Beheersverordening “Earnewald, Smids-paed”

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


 

 

 

 

Beheersverordening “Earnewald, Smidspaed”

 

 

 

Regels

 

 

 

 



INLEIDENDE REGELS

Artikel 1:        Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.        verordening:

beheersverordening “Earnewald, Smidspaed” overeenkomstig de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0737.04BVO1-vg01 met bijbehorende bestanden.

2.        aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

3.        aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

4.        bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

5.        bestaand:

a.         ten aanzien van bouwwerken, werken geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden:

-           bestaand ten tijde van het van kracht worden van dit plan;

b.        ten aanzien van het overige gebruik:

-           bestaand ten tijde van het van kracht worden van dit plan;

c.         ten aanzien van de perceelsindeling:

-           bestaand ten tijde van het van kracht worden van dit plan.

6.        bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

7.        bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

8.        bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindende hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aan gebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met dak;

9.        bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

10.    bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

11.    bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

12.    bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

13.    bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

14.    bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

15.    bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

16.    cultuurhistorische waarden:

waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van die geschiedenis;

17.    gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

18.    kunstobject:

voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

19.    kunstwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

20.    landschappelijke waarden:

waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied.

In het open landschap is naast de openheid en de beperkte aanwezigheid van bebouwing met name de verkavelingsrichting en het kavelpatroon belangrijk. Tevens worden de landschappelijke waarden bepaald door de eventuele aanwezigheid van open waterpartijen, sloten, vaarten, rietvelden, moerasbosjes en terpen;

21.    meetverschil:

een door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een aangegeven bestemmings- of bouwgrens;

22.    natuurlijke waarden:

de abiotische en biotische waarden van een gebied;

23.    natuurwaarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;

 

24.    onderbouw:

het doorlopend gedeelte van een gebouw, begrensd  door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen, dat geheel of grotendeels is gelegen beneden het peil;

25.    overkapping:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

26.    peil:

a.         indien op of in het land wordt gebouwd:

-            de hoogte van het afgewerkte omliggende terrein ter plaatse van het bouwwerk met dien verstande dat, indien het bouwwerk zal worden gebouwd op een nog onbebouwd perceel, deze hoogte ten hoogste 0,5 m ligt boven of beneden de hoogte van de kruin van de weg waarop het perceel wordt ontsloten, eventueel natuurlijk aanwezige reliëfverschillen buiten beschouwing gelaten;

indien de hoogte van het afgewerkte terrein niet aan alle zijden van het bouwwerk gelijk is, wordt het peil gerekend:

-            vanaf het laagste punt van het omliggende afgewerkte terrein, incidenteel aangebrachte en ondergeschikte ophogingen en verdiepingen buiten beschouwing gelaten;

b.        indien op of in het water wordt gebouwd:

-            het ter plaatse door het waterschap ten tijde van de eerste terinzagelegging  van de beheersverordening vastgestelde waterpeil;

27.    recreatieseizoen

De periode, jaarlijks, van 1 april tot 1 november;

28.    recreatievaartuig

een schip met een lengte van maximaal 15 meter, hoofdzakelijk gebruikt en bestemd voor niet-bedrijfsmatige varende recreatie;

29.    recreatiewoonschip

Een zich in het water bevindend object, dat naar de aard en inrichting bedoeld is voor recreatieve bewoning;

30.    weg:

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen kunstwerken, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende parkeergelegenheden;

31.    woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden c.q. een daarmee gelijk te stellen samenhangende groep van personen.


Artikel 2:        Wijze van meten

2. 1.        Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten[1]:

1.        de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.        de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

3.        de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

4.        de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

5.        de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Onderdelen van het bouwwerk gemeten op meer dan 1 m boven het peil worden meegerekend. Dakoverstekken, luifels, balkons e.d. worden niet meegeteld, mits zij niet verder uitsteken dan 0,5 meter;

6.        de lengte, breedte en diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren);

7.        het bebouwde oppervlak:

de som van de oppervlakken van alle op een bouwperceel staande gebouwen en overkappingen;[2] 

8.        de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

de kortste afstand vanaf enig punt tot de zijdelingse bouwperceelgrens;


2. 2.        Meetverschillen

Bij de toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis moet worden aangemerkt.

