|
|
|
|
Beheersverordening
“Earnewald, Smids-paed” |
|
|
|
|
|
|
|
Beheersverordening
“Earnewald, Smidspaed”
Regels
gemeente
tytsjerksteradiel |
|||
Beheersverordening “Earnewald, Smidspaed” |
|||
regels |
|
|
|
inhoudsopgave |
|
|
blz |
Artikel 7: Waterstaat – Waterstaatkundige functie
Artikel 8: Anti-dubbeltelregel
Artikel 9: Algemene bouwregels
Artikel 10: Algemene
gebruiksregels
Artikel 11: Algemene aanduidingsregels
In
deze regels wordt verstaan onder:
1.
verordening:
beheersverordening “Earnewald, Smidspaed” overeenkomstig de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat
in het GML-bestand NL.IMRO.
2.
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur,
waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld
ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
3.
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een
vlak betreft;
4.
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen
gebouwen zijnde;
5.
bestaand:
a.
ten
aanzien van bouwwerken, werken geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden:
-
bestaand
ten tijde van het van kracht worden van dit plan;
b.
ten
aanzien van het overige gebruik:
-
bestaand
ten tijde van het van kracht worden van dit plan;
c.
ten
aanzien van de perceelsindeling:
-
bestaand
ten tijde van het van kracht worden van dit plan.
6.
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
7. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald
vlak met eenzelfde bestemming;
8.
bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding
van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel
bevindende hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aan gebouwd gebouw, of
ander bouwwerk, met dak;
9.
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk
oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede
het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
10.
bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
11.
bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat
door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen
is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van
onderbouw en zolder;
12.
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop
ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
13.
bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
14.
bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee
gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken,
geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
15.
bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout,
steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de
grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
16.
cultuurhistorische waarden:
waarden van een gebied en/of de daarin
voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de
beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van die geschiedenis;
17.
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke,
overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
18.
kunstobject:
voortbrengsel van de beeldende kunsten in de
vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
19.
kunstwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten
behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug,
een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een
daarmee gelijk te stellen voorziening;
20.
landschappelijke waarden:
waarden in verband met de verschijningsvorm
van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen
in dat gebied.
In het open landschap is naast de openheid
en de beperkte aanwezigheid van bebouwing met name de verkavelingsrichting en
het kavelpatroon belangrijk. Tevens worden de landschappelijke waarden bepaald
door de eventuele aanwezigheid van open waterpartijen, sloten, vaarten,
rietvelden, moerasbosjes en terpen;
21.
meetverschil:
een door de feitelijke terreininrichting aanwezig
verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een aangegeven bestemmings-
of bouwgrens;
22.
natuurlijke waarden:
de abiotische en biotische waarden van een
gebied;
23.
natuurwaarden:
de aan een gebied toegekende waarden in
verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende
in dat gebied;
24.
onderbouw:
het doorlopend gedeelte van een gebouw,
begrensd door op gelijke of bij benadering
gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen, dat geheel of grotendeels is
gelegen beneden het peil;
25.
overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een
overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;
26.
peil:
a.
indien op of in het land wordt
gebouwd:
-
de hoogte van het afgewerkte omliggende
terrein ter plaatse van het bouwwerk met dien verstande dat, indien het
bouwwerk zal worden gebouwd op een nog onbebouwd perceel, deze hoogte ten
hoogste
indien de hoogte van
het afgewerkte terrein niet aan alle zijden van het bouwwerk gelijk is, wordt
het peil gerekend:
-
vanaf het laagste punt van het omliggende
afgewerkte terrein, incidenteel aangebrachte en ondergeschikte ophogingen en
verdiepingen buiten beschouwing gelaten;
b.
indien op of in het water wordt
gebouwd:
-
het ter plaatse door het waterschap
ten tijde van de eerste terinzagelegging
van de beheersverordening vastgestelde waterpeil;
27. recreatieseizoen
De periode, jaarlijks, van
28.
recreatievaartuig
een
schip met een lengte van maximaal
29.
recreatiewoonschip
Een
zich in het water bevindend object, dat naar de aard en inrichting bedoeld is
voor recreatieve bewoning;
30.
weg:
alle voor het openbaar rij- of ander verkeer
openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen kunstwerken,
de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg
liggende parkeergelegenheden;
31. woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld
voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden c.q. een daarmee gelijk te
stellen samenhangende groep van personen.
