akoestisch onderzoek). In het onderzoek is gekeken naar de effecten van wegverkeers-, railverkeers-, industrie- en luchtvaartlawaai. De resultaten worden kort samengevat, voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar de bijlage.

Wegverkeerslawaai

Voor de wegen in de directe omgeving geldt een wettelijke rijsnelheid van 30 km/uur. De Rijksweg A58 ligt op een afstand groter dan 600 meter uit het plangebied. Hierdoor is een individuele toetsing per weg en een aanvraag van hogere grenswaarde niet nodig. Dit omdat het plangebied niet binnen de zone ligt van een zoneplichtige weg is een akoestisch onderzoek volgens de Wet geluidhinder niet nodig. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel een onderzoek uitgevoerd naar de hoogte van de optredende geluidsbelasting door wegverkeer. De ten hoogst optredende gecumuleerde geluidsbelasting bedraagt (Lden) 54 en 55 dB op respectievelijk de 2e en 3e bouwlaag 1 gevel van 1 woning. Dit betekent dat voor de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen van deze woning aangetoond dient te worden dat het geluidniveau in de verblijfsgebieden/-ruimten van deze woning ten gevolge van wegverkeerslawaai een waarde van 33 dB niet overschrijdt. Voor de overige woningen kan met reguliere bouwkundige voorzieningen voldaan worden aan het gestelde in het Bouwbesluit, afdeling 3.1 Bescherming tegen geluid van buiten, nieuwbouw.

Railverkeerslawaai

De afstand tot de spoorlijn van het traject Eindhoven - Boxtel ligt op zodanige afstand dat ter plaatse van het plangebied de ten hoogste optredende grenswaarde van Lden 55 dB uit het Besluit geluidhinder niet wordt overschreden.

Industrielawaai

Om de industrieterreinen 'Breeven en Heide' is een 50 dB(A) contour gelegd. Het plangebied ligt buiten deze contour.

Luchtvaartlawaai

Het plangebied valt buiten de 35 Ke- 45 dB (Lden) contouren van de Vliegbasis Eindhoven.

Cumulatie

Aangezien de geluidsbelasting ter hoogte van het plangebied veroorzaakt door de verschillende geluidbronnen niet wordt overschreden, is de gecumuleerde geluidsbelasting binnen het plangebied niet inzichtelijk gemaakt.

Het realiseren van woningen binnen het plangebied is vanuit akoestisch oogpunt wettelijk gezien mogelijk. Hoewel akoestisch gezien wettelijk aan de gestelde eisen wordt voldaan, wil dat niet zeggen dat men geen geluiden hoort, veroorzaakt door de verschillende geluidbronnen.

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Relevant kader

In de Wet Milieubeheer (Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Voor de andere in de Wm genoemde stoffen, wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan aan de vereisten. Op grond van artikel 5.16 Wm verlenen college van burgemeester en wethouders alleen een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan wanneer aannemelijk is dat gemaakt dat:

  • Het vergunde plan niet leidt niet tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of;
  • De luchtkwaliteit als gevolg van het vergunde plan per saldo verbetert of ten minste gelijkt blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of;
  • Het vergunde plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of;
  • De ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • Woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • Woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswoningen;
  • Kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • Kantoorlocaties met een bruto oppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en één ontsluitingsweg.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

4.6.2 Handreiking luchtkwaliteit gevoelige bestemmingen

In juli 2014 is de 'Handreiking luchtkwaliteit gevoelige bestemmingen in Best' als beleidsregel ingevoerd. De handreiking is een aanvulling op het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Ook geeft hij invulling aan het begrip 'goede ruimtelijke ordening' uit de Wet ruimtelijke ordening. Daarbij speelt zowel de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging als de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen een rol. De handreiking heeft als doel een betere leefomgeving te realiseren voor kwetsbare groepen. Daarom beperkt de handreiking nieuwvestiging van 'lucht'-gevoelige opbjecten binnen 300 meter van een Rijksweg en binnen 50 meter van drukke provinciale en gemeentelijke wegen. Gevoelige objecten zijn scholen, kinderdagverblijven, verzorgings-, verpleeg- en bejaardenhuizen.

