Inhoud
Artikel
5 Bedrijf
– Garagebedrijf
Artikel
13 Verkeer
– Verblijfsgebied
Artikel
16 Waarde
– Archeologie
Artikel
17 Anti-dubbeltelregel
Artikel
18 Algemene
aanduidingsregels
Artikel
19 Algemene
procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en
slotregels
Bijlage: Staat van Bedrijfsactiviteiten
het bestemmingsplan ‘Salderes 2010’ van de gemeente Best.
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0753.bpSalderes-OH01 met de bijbehorende regels en bijlagen.
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is.
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar inge-volg de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op consumentenverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, waarvan de omvang dusdanig is dat de activiteit in een woning en/of daarbij
behorende andere gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
gevel aan de achterzijde van een gebouw, tegenover de voorgevel.
de achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georiënteerd. indien er geen sprake is van een achterste grens van een bouwvlak dan wel geen bouwvlak is aangegeven: de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw - zonder aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen - alsmede het verlengde daarvan.
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
een op de verbeelding dan wel in de planregels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel, bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft dat maxi-maal mag worden bebouwd.
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, be-werken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.
een bouwwerk dat op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan:
— bestaat of in uitvoering is;
— mag worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, waarvoor de aanvraag vóór dat tijdstip is ingediend.
de grens van een bestemmingsvlak.
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
gebouw dat door zijn ligging, constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, onderscheid wordt gemaakt in aangebouwde en vrijstaande bijgebou-wen.
geheel van waarden in verband met het biotische milieu (= levende natuur), in de vorm van specifieke kwetsbare soorten (k), weidevogels (w) en struweelvogels (s) en ook op basis daarvan aanwezige mogelijkheden voor ontwikkeling van specifieke natuurwaar-den.
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
de grens van een bouwvlak.
een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij el-kaar behorende bebouwing is toegelaten.
de grens van een bouwperceel.
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die het-zij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
een overkapping in de vorm van een open constructie met minimaal 2 open wanden voor de overdekte stalling van motorvoertuigen.
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architec-tuur.
het verblijf voor recreatieve doeleinden buiten de woning, zonder dat daar een over-nachting elders mee gepaard gaat.
een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen aangaande een specifiek aspect van de ruimtelijke ordening, zoals een archeologisch deskundige, landschapsdeskundige, milieudeskundige en natuurdeskundige.
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
detailhandel die vanwege de aard en omvang van de goederen een groot oppervlakte van minimaal 1.400 m² vvo per detailhandelsvestiging nodig heeft voor uitstalling, zoals detailhandel in woninginrichting, keukens en sanitair.
bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio’s en naar aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en prostitutie.
de bouwlaag op de begane grond.
afschermende of maskerende (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het be-stemmingsvlak of bouwperceel van een bedrijf, een woning of een terrein met een an-dere functie.
extensieve vorm van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën of boe-rengolf, die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdfunctie een andere is.
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
een inrichting waarbij als gevolg van de Wet geluidhinder rondom het terrein van vesti-ging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.
een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrens-waarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld bij of krachtens de Wet geluidhinder.
een gebouw, dat door zijn ligging, constructie en/of afmetingen bestemming als be-langrijkste bouwwerk op het bouwperceel valt aan te merken.
plaats die fungeert als vaste woon- of verblijfplaats en/of het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokkene.
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies, dranken, maaltijden en/of geringe etenswaren voor het al dan niet gebruik ter plaatse en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, nader te onderscheiden in:
a Horecabedrijf categorie A:
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden voor de consumptie ter plaatse en het verstrekken van alcoholhoudende en alcoholvrije dranken), zoals een hotel of pension.
b Horecabedrijf categorie B:
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse (al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholhoudende en alcoholvrije dranken), en dat overdag en in de avonduren geopend kan zijn, zoals een restaurant.
c Horecabedrijf categorie C:
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van (al dan niet voor consumptie ter plaatse) bereide geringe etenswaren (al dan niet met nevenactiviteit het verstrekken van veelal alcoholvrije dranken) en dat zowel overdag als in de avonduren geopend kan zijn, zoals een lunchroom, cafetaria, shoarmazaak.