2. 1.
Bij toepassing van deze regels
wordt als volgt gemeten[1]:
1.
de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale
vlak;
2.
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de
goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen
constructiedeel;
3.
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde
van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de
scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
4.
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot
aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde,
met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes,
en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
5.
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of
het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde
niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Onderdelen
van het bouwwerk gemeten op meer dan
6.
de lengte, breedte en diepte van
een gebouw:
tussen (de lijnen, getrokken
door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren);
7.
het bebouwde oppervlak:
de som van de oppervlakken
van alle op een bouwperceel staande gebouwen en overkappingen;[2]
8.
de afstand tot de zijdelingse
bouwperceelgrens:
de kortste afstand
vanaf enig punt tot de zijdelingse bouwperceelgrens;
2. 2.
Meetverschillen
Bij
de toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen
bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen
buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang
van hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van
zeer beperkte betekenis moet worden aangemerkt.
3. 1.
Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Natuur ’ aangewezen
gronden zijn bestemd voor:
a.
het behoud,
het herstel en de ontwikkeling van de natuurwaarden;
b.
water,
waaronder, plassen, poelen, sloten en daarmee gelijk te stellen waterlopen en
waterpartijen;
c.
moeras en rietland;
d.
oeverstroken en kaden;
met daaraan ondergeschikt:
e.
paden en
perceel- en/of kavelontsluitingswegen;
f.
bermen en beplanting;
g.
groenvoorzieningen;
h.
parkeervoorzieningen;
i.
het extensief
recreatief en educatief medegebruik;
j.
standplaats
voor tenten, uitsluitend gedurende het recreatieseizoen;
k.
gebouwen ten
behoeve van het recreatief medegebruik, met uitzondering van verblijfsgebouwen;
l.
steigers;
m.
insteekhavens ten behoeve van recreatievaartuigen, met een maximum van
n.
de waterhuishouding;
o.
retentiegebied voor
oppervlaktewater;
p.
openbare nutsvoorzieningen;
q.
oppervlakteverhardingen
met een totaal oppervlak van ten hoogste
met de daarbij behorende:
r.
tuinen, erven en terreinen;
s.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken en kunstobjecten, niet zijnde
steigers.
3. 2.
Bouwregels
3. 2. 1. Gebouwen
a.
het
aantal gebouwen zal ten hoogste
b.
de
oppervlakte van een gebouw zal ten hoogste
c.
de
bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste
3. 2. 2. Steigers
Voor
het bouwen van de in lid
a.
de
lengte van een steiger, evenwijdig aan de wal, zal ten hoogste
b.
de
breedte van een steiger zal ten hoogste
c.
de
steiger is geheel gesitueerd binnen een zone van
d.
het
aantal steigers per bestaand perceel zal ten hoogste
3. 2. 3. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor
het bouwen van de in lid
a.
de bouwhoogte van
erf- en terreinafscheidingen aan de zijde van het Smidspaed zal ten hoogste
b.
overige erf- en
terreinafscheidingen zijn niet toegestaan;
c.
de bouwhoogte van
de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste
d. er zullen geen windturbines worden gebouwd.
3. 3.
Specifieke gebruiksregels
Tot
een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van de
gronden en bouwwerken ten behoeve van permanente bewoning;
b. het gebruik van de gronden voor andere kampeermiddelen dan tenten;
c. het gebruik van de gronden voor tenten buiten het recreatieseizoen;
d. het gebruik van de gronden ten behoeve van recreatiewoningen;
e. het gebruik van de gronden voor schiphuizen;
f.
een insteekhaven met een afmeting groter dan
g. oppervlakteverharding met een totaaloppervlakte per bestaand perceel van
meer dan
3. 4.