4.6.3 Betekenis voor het bestemmingsplan

Woningbouwlocaties behoren tot één van de categorieën van projecten waarvoor in de Regeling NIBM getalsmatige grenzen zijn opgenomen waarbinnen een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

NIBM-grens woningbouwlocaties:

  • 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg of;
  • 3.000 woningen (netto) bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Het onderhavige plan omvat de realisatie van 6 woningen met minimaal 1 ontsluitingsweg. Hiermee valt het plan ruimschoots binnen de getalsmatige begrenzing uit de Regeling. Het plan draagt hiermee niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit en voldoet daarmee aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer.

Het plan bevat geen gevoelige objecten in de zin van de 'Handreiking luchtkwaliteit gevoelige bestemmingen in Best' en is daarmee geen aandachtslocatie voor luchtkwaliteit.

4.7 Geurhinder

4.7.1 Relevant kader

In het kader van een goed woon- en leefklimaat is het milieuaspect geur van belang. Nieuwe ontwikkelingen mogen niet zonder meer nieuwe geurgevoelige objecten mogelijk maken binnen de geurcontour van een bestaand bedrijf of andersom. Bij de beoordeling van een ruimtelijk plan op geurhinder van bedrijven (en andersom) moet daarom het belang van zowel geurgevoelige objecten als het belang van bedrijven en omgeving worden getoetst.

4.7.2 Betekenis voor het bestemmingsplan

Door Sweco is in 2019 een geuronderzoek uitgevoerd (Geuronderzoek). Uit het geuronderzoek blijkt dat het plangebied niet samenvalt met de contouren van de geurbelastingsnorm van een omliggende veehouderij. Het plangebied valt wel voor een klein deel binnen de minimum afstandsnormen van de naastgelegen nertsenhouderij. Er zijn echter geen woningen/percelen binnen dit deel van het plangebied voorzien. Er liggen hiermee geen geurgevoelige objecten binnen de minimum afstandsnormen.

De geurhinder in het plangebied bepaalt of ter plaatse een goed woon- en verblijfklimaat kan worden gegarandeerd. De achtergrondbelasting is hier het meest bepalend voor de geurhinder. Deze maximale achtergrondbelasting van 1,7 oue/m3 in het plangebied vertaalt zich naar 3-4 % gehinderden en een zeer goede milieukwaliteit.

4.8 Externe veiligheid

4.8.1 Relevant kader

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria, zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij de besluitvorming rondom ruimtelijke plannen de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt;
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
4.8.2 Betekenis voor het bestemmingsplan

In 2019 is door Sweco een onderzoek uitgevoerd naar externe veiligheid (Onderzoek externe veiligheid). Uit de risico-inventarisatie volgt dat het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van transportroutes voor gevaarlijke stoffen, te weten de A58 en hoge druk aardgastransportleidingen van de gasunie. Voor de A58 is echter geen QRA nodig omdat het plangebied buiten 200 meter van deze weg ligt. Voor de hoge druk aardgastransportleidingen is wel een QRA nodig, omdat het plangbied binnen 200 meter van dezebuisleidingen ligt.

Uit de kwantitatieve risicoberekening voor de hoge druk aardgastransportleidingen volgt dat voor twee van de drie leidingen geldt dat de PR10-6/jaar-contour voor een klein deel over het plangebied valt. Binnen deze contouren mag niet gebouwd worden. Zolang niet binnen deze contour gebouwd wordt, vormt dit geen belemmering voor het uiteindelijke plan. Uit de beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente volgt wel dat de PR10-6/jaar-contour niet over de perceelgrens mag vallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bprvrseinheuvel-ON01_0017.png"

Figuur 4-1. PR10-6 contouren

Daarnaast volgt uit de risicoberekening voor de hoge druk aardgastransportleidingen dat voor alle de leidingen het groepsrisico onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt. Ook geldt dat voor leidingen het groepsrisico gelijk blijft. Dat betekent dat voor de plansituatie conform artikel 12 lid 3 van het Bevb en artikel 8 van de Revb een beperkte verantwoording van het groepsrisico dient te worden uitgevoerd voor de leidingen.

