Planregels bestemmingsplan “Sumar; uitbreiding sportvelden”

 

 

 


 

gemeente tytsjerksteradiel   

Bestemmingsplan “Sumar; uitbreiding sportvelden”

 

regels

 

 

 

 

inhoudsopgave

 

 

                    blz

 

 

 

 

 

 

HOOFDSTUK 1.     Inleidende regels  3

Artikel 1:          Begrippen  3

Artikel 2:          Wijze van meten  15

HOOFDSTUK 2.     BESTEMMINGSregels  17

Artikel 3:          Groen - Groenvoorzieningen  17

Artikel 4:          Sport - 1  19

Artikel 5:          Leiding - Water 22

HOOFDSTUK 3.     algemene REGELS  24

Artikel 6:          Anti-dubbeltelregel 24

Artikel 7:          Algemene bouwregels  24

Artikel 8:          Algemene gebruiksregels  24

Artikel 9:          Algemene  wijzigingsregels  25

Artikel 10:        Overige regels  26

HOOFDSTUK 4.     Overgangs- en slotregels  27

Artikel 11:        Overgangsrecht 27

Artikel 12:        Leiding – Overig <type leiding>   29

Artikel 13:        Waarde - Archeologie  31

Artikel 14:        Waarde - Cultuurhistorie  33

Artikel 15:        Waarde – Landschap  35

 

Bijlagen

 

 

 

 

 

 

HOOFDSTUK 1.       Inleidende regels

Artikel 1:               Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.            plan:

het bestemmingsplan “Sumar; uitbreiding sportvelden” van de gemeente Tytsjerksteradiel;

2.            bestemmingsplan:

de geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO met de bijbehorende regels en bijlagen;

3.            aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

4.            aanduidingsgrens:

   de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

5.            archeologisch waardevol gebied:

een gebied waar zich in de bodem met het oog op de bewoningsgeschiedenis beschermingswaardige voorwerpen of sporen van vroegere samenlevingen bevinden;

6.            archeologische waarden:

de waarden die verband houden met het zich in de bodem bevinden van voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen, die wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde van algemeen belang zijn;

7.            bebouwing:

   één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

 

 

 

8.            bebouwingspercentage:

een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, dit met inbegrip van de oppervlakte van (overdekte) bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

9.            bedrijfsgebouw:

   een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

10.        beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

11.        bestaand:

a.    ten aanzien van bouwwerken, werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:

-        bestaand ten tijde van de eerste ter inzage legging van het ontwerp van dit plan;

b.ten aanzien van het overige gebruik:

-        bestaand ten tijde van het van kracht worden van dit plan;

12.        bestemmingsgrens:

   de grens van een bestemmingsvlak;

13.        bestemmingsvlak:

   een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

14.        bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

15.        bouwgrens:

   de grens van een bouwvlak;

16.        bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

17.        bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

18.        bouwperceelgrens:

   de grens van een bouwperceel;

19.        bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

20.        bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

21.        cultuurhistorische waarden:

waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van die geschiedenis;

22.        cultuurlandschappelijke waarden:

een gebied met een toegekende waarde ontstaan door het gebruik van dat gebied in de loop van de ge­schiedenis door de mens en dat behou­den dient te worden;

23.        dak:

   iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

 

 

 

 

 

 

 

 

24.        detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

Met bedrijfsmatige activiteiten worden gelijkgesteld structureel hobbymatige activiteiten, zoals meer dan incidentele / min of meer permanente detailhandel door particulieren (bijvoorbeeld in gebruikte goederen);

25.        eerste bouwlaag:

   de bouwlaag op de begane grond;

26.        erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal; 

27.        evenement:

een vorm van recreatief medegebruik inhoudende een publieke activiteit met een tijdelijk, plaatsgebonden en van het regu­liere gebruik afwijkend karakter, plaatsvindend in de openlucht of in tijde­lijke onderkomens en in het algemeen bedoeld ter ontspanning en/of ver­maak, waaronder begrepen commerciële, culturele, religieuze, recreatieve en/of sportieve, of daarmee gelijk te stellen activiteiten, zoals markten, braderieën, beurzen, kermissen, festiviteiten, wedstrijden, bijeenkomsten, festivals, e.d.;