Omgevingsvergunning
voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3. 4. 1. Omgevingsvergunningsplicht
Het is verboden zonder of in
afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken,
geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten
uitvoeren:
a.
het
aanplanten van bomen en/of houtgewas over een oppervlakte van meer dan
b.
het
aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
c.
het
aanleggen van verharde en halfverharde paden;
d.
het
afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
e.
het
aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief en educatief medegebruik;
f.
het aanleggen van insteekhavens;
g.
het graven of dempen van watergangen.
3. 4. 2. Uitzonderingen op vergunningsplicht
Het
bepaalde in lid 3.4.1. is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken
zijnde, of werkzaamheden, die:
a.
het
normale onderhoud betreffen;
b.
reeds
in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
c.
noodzakelijk
zijn voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare
nutsvoorzieningen.
3.4.3. Criterium
De
in lid 3.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen
afbreuk wordt gedaan aan de natuurwaarden en/of landschappelijke waarden van de
gronden, waarbij voor oppervlakteverhardingen geldt dat is toegestaan
het aanbrengen van oppervlakteverhardingen van ten hoogste
4. 1.
Bestemmingsomschrijving
De voor
‘Recreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. gebouwen voor verblijfsrecreatieve voorzieningen
in de vorm van recreatiewoningen en bijbehorende bouwwerken;
met daaraan ondergeschikt:
b.
steigers;
c.
insteekhavens ten behoeve van recreatievaartuigen, met een maximum van
d.
groenvoorzieningen;
e.
parkeervoorzieningen;
f.
speelvoorzieningen;
g.
wegen,
straten en paden;
h.
water;
i.
openbare
nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
j.
tuinen,
erven en terreinen;
k.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, niet zijnde steigers.
4. 2.
Bouwregels
4. 2. 1. Gebouwen
Voor het bouwen van de in lid
a. een recreatiewoning zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.
de oppervlakte van een recreatiewoning zal ten
hoogste
c.
de bouwhoogte van een recreatiewoning zal ten
hoogste
d.
de oppervlakte van een bijbehorend bouwwerk mag
ten hoogste
e.
de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk zal
ten hoogste
f.
de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de
perceelgrens zal ten minste
g.
het aantal bijbehorende bouwwerken zal ten
hoogste
4. 2. 2. Steigers
Voor het bouwen van de in lid
a. de lengte van een steiger,
evenwijdig aan de wal, zal ten hoogste
b. de breedte van een steiger
zal ten hoogste
c. de steiger is geheel gesitueerd
binnen een zone van
d. het aantal steigers per
bestaand perceel zal ten hoogste
4. 2. 3. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van
de in lid
a.
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen aan de zijde
van het Smidspaed zal ten hoogste
b.
overige erf- en terreinafscheidingen zijn niet toegestaan;
c.
de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, zal ten hoogste
d.
er
zullen geen windturbines worden gebouwd.
4.3.
Specifieke gebruiksregels
Tot een
gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a.
het gebruik
van de gronden en bouwwerken ten behoeve van permanente bewoning;
b.
het gebruik
van de gronden en bouwwerken als horecabedrijf;
c.
het gebruik
van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
d.
een insteekhaven met een afmeting groter dan
4.4.
Omgevingsvergunning
voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1.
Omgevingsvergunningsplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het
bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit
te voeren, te doen of laten uitvoeren:
a.
het
aanplanten van bomen en/of houtgewas over een oppervlakte van meer dan
b.
het
aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
c.
het
aanleggen van verharde en halfverharde paden;
d.
het
afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
e.
het
aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief en educatief medegebruik;
f.
het aanleggen van insteekhavens;
g.
het graven of dempen van watergangen.
4.4.2. Uitzonderingen op vergunningsplicht
Het bepaalde in lid 4.4.1. is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:
a. het normale onderhoud betreffen;
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
c. noodzakelijk zijn voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen.
4.4.3.