 


BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3:        Natuur

3. 1.        Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Natuur ’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurwaarden;

b.      water, waaronder, plassen, poelen, sloten en daarmee gelijk te stellen waterlopen en waterpartijen;

c.       moeras en rietland;

d.      oeverstroken en kaden;

 

met daaraan ondergeschikt:

e.       paden en perceel- en/of kavelontsluitingswegen;

f.        bermen en beplanting;

g.      groenvoorzieningen;

h.      parkeervoorzieningen;

i.        het extensief recreatief en educatief medegebruik;

j.        standplaats voor tenten, uitsluitend gedurende het recreatieseizoen;

k.      gebouwen ten behoeve van het recreatief medegebruik, met uitzondering van verblijfsgebouwen;

l.        steigers;

m.    insteekhavens ten behoeve van recreatievaartuigen, met een maximum van 3 bij 5 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘haven’ een insteekhaven mag worden gerealiseerd ter plaatse van en ter grootte van de aanduiding ‘haven’;

n.      de waterhuishouding;

o.      retentiegebied voor oppervlaktewater;

p.      openbare nutsvoorzieningen;

q.      oppervlakteverhardingen met een totaal oppervlak van ten hoogste 150 m2 per bestaand bouwperceel;

 

met de daarbij behorende:

r.        tuinen, erven en terreinen;

s.       bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken en kunstobjecten, niet zijnde steigers.

3. 2.        Bouwregels

3. 2. 1. Gebouwen

1.    Voor het bouwen van de in lid 3.1. onder k. genoemde gebouwen gelden de volgende regels:

a.     het aantal gebouwen zal ten hoogste 1 per bestaand perceel bedragen;

b.    de oppervlakte van een gebouw zal ten hoogste 15 m² bedragen;

c.     de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 3 m bedragen.

2.    Gebouwen anders dan in lid 1. genoemd zijn niet toegestaan.

3. 2. 2. Steigers

Voor het bouwen van de in lid 3.1 onder l. genoemde bouwwerken gelden de volgende regels:

a.       de lengte van een steiger, evenwijdig aan de wal, zal ten hoogste 15 m bedragen;

b.      de breedte van een steiger zal ten hoogste 2 meter bedragen;

c.       de steiger is geheel gesitueerd binnen een zone van 2 meter breedte van de oeverlijn;

d.      het aantal steigers per bestaand perceel zal ten hoogste 1 bedragen.

3. 2. 3. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in lid 3.1. onder s. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.       de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen aan de zijde van het Smidspaed zal ten hoogste 1,5 m bedragen;

b.      overige erf- en terreinafscheidingen zijn niet toegestaan;

c.       de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 3 m bedragen;

d.      er zullen geen windturbines worden gebouwd.

3. 3.        Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a.       het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van permanente bewoning;

b.      het gebruik van de gronden voor andere kampeermiddelen dan tenten;

c.       het gebruik van de gronden voor tenten buiten het recreatieseizoen;

d.      het gebruik van de gronden ten behoeve van recreatiewoningen;

e.       het gebruik van de gronden voor schiphuizen;

f.        een insteekhaven met een afmeting groter dan 3 bij 5 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘haven’ een insteekhaven niet groter mag zijn dan de aanduiding ‘haven’.

g.      oppervlakteverharding met een totaaloppervlakte per bestaand perceel van meer dan 150 m2.

3. 4.        Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3. 4. 1. Omgevingsvergunningsplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren:

a.       het aanplanten van bomen en/of houtgewas over een oppervlakte van meer dan 100;

b.      het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;

c.       het aanleggen van verharde en halfverharde paden;

d.      het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;

e.       het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief en educatief medegebruik;

f.        het aanleggen van insteekhavens;

g.      het graven of dempen van watergangen.

3. 4. 2. Uitzonderingen op vergunningsplicht

Het bepaalde in lid 3.4.1. is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:

a.       het normale onderhoud betreffen;

b.      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

c.       noodzakelijk zijn voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen.

