Inhoud
Artikel 3 Agrarisch– Agrarisch verwant bedrijf
Artikel 4 Agrarisch met waarden – Landschapswaarden
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
het bestemmingsplan ‘Campus Westerwind’ van de gemeente Best.
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0753.bpcampuswesterwind-VG01 met de bijbehorende regels en bijlagen.
een als afzonderlijke ruimte aan het hoofdgebouw aangebouwd bijgebouw.
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
een bedrijf of het bedrijfsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid gericht op consumentenverzorging, geheel of gedeeltelijk door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van woonfunctie, kan worden uitgeoefend.
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan
particulieren of niet-agrarische bedrijven waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen
van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, bos- of
natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking.
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
in uitoefening van een bedrijf.
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.
a t.a.v. bebouwing:
bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip voor de ter-inzage-legging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
b t.a.v. gebruik:
het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip waarop het plan rechtskracht heeft verkregen.
de grens van een bestemmingsvlak.
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
voorzieningen, die bij het hoofdgebruik van de bestemming horen.
een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat zowel qua afmeting als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
een complex van aaneen gebouwde bouwwerken.
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
de grens van een bouwperceel.
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
verblijfsruimte bedoeld voor recreatief nachtverblijf zoals logies en ontbijt of gastenkamers.
een kleinschalige voorziening, welke is gericht op het (in groepsverband) informeren over landbouw, landschap, natuur, zorg en recreatie en door middel van aan het buitengebied gekoppelde informatie trainen van persoonlijke vaardigheden.
een vorm van recreatief medegebruik die nauwelijks of geen invloed heeft op de in de bestemmingsomschrijving van de bestemmingen gegeven doeleinden zoals wandelen, fietsen en dergelijke.
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
een functie waarvoor het hoofdgebouw en/of gronden als zodanig mag worden gebruikt.
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
het geheel van waarden in verband met bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang;
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
een bedrijf waarbij de productie geheel of overwegend gericht is op agrarische verwante activiteiten zoals het fokken en africhten van paarden dan wel op bedrijfsmatige activiteiten zoals het bieden van verblijf aan paarden, bijvoorbeeld paardenpension en paardenstalling) en/of de handel in paarden.
de grens van een bouwperceel.
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan; voorbeelden hiervan zijn wandelen, fietsen, paardrijden en sportvissen.
voorzieningen bedoeld voor recreatief gebruik zoals musea, sportterreinen, speeltuinen, hondenoefenterreinen, dierenparken, openluchttheaters en groepsaccommodaties.
complex van bij elkaar behorende bouwwerken.
de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde van die ruimte.
de vergroting van een bestaande ruimte in een hoofdgebouw, die qua afmetingen en/of in visueel opzicht (onder meer wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
het verblijf voor recreatieve doeleinden buiten de eerste woning, waarbij ten minste een nacht wordt doorgebracht, met uitzondering van overnachtingen bij familie en kennissen.
de lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen alsmede het verlengde daarvan;
voorzieningen, die het waterhuishoudkundige belang dienen, zoals watergangen, waterlopen, kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang of waterloop.
een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
een boerderij of boerderijgebouw dat bestaat uit een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met de in hetzelfde gebouw opgenomen (voormalige) bedrijfsruimten, waarbij woon- en stalgedeelte van oudsher aan elkaar verbonden zijn. Voorbeelden zijn een langgevelboerderij of kortgevelboerderij.
een voorziening ten behoeve van de welzijnszorg, in casu de verzorging/verpleging van mensen op het fysieke, psychische en/of sociale vlak in het kader van de verbetering van hun welzijn, met uitzondering van mantelzorg. Onder zorgvoorzieningen worden zorgboerderijen, kinderboerderijen en educatieve voorzieningen verstaan.
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van kleine bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
de kortste afstand van de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.
de kortste afstand van het buitenwerkse gevelvlak van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelsgrens.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het
bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen,
gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en
kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing
gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan
De voor ‘Agrarisch – Agrarisch verwant bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a een agrarisch verwant bedrijf in de vorm van een paardenhouderij met zorg- , educatie- en recreatie voorzieningen;
b twee bedrijfswoningen in een woonboerderij;
c aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven;
d extensieve recreatieve voorzieningen;
e voorzieningen voor verkeer en verblijf, wegen en paden;
f groenvoorzieningen;
g water, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen.