Criterium
De in lid 4.4.1. genoemde
vergunning kan slechts worden verleend, indien geen afbreuk wordt gedaan aan de
natuurwaarden en/of landschappelijke waarden van de gronden, waarbij voor
oppervlakteverhardingen geldt dat is toegestaan het aanbrengen van oppervlakteverhardingen
van ten hoogste
5.1.
Bestemmingsomschrijving
De voor
‘Verkeer - Verblijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wegen;
b. paden;
met daaraan ondergeschikt:
c.
het
recreatief medegebruik;
d.
groenvoorzieningen;
e.
speelvoorzieningen;
f.
water;
g.
openbare
nutsvoorzieningen
met de daarbij behorende:
h.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken en kunstobjecten.
5.2.
Bouwregels
5.2.1.
Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
5.2.2. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van de in lid
a.
de
bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste
1.
de
bouwhoogte van palen en masten ten hoogste
2.
de
bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de geleiding,
beveiliging en regeling van het verkeer ten hoogste
b.
er zullen
geen windturbines worden gebouwd.
6.1.
Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd
voor:
a.
kanalen,
vaarten, tochten, sloten en daarmee gelijk te stellen waterlopen en
waterpartijen;
b.
kaden en
oevers;
c.
het
recreatief en educatief medegebruik;
d.
het aanleggen
van recreatievaartuigen, uitsluitend gedurende het recreatieseizoen;
e.
steigers;
f.
ligplaatsen voor recreatievaartuigen, uitsluitend gedurende het
recreatieseizoen;
g.
ligplaatsen
voor recreatiewoonschepen, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van
recreatie - ligplaats recreatiewoonschepen”;
h.
de
waterhuishouding;
met daaraan ondergeschikt:
i.
het behoud,
het herstel en de ontwikkeling van de natuurwaarden;
j.
het behoud,
het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden;
k.
het
recreatief medegebruik;
l.
groenvoorzieningen;
m.
paden;
n.
openbare
nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
o.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken, niet zijnde steigers.
6.2.
Bouwregels
6.2.1 Gebouwen
Op
of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
6.2.2. Steigers
Voor het bouwen van
de in lid
a.
de
lengte van een steiger, loodrecht op de oeverlijn met het aangrenzende perceel,
zal ten hoogste
b.
de
breedte van een steiger, loodrecht op de oeverlijn met het aangrenzend perceel,
zal ten hoogste
c.
een
steiger is geheel gesitueerd binnen een zone van
d.
het aantal steigers per bestaand aangrenzend
perceel zal ten hoogste
6.2.3. Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Voor
het bouwen van de in lid
a.
de bouwhoogte zal ten hoogste
b. er zullen geen windturbines worden gebouwd.
Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt
in ieder geval gerekend:
a.
het gebruik
van de gronden voor het aanleggen van recreatievaartuigen buiten het
recreatieseizoen;
b.
het gebruik
van recreatievaartuigen of recreatiewoonschepen voor permanente bewoning;
c.
het gebruik
van de gronden als ligplaats voor woonschepen;
d. het gebruik van de gronden als (permanente) liggelegenheid voor recreatievaartuigen buiten het recreatieseizoen
e.
het gebruik van de gronden als (permanente)
liggelegenheid voor één of meerdere recreatievaartuigen met een totale lengte
van meer dan
6.4.
Omgevingsvergunning
voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1.
Omgevingsvergunningplicht
Het is verboden zonder of in
afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken,
geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten
uitvoeren:
a.
het
afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
b.
het
aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik;
c.
het graven
of dempen van waterlopen en waterpartijen.
6.4.2. Uitzondering op vergunningsplicht
Het
bepaalde in lid 6.4.1. is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken
zijnde, of werkzaamheden, die:
a.
het
normale onderhoud betreffen;
b.
reeds
in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
c.
noodzakelijk
zijn voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare
nutsvoorzieningen.
De in lid 6.4.1. genoemde vergunning kan slechts
worden verleend indien geen afbreuk wordt gedaan aan:
a.
de waarde van
de gronden voor de waterhuishouding;
b.
de
landschappelijke waarden van de gronden;
c.
de
natuurwaarden van de gronden;
d.
de
cultuurhistorische waarden van de gronden.