 

3.4.3. Criterium

De in lid 3.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen afbreuk wordt gedaan aan de natuurwaarden en/of landschappelijke waarden van de gronden, waarbij voor oppervlakteverhardingen geldt dat is toegestaan het aanbrengen van oppervlakteverhardingen van ten hoogste 20% per bestaand perceel, met een maximum van 75 m², dan wel 150 m² op voorwaarde dat ten minste 50% van de aan te brengen verharding bestaat uit houtsnippers, grastegels en daarmee gelijk te stellen natuurvriendelijk materiaal.

 



Artikel 4:        Recreatie

4. 1.        Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Recreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       gebouwen voor verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van recreatiewoningen en bijbehorende bouwwerken;

 

met daaraan ondergeschikt:

b.      steigers;

c.       insteekhavens ten behoeve van recreatievaartuigen, met een maximum van 3 bij 5 meter;

d.      groenvoorzieningen;

e.       parkeervoorzieningen;

f.        speelvoorzieningen;

g.      wegen, straten en paden;

h.      water;

i.        openbare nutsvoorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

j.        tuinen, erven en terreinen;

k.      bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde steigers.

4. 2.        Bouwregels

4. 2. 1. Gebouwen

Voor het bouwen van de in lid 4.1 onder a. genoemde gebouwen gelden de volgende regels:

a.       een recreatiewoning zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.      de oppervlakte van een recreatiewoning zal ten hoogste 65 m² bedragen;

c.       de bouwhoogte van een recreatiewoning zal ten hoogste 4 m bedragen;

d.      de oppervlakte van een bijbehorend bouwwerk mag ten hoogste 15 m² bedragen;

e.       de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 4 m bedragen.

f.        de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de perceelgrens zal ten minste 2 meter bedragen;

g.      het aantal bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste 1 bedragen.

4. 2. 2. Steigers

Voor het bouwen van de in lid 4.1 onder b. genoemde bouwwerken gelden de volgende regels:

a.       de lengte van een steiger, evenwijdig aan de wal, zal ten hoogste 15 m bedragen;

b.      de breedte van een steiger zal ten hoogste 2 meter bedragen;

c.       de steiger is geheel gesitueerd binnen een zone van 2 meter breedte van de oeverlijn;

d.      het aantal steigers per bestaand perceel zal ten hoogste 1 bedragen.

 

 

 

 

 

4. 2. 3. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in lid 4.1 onder k. genoemde bouwwerken gelden de volgende regels:

a.       de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen aan de zijde van het Smidspaed zal ten hoogste 1,5 m bedragen;

b.      overige erf- en terreinafscheidingen zijn niet toegestaan;

c.       de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 3 m bedragen;

d.      er zullen geen windturbines worden gebouwd.

4.3.          Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a.       het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van permanente bewoning;

b.      het gebruik van de gronden en bouwwerken als horecabedrijf;

c.       het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;

d.      een insteekhaven met een afmeting groter dan 3 bij 5 meter.

 

4.4.          Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.4.1.           Omgevingsvergunningsplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren:

a.       het aanplanten van bomen en/of houtgewas over een oppervlakte van meer dan 100;

b.      het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;

c.       het aanleggen van verharde en halfverharde paden;

d.      het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;

e.       het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief en educatief medegebruik;

f.        het aanleggen van insteekhavens;

g.      het graven of dempen van watergangen.

4.4.2.   Uitzonderingen op vergunningsplicht

Het bepaalde in lid 4.4.1. is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:

a.       het normale onderhoud betreffen;

b.      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

c.       noodzakelijk zijn voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen.

4.4.3. Criterium

De in lid 4.4.1. genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen afbreuk wordt gedaan aan de natuurwaarden en/of landschappelijke waarden van de gronden, waarbij voor oppervlakteverhardingen geldt dat is toegestaan het aanbrengen van oppervlakteverhardingen van ten hoogste 20% per bestaand perceel, met een maximum van 75 m², dan wel 150 m² op voorwaarde dat ten minste 50% van de aan te brengen verharding bestaat uit houtsnippers, grastegels en daarmee gelijk te stellen natuurvriendelijk materiaal.

