In deze regels wordt verstaan onder:
1. plan:
het bestemmingsplan
Hurdegaryp 2010 van de gemeente Tytsjerksteradiel;
2. bestemmingsplan:
de geometrische bepaalde
planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0737.13BPII-vg01 met de bijbehorende
regels (en eventuele bijlagen*);
* afhankelijk van plan
3. aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak
of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels
worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
4. aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding
indien het een vlak betreft;
5. aan- en afmeersteiger:
constructie aan een oever of
kade, in of op het water, die hoofdzakelijk dient voor het aanleggen en
ligplaats innemen van vaartuigen;
6. agrarisch
bedrijf:
een bedrijf dat is gericht
op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen
(houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren;
7. archeologisch
waardevol gebied:
een gebied waar zich in de
bodem met het oog op de bewoningsgeschiedenis beschermingswaardige voorwerpen
of sporen van vroegere samenlevingen bevinden;
8. archeologische
waarden:
de waarden die verband
houden met het zich in de bodem bevinden van voorwerpen of bewoningssporen van
vroegere samenlevingen, die wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de
wetenschap of hun cultuurhistorische waarde van algemeen belang zijn;
9. bar:
een horecabedrijf waar de
bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk is gericht op het tegen vergoeding
verstrekken van dranken, met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie
gedurende de avond, waarbij de bedrijvigheid zich voornamelijk binnen de
lokaliteit voltrekt;
10. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of
bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
11. bebouwingspercentage:
een in het plan aangegeven
percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal
mag worden bebouwd, dit met inbegrip van de oppervlakte van (overdekte)
bouwwerken, geen gebouwen zijnde;*
12. bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor
de uitoefening van een bedrijf;
13. bedrijfswoning:
een woning in of bij een
gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van)
een persoon, wiens huisvesting daar in aantoonbare relatie staat tot de bestemming
van het gebouw of het terrein;
14. beperkt
kwetsbaar object:
een object waarvoor
ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een richtwaarde voor het
risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden
gehouden;
15. beroeps-
of bedrijfsactiviteit aan huis:
een beroeps- of
bedrijfsmatige activiteit, genoemd in bijlage 2, dan wel een naar de aard of
invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen activiteit, die in of bij een
woonhuis wordt uitgeoefend op een zodanige wijze dat:
a.
het woonhuis in overwegende mate de
woonfunctie behoudt;
b.
de ruimtelijke uitwerking of
uitstraling van die activiteit met de woonfunctie in overeenstemming is,
waarbij:
-
het uiterlijk van de betreffende
woning niet wordt aangetast;
-
het beroep/bedrijf wordt uitgeoefend
door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
-
het niet gaat om vormen van
detailhandel en/of horeca;
-
er geen onevenredige parkeerdruk
voor de omgeving optreedt;
16. beroeps-
c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale (bruto)
vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een beroeps- of
bedrijfsactiviteit aan huis, een (dienstverlenend) bedrijf en/of een
dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en
dergelijke;
17. bestaand:
a. ten
aanzien van bouwwerken, werken geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden:
-
bestaand ten tijde van de eerste
ter inzage legging van het ontwerp van dit plan;
b. ten
aanzien van het overige gebruik:
-
bestaand ten tijde van het van
kracht worden van dit plan;
18. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
19. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak
met eenzelfde bestemming;
20. bijzondere
recreatieve voorziening:
een voorziening ten behoeve
van de uitoefening van een specifieke vorm van (sportieve) recreatie;
21. bouwen:
het plaatsen, het geheel of
gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een
bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of
veranderen van een standplaats;
22. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
23. bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van
een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende
vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met
uitsluiting van onderbouw en zolder;
24. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk
grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende
bebouwing is toegelaten;
25. bouwperceelgrens:
de grens van een
bouwperceel;
26. bouwvlak:
een geometrisch bepaald
vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde
gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
27. bouwwerk:
elke constructie van enige
omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij
indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of
op de grond;
28. café:
een horecabedrijf waar de
bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk is gericht op het tegen vergoeding
verstrekken van dranken, met een in het algemeen gespreide bezoekersfrequentie
gedurende de dag en een hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, waarbij de
bedrijvigheid zich voornamelijk binnen de lokaliteit voltrekt;
29. cultuurgrond:
grasland, akkerbouw- en
tuinbouwgronden (gronden ten behoeve van houtteelt daaronder begrepen) met
uitzondering van bosgronden;
30. cultuurhistorische
waarden:
waarden van een gebied en/of
de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven
aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van
die geschiedenis;
31. cultuurlandschappelijke
waarden:
een gebied met een
toegekende waarde ontstaan door het gebruik van dat gebied in de loop van de geschiedenis
door de mens en dat behouden dient te worden;
32. dak:
iedere bovenbeëindiging van
een gebouw;
33. detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop
aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of
leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik
of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of
bedrijfsactiviteit.