d Horecabedrijf categorie D:
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse (al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van geringe etenswaren) en het ten gehore brengen van muziek en/of het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, als dan niet incidenteel met levende muziek gecombineerd en dat in de avond en het begin van de nacht geopend kan zijn, zoals een (eet)café, feestzaal.
e Horecabedrijf categorie E:
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse en het ten gehore brengen van muziek en/of het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, al dan niet incidenteel met levende muziek ge-combineerd en dat aan het eind van de avond en een groot gedeelte van de nacht geopend kan zijn, zoals een discotheek.
gronden met een bijzondere betekenis voor het watersysteem van het plansysteem in verband met beekherstel, verdrogingsbestrijding, waterberging en/of waterkering.
begroeiingselement in het agrarisch gebied, overwegend bestaande uit opgaande be-planting zonder een hoofdfunctie bosbouw of agrarische houtteelt, zoals bosschages, houtwallen, houtsingels, hagen, boomgroepen, bomenrijen en solitaire bomen.
de verzameling van landschappelijke beplantingen en natuurelementen.
educatieve, (para)medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, religieuze, onderwijsvoorzieningen, sportvoorzieningen, recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsmede ondergeschikte detailhandel en horeca in combinatie met en ten dienste van deze voorzieningen.
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
waarden in verband met de aanwezigheid van bijzondere planten, dieren en leefge-meenschappen in onderlinge samenhang en in samenhang met hun leefomgeving (bio-toop) en welke verband houden met zaken als verscheidenheid/zeldzaamheid, natuur-lijkheid/ongestoordheid en kenmerkendheid voor het gebied.
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
a voor een gebouw, gelegen op een afstand van 4 meter uit de wegkant: de hoogte van de kruin van de weg;
b voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
c indien in, op of over het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil.
de grens van het bouwperceel.
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de be-stemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.
een bedrijf of functie overwegend gericht op het aanbieden van verblijfsrecreatie en/of dagrecreatie in de openlucht en/of gebouwde voorzieningen. Voorbeelden zijn: cam-ping, jachthaven.
kampeermiddel, trekkershut, groepsaccommodatie, ruimte voor bed&breakfast, staca-ravan of recreatiewoning.
vorm van recreatie in een recreatiebedrijf waarbij een persoon of personen het hoofd-verblijf elders heeft/hebben.
gevel aan de voorzijde van een gebouw en indien aanwezig gerelateerd aan de ligging van de ‘voorgevelrooilijn hoofdgebouwen’.
de denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel (i.c. de meest gezichtsbepalende ge-vel) van het hoofdgebouw wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.
de aangegeven lijn die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.
een van het hoofdgebouw en aangebouwde bijgebouwen vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
woning waarbij sprake is van een hoofdgebouw dat vrij van de zijdelingse perceels-grenzen staat.
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van ene goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, etc.
een werkzaamheid of constructie, geen gebouw of bouwwerk zijnde.
een (gedeelte) van een gebouw dan dient voor de zelfstandige huisvesting van één huishouden.
gevel of gemeenschappelijke scheidsmuur van een gebouw, niet zijnde voor- of achter-gevel.
Bij toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van kleine bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
de kortste afstand van het buitenwerkse gevelvlak van een gebouw tot de bestemmingsgrens.
de kortste afstand van de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.
de kortste afstand van het buitenwerkse gevelvlak van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelsgrens.
de afstand tussen de zijdelingse perceelsgrenzen.
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windmolen.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,00 meter bedraagt.
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a grondgebonden agrarische bedrijven;
b ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’: tevens een bedrijfswoning;
c ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - kwekerij’: uitsluitend een kwekerij;
d bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals wegen, paden, parkeervoorzieningen, groen, speelvoorzieningen, water, tuinen en erven.
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a Een bedrijfsgebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
b Bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’.
c Per bouwvlak is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan.
d De goothoogte van bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan 7 m.
e De bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m.
f De inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m³.
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgend bepalingen:
a Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd bij vrijstaande niet inpandige bedrijfswoningen.
b Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen binnen het bestemmingsperceel worden gebouwd.
c De gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag per bedrijfswoning niet meer bedragen dan 70 m².
d De goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m.
e De bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.
b De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m. bedragen.