 

 


Artikel 5:        Verkeer - Verblijf

5.1.          Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer - Verblijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       wegen;

b.      paden;

 

met daaraan ondergeschikt:

c.       het recreatief medegebruik;

d.      groenvoorzieningen;

e.       speelvoorzieningen;

f.        water;

g.      openbare nutsvoorzieningen

 

met de daarbij behorende:

h.      bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken en kunstobjecten.

 

 

5.2.          Bouwregels

5.2.1. Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

5.2.2.   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in lid 5.1. onder h genoemde bouwwerken gelden de volgende regels:

a.       de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen, met dien verstande dat:

1.      de bouwhoogte van palen en masten ten hoogste 10 m zal bedragen;

2.      de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer ten hoogste 10 m zal bedragen;

b.      er zullen geen windturbines worden gebouwd.


Artikel 6:        Water

6.1.          Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       kanalen, vaarten, tochten, sloten en daarmee gelijk te stellen waterlopen en waterpartijen;

b.      kaden en oevers;

c.       het recreatief en educatief medegebruik;

d.      het aanleggen van recreatievaartuigen, uitsluitend gedurende het recreatieseizoen;

e.       steigers;

f.        ligplaatsen voor recreatievaartuigen, uitsluitend gedurende het recreatieseizoen;

g.      ligplaatsen voor recreatiewoonschepen, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - ligplaats recreatiewoonschepen”;

h.      de waterhuishouding;

 

met daaraan ondergeschikt:

i.        het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurwaarden;

j.        het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden;

k.      het recreatief medegebruik;

l.        groenvoorzieningen;

m.    paden;

n.      openbare nutsvoorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

o.      bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken, niet zijnde steigers.

 

6.2.          Bouwregels

6.2.1  Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

6.2.2.   Steigers

Voor het bouwen van de in lid 6.1. onder e genoemde bouwwerken gelden de volgende regels:

a.                   de lengte van een steiger, loodrecht op de oeverlijn met het aangrenzende perceel, zal ten hoogste 5 m bedragen;

b.                  de breedte van een steiger, loodrecht op de oeverlijn met het aangrenzend perceel, zal ten hoogste 1 meter bedragen;

c.                   een steiger is geheel gesitueerd binnen een zone van 5 meter uit de oeverlijn van het aangrenzend perceel;

d.                  het aantal steigers per bestaand aangrenzend perceel zal ten hoogste 1 bedragen.

6.2.3.   Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in lid 6.1. onder o. genoemde bouwwerken gelden de volgende regels:

a.       de bouwhoogte zal ten hoogste 10 m bedragen;

b.      er zullen geen windturbines worden gebouwd.

 

 

6.3.    Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a.       het gebruik van de gronden voor het aanleggen van recreatievaartuigen buiten het recreatieseizoen;

b.      het gebruik van recreatievaartuigen of recreatiewoonschepen voor permanente bewoning;

c.       het gebruik van de gronden als ligplaats voor woonschepen;

d.      het gebruik van de gronden als (permanente) liggelegenheid voor recreatievaartuigen buiten het recreatieseizoen

e.       het gebruik van de gronden als (permanente) liggelegenheid voor één of meerdere recreatievaartuigen met een totale lengte van meer dan 15 meter per aangrenzend bestaand perceel.

6.4.          Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.4.1.   Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren:

a.       het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;

b.      het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik;

c.       het graven of dempen van waterlopen en waterpartijen.

6.4.2. Uitzondering op vergunningsplicht

Het bepaalde in lid 6.4.1. is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:

a.       het normale onderhoud betreffen;

b.      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

c.       noodzakelijk zijn voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen.

6.4.3. Criterium

De in lid 6.4.1. genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen afbreuk wordt gedaan aan:

a.       de waarde van de gronden voor de waterhuishouding;

b.      de landschappelijke waarden van de gronden;

c.       de natuurwaarden van de gronden;

d.      de cultuurhistorische waarden van de gronden.