Met bedrijfsmatige
activiteiten worden gelijkgesteld structureel hobbymatige activiteiten, zoals
meer dan incidentele / min of meer permanente detailhandel door particulieren
(bijvoorbeeld in gebruikte goederen);
34. dienstverlenend
bedrijf en/of dienstverlenende instelling:
een bedrijf of instelling,
waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten op
administratief, adviesgevend, financieel, informatietechn(olog)isch,
intermediair, juridisch, (lichaams)verzorgend, ontwerptechnisch,
(para-/sociaal-)medisch, therapeutisch of daarmee gelijk te stellen terrein,
alsmede uitzend- en/of detacheringbedrijven, uitleen- en/of verhuurbedrijven in
kleinschalige roerende goederen, zoals video- of bibliotheken, één en ander
evenwel met uitzondering van een seksinrichting, uitleen- en verhuurbedrijven
in grootschalige roerende goederen, zoals transportmiddelen, machines of
werktuigen en reparatie- en herstelbedrijven, waaronder een garagebedrijf;
35. dykswâl:
een door de mens opgeworpen,
langgerekte aarden wal met een aaneengesloten opgaande beplanting;
36. eerste
bouwlaag:
de bouwlaag op de begane
grond;
37. erf:
het binnen de
(woon)bestemming en tuinbestemming gelegen gedeelte van het bouwperceel, met
uitzondering van het binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van het bouwperceel;
38. erker:
een hoek- of rondvormig
uitgebouwd deel van een woonhuis, bouwkundig bestaande uit een “lichte”
constructie met een overwegend transparante uitstraling;
39. erotisch
getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke
is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van
porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een
seksautomatenhal;
40. evenement:
een vorm van recreatief
medegebruik inhoudende een publieke activiteit met een tijdelijk,
plaatsgebonden en van het reguliere gebruik afwijkend karakter, plaatsvindend
in de openlucht of in tijdelijke onderkomens en in het algemeen bedoeld ter
ontspanning en/of vermaak, waaronder begrepen commerciële, culturele,
religieuze, recreatieve en/of sportieve of een daarmee gelijk te stellen
activiteiten, zoals markten, braderieën, beurzen, kermissen, festiviteiten,
wedstrijden, bijeenkomsten, festivals e.d.;
41. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor
mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten
ruimte vormt;
42. gebruiksmogelijkheden:
de mogelijkheden om gronden en
bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;
43. geluidsbelasting:
de geluidsbelasting vanwege
een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;
44. geluidsgevoelige
functies:
in een gebouw of op een terrein
aanwezige functies die maken dat een gebouw of terrein als geluidsgevoelig
object wordt aangemerkt;
45. geluidsgevoelige
objecten:
gebouwen welke dienen ter
bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de
Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
46. geluidszoneringsplichtige
inrichting:
een inrichting, bij welke
ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een
bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;
47. hoekerker:
een erker die aan twee
gevels van een woonhuis is gebouwd;
48. hogere
grenswaarde:
een bij een bestemmingsplan
in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige
objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval
kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit
Geluidhinder;
49. horecabedrijf:
een bedrijf, waar
bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden
verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al
dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een
erotisch getinte vermaaksfunctie;
50. horecabedrijf
categorie 1:
een complementair
horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag verstrekken van (niet
of licht alcoholhoudende) dranken en eenvoudige etenswaren aan bezoekers van
andere functies, met name functies als centrumvoorzieningen en dagrecreatie,
zoals een automatiek, broodjeszaak, cafetaria, croissanterie, koffiebar,
lunchroom, ijssalon, petit-restaurant, snackbar, snack-kiosk, tearoom, traiteur
en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen
horecabedrijf;
51. horecabedrijf
categorie 2:
een horecabedrijf met een in
het algemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, dat voornamelijk is
gericht op het verstrekken van maaltijden en/of (alcoholische) dranken, zoals
een bar, (grand)café, eetcafé, restaurant, café-restaurant en/of een naar de
aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf, al dan
niet in combinatie met logiesvertrekking
of een zalencentrum;
52. horecabedrijf
categorie 3:
een horecabedrijf, dat
voornamelijk is gericht op het ’s avonds en/of ‘s nachts verstrekken van
(alcoholische) dranken en waar tevens gelegenheid wordt geboden tot dansen of
vergelijkbaar vermaak, zoals een bardancing, discotheek, nachtclub en/of een
naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;
53. horecabedrijf
categorie 4:
een horecabedrijf, dat in
hoofdzaak is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van logies, zoals een
hotel, motel, pension en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee
gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met een restaurant of een
café-restaurant;
54. horecavloeroppervlakte:
de oppervlakte van de ruimte
binnen een horecabedrijf, die wordt gebruikt voor de verstrekking van dranken,
etenswaren of logies, waaronder terrassen (exclusief toilet-, keuken-, entree-,
opslag- en administratieruimten, e.d.);
55. hotel:
een horecabedrijf waar tegen
vergoeding, naast logies ook maaltijden en dranken kunnen worden verstrekt;
56. houtteelt:
een bedrijfsmatige
uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe
hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van
de melding- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;
57. incidenteel
evenement:
een eenmalig, niet periodiek
terugkerend evenement;
58. kampeermiddel:
a. een
tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
b. enig
ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte
daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde,
één en ander voor zover deze
onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend
zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief
nachtverblijf;
59. kantine:
een restauratieve
voorziening ten dienste van een bedrijf of instelling, gericht op het
verstrekken van etenswaren, eenvoudige maaltijden en/of dranken aan de
reguliere gebruikers van dat bedrijf of die instelling;
60. kantoor:
een gebouw zonder of met een
ondergeschikte publieksgerichte functie, dat dient voor de uitoefening van
administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen
functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard
daarmee gelijk te stellen dienstverlenende bedrijven en instellingen;
61. kap:
iedere bovenbeëindiging van
een gebouw met een zekere helling;
62. kas:
een gebouw, waarvan de
wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander
lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of
planten;
63. kunstobject:
voortbrengsel van de
beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
64. kunstwerk:
een bouwwerk, geen gebouw
zijnde, ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden,
zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een
sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;
65. kwetsbaar
object:
een object waarvoor
ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het
risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in
achtgenomen moet worden;
66. landschappelijke
waarden:
waarden in verband met de
verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren
en/of elementen in dat gebied.
De landschappelijke waarden
van het woudengebied (coulisselandschap) bestaan in het bijzonder uit de
relatief kleinschalige verkaveling (regelmatig verkavelingspatroon) en de
aanwezigheid van beplanting op of langs perceelsscheidingen in de vorm van
hout- of boomsingels (meestal elzen bij sloten) en/of dykswâlen, veelal in
combinatie met een fijnmazig netwerk van wegen en paden (deels onverhard),
streekeigen bebouwing (boerderijen en wâldhúskes). Daarnaast kan de aanwezigheid
van bospartijen, landgoederen, essen, pingoruïnes, poelen en dobben bepalend
zijn voor de landschappelijke waarden.