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a gebouwen ten behoeve van:
1 bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder milieucategorieën 1 en 2, met uitzondering van geluidzoneringsplichtige en/of risicovolle inrichtingen;
2 productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
b ter plaatse van de aanduiding ’bedrijfswoning’: tevens een bedrijfswoning;
c ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - metaaloppervlaktebehandelingsbedrijf’: uitsluitend een bedrijf in metaaloppervlaktebehandeling;
d ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - groothandel bouwmaterialen’: uitsluitend een groothandelsbedrijf in bouwmaterialen;
e bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals wegen, paden, parkeervoorzieningen, groen, speelvoorzieningen, water, tuinen en erven.
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a Een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd.
b De goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage’.
c De bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage’.
d Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage’.
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a Bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’.
b Een bedrijfsgebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
c Per bouwvlak is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan.
d De goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage’.
e De bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage’.
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgend bepalingen:
a Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd bij vrijstaande niet inpandige bedrijfswoningen.
b Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen binnen het bestemmingsperceel worden gebouwd, met dien verstande dat ze ten minste 2 meter achter de voorgevel van de bedrijfswoning zijn gelegen.
c De gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag per bedrijfswoning niet meer bedragen dan 70 m².
d De goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m.
e De bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m bedragen.
b De bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 8 m.
c De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afme-tingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a Een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.
b De verkeersveiligheid.
c De sociale veiligheid.
d De milieusituatie.
e De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 4.2.1 onder a en toestaan dat gebouwen buiten het bouwvlak worden gebouwd, met in achtneming van de volgende regels:
a De gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen niet meer bedraagt dan de oppervlakte van de gebouwen.
b Niet meer dan 15% van de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen buiten het bouwvlak wordt gebouwd.
c Er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
1 het straat- en bebouwingsbeeld;
2 de verkeersveiligheid;
3 de sociale veiligheid;
4 de milieusituatie;
5 de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
De voor ‘Bedrijf - Garagebedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a een garagebedrijf;
b ter plaatse van de aanduiding ‘verkooppunt motorbrandstoffen met lpg’: tevens voor verkooppunt motorbrandstoffen met lpg, behorende tot categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1);
c ter plaatse van de aanduiding ’bedrijfswoning’: tevens een bedrijfswoning;
d ter plaatse van de aanduiding ‘caravanstalling’: tevens caravanstalling
e bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals wegen, paden, parkeervoorzieningen, groen, speelvoorzieningen, water, tuinen en erven.
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a Een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd.
b De goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage’.
c De bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage’.
d Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage’;
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a Bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’.
b Een bedrijfswoning mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
c Per bouwvlak is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan.
d De goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage’.
e De bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage’.
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgend bepalingen:
a Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd bij vrijstaande niet inpandige bedrijfswoningen.
b Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen binnen het bestemmingsperceel worden gebouwd, met dien verstande dat ze ten minste 2 meter achter de voorgevel van de bedrijfswoning zijn gelegen.
c De gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag per bedrijfswoning niet meer bedragen dan 70 m².
d De goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m.
e De bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m bedragen.
b De bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 8 m.
c De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afme-tingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a Een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.
b De verkeersveiligheid.
c De sociale veiligheid.
d De milieusituatie.
e De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 5.2.1 onder a en toestaan dat gebouwen buiten het bouwvlak worden gebouwd, met in achtneming van de volgende regels:
a De gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen niet meer bedraagt dan de oppervlakte van de gebouwen.
b Niet meer dan 15% van de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen buiten het bouwvlak wordt gebouwd.
c Er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
1 het straat- en bebouwingsbeeld;
2 de verkeersveiligheid;
3 de sociale veiligheid;
4 de milieusituatie;
5 de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
De voor ‘Bos’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a bos en bebossing;
b groenvoorzieningen;
c paden voor langzaam verkeer;
d water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Het is verboden op de in lid 6.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
a Het aanleggen van paden, wegen en parkeergelegenheden alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen.
b Het aanbrengen van boven- en ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.
c Het beplanten van gronden met houtgewassen, ter plaatse waar de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan niet reeds met houtgewassen waren beplant.
d Het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem.
e Het dempen van aanwezige waterlopen.
f Het vellen of rooien van struiken of bomen.
Het verbod van lid 6.3.1 geldt niet voor het uitvoeren van werken, of werkzaamheden die:
a Behoren tot normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming.
b Reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
c Reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
Werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 6.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien daardoor de in lid 5.1 genoemde waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
Alvorens te beslissen omtrent een aanlegvergunning als bedoeld in lid 6.3.1 winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in van de landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige.