De genoemde maatregelen in het hoofdstuk Elementen beperkte verantwoording groepsrisico in het onderzoek kunnen de effecten van ongevallen mogelijk reduceren tot een voor de hulpverleningsdiensten beter beheersbare omvang. Ondanks de reductie van het risico is er altijd sprake van een restrisico.

4.9 Obstakelbeheergebied vliegveld Eindhoven

Het plangebied ligt onder het verstoringsgebied van het Instrument Landing System (ILS) van de vliegbasis Eindhoven. Dit ILS is bedoeld voor het nauwkeuriger uitvoeren van naderingen door vliegverkeer.

Het plangebied bevindt zich eveneens binnen de zogenaamde Inner Horizontal Surface en Conical Surfac (IHCS) van vliegbasis Eindhoven. Dit gebied is vastgesteld ten behoeve van de vliegverkeersveiligheid. In het Tweede Structuurschema Militaire Terreinen (SMT-2) is opgenomen dat, conform de ICAO-normen, rondom de gehele luchthaven een obstakelvrij vlak van 45 meter hoog is gelegen met een straal van 4 km rond de landingsdrempels, dat overgaat in een conisch vlak met een helling van 5% tot 145 m over een afstand van 2 km.

Onderhavig bestemmingsplan biedt geen bebouwingsmogelijkheden voor gebouwen en bouwwerken met een hoogte hoger dan 11 meter. Derhalve vormt de voorgenomen ontwikkeling geen hinder voor het vliegverkeer.

4.10 Verkeer en parkeren

4.10.1 Relevant kader

De ontwikkeling mag geen negatieve invloed hebben op de bereikbaarheid en de verkeersafwikkeling.

4.10.2 Betekenis voor het bestemmingsplan

Verkeer

De Seinheuvel wordt opgewaardeerd tot ontsluitingsweg van de ontwikkeling Seinheuvel. Met het plan worden 6 nieuwe woningen mogelijk, dit leidt tot een verkeersaantrekkende werking. Het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied neemt toe met maximaal 50 motorvoertuigbewegingen per weekdagetmaal (worst case-benadering). De ontsluitingsroutes van en naar het plangebied zijn de Oirschotseweg, via de Praalheuvel/Rosheuvel, Heuveleind en Ringweg (route naar het noorden) en de Rijksnelweg A58, via de Praalheuvel/Rosheuvel, Heuveleind en Ringweg (route naar het zuiden). De toevoeging van maximaal 50 motorvoertuigbewegingen op deze wegen is acceptabel.

Parkeren

De gemeente Best heeft in 2015 de Nota Parkeernormen 2015 vastgesteld. Voor vrijstaande woningen geldt een parkeernorm van 2,0 parkeerplaats per woning. Conform CROW-richtlijnen wordt in de parkeernorm een bezoekersparkeren meegenomen van 0,3 parkeerplaatsen per woning. Deze parkeerplaatsen dienen openbaar toegankelijk te zijn.

De gemeente Best hanteert een correctiefactor bij de parkeerbalansberekening. In de praktijk worden parkeerplaatsen bij woningen niet altijd benut om een auto te parkeren. Dit betekent dat er feitelijk ruimte is voor een bepaald aantal voertuigen, maar dat uit de praktijk blijkt dat in het dagelijks gebruik er minder voertuigen staan dan theoretisch mogelijk. Een voorbeeld hiervan zijn garages, waar niet elke dag een auto wordt gestald. Om deze reden wordt er bij de bepaling van de parkeerbalans bij wonen niet gerekend met het theoretisch aantal parkeermogelijkheden, maar met het berekeningsaantal. De correctiefactor is als volgt:

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bprvrseinheuvel-ON01_0018.png"

Per kavel dienen 2 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd op eigen terrein. In het plan is in de rabbatstrook rekening gehouden met bezoekersparkeren. Hiermee wordt voldaan aan de Nota Parkeernormen 2015.

4.11 Kabels en leidingen

In het plangebied loopt deels een buisleiding voor aardgas. Hiervoor is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van belang. In het onderzoek externe veiligheid is dit meegenomen (par. 4.8). De leiding is planologisch beschermd middels een dubbelbestemming.