Artikel 7: Waterstaat – Waterstaatkundige functie
7. 1.
Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waterstaat-
Waterstaatkundige functie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede
bestemd voor:
a.
werken ten behoeve van de waterstaat,
waaronder kaden en dijken;
met de
daarbij behorende:
b.
bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
waaronder sluizen en gemalen.
7.
2.
Bouwregels
7. 2. 1. Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten
behoeve van andere geldende bestemming(en)
In afwijking van het
bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) mogen op of in deze
gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd,
anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming.
7. 2. 2. Gebouwen
Op
of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
7. 2. 3. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de
bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste
7. 2. 4. Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd
gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.1. en
toestaan dat de in de andere bestemming(en) genoemde gebouwen en bouwwerken,
geen gebouw zijnde, worden gebouwd, mits:
a.
vooraf advies is ingewonnen bij
de betreffende beheerder van de waterstaatkundige
functie;
b.
geen onevenredige afbreuk wordt
gedaan aan de waterkerende (neven)functie van de gronden.
7.
3.
Omgevingsvergunning
voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1. Omgevingsvergunningplicht
Het is, in het gebied waarop deze
bestemming betrekking heeft, verboden zonder of in afwijking van een
omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken
zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren, zulks
ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere daar voorkomende
bestemming(en):
a.
het ophogen
en afgraven van de gronden;
b.
het
verwijderen en aanbrengen van verhardingen, waaronder de toegelaten wegen en
paden.
7.3.2.
Uitzondering
op vergunningsplicht
Het bepaalde in lid 7.3.1. is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:
a. het
normale onderhoud betreffen;
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
7.3.3.
Criterium
De in lid 7.3.1. genoemde vergunning zal slechts worden verleend, indien:
-
geen
onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan de waterkerende (neven)functie van
de gronden.
Artikel
8:
Anti-dubbeltelregel
Artikel
De door het plan geboden
ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken kan nader
worden ingevuld door de in artikel
Artikel
Onder
met de beheersverordening strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het
gebruik / het laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten
behoeve van een bedrijf of een activiteit in een omvang als ware het
bedrijfsmatig, waaronder bootverhuur.
Artikel
De functie van de gebiedsaanduiding “natuurzone – EHS” is
a. het behoud,
het herstel en de ontwikkeling van natuurwaarden binnen de begrensde EHS –
gebieden;
b. het tegengaan
van werken en werkzaamheden, die het behoud, het herstel en de ontwikkeling van
natuurwaarden binnen de begrensde EHS – gebieden kunnen frustreren.
a. In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemming(en) mogen, ter plaatse van de aanduiding "natuurzone - EHS", geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten
behoeve van de natuurzone zal ten hoogste
11.3.
Afwijken van de
bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij
een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid
a. de ter plaatse
aanwezige of te ontwikkelen natuurwaarden niet onevenredig worden geschaad;
b. de samenhang
binnen het betreffende begrensde EHS-gebied niet onevenredig wordt aangetast.
Tot een gebruik, strijdig met deze gebiedsaanduiding, wordt
in ieder geval gerekend:
het gebruik van gronden en bouwwerken dat significant negatieve effecten heeft op de wezenlijke kenmerken en (natuur)waarden en / of potentiële (natuur)waarden van de gronden.
Artikel
12.1. Overgangsrecht bouwwerken
a. Een
bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig
of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning
voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en
omvang niet wordt vergroot,
1. gedeeltelijk
worden vernieuwd of veranderd;
2. na
het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of
veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt
gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b. Sublid
a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip
van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in
strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling
van dat plan.
a.
Het
gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding
van de beheersverordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b. Het is verboden het met de beheersverordening strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels
van de beheersverordening “Earnewald Smidspaed”.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van
De voorzitter, De griffier,
……………………………… ………………………………
Beheersverordening
“Earnewald, Smidspaed”
VERBEELDING