Voor het bouwen van bouwwerken geldt dat de afstand tot de zijdelingse
en achterste perceelsgrenzen niet minder mag bedragen dan
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a
De maximale oppervlakte bedrijfsbebouwing mag niet meer bedragen dan
b
De goothoogte mag niet meer bedragen dan
c
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan
d
In afwijking van het bepaalde in lid c mag de bouwhoogte ter plaatse van
de aanduiding ‘maximale bouwhoogte’ niet meer bedragen dan
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a
De inhoud per woning in de woonboerderij mag niet meer bedragen dan
b
De goothoogte mag niet meer bedragen dan
c
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan
Voor het bouwen van bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a
Bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste
b
De gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan
c
De goothoogte mag niet meer bedragen dan
d
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan
e
De afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de woning mag niet meer
bedragen dan
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen
dan
b
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet
meer bedragen dan
c
Voor onoverdekte zwembaden geldt dat de oppervlakte niet meer mag
bedragen dan
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
a lid 3.2.1 onder b voor het bouwen op een kortere afstand tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
b
lid 3.2.4 onder e voor het bouwen van een bijgebouw op een afstand van
meer dan
Binnen deze bestemming is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij moet worden voldaan aan de volgende bepalingen:
a
De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de
gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van
b Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
c Detailhandel is niet toegestaan.
d De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
Onder gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.4.2 voor het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw als afhankelijke woonruimte, mits:
a een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
b geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische bedrijven);
c
de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake
bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van
d
er sprake is van een ruimtelijke eenheid van hoofdgebouw en afhankelijke
woonruimte via een aangebouwd bijgebouw of bijgebouw op minder dan
e er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
f het bevoegd de omgevingsvergunning, verleend op grond van sub a intrekt, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vormverandering van het bestemmingsvlak, waarbij voldaan moet worden aan de volgende voorwaarden:
a De totale oppervlakte van het bouwvlak niet mag worden vergroot.
b De bestaande landschappelijke waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a Bewoning mag uitsluitend plaatsvinden in de voormalige bedrijfswoning.
b
De oppervlakte bijgebouwen dient door sloop van overtollige bebouwing
teruggebracht te worden tot
c Voldaan dient te worden aan de eisen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder
d De vestiging van de nieuwe woning mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven.
e De nieuwe woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.
De voor ‘Agrarisch met waarden - landschapswaarden’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
a Agrarisch gebruik, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;
b behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke waarden;
c behoud van (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
d water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
e extensief recreatief medegebruik.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt
dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
b
het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het
aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan
De omgevingsvergunningplicht is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
b reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
De in lid 4.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de te wijzigen in de bestemming ‘Bos’, ‘Natuur’ en/of ’Water’ ten behoeve van behoud en/of ontwikkeling van bos, landschapselementen, water en/of de natuur, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a De wijziging uitsluitend plaats kan vinden ten behoeve van de realisatie van vastgesteld natuur- en landschapsbeleid, zoals het beleid voor de ecologische hoofdstructuur (EHS), een ecologische verbindingszone (EVZ), het landschappelijk raamwerk en bos-, natuur-, en/of landschapscompensatie.
b De wijziging pas plaatsvindt nadat de aankoop/overdracht in voldoende mate verzekerd is of al heeft plaatsgevonden of de realisatie anderszins verzekerd is.
De voor ‘Leiding - Riool’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
a de aanleg, instandhouding en/of bescherming van een rioolwatertransportleiding ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding - riool’;
b groenvoorzieningen;
c water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen grond uitsluitend worden gebouwd:
a
Bouwwerken voor de aanleg en instandhouding van de in 5.1 genoemde
leiding tot een maximale bouwhoogte van
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:
a Het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de energie-, de water- en afvalwatervoorziening dient te zijn gewaarborgd.
b Het bevoegd gezag dient schriftelijk advies te hebben ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
Het is verboden op de gronden met de bestemming ‘Leiding - Riool’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a het uitvoeren van graafwerkzaamheden (onder andere het vergraven, diepploegen, diepwoelen van de bodem, het graven, verdiepen, herprofileren van sloten en het aanleggen van drainage);
b het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte;
c het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem;
d het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
e het aanleggen en/of verharden van wegen of paden en/of andere oppervlakteverhardingen.
Het in lid 5.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale onderhouden/of gebruik overeenkomstig de bestemming;
b reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
a De in lid 5.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de energie-, de water- en afvalvoorziening zijn gewaarborgd.
b Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.3.1 wint het bevoegd gezag advies in bij de betreffende leidingbeheerder.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
In die gevallen dat de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, horizontale dan wel verticale diepte en/of de afstand tot enige aanduiding van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van ter-inzage-legging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze planregels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, horizontale dan wel verticale diepte en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
a de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Deze afwijking is niet van toepassing op woningen, bedrijfswoningen en recreatiewoningen.
b de bestemmingsregels en toestaan dat bestemmingsgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
c de bestemmingsregels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
1
de oppervlakte per gebouwtje niet meer dan
2
de bouwhoogte niet meer dan
d de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
1
ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal
2
ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot
maximaal
e de onder a tot en met d genoemde afwijkingen kunnen uitsluitend verleend worden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
1 een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
2 de verkeersveiligheid;
3 de sociale veiligheid;
4 de milieusituatie; en
5 de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
a De richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige voorwaarden.
b De bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer.
c De bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten.
d Het bouwen bij ondergrondse hoofdtransportleidingen.
e De parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden.
f De ruimte tussen bouwwerken.
Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de ter-inzage-legging van het ontwerp van het bestemmingsplan.
a Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1 gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2 na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.
c Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
a Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
Deze regels kunnen worden aangehaald als: ‘Regels van het bestemmingsplan Campus Westerwind’.