Tevens is voor het plangebied een Klic-melding uitgevoerd. Er lopen elektriciteitskabels en riolering door het plangebied. De woningen zullen hierop worden aangesloten.

4.12 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is essentieel om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit een m.e.r.-(beoordelings)procedure moet worden doorlopen. Het Besluit m.e.r. bestaat uit een hoofddeel en vier bijlagen (onderdelen A, B, C en D). Bij elk initiatief dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten) van het Besluit m.e.r., moet aandacht besteed worden aan de vraag of er al dan niet belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van uit te voeren activiteit(en) zijn. Daarom moet bij elk planologisch besluit, maar ook bij bepaalde vergunningen, over activiteiten die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r., een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' opgesteld worden.

In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (activiteit D11.2). Het planvoornemen ligt ruim onder de plandrempels waarvoor conform het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk is.

Onderliggend plan maakt 6 woningen mogelijk. Dit wordt derhalve niet gezien als stedelijk ontwikkelingsproject. Wel zijn alle milieuaspecten getoetst in het kader van het bestemmingsplan, nadelige gevolgen voor het milieu zijn uit te sluiten.

4.13 Conclusie

De diverse milieuaspecten vormgen geen belemmering voor het planvoornemen. Het plan Seinheuvel past binnen de gestelde kaders.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het plangebied juridisch is vertaald.

5.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan vormt in eerste instantie het juridische kader waarbinnen in het plangebied een woningbouwontwikkeling mogelijk gemaakt wordt.

Het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de planregels, vergezeld van deze toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De regels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezig en/of op te richten bebouwing. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.

De te realiseren bebouwing dient te voldoen aan eisen van stedenbouwkundige aard. Deze hebben in de regel betrekking op woningtype, situering en afmetingen. Deze stedenbouwkundige eisen zijn in het bestemmingsplan opgenomen in de vorm van een verbeelding en daarop aansluitende regels. Deze documenten vormen het toetsingskader voor het beoordelen van bouwplannen.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie bevat.

5.3 Regels

De regels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezig en/of op te richten bebouwing. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en regels.

De regels zijn gebaseerd op de regels uit het bestemmingsplan 'Heuveleind, Heivelden en De Zessprong' van de gemeente Best en op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012).

De regels zijn onderverdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:

  • Hoofdstuk 1: Inleidende regels (paragraaf 5.3.1);
  • Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels (paragraaf 5.3.2 );
  • Hoofdstuk 3: Algemene regels (paragraaf 5.3.3);
  • Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels (paragraaf 5.3.4).
5.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In Artikel 1 ('Begrippen') is een omschrijving gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Vervolgens is in Artikel 2 ('Wijze van meten') een omschrijving gegeven van de te gebruiken wijze van meten.

5.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

De regels in verband met de bestemmingen kennen alle een gelijke opbouw (voor zover van toepassing). De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin limitatief de functies worden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan.

De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van grond en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. In de bouwregels staan uitsluitend bepalingen die betrekking hebben op het bouwen. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van het aanvragen van een omgevingsvergunning. De specifieke gebruiksregels vormen een nadere concretisering van het toegestane gebruik.

De bestemming 'Groen' is gelegd op alle groenvoorzieningen binnen het plangebied, die kunnen worden aangemerkt als structureel groen. Binnen deze bestemming zijn waterhuishoudkundige voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van het algemeen nut, fiets- en voetpaden en aan de functie ondergeschikte voorzieningen toegestaan. Binnen de bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd in de vorm van voorzieningen van algemeen nut met inachtneming van de bepalingen die in de bouwregels zijn opgenomen.

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, voet- en rijwielpaden, , parkeer-, groen-, speel-,en waterhuishoudkundige voorzieningen en voorzieningen van algemeen nut. Gebouwen zijn binnen deze bestemming toegestaan ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut. Daarnaast zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. De maximale afmetingen hiervan zijn in de bouwregels opgenomen.