28.        gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

29.        gebruiksmogelijkheden:

de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;

30.        geluidsbelasting:

de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;

 

31.        geluidsgevoelige functies:

in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een ge­bouw of terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;

32.        geluidsgevoelige gebouwen:

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in de Luchtvaartwet en het Besluit geluidsbelasting grote luchtvaart;

33.        geluidsgevoelige objecten:

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluid­hinder;

34.        geluidszoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vast­gesteld;

35.        hogere grenswaarde:

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voor­keurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;

36.        horecabedrijf:

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte ver­maaksfunctie;

37.        horecavloeroppervlakte:

de oppervlakte van de ruimte binnen een horecabedrijf, die wordt gebruikt voor de verstrekking van dranken, etenswaren of logies, waaronder terrassen (exclusief toilet-, keuken-, entree-, opslag- en administratieruimten, e.d.);

38.        incidenteel evenement:

   een eenmalig, niet periodiek terugkerend evenement;

39.        individueel aaneen gebouwd:

gebouwen met een tussenruimte van ten hoogste 2 m, of gebouwen op een zodanige wijze aaneengebouwd dat er visueel sprake is van zelfstandige bebouwing, tot uitdrukking komend in het onderling verschil in goothoogte, dakvorm en/of gevelbelijning;

40.        kampeermiddel:

a.   een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;

b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde;

één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

41.        kampeerterrein:

een terrein ter beschikking gesteld voor het plaatsen dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen;

42.        kantine:

een restauratieve voorziening ten dienste van een bedrijf of instelling, gericht op het verstrekken van etenswaren, eenvoudige maaltijden en/of dranken aan de reguliere gebruikers van dat bedrijf of die instelling;

43.        kap:

   iedere bovenbeëindiging van een gebouw met een zekere helling;

44.        kunstobject:

voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

45.        kunstwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

 

 

46.        kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in achtgenomen moet worden;

47.        landschappelijke waarden:

waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied.

De landschappelijke waarden van het woudengebied (coulisselandschap) bestaan in het bijzonder uit de relatief kleinschalige verkaveling (regelmatig verkavelingspatroon) en de aanwezigheid van beplanting op of langs perceelsscheidingen in de vorm van hout- of boomsingels (meestal elzen bij sloten) en/of dykswâlen, veelal in combinatie met een fijnmazig netwerk van wegen en paden (deels onverhard) en streekeigen bebouwing (boerderijen en wâldhúskes). Daarnaast kan de aanwezigheid van bospartijen, landgoederen, essen, pingoruďnes, poelen en dobben bepalend zijn voor de landschappelijke waarden.

In het open landschap is naast de openheid en de beperkte aanwezigheid van bebouwing met name de verkavelingsrichting en het kavelpatroon belangrijk. Tevens worden de landschappelijke waarden bepaald door de eventuele aanwezigheid van open waterpartijen, sloten, vaarten, rietvelden, moerasbosjes en terpen;

48.        meetverschil:

een door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een aangegeven bestemmings- of bouwgrens;

49.        milieuafstand:

de grootste voor een bepaald bedrijfstype in acht te nemen (richtlijn)afstand ten opzichte van een milieugevoelige functie in verband met door dat bedrijfstype veroorzaakte hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;

 

 

50.        milieusituatie:

de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;

51.        natuurlijke waarden:

   de abiotische en biotische waarden van een gebied;

52.        natuurwaarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;

53.        overkapping:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

54.        peil:

a.       indien op of in het land wordt gebouwd:

-          de hoogte van het afgewerkte omliggende terrein ter plaatse van het bouwwerk, met dien verstande dat, indien het bouwwerk zal worden gebouwd op een nog onbebouwd perceel, deze hoogte ten hoogste 0,5 m ligt boven of beneden de hoogte van de kruin van de weg waarop het perceel wordt ontsloten, eventueel natuurlijk aanwezige reliëfverschillen buiten beschouwing gelaten;

indien de hoogte van het afgewerkte terrein niet aan alle zijden van het bouwwerk gelijk is, wordt het peil gerekend:

-          vanaf het laagste punt van het omliggende afgewerkte terrein;

incidenteel aangebrachte en ondergeschikte ophogingen en verdiepingen buiten beschouwing gelaten;

b.indien op of in het water wordt gebouwd:

-          het ter plaatse door het waterschap ten tijde van de eerste terrinzagelegging  van het bestemmingsplan vastgestelde waterpeil;

 

 

 

55.        periodiek evenement:

een evenement dat in min of meer dezelfde vorm met een zekere regel­maat (bijvoorbeeld wekelijks, maandelijks of (half)jaarlijks) wordt gehouden;

56.        prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

57.        recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

58.        restauratieve voorziening:

een voorziening ten dienste van een bedrijf of instelling, gericht op het verstrekken van (eenvoudige) spijzen en dranken aan de reguliere gebruikers van dat bedrijf of die instelling, zoals een kantine of mensa;

59.        risicovolle functie:

een risicovolle inrichting, een transportroute gevaarlijke stoffen of een buisleiding ten behoeve van het transport van gevaarlijke stoffen;

60.        risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

 

 

 

 

 

 

 

 

 

61.        seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

62.        stacaravan:

   een caravan die als een gebouw valt aan te merken;

63.        straat- en bebouwingsbeeld:

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

64.        verkeersveiligheid:

de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;

65.        vermaakscentrum:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de vermaaksfunctie  door het bieden van gelegenheid tot de beoefening van kans- of behendigheidsspelen, al dan niet met behulp van automaten of apparatuur, of door het (ver)tonen van films of  voorstellingen dan wel door het bieden van soortgelijk amusement, één en ander al dan niet in combinatie met een horecafunctie in de vorm van het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren, zoals een amusementshal, speelautomaten- en/of kansspelautomatenhal, snooker- of poolcentrum, bowlinghal, paintballcentrum, bioscoop, theater, schouwburg, casino, wedlokaal, en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijf, met uitzondering van een seksinrichting;

66.        verticale diepte van een gebouw:

   de diepte van een gebouw, gemeten vanaf het peil;

67.        volumineuze detailhandel:

detailhandel in goederen die vanwege de aard en  omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto’s, boten, caravans, woning- en tuininrichtingsartikelen, bouwmaterialen, keukens en sanitair;

68.        voorbouwgrens:

de naar de weg gekeerde bouwgrens, met dien verstande dat, indien een bouwvlak gericht is op  meerdere wegen, de bouwgrens die door de ligging en/of de situatie ter plaatse als voorbouwgrens moet worden aangemerkt;

69.        voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel  die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

70.        voorkeurgrenswaarde:

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

71.        vuurwerkbedrijf:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de handel in vuurwerk, c.q. de opslag van vuurwerk, en/of de daarvoor benodigde stoffen;

72.        weg:

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen kunstwerken, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende parkeergelegenheden;

 

73.        windturbine:

een bouwwerk dat is bedoeld om met een draailichaam (rotor) door middel van windvang elektrische energie op te wekken en waarvan de rotor om een horizontale dan wel om een verticale as draait (horizontale respectievelijk verticale windturbine);

74.        winkel:

een gebouw dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel;

75.        woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden c.q. een daarmee gelijk te stellen samenhangende groep van personen;

76.        woonsituatie:

de waarde van een gebied voor de woonfunctie die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkómen of beperken van hinder;

77.        woonwagen:

een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

 


Artikel 2:               Wijze van meten

2. 1.        Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten[1]:

1.      de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.      de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

3.      de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

4.      de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

5.      de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Onderdelen van het bouwwerk gemeten op meer dan 1 m boven het peil, worden meegerekend. Dakoverstekken, luifels, balkons, e.d. worden niet meegeteld, mits zij niet verder uitsteken dan 0,5 meter;

6.      de lengte, breedte en diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren);

7.      het bebouwde oppervlak:

de som van de oppervlakken van alle op een bouwperceel staande gebouwen en overkappingen[2]; 

8.      de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

de kortste afstand vanaf enig punt tot de zijdelingse bouwperceelgrens;

9.      de hoogte van een molen:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van de kap dan wel, bij het ontbreken daarvan, de draaias van de molen;

10.  de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2. 2.        Bij toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis moet worden aangemerkt.

 


HOOFDSTUK 2.       BESTEMMINGSregels

 

Artikel 3:              Groen - Groenvoorzieningen

3. 1.        Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen – Groenvoorzieningen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       groenvoorzieningen;

b.      bermen en beplanting;

c.       paden;

d.      water;

waarbij, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch met waarden - woudenlandschap”, het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden van het woudenlandschap in stand worden gehouden

 

met daaraan ondergeschikt:

e.       het recreatief medegebruik;

f.        geluidwerende voorzieningen;

g.      wegen en straten;

h.      tuinen;

i.        parkeervoorzieningen;

j.        speelvoorzieningen;

k.      openbare nutsvoorzieningen;

 

met de daarbijbehorende:

l.        verhardingen;

m.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstobjecten.

 

 

 

 

 

 

 

3. 2.        Bouwregels

3. 2. 1. Voor het bouwen van de in lid 3.1. onder m. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.       de bouwhoogte van masten, niet zijnde antennemasten, en palen zal ten hoogste 10 m bedragen;

b.      de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen;

c.       er zullen geen windturbines worden gebouwd.

3. 3.        Aanlegvergunning

3. 3. 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning), de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

a.       het aanplanten van bomen en/of houtgewas, al dan niet ten behoeve van houtteelt over een oppervlakte van meer dan 100 m˛, tenzij, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - woudenlandschap", het houtsingels betreft;

b.      het graven, verdiepen, uitbaggeren, dempen of verbreden van watergangen langs houtsingels, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - woudenlandschap";

c.       het graven of dempen van watergangen, uitsluitend indien dit een wijziging van het kavelpatroon tot gevolg heeft;

3. 3. 2. Het bepaalde in de leden 3.3.1. is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:

a.       het normale onderhoud betreffen;

b.      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

3. 3. 3.  De in lid 3.3.1. genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en/of de natuurwaarden van de gronden.

 

 

 

 

 

Artikel 4:               Sport - 1

4. 1.        Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Sport – 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       terreinen ten behoeve van sport en sportieve recreatie;

b.      gebouwen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, waaronder verenigings- en kleedgebouwen, gebouwen voor beheer en onderhoud en tribunes;

c.       parkeerterrein, ter plaatse van de aanduiding “parkeerterrein (p);

 

met daaraan ondergeschikt:

d.      het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden van het woudenlandschap, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch met waarden - woudenlandschap”;

e.       het recreatief medegebruik;

f.        restauratieve voorzieningen;

g.      groenvoorzieningen;

h.      speelvoorzieningen;

i.        wegen, straten en paden;

j.        water;

k.      openbare nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

l.        erven en terreinen;

m.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder tribunes en lichtmasten.

4. 2.        Bouwregels

4. 2. 1. Voor het bouwen van de in lid 4.1 onder b. genoemde gebouwen gelden de volgende regels:

a.       een gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.      ter plaatse van de aanduiding “maatvoeringsvlak” zal de goothoogte van een gebouw ten hoogste de in de aanduiding “maximale goot-, bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven goothoogte bedragen.

c.       ter plaatse van de aanduiding “maatvoeringsvlak” zal de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste de in de aanduiding “maximale goot-, bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bouwhoogte bedragen.

d.      ter plaatse van de aanduiding “maatvoeringsvlak” zal het bebouwingspercentage van een bouwvlak ten hoogste het in de aanduiding “maximale goot-, bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)”  aangegeven bebouwingspercentage bedragen.

4. 2. 2. Voor het bouwen van de in lid 4.1 onder m. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.       de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorbouwgrens ten hoogste 1 m zal bedragen;

b.      de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen, met dien verstande dat:

1.      de bouwhoogte van masten, niet zijnde antennemasten