De voor ‘Detailhandel’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a detailhandel;
b wonen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
c bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals wegen, paden, parkeervoorzieningen, groen, speelvoorzieningen, water, tuinen en erven.
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a De hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd.
b Het bouwvlak mag voor niet meer dan het ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage’ aangegeven bebouwingspercentage worden bebouwd.
c De goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goot- en bouwhoogte’.
d De bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goot- en bouwhoogte’.
e De voorgevel van het hoofdgebouw moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn danwel op een afstand van niet meer dan op 3 meter achter de voorgevelrooilijn.
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a Bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’.
b Een bedrijfswoning mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd.
c Per detailhandelsvestiging is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan.
d De goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goot- en bouwhoogte’.
e De bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goot- en bouwhoogte’.
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:
a Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd bij vrijstaande niet inpandige bedrijfswoningen.
b Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen binnen het bestemmingsperceel worden gebouwd, met dien verstande dat ze ten minste 2 meter achter de voorgevel van de bedrijfswoning zijn gelegen.
c De gezamenlijke oppervlakte van een aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag per bedrijfswoning niet meer bedragen dan 70 m².
d De goothoogte van een aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen.
b De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen.
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a Het straat- en bebouwingsbeeld.
b De verkeersveiligheid.
c De sociale veiligheid.
d De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 7.2.1 onder a en toestaan dat gebouwen buiten het bouwvlak worden gebouwd, met in achtneming van de volgende regels:
a De gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen niet meer bedraagt dan de oppervlakte van het bouwvlak en niet meer dan 15% van de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen buiten het bouwvlak wordt gebouwd.
b Er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
1 het straat- en bebouwingsbeeld;
2 de verkeersveiligheid;
3 de sociale veiligheid;
4 de milieusituatie;
5 de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
a Een ander gebruik dan wonen is uitsluitend toegestaan op de begane grond.
De voor ‘Dienstverlening’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a dienstverlening;
b wonen;
c ter plaatse van de aanduiding ‘wonen’: tevens wonen op de begane grond;
d bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals wegen, paden, parkeervoorzieningen, groen, speelvoorzieningen, water, tuinen en erven.
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a De hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b Het bouwvlak mag voor niet meer dan het ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage’ aangegeven bebouwingspercentage worden bebouwd.
c De goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goot- en bouwhoogte’.
d De bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goot- en bouwhoogte’.
e De voorgevel van het hoofdgebouw moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn of op een afstand van niet meer dan op 3 m. daar achter.
Voor het bouwen van aanbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen :
a Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen binnen het bestemmingsperceel worden gebouwd, met dien verstande dat ze ten minste 2 meter achter de voorgevel van de bedrijfswoning zijn gelegen.
b Van een aanbouwen en bijgebouw ligt de voorgevel ten minste 2 meter naar achteren ten opzichte van de voorgevel van het hoofdgebouw.
c De gronden buiten het bouwvlak, die zijn gelegen achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan, mogen voor maximaal 50% worden bebouwd.
d De gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen en bijgebouwen, voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak, bedraagt per perceel niet meer dan:
1 voor percelen kleiner dan 300 m²: 70 m²;
2 voor percelen gelijk aan of groter dan 300 m²: de onder 1 genoemde oppervlakte vermeerderd met 10% van de overmaat, met dien verstande dat de totale bebouwde oppervlakte aan aanbouwen en bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 250 m².
e De oppervlakte per bijgebouw mag niet meer bedragen dan 70 m².
f De goothoogte van een aanbouw mag bij hoofdgebouwen met een goothoogte:
1 tot 6 m niet meer dan 3 m bedragen;
2 van meer dan 6 m niet meer dan 4 m bedragen.
g De goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen.
h De bouwhoogte van een aanbouw mag bij hoofdgebouwen met een goothoogte:
1 tot 6 m niet meer dan 5 m bedragen;
2 van meer dan 6 m niet meer dan 7,5 m bedragen;
met dien verstande dat de bouwhoogte van een aanbouw niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw.
i De bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5 m.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen.
b De hoogte van vlaggenmasten en lichtmasten mag niet meer bedragen dan 8 m.
c De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
b een goede woonsituatie;
c de verkeersveiligheid;
d de sociale veiligheid;
e de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Met betrekking tot het gebruik geldt de volgende bepaling:
a Wonen op de begane grond is niet toegestaan, tenzij anders is aangegeven.
