Inhoud
Artikel 3 Bedrijf – Agrarisch loonbedrijf
Artikel 6 Algemene ontheffingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
het bestemmingsplan ‘Oude Baan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO. 0753.BPoudebaan36010-VG01 met de bijbehorende regels en bijlagen.
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op consumentenverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, waarvan de omvang dusdanig is dat de activiteit in een woning en/of daarbij
behorende andere gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van agrarische producten door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren.
een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde gronden in de directe omgeving van het bedrijf.
agrarisch
loonbedrijf:
agrarisch-technisch hulpbedrijf waarvan de bedrijfsactiviteiten bestaan uit het tegen
betaling ter beschikking stellen van gespecialiseerde machines en vakmensen.
bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van
diensten waarbij gemechaniseerd loonwerk ten behoeve van land-, tuin-, bos-,
of natuurbouw wordt verricht of waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen
van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, tuin-,
bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking;
bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van
diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven waarbij gebruik gemaakt
wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van
andere land-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, be-werken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een gebouw en/of op een terrein die wordt gebruikt voor de uitoefening een bedrijf, een dienstverlenend bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief (binnen)opslag, rust- en rookruimten, administratieruimten en dergelijke.
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.
de grens van een bestemmingsvlak.
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
gebouw dat door zijn ligging, constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, onderscheid wordt gemaakt in aangebouwde en vrijstaande bijgebou-wen.
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
de grens van een bouwvlak.
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij el-kaar behorende bebouwing is toegelaten.
de grens van een bouwperceel.
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die het-zij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen aangaande een specifiek aspect van de ruimtelijke ordening, zoals een archeologisch deskundige, landschapsdeskundige, milieudeskundige en natuurdeskundige.
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
afschermende of maskerende (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het be-stemmingsvlak of bouwperceel van een bedrijf, een woning of een terrein met een an-dere functie.
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
groencompostering:
het produceren van mest uit plantenresten en ander natuurlijk afval.
een gebouw, dat door zijn ligging, constructie en/of afmetingen bestemming als be-langrijkste bouwwerk op het bouwperceel valt aan te merken.
gronden met een bijzondere betekenis voor het watersysteem van het plansysteem in verband met beekherstel, verdrogingsbestrijding, waterberging en/of waterkering.
landschapselementen:
ter plaatse gebonden ecologische en/of landschappelijk waardevolle elementen, zoals
bosjes, houtwallen, poelen, moerasjes en dergelijke.
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
waarden in verband met de aanwezigheid van bijzondere planten, dieren en leefge-meenschappen in onderlinge samenhang en in samenhang met hun leefomgeving (bio-toop) en welke verband houden met zaken als verscheidenheid/zeldzaamheid, natuur-lijkheid/ongestoordheid en kenmerkendheid voor het gebied.
normaal onderhoud en
beheer:
tot het normaal onderhoud en/of gebruik behoren onder andere:
a maaien, beweiden en bemesten van grasland;
b verbeteren van grasland door het scheuren van de grasmat buiten het broedseizoen van weidevogels en het direct opnieuw inzaaien;
c ploegen en cultiveren van bouwland niet dieper dan de bouwvoor;
d verbouwen van akkerbouwgewassen, zoals maïs in wisselteelt;
e maaien en schonen van sloot en slootkant;
f vervangen van en onderhoud aan drainage;
g normaal landschapsonderhoud, waaronder:
1 periodiek uitdunnen en snoeien van houtwal of singel;
2 knotten van bomen;
3 opvullen van open plekken in houtwal of singel;
h normaal bosbeheer, waaronder:
1 uitdunnen;
2 verwijderen van dode bomen.
het opslaan van goederen.
a
voor een gebouw, gelegen op een afstand van
b voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
c indien in, op of over het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil.
de grens van het bouwperceel.
de denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel (i.c. de meest gezichtsbepalende ge-vel) van het hoofdgebouw wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.
de aangegeven lijn die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.
een van het hoofdgebouw en aangebouwde bijgebouwen vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
water en
waterhuishoudkundige voorzieningen:
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
een werkzaamheid of constructie, geen gebouw of bouwwerk zijnde.
een (gedeelte) van een gebouw dan dient voor de zelfstandige huisvesting van één huishouden.
gevel of gemeenschappelijke scheidsmuur van een gebouw, niet zijnde voor- of achter-gevel.
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van kleine bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
de kortste afstand van het buitenwerkse gevelvlak van een gebouw tot de bestemmingsgrens.
de kortste afstand van de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.
de kortste afstand van het buitenwerkse gevelvlak van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelsgrens.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het
bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen,
gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en
kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing
gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan
De voor ‘Bedrijf – Agrarisch loonbedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a agrarisch-technische hulpbedrijven;
b één bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
c aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven;
d opslag rechtstreeks voortvloeiend uit de aard van het bedrijf;
e voorzieningen voor verkeer en verblijf, wegen en paden;
f groenvoorzieningen;
g water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
a Per bouwvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één bedrijf toegestaan.
b
De afstand tot de zijdelingse en achterste
perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan
c Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a
De maximale oppervlakte aan bedrijfsbebouwing ten
behoeve een agrarisch-technisch hulpbedrijf mag niet meer bedragen dan
b De goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.
c De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.
d
De afstand tot de as van de Oude Baan mag niet
minder bedragen dan
Voor het bouwen van één bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:
a Het aantal bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan één.
b
De diepte van de bedrijfswoning mag niet meer
bedragen dan
c De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3.
d De goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
e
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan
Voor het bouwen van bijgebouwen bij de bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:
a Bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 2 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd.
b
De gezamenlijke oppervlakte mag niet meer
bedragen dan
c De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
d De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
e De afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 15 m.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m voor en 2 m achter de voorgevelrooilijn.
b De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
c Voor onoverdekte zwembaden geldt dat de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 100 m² en de afstand tot de woning niet meer dan 15 m.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde in:
a
lid 3.2.2 onder d voor het bouwen van
bedrijfsgebouwen op een afstand minder dan
b lid 3.2.1 onder a voor het bouwen op een kortere afstand tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
c
lid 3.2.4 onder e voor het bouwen van een
bijgebouw op een afstand van meer dan
Voor het gebruik van de gronden ten behoeve van de bestemming geldt de volgende bepaling:
a De gronden en gebouwen ter plaatse van de bestemming ‘Bedrijf – Agrarisch loonbedrijf’ mogen overeenkomstig de bestemmingsomschrijving niet eerder worden gebruikt, dan nadat:
1 de landschappelijke inpassing conform het beplantingsplan zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels, is gerealiseerd en zolang als deze landschappelijke inpassing in stand wordt gehouden. Deze landschappelijke inpassing dient gehandhaafd te blijven.
2
binnen de bestemming 'Groen' een waterberging
met een capaciteit van minimaal
Onder strijdig gebruik wordt verstaan:
a Het vestigen van een ander soort bedrijf dan de oorspronkelijke toegestane bedrijfssoort.
b Het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte.
Binnen deze bestemming is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de bedrijfswoning, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
a De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 45 m²
b Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
c Detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van (ondergeschikte) productiegebonden detailhandel.
d De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
Het bedrijf dient op eigen terrein te beschikken over
voldoende parkeerplaatsen. Hierbij dient te worden voldaan aan de eisen zoals
deze zijn vastgelegd in het Gemeentelijk Verkeers- en VervoersPlan (GVVP) zoals
dit gold ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerp van het
bestemmingsplan. Het aantal parkeerplaatsen bedraagt tenminste 2,2 per woning
en 0,9 per
Buitenopslag is toegestaan, voor zover deze rechtstreeks voortvloeit uit de aard van het bedrijf, mits:
a de gezamenlijke hoogte van de opgeslagen goederen niet meer bedraagt dan 6 m;
b de goederen, gezien vanaf de openbare weg, achter de bedrijfswoning worden opgeslagen.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.4.2 onder a voor het vestigen van een ander soort, buitengebied gerelateerd bedrijf, onder de voorwaarden dat:
a het nieuw te vestigen bedrijf naar aard en invloed niet meer milieuhinder voor de omgeving mag opleveren dan de oorspronkelijk toegestane bedrijfssoorten;
b het nieuw te vestigen bedrijf geen grotere verkeersaantrekkende werking mag hebben dan de oorspronkelijk toegestane bedrijfssoort.
a Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.4.2 onder b voor het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw als afhankelijke woonruimte, mits:
a een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
b de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m2;
c er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
d er sprake is van een ruimtelijke eenheid van hoofdgebouw en afhankelijke woonruimte via een aangebouwd bijgebouw of bijgebouw op minder dan 10 m van de hoofdwoning.
b Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning, verleend op grond van sub a in, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vormverandering van het bouwvlak, met dien verstande dat:
a de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak niet mag worden vergroot.
b de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig mogen worden aangetast.
c er sprake dient te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing van de bedrijfsbebouwing op basis van een erfbeplantingsplan.
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor de:
a behoud, herstel en/of ontwikkeling van de groenvoorziening en/of het landschapselement;
b behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke waarden;
c behoud van (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
d water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
e extensief recreatief medegebruik.
Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd behoudens:
a
kleinschalige bouwwerken met een oppervlakte van
minder dan
b eenvoudige voorzieningen, in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor recreatief medegebruik.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.2 voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:
a Het bouwen moet ten dienste staan van de bestemming.
b
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan
c Het bevoegd gezag dient schriftelijk advies te hebben ingewonnen bij een onafhankelijke natuur- en landschapsdeskundige met betrekking tot de vraag of de aanwezige landschappelijke waarden, door het verlenen van de omgevingsvergunning niet onevenredig c.q. onherstelbaar worden aangetast.
Onder strijdig gebruik wordt verstaan:
a Het stallen van machines, gereedschap en dergelijke.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a
het verzetten van grond (afgraven, ophogen,
vergraven, egaliseren, diepploegen, diepwoelen) van meer dan
b het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
c het verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
d het vellen van bos en/of het verwijderen van houtopstanden;
e het verwijderen van landschapselementen die ten tijde van het van kracht worden van het plan aanwezig waren;
f
het aanbrengen van niet-omkeerbare verhardingen
en/of verharde oppervlakten van meer dan
g het aanleggen en/of verharden van wegen, fiets-, wandel- en ruiterpaden.
Het in lid 4.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
b reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
De in lid 4.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling de landschappelijke waarden van de gronden.
Grond die eenmaal in aanmerking
is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog
kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten
beschouwing.
Burgemeester en wethouders
kunnen ontheffing verlenen van:
a
De bij recht in
de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die
maten, afmetingen en percentages.
b
De bestemmingsregels
en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen
onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of
–intensiteit daartoe aanleiding geven.
c
De bestemmingsregels
en toestaan dat bebouwingsgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil
daartoe aanleiding geeft.
d
De bestemmingsregels
en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het
openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van
kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen
gebouwtjes worden gebouwd, mits:
1
de oppervlakte
per gebouwtje niet meer dan
2
de bouwhoogte
niet meer dan
e
De bestemmingsregels
ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan
dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
1
ten behoeve van
kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal
2
ten behoeve van
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal
10 m.
f
Het bepaalde ten
aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte
van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen,
luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, mits:
1
de maximale
oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10% van het betreffende bouwvlak
zal bedragen;
2
de bouwhoogte
niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal
bedragen.
g
De onder a tot en
met f genoemde ontheffingen kunnen uitsluitend verleend worden mits geen
onevenredige aantasting plaatsvindt van:
1
een samenhangend
straat- en bebouwingsbeeld;
2
de
verkeersveiligheid;
3
de sociale
veiligheid;
4
de
milieusituatie;
5
de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
De voorschriften van de
Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven
overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten
toepassing behouden ten aanzien van de volgende onderwerpen:
a De richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen.
b De bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer.
c De bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten.
d Det bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen.
e De parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden.
f De ruimte tussen bouwwerken.
a Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1
gedeeltelijk
worden vernieuwd of veranderd;
2
na het teniet
gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits
de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop
het bouwwerk is teniet gegaan.
b Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
c Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
a Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Deze regels kunnen worden aangehaald als:
‘Regels van het bestemmingsplan Oude Baan
Rosmalen, 29 oktober 2012