 

Artikel 7:        Waterstaat – Waterstaatkundige functie

7. 1.        Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waterstaat- Waterstaatkundige functie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

a.       werken ten behoeve van de waterstaat, waaronder kaden en dijken;

 

met de daarbij behorende:

b.      bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder sluizen en gemalen.

 

7. 2.        Bouwregels

7. 2. 1. Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van andere geldende bestemming(en)

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming.

7. 2. 2. Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

7. 2. 3. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

-         de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 10 m bedragen.

7. 2. 4. Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.1. en toestaan dat de in de andere bestemming(en) genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd, mits:

a.       vooraf advies is ingewonnen bij de betreffende beheerder van de  waterstaatkundige functie;

b.      geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterkerende (neven)functie van de gronden.

7. 3.        Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.3.1.   Omgevingsvergunningplicht

Het is, in het gebied waarop deze bestemming betrekking heeft, verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere daar voorkomende bestemming(en):

a.       het ophogen en afgraven van de gronden;

b.      het verwijderen en aanbrengen van verhardingen, waaronder de toegelaten wegen en paden.

 

 

 

7.3.2.   Uitzondering op vergunningsplicht

Het bepaalde in lid 7.3.1. is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

a.       het normale onderhoud betreffen;

b.      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

7.3.3.   Criterium

De in lid 7.3.1. genoemde vergunning zal slechts worden verleend, indien:

-         geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan de waterkerende (neven)functie van de gronden.

 

 

 

 


 

ALGEMENE REGELS

Artikel 8:        Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.


Artikel 9:        Algemene bouwregels

De door het plan geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken kan nader worden ingevuld door de in artikel 12a van de Woningwet bedoelde welstandscriteria.


Artikel 10:     Algemene gebruiksregels

Onder met de beheersverordening strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruik / het laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een bedrijf of een activiteit in een omvang als ware het bedrijfsmatig, waaronder bootverhuur.


Artikel 11:     Algemene aanduidingsregels

11.1.      Natuurzone - EHS

De functie van de gebiedsaanduiding “natuurzone – EHS” is

a.    het behoud, het herstel en de ontwikkeling van natuurwaarden binnen de begrensde EHS – gebieden;

b.    het tegengaan van werken en werkzaamheden, die het behoud, het herstel en de ontwikkeling van natuurwaarden binnen de begrensde EHS – gebieden kunnen frustreren.

11.2.      Bouwregels

a.    In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemming(en) mogen, ter plaatse van de aanduiding "natuurzone - EHS", geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;

b.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de natuurzone zal ten hoogste 2 m bedragen.

11.3.      Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.1. onder a. en toestaan dat gebouwen en bouwwerken, die op grond van de daar voorkomende bestemming(en) mogen worden gerealiseerd, worden gebouwd, mits:

a.   de ter plaatse aanwezige of te ontwikkelen natuurwaarden niet oneven­redig worden geschaad;

b.   de samenhang binnen het betreffende begrensde EHS-gebied niet on­evenredig wordt aangetast.

11.4.  Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze gebiedsaanduiding, wordt in ieder geval gerekend:

het gebruik van gronden en bouwwerken dat significant negatieve effecten heeft op de wezenlijke kenmerken en (natuur)waarden en / of potentiële (natuur)­waarden van de gronden.


OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 12: Overgangsrecht

12.1.      Overgangsrecht bouwwerken

a.       Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

1.      gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2.      na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

b.      Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2.  Overgangsrecht gebruik

a.       Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b.      Het is verboden het met de beheersverordening strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c.       Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d.      Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangs­bepalingen van dat plan.

 


Artikel 13: Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van de beheersverordening “Earnewald Smidspaed”.

 

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 28 november 2013.

 

 

 

De voorzitter,                                                   De griffier,

 

 

 

………………………………                                 ………………………………

 

 


Beheersverordening “Earnewald, Smidspaed”

 

 

 

VERBEELDING

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 



[1] ten aanzien van de wijze van meten op de digitale verbeelding geldt dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

 

[2] bouwvergunningsvrije bebouwing wordt op grond van jurisprudentie niet meegerekend