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a groenvoorzieningen;
b bermen en beplanting;
c paden voor langzaam verkeer;
d in- en uitritten ten behoeve van aangrenzende woondoeleinden;
e speelvoorzieningen;
f water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
g hondentoilet;
h ter plaatse van de aanduiding ‘waterberging’ tevens een waterbassin’.
Op deze gronden mogen alleen gebouwen ten behoeven van nutsvoorzieningen worden gebouwd, met dien verstande dat:
a De oppervlakte niet meer dan 15 m² mag bedragen.
b De bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a De bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer dan 5 m bedragen.
b De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 9 m bedragen.
c De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a De verkeersveiligheid.
b De sociale veiligheid.
c Een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.
De voor ‘Kantoor’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a kantoren;
b bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals wegen, paden, parkeervoorzieningen, groen, speelvoorzieningen, water, tuinen en erven.
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a De gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd.
b Het bouwvlak mag voor niet meer dan het ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage’ aangegeven bebouwingspercentage worden bebouwd.
c De goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goot- en bouwhoogte’.
d De bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goot- en bouwhoogte’.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen.
b De hoogte van vlaggenmasten en lichtmasten mag niet meer bedragen dan 8m.
c De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 10.2.1 onder a en toestaan dat gebouwen buiten het bouwvlak worden gebouwd, met in achtneming van de volgende regels:
a De gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen niet meer bedraagt dan de oppervlakte van het bouwvlak en niet meer dan 15% van de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen buiten het bouwvlak wordt gebouwd.
b Er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
1 het straat- en bebouwingsbeeld;
2 de verkeersveiligheid;
3 de sociale veiligheid;
4 de milieusituatie;
5 de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a maatschappelijke voorzieningen;
b bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals wegen, paden, parkeervoorzieningen, groen, speelvoorzieningen, water, tuinen en erven.
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a De gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd.
b Het bouwvlak mag voor niet meer dan het ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage’ aangegeven bebouwingspercentage worden bebouwd.
c De goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goot- en bouwhoogte’.
d De bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goot- en bouwhoogte’.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen.
b De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen.
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 11.2.1 onder a en toestaan dat gebouwen buiten het bouwvlak worden gebouwd, met in achtneming van de volgende regels:
a De gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen niet meer bedraagt dan de oppervlakte van het bouwvlak en niet meer dan 15% van de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen buiten het bouwvlak wordt gebouwd.
b Er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
1 het straat- en bebouwingsbeeld;
2 de verkeersveiligheid;
3 de sociale veiligheid;
4 de milieusituatie;
5 de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a wegen;
b fiets- en voetpaden;
c water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
d bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals parkeerplaatsen, groen en beplantingen, bermen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen.
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:
a De oppervlakte niet meer dan 15 m² mag bedragen.
b De bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:
a De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer dan 10 m bedragen.
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a De verkeersveiligheid.
b De sociale veiligheid.
c Samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.
De voor ‘Verkeer – Verblijfsgebied ’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a wegen;
b fiets- en voetpaden;
c water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
d ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer – garageboxen’: tevens garageboxen;
e ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer - reclamemast’: tevens een reclamemast;
f bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals parkeerplaatsen, groen en beplantingen, bermen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen.
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:
a De oppervlakte mag niet meer dan 15 m² mag bedragen.
b De bouwhoogte mag niet meer dan 3 m mag bedragen.
Voor het bouwen van garageboxen gelden de volgende bepalingen:
a Garageboxen mogen uitsluitende gebouwd worden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer - garageboxen’.
b Garageboxen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden.
c De inhoud van een garagebox mag niet meer dan 50 m³ bedragen.
d De bouwhoogte mag niet meer dan 3 m bedragen.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:
a De hoogte van een reclamemast mag niet meer bedragen dan 13 meter.
b De oppervlakte van een reclamemast mag niet meer bedragen dan 10 m².
c De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer dan 10 m bedragen.
