Artikel 46 Wonen - C2 (rijenbouw, meer dan twee aaneen)
46. 1. Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen – C2’ aangewezen
gronden zijn bestemd voor:
a.
gebouwen en overkappingen ten
behoeve van:
1.
het wonen, al dan niet in combinatie
met ruimte voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
waarbij, ter plaatse van de aanduiding
“karakteristiek”, de bestaande karakteristieke hoofdvorm zoveel
mogelijk in stand wordt gehouden;
met daaraan ondergeschikt:
b.
groenvoorzieningen;
c.
parkeervoorzieningen;
d.
speelvoorzieningen;
e.
wegen, straten en paden;
f.
water;
g.
openbare nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
h.
tuinen, erven en verhardingen;
i.
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
46. 2.
Bouwregels
46. 2. 1. Bouwen van gebouwen binnen een bouwvlak
Voor het bouwen van gebouwen binnen een bouwvlak gelden
de volgende regels:
a.
de woonhuizen zullen aaneen worden
gebouwd;
b.
de gebouwen zullen met ten minste
60% van de breedte van de voorgevel in de voorbouwgrens worden gebouwd;
c.
het aantal te bouwen wooneenheden
zal ten hoogste het in het bouwvlak aangegeven aantal bedragen;
d.
de goot- en bouwhoogte zal ten
hoogste
-
de goothoogte binnen een afstand
van
46.
2. 2. Bouwen
van gebouwen en overkappingen buiten een bouwvlak
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen buiten een
bouwvlak gelden de volgende regels:
a.
de goot- en bouwhoogte van
niet-vrijstaande gebouwen zal ten
1.
de goothoogte van gebouwen binnen
een afstand van
2.
de goothoogte van gebouwen binnen
een afstand van
b.
de goot- en bouwhoogte van een
vrijstaand gebouw zal ten hoogste 3 respectievelijk
c.
de bouwhoogte van overkappingen zal
ten hoogste
d.
de gezamenlijke oppervlakte van de
gebouwen en overkappingen per bouwperceel zal ten hoogste 50% van de
oppervlakte van het erf met een maximum van
e.
de oppervlakte van een vrijstaand gebouw zal ten
hoogste
46.
2. 3. Bouwen
van bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van de in lid 46.1. onder i. genoemde
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen zal ten hoogste
b.
de bouwhoogte van overige
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste
1.
de bouwhoogte van masten, niet
zijnde antennemasten, en palen ten hoogste
2.
de bouwhoogte van antennemasten ten hoogste
46. 3.
Specifieke
gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a.
het gebruik van vrijstaande
gebouwen buiten het bouwvlak als zelfstandige woning;
b.
het gebruik van gronden en
bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
c.
het gebruik van gronden en
bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden;
d.
het gebruik van gronden en
bouwwerken als horecabedrijf;
e.
het gebruik van gronden en bouwwerken ten
behoeve van beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, zodanig dat de beroeps-
c.q. bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke
begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel met dien
verstande dat deze oppervlakte niet meer bedraagt dan
46. 4.
Wijzigingsbevoegdheid
46.
4. 1. Burgemeester
en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
a.
de bestemming wordt gewijzigd in de
bestemming(en) ‘Wonen
– C1’, ‘Wonen – C3’, ‘Wonen –
C4’, ‘Wonen – C5’ en/of ‘Wonen – C6’;
b. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming(en) ‘Wonen – A1’, ‘Wonen – A2’, ‘Wonen – A3’, ‘Wonen – A4’, ‘Wonen – A5’, ‘Wonen – A6’, ‘Wonen – B1’, ‘Wonen – B2’, ‘Wonen – B3’, ‘Wonen – B4’, ‘Wonen – B5’ en/of ‘Wonen – B6’, mits:
-
geen onevenredige afbreuk wordt
gedaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het gebied, waarbij met name
wordt uitgegaan van de oppervlakte en de ligging van de gebouwen op de
aangrenzende bouwpercelen;
c.
de oppervlakte van een aangegeven
bouwvlak wordt vergroot, dan wel de ligging van een aangegeven bouwvlak wordt
gewijzigd, mits:
1.
de vergroting ten hoogste 25% van
de oppervlakte van het bouwvlak zal bedragen;
2.
de afstand ten opzichte van de
zijdelingse bouwperceelgrens ten minste
3.
de geluidsbelasting van de
geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of
een vastgestelde hogere grenswaarde;
4.
geen onevenredige afbreuk wordt
gedaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het gebied, waarbij met name
wordt uitgegaan van de oppervlakte en de ligging van de gebouwen op de
aangrenzende bouwpercelen;
d. de aanduiding “karakteristiek” wordt aangebracht, indien door verbeterwerkzaamheden, dan wel door veranderde inzichten een niet als karakteristiek aangeduid gebouw (weer) karakteristiek wordt;
e.
de aanduiding
“karakteristiek” geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, mits:
1.
de karakteristieke hoofdvorm niet
langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan
worden hersteld;
2. de karakteristieke hoofdvorm in zijn geheel redelijkerwijs niet te handhaven is in relatie tot de functie die het gebouw moet of uitsluitend nog kan vervullen.
46.
4. 2. Burgemeester
en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 46.4.1. bedoelde
wijzigingsbevoegdheden indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de
landschappelijke waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische
waarden, de natuurwaarden, de verkeersveiligheid, de ontsluitingsituatie, de
parkeersituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.