In het open landschap is
naast de openheid en de beperkte aanwezigheid van bebouwing met name de
verkavelingsrichting en het kavelpatroon belangrijk. Tevens worden de
landschappelijke waarden bepaald door de eventuele aanwezigheid van open
waterpartijen, sloten, vaarten, rietvelden, moerasbosjes en terpen;
67. logiesverstrekking:
een
horecabedrijfsactiviteit, die enkel of in hoofdzaak is gericht op het tegen
vergoeding verstrekken van logies en waarbij de logieseenheden zijn ingericht
als nachtverblijf, zoals een hotel, pension of kampeerboerderij;
68. manege:
een voorziening met een
publieksgericht karakter, waar gelegenheid wordt geboden tot het berijden en
verzorgen van paarden en/of pony’s (waaronder begrepen het stallen, het lesgeven, de verhuur, het dresseren en trainen,
alsmede het organiseren van wedstrijden en/of andere hippische evenementen)
eventueel in combinatie met daaraan gerelateerde en ondergeschikte
detailhandel;
69. meetverschil:
een door de feitelijke
terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en
een aangegeven bestemmings- of bouwgrens;
70. mensa:
een eetgelegenheid voor
leerlingen of studenten;
71. milieuafstand:
de grootste voor een bepaald
bedrijfstype in acht te nemen (richtlijn)afstand ten opzichte van een
milieugevoelige functie in verband met door dat bedrijfstype veroorzaakte
hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;
72. milieusituatie:
de waarde van een gebied in
milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van scheiding tussen
milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op
het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar,
licht en/of trilling;
73. natuurlijke
waarden:
de abiotische en biotische
waarden van een gebied;
74. natuurwaarden:
de aan een gebied toegekende
waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende
in dat gebied;
75. niet-grondgebonden
agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische
bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt en die als zodanig
niet afhankelijk is van open cultuurgrond als productiemiddel;
76. onderbouw:
het doorlopend gedeelte van
een gebouw, begrensd door op gelijke of
bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen, dat geheel of
grotendeels is gelegen beneden het peil;
77. opvangcentrum:
plaats waar van elders
komende personen (met name vluchtelingen en/of thuis- en daklozen) opgevangen
en voorlopig gehuisvest en verzorgd worden;
78. overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw
zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;
79. peil:
a. indien
op of in het land wordt gebouwd:
-
de hoogte van het afgewerkte
omliggende terrein ter plaatse van het bouwwerk met dien verstande dat, indien
het bouwwerk zal worden gebouwd op een nog onbebouwd perceel, deze hoogte ten
hoogste
indien de hoogte van het
afgewerkte terrein niet aan alle zijden van het bouwwerk gelijk is, wordt het
peil gerekend:
-
vanaf het laagste punt van het omliggende
afgewerkte terrein;
incidenteel aangebrachte en
ondergeschikte ophogingen en verdiepingen buiten beschouwing gelaten;
b.indien
op of in het water wordt gebouwd:
-
het ter plaatse door het waterschap
ten tijde van de eerste ter inzagelegging van het bestemmingsplan vastgestelde
waterpeil;
80. pension:
een horecabedrijf dat als
hoofddoel heeft het verstrekken van logies voor langere of kortere tijd met als
nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende
gasten, een en ander zonder vermaaksfunctie;
81. periodiek
evenement:
een evenement dat in min of
meer dezelfde vorm met een zekere regelmaat (bijvoorbeeld wekelijks,
maandelijks of (half)jaarlijks) wordt gehouden;
82. persoonlijke
dienstverlening:
dienstverlening gericht op
het persoonlijk welbevinden, de gezondheid en/of op het uiterlijk van personen,
zoals een kappersbedrijf, schoonheidssalon en/of een (para-)medische praktijk;
83. productiegebonden
detailhandel:
detailhandel in goederen die
ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het
productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de
productiefunctie;
84. prostitutie:
het zich beschikbaar stellen
tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen
vergoeding;
85. recreatief
medegebruik:
een recreatief gebruik van
gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit
recreatieve gebruik is toegestaan;
86. recreatieve
bewoning:
de bewoning die plaatsvindt
in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;
87. recreatiewoning:
een gebouw dat naar de aard
en inrichting bedoeld is voor recreatieve bewoning;
88. recreatiewoonschip:
een woonschip dat naar de
aard en inrichting bedoeld is voor recreatieve bewoning;
89. restauratieve
voorziening:
voorziening ten dienste van een
bedrijf of instelling, gericht op het verstrekken van (eenvoudige) spijzen en
dranken aan de reguliere gebruikers van dat bedrijf of die instelling, zoals
een kantine of mensa;
90. risicovolle
functie:
een risicovolle inrichting,
een transportroute gevaarlijke stoffen of een buisleiding ten behoeve van het
transport van gevaarlijke stoffen;
91. risicovolle
inrichting:
een inrichting, bij welke
ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde,
richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij
het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare
objecten;
92. seksinrichting:
een voor het publiek
toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij
bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van
erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting
wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische
massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een
parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
93. slijterij:
een winkel in
alcoholhoudende dranken voor het gebruik elders dan ter plaatse;
94. stacaravan:
een caravan, die als een
gebouw valt aan te merken;
95. straat-
en bebouwingsbeeld:
de waarde van een gebied in
stedenbouwkundige zin die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige
bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen
bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de
bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die
ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
96. tuincentrum:
een bedrijf waarbinnen
bedrijfsmatig bomen, heesters en andere siergewassen worden gekweekt en/of
waarbinnen detailhandel in tuininrichtingsartikelen plaatsvindt;
97. tuininrichtingsartikelen:
specifieke artikelen voor de
inrichting en het onderhoud van particuliere tuinen en de daarmee rechtstreeks
samenhangende artikelen, zoals genoemd in bijlage 3;
98. verkeersveiligheid:
de
waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer die wordt bepaald door
de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van
wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige
inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;
99. verkoopvloeroppervlakte:
de voor het publiek
zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de
detailhandel;
100.
verticale diepte van een gebouw:
de diepte van een gebouw,
gemeten vanaf het peil;
101.
volkstuin:
gronden waarop niet-bedrijfsmatige
teelt van groenten en/of fruit en het kweken van siergewassen wordt
uitgeoefend;
102.
volumineuze detailhandel:
detailhandel in goederen,
die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft
voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto’s, boten, caravans, woning- en
tuininrichtingsartikelen, bouwmaterialen, keukens en sanitair;
103.
voorbouwgrens:
de naar de weg gekeerde
bouwgrens, met dien verstande dat, indien een bouwvlak gericht is op meerdere wegen, de bouwgrens die door de
ligging en/of de situatie ter plaatse als voorbouwgrens moet worden aangemerkt;
104.
voorgevel:
de naar de weg gekeerde
gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de
weg gekeerde gevel, de gevel die door de
ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel
moet worden aangemerkt;
105.
voorkeurgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan
in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige
objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder
en/of het Besluit geluidhinder;
106.
vuurwerkbedrijf:
een bedrijf dat in hoofdzaak
is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de handel in
vuurwerk, c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;
107.
weg:
alle voor het openbaar rij-
of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin
gelegen kunstwerken, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten,
alsmede de aan de weg liggende parkeergelegenheden;
108.
windturbine:
een bouwwerk, dat is bedoeld
om met een draailichaam (rotor) door middel van windvang elektrische energie op
te wekken en waarvan de rotor om een horizontale, dan wel om een verticale as
draait (horizontale respectievelijk verticale windturbine);
109.
winkel:
een gebouw, dat een ruimte
omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de
detailhandel;
110.
woning:
een complex van ruimten,
uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden c.q.
een daarmee gelijk te stellen samenhangende groep van personen;
111.
wooncentrum:
een accommodatie met
bijbehorende voorzieningen voor de huisvesting van personen die bij hun
normale, dagelijkse functioneren huishoudelijke, sociale, sociaal-medische en/of
medische begeleiding en/of verzorging behoeven, zoals bejaarden of
gehandicapten;
112.
woongebouw:
een gebouw, dat meerdere
naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat
met één of meer gemeenschappelijke toegangen en dat qua uiterlijke
verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
113.
woonhuis:
een gebouw, dat één woning
omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven
elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een
eenheid beschouwd kan worden;
114.
woonschip:
een zich in het water
bevindend object, dat dient als woning;
115.
woonsituatie:
de
waarde van een gebied voor de woonfunctie die wordt bepaald door de situering
van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder
gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het
voorkómen of beperken van hinder;
116.
woonwagen:
een voor bewoning bestemd
gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan
worden verplaatst.