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a de verkeersveiligheid.
b de sociale veiligheid.
c samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a het wonen in een woning en in samenhang daarmee aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven;
b bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals wegen, paden, parkeervoorzieningen, groen, speelvoorzieningen, water, tuinen en erven.
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a Als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd.
b Hoofdgebouw worden binnen het bouwvlak gebouw.
c Per bouwperceel is ten hoogste één woning met aan- en uitbouwen en bijgebouwen toegestaan, tenzij anders is aangegeven.
d Ter plaatse van de bouwaanduiding ‘aaneengebouwd’: aaneengebouwd bouwen.
e Ter plaatse van de bouwaanduiding 'gestapeld': gestapeld bouwen.
f Ter plaatse van de bouwaanduiding 'twee-aaneen': twee-aaneen bouwen.
g Ter plaatse van de bouwaanduiding 'vrijstaand': vrijstaand bouwen.
h ter plaatse van de bouwaanduiding ‘onderdoorgang’: tevens een onderdoorgang.
i De voorgevelrooilijn mag uitsluitend worden overschreden met een erker, portiek, balkon of luifel, met inachtneming van de volgende regels:
1 de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 6 m²;
2 de afstand tot de aan de weg gelegen perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2 m;
3 de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw;
4 de afmetingen van een luifel boven de toegang van een woning mag ten hoogste 1,5 m x 1 m bedragen.
j De afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste:
1 ter plaatse van de bouwaanduiding ‘vrijstaand’: ten minste 3 m;
2 ter plaatse van de bouw aanduiding ‘twee-aaneen’ tot één van de zijdelingse perceelsgrenzen: ten minste 3 m;
3 ter plaatse van de bouwaanduiding ‘gestapeld’ tot één van de zijdelingse perceelsgrenzen: ten minste 3 m;
4 ter plaatse van de bouwaanduiding ‘aaneengebouwd’ alleen bij de eindwoning tot één van de zijdelingse perceelsgrenzen: ten minste 3 m.
k De goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goot- en bouwhoogte’.
l De bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goot- en bouwhoogte’.
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a Aan- uitbouwen en bijgebouwen mogen zowel worden gebouwd binnen een bouwvlak als ter plaatse van de bouwaanduiding ‘bijgebouwen’.
b Aan- uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 2 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw gebouwd te worden.
c De gronden buiten het bouwvlak, die zijn gelegen achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mogen voor maximaal 50% worden bebouwd.
d De gezamenlijke oppervlakte van aan- uitbouwen en bijgebouwen, voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak, bedraagt per perceel niet meer dan voor:
1 percelen kleiner dan 300 m²: 70 m²;
2 percelen vanaf 300 m²: de onder 1 genoemde oppervlakte vermeerderd met 10% van de overmaat, met dien verstande dat de totale bebouwde oppervlakte aan aanbouwen en bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 250 m².
e De oppervlakte per bijgebouw mag niet meer bedragen dan 70 m².
f Ter plaatse van de bouwaanduiding ‘vrijstaand’ waarvan de diepte van het perceel 30 meter of meer bedraagt, dient één der zijstroken met een breedte van ten minste 3 m vrij van aanbouwen en bijgebouwen te blijven tot de lijn evenwijdig aan en op een afstand van 25 m achter de naar de weg gekeerde begrenzing van het bouwvlak.
g De goothoogte van een aan- en uitbouw mag bij hoofdgebouwen met een goothoogte:
1 tot 6 m niet meer dan 3 m bedragen;
2 van meer dan 6 m niet meer dan 4 m bedragen.
h De goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen.
i De bouwhoogte van een aan- en uitbouw mag bij hoofdgebouwen met een goothoogte:
1 tot 6 m niet meer dan 5 m bedragen;
2 van meer dan 6 m niet meer dan 7,5 m bedragen;
met dien verstande dat de bouwhoogte van een aanbouw niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw.
j De bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5 m.