De gronden die bestemd zijn als 'Wonen' zijn primair bedoeld voor het wonen met de daarbij behorende voorzieningen als tuinen, erven, terreinen, parkeer-, nuts-, water-, waterhuishoudkundige-, en groenvoorzieningen. Daarnaast zijn bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. De bouwregels zijn gericht op de reguliere woningen in het plangebied.

De gasleiding is in deze dubbelbestemming als planologisch relevant bestemd. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is alleen na ontheffing toegestaan. Alvorens burgemeester en wethouders over een verzoek om ontheffing beslissen, winnen zij schriftelijk advies in bij de desbetreffende leidingbeheerder.

5.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

In Hoofdstuk 3 van de regels is een aantal standaardregels opgenomen, te weten de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en overige regels.

Anti-dubbeltelregel

In dit artikel zijn een aantal bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn een aantal gebruiksregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel zijn een aantal afwijkingsregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden.

Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om gebruik te maken van een bestemmingswijziging. Hierbij gaat het om een wijzigingsbevoegdheid die geldt voor alle bestemmingen in het plan.

5.3.4 Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

In deze bepaling is vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht overeenkomstig artikel 3.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Slotregel

Als laatste is de slotregel opgenomen. Deze bepaling omschrijft de titel van het plan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werk door de gemeente moet de economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1.1 Inspraak

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en deze is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de geldende gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee is in artikel 150 van de Gemeentewet onder meer bepaald dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

In het kader van inspraak is een informatieavond gehouden, het verslag van de gebiedsdialoog is als bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd (Verslag gebiedsdialoog en verkregen reacties op concept-bestemmingsplan)

6.1.2 Vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan wordt aan diverse betrokken adviesinstanties en -organen toegezonden in het kader van overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening. In het kader van het vooroverleg zijn reacties binnengekomen van de Provincie Noord-Brabant en Waterschap de Dommel. De reacties zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.

6.1.3 Vaststelling

Het ontwerpbestemmingsplan Ruimte voor Ruimte Seinheuvel ligt gedurende 6 weken ter inzage. Met terinzageligging wordt eveneens bedoeld het publiceren en inzichtelijk maken op de website www.ruimtelijkeplannen.nl. Gedurende deze periode kan een ieder schriftelijke of mondelinge zienswijze naar voren brengen bij de gemeenteraad.

Binnen 12 weken na ter inzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan stelt de gemeenteraad van Best het bestemmingsplan vast. De vaststelling van het bestemmingsplan dient in principe binnen 2 weken na de vaststelling bekend te worden gemaakt. Hierop zijn twee uitzonderingen. In de hieronder aangegeven gevallen mag het besluit tot vaststelling pas bekend gemaakt worden nadat 6 weken zijn verstreken:

  • 1. Gedeputeerde Staten of de Inspecteur van I&M hebben een zienswijze ingediend en deze zienswijze is niet of niet volledig door de gemeenteraad meegenomen in het vastgestelde bestemmingsplan;
  • 2. De gemeenteraad heeft bij de vaststelling van het bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerp van het bestemmingsplan - met uitzondering van het overnemen van de zienswijze van Gedeputeerde Staten of de Inspecteur van I&M - wijzigingen aangebracht.
6.1.4 Beroep

Na vaststelling van het bestemmingsplan "Ruimte voor Ruimte Seinheuvel" kan binnen 6 weken na bekendmaking beroep worden ingediend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Er staat echter geen beroep open als geen zienswijze is ingediend, tenzij het beroep zich richt tegen wijziging bij vaststelling van het bestemmingsplan "Ruimte voor Ruimte Seinheuvel".

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Hiermee wordt mede de economische uitvoerbaarheid bedoeld.

Indien het kostenverhaal anderszins verzekerd is, hoeft de gemeente geen exploitatieplan op te stellen. De gemeente heeft met Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte een anterieure overeenkomst gesloten, waarin een bijdrage aan de plankosten is opgenomen. Er is verder geen sprake van het verhalen van kosten op belanghebbenden, waardoor het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk is. Kosten worden in een dergelijk geval verhaald via de prijzen bij de gronduitgifte. In de anterieure overeenkomst zijn de kosten van alle (vervolg)onderzoeken meegenomen. De economische zekerheid van het plan is hiermee zeker gesteld.