Artikel 6 Tuin
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. tuinen;
b. erkers en voorportalen;
met daaraan ondergeschikt:
c. groenvoorzieningen;
d. parkeervoorzieningen;
e. speelvoorzieningen;
f. wegen, straten en paden;
g. water;
h. openbare nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
i. erven en verhardingen;
j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Voor het bouwen van erkers gelden de volgende regels:
a.
een erker zal ten hoogste
b.
de afstand van een erker tot de zijdelingse bouwperceelgrens zal ten minste
1. er sprake is van twee aaneen te bouwen erkers voor twee afzonderlijke, aaneen gebouwde woonhuizen;
2.
er sprake is van een hoekerker of een erker aan
de zijgevel van een gebouw, in welk geval de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens ten minste
c. een erker zal ten hoogste over 70% van de voorgevel worden gebouw.
Voor het bouwen van voorportalen gelden de volgende regels:
a.
een voorportaal zal ten hoogste
b.
de breedte van een voorportaal zal ten hoogste
c.
de hoogte van een voorportaal zal ten hoogste
6.2.3 Bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van de in lid 6.1 onder j. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal
ten hoogste
b.
de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, zal ten hoogste
1.
de bouwhoogte van masten, niet zijnde
antennemasten, en palen ten hoogste
2.
de bouwhoogte van antennemasten ten hoogste
6.2.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning
afwijken van het bepaalde in lid
a.
een tuinhuisje, prieeltje of daarmee
vergelijkbaar gebouw ten minste
b.
de oppervlakte van een tuinhuisje, prieeltje of
daarmee vergelijkbaar gebouw ten hoogste
c. het aantal tuinhuisjes, prieeltjes of daarmee vergelijkbare gebouwen ten hoogste 2 per bouwperceel bedragen;
d.
de afstand tussen tuinhuisjes, prieeltjes of
daarmee vergelijkbare gebouwen onderling en ten opzichte van andere gebouwen,
waaronder erkers, ten minste
e. rekening wordt gehouden met de structuur en het karakter van de omgeving (dorpskern, dorpsuitlopers of landelijk gebied) en de ligging en de afmetingen van de gebouwen op de aangrenzende bouwpercelen;
f. rekening wordt gehouden met:
1.
het straat- en bebouwingsbeeld;
2.
de woonsituatie;
3.
de
landschappelijke waarden;
4. de cultuurhistorische waarden.
Tot een gebruik strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden;
b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
c. het gebruik van de gronden en bouwwerken als horecabedrijf.
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming(en) ‘Wonen - A1’, ‘Wonen – A2’, ‘Wonen – A3’, ‘Wonen – A4’, ‘Wonen – A5’, ‘Wonen - A7’, ‘Wonen - B1’, ‘Wonen – B2’, ‘Wonen – B3’, ‘Wonen - B7’, ‘Wonen - C1’ en/of ‘Wonen - C3’, alsmede nieuwe bouwvlakken worden aangebracht, mits:
1. de wijzigingsbevoegdheid met betrekking tot het aanbrengen van nieuwe bouwvlakken uitsluitend betrekking heeft op een wijziging van de oorsponkelijke voorgevelrooilijn ten behoeve van een veranderende situering van het woonhuis;
2. de oppervlakte van het bouwvlak niet groter wordt dan ten hoogste de oppervlakte van het oorspronkelijke bouwvlak;
3. gebouwen en overkappingen die buiten een bouwvlak mogen worden gebouwd, niet voor de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
4.
de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en
overkappingen buiten een bouwvlak per bouwperceel ten hoogste
5.
de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens ten minste
6. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
7. rekening wordt gehouden met de structuur en het karakter van de omgeving (dorpskern, dorpsuitlopers of landelijk gebied) en de oppervlakte, de ligging en de afmetingen van de gebouwen op de aangrenzende bouwpercelen.
Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 6.4.1 bedoelde wijzigingsbevoegdheden indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
1.
het straat- en
bebouwingsbeeld;
2.
de
milieusituatie;
3.
de woonsituatie;
4.
de
landschappelijke waarden;
5.
de
cultuurhistorische waarden;
6.
de archeologische
waarden;
7.
de natuurwaarden;
8.
de verkeersveiligheid;
9.
de
ontsluitingssituatie;
10. de parkeersituatie;
11. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.