Voor het bouwen van kleine hobbyruimten van lichte constructie en zwembaden gelden de volgende bepalingen:
a De oppervlakte van kleine hobbyruimten van lichte constructie, zoals duivenhokken, volières, buitenrennen en kassen, mag niet meer bedragen dan 10 m².
b De bouwhoogte van kleine hobbyruimten van lichte constructie mag niet meer dan 5 m bedragen.
c Ten behoeve van de bouw van een openluchtzwembad mag het in lid 13.2.2 onder c genoemde bebouwingspercentage worden verhoogd tot maximaal 75%, met dien verstande dat de oppervlakte van het openluchtzwembad niet meer dan 100 m² mag bedragen.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
b Carports en open overkappingen mogen worden gebouwd, mits aan de volgende eisen wordt voldaan:
1 de carports en overkappingen mogen uitsluitend achter de voorgevellijn van de woning worden gebouwd;
2 de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen;
3 de oppervlakte mag niet meer dan 20 m² bedragen.
c De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen.
d De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a Een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.
b Een goede woonsituatie.
c De verkeersveiligheid.
d De sociale veiligheid.
e De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende bepalingen:
a De vloeroppervlakte voor aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven in de woning en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte tot een maximum van 80 m².
b Detailhandel is niet toegestaan.
c Het is niet toegestaan de (vrijstaande) bijgebouwen te gebruiken als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in
lid 14.4 onder c voor het gebruik van een bijgebouw als afhankelijke woonruimte,
mits:
a Een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg.
b De afhankelijk woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m².
c Er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Burgemeester en wethouders kunnen de aanduidingen binnen de bestemming wijzigen in een bestemming zonder functie- of bouwaanduiding of met een andere functie- of bouwaanduiding, met inachtneming van de volgende regels:
a De wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast voor zover er geen stedenbouwkundige bezwaren bestaan, gelet op de aanwezige functie en woningtypen in de omgeving, tegen de verandering van de aanduiding.
b Wijziging is toegestaan indien er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn.
c Wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies.
d In het wijzigingsplan wordt aandacht besteed aan de gemaakte belangenafweging.
De voor ‘Leiding – Riool’ aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - tevens bestemd voor een rioolleiding.
Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:
a Op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 15.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter.
b Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag- met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)-regels– uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in 15.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a Het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de water, afvalwater en/of energievoorziening dient te zijn gewaarborgd.
b Burgemeester en wethouders dienen schriftelijk advies in te winnen bij de betref-fende leidingbeheerder.
Het is verboden op de gronden met de bestemming ‘Leiding - Riool’ zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a Het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakteverhardingen.
b Het uitvoeren van graafwerkzaamheden.
c Diepploegen.
d Het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bo-dem.
e Het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen.
f Het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte.
Het in lid 15.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige be-stemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
b reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
De werken en werkzaamheden, zoals in lid 15.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad.
Alvorens te beslissen omtrent een aanlegvergunning als bedoeld in lid 15.4.1 winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in van de leidingbeheerder.
De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
a Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een reguliere bouwvergunning, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m², een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.
b Indien uit de onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de bouwvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen burgmeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de bouwvergunning:
1 de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
2 de verplichting tot het doen van opgravingen;
3 de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
c Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a Het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan p.m. m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen.
b Het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels.
c Het aanleggen van leidingen dieper dan 0,40 m onder het maaiveld.
Het in lid 16.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a Het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn.
b Reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
a De in lid 16.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
b Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
c Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
Grond die eenmaal in aanmerking
is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan
worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten
beschouwing.
In afwijking van hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone – weg 1’ de volgende bepalingen:
a Ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone – weg 1’ dienen de gronden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, in het kader van de verkeersbelangen van Rijksweg A2 vrij gehouden te worden van bebouwing.
b Binnen een strook van 50 meter, ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone – weg 1’, vanaf de as van de dichtstbij gelegen rijstrook van Rijksweg A2 en de bijbehorende toe- en afritten, mogen geen bouwwerken worden gebouwd, tenzij het betreft bouwwerken welke verband houden met de bestemming Verkeer.
In afwijking van hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone – weg 2’ de volgende bepalingen:
a Ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone – weg’ dienen de gronden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, in het kader van de verkeersbelangen van Rijksweg A2 vrij gehouden te worden van bebouwing.
b Binnen een strook van 50 tot 100 meter, ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone – weg 2’, gemeten vanaf de as van de dichtstbij gelegen rijbaan van Rijksweg A2 en de bijbehorende toe- en afritten mogen slechts bouwwerken worden gebouwd:
1 welke direct verband houden met de aanleg van de Rijksweg A2, zoals geluidswerende voorzieningen en ecologische voorzieningen;
2 bouwwerken waarvoor een ontheffing is verleend als bedoeld in lid c.
c Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid a voor de bouw van bouwwerken welke zijn toegelaten krachtens de aan de desbetreffende gronden gegeven bestemming mits geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen van het wegverkeer, nadat de wegbeheerder terzake is gehoord.
d De in lid c bedoelde ontheffing wordt geacht te zijn verleend ten aanzien van bouwwerken, of een complex van bouwwerken die bestaan op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerp van het plan, dan wel mogen worden opgericht krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde bouwvergunning.
