De voor ‘Bos’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a behoud, herstel en/of ontwikkeling van het bos en bosgroeiplaats;
b behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke waarden en natuurwaarden;
c behoud, herstel en/of ontwikkeling van de hydrologische betekenis;
d behoud, herstel en/of ontwikkeling van de hydrologische waarden;
e behoud van (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
f water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
g extensief recreatief medegebruik.
Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd behoudens:
a eenvoudige voorzieningen, in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor recreatief medegebruik, met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.2 voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:
a Het bouwen moet ten dienste staan van de bestemming.
b De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
c Alvorens een omgevingsvergunning voor het afwijken te verlenen wordt er schriftelijk advies ingewonnen bij een onafhankelijke natuur- en landschapsdeskundige met betrekking tot de vraag of de aanwezige landschappelijke, natuurlijke en/of hydrologische waarden door het verlenen van de omgevingsvergunnning niet onevenredig c.q. onherstelbaar worden aangetast.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a het vellen van bos en/of het verwijderen van houtopstanden;
b het verwijderen van landschapselementen die ten tijde van het van kracht worden van het plan aanwezig waren;
c het verzetten van grond (afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen, diepwoelen) van meer dan 100 m3 of op een diepte van meer dan 0,60 m onder maaiveld, een en ander voor zover geen vergunning vereist is in het kader van de Ontgrondingenwet;
d het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
e de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een reeds bestaande drainage;
f het verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen met uitzonderingen van grondwateronttrekkingen;
g het aanbrengen van niet-omkeerbare verhardingen en/of verharde oppervlakten van meer dan 100 m² anders dan een bouwwerk;
h het aanleggen en/of verharden van wegen, fiets-, wandel- en ruiterpaden.
Het in lid 4.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
b reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
a De in lid 4.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het bos, de bosgroeiplaats, de landschappelijke waarden, de natuurwaarden, de hydrologische betekenis en/of de hydrologische waarden van de gronden.
b Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning wordt advies ingewonnen bij het waterschap, voor zover de afweging mede betrekking heeft op hydrologische waarden.
c Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen wordt er schriftelijk advies ingewonnen bij een onafhankelijke natuur- en landschapsdeskundige met betrekking tot de vraag of de aanwezige landschappelijke, natuurlijke en/of hydrologische waarden door het verlenen van de omgevingsvergunnning niet onevenredig c.q. onherstelbaar worden aangetast.