Binnen de gebiedsaanduiding ‘veiligheidszone - lpg’ geldt dat de bouw van kwetsbare objecten, zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen niet zijn toegestaan. Voorts geldt dat bij het verlenen van ene vergunning krachtens de Wet milieubeheer deze veiligheidszone als uiterste grenswaarde in acht genomen moet worden.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming ‘Groen’, met de aanduiding ‘Wro-zone – wijzigingsgebied’, te wijzigen in de bestemming ‘Wonen’, met inachtneming van de volgende bepalingen:
a Er is niet meer dan 10 extra woning toegestaan.
b Er zijn zowel vrijstaande woning als twee-aan een gebouwde woningen toegestaan.
c De goothoogte bedraagt niet meer dan 7 meter.
d De bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10 meter.
e De woningen worden ten minste 3 meter uit de voorste perceelgrens gebouwd.
f Parkeren is uitsluitend op eigen terrein toegestaan.
g De economische uitvoerbaarheid moet gewaarborgd zijn.
h Voldaan moet zijn aan de vereisten inzake de flora- en faunawet, Wet geluidhinder, Wet luchtkwaliteit en archeologie.
i In het wijzigingsplan moet aandacht worden besteed aan de gemaakte belangenafweging.
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen
van:
a De bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen,
percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages.
b De bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of
het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate
wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe
aanleiding geven.
c De bestemmingsbepalingen en toestaan dat
bebouwingsgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe
aanleiding geeft.
d De bestemmingsbepalingen en toestaan dat openbare
nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer,
telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken,
toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden
gebouwd, mits:
1 de oppervlakte per gebouwtje niet meer dan 20 m² zal
bedragen;
2 de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m zal bedragen.
e De bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte
van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
1 ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot
maximaal 20 m;
2 ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, tot maximaal 10 m.
f
Het bepaalde ten aanzien
van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van
gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen,
luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, mits:
1 de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer
dan 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;
2 de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale
bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen.
g De onder a tot en met g genoemde ontheffingen kunnen
uitsluitend verleend worden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
1 een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
2 de verkeersveiligheid;
3 de sociale veiligheid;
4 de milieusituatie;
5 de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Met betrekking tot voorbereiding van de wijziging van
het plan ingevolge artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening door
Burgemeester en wethouders, is Afdeling 3.4 (Uniforme openbare
voorbereidingsprocedure) van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Indien burgemeester en wethouders een ontheffing als
bedoeld in deze regels willen verlenen, dienen in ieder geval de volgende
procedureregels in acht te worden genomen:
a Het voornemen tot het verlenen van ontheffing ligt
gedurende ten minste vier weken ter gemeentesecretarie voor een ieder ter
inzage.
b Burgemeester en Wethouders maken de nederlegging
tevoren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente
worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze bekend.
c De bekendmaking houdt in de bevoegdheid van
belanghebbenden tot het schriftelijk indienen van zienswijzen bij Burgemeester
en Wethouders tegen het voornemen van de ontheffing gedurende de onder a
genoemde termijn.
d Burgemeester en Wethouders delen aan hen, die zienswijzen
hebben ingediend, de beslissing daaromtrent mede.
De voorschriften van de
Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven
overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing
behouden ten aanzien van de volgende onderwerpen:
a De richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen.
b De bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer.
c De bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten.
d Det bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen.
e De parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden.
f De ruimte tussen bouwwerken.
a Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1
gedeeltelijk worden
vernieuwd of veranderd;
2
na het teniet gaan ten
gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de
aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop
het bouwwerk is teniet gegaan.
b Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
c Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
a Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Deze regels kunnen worden aangehaald als:
‘Regels van het bestemmingsplan Salderes 2010’.
Rosmalen, juni 2010 Vastgesteld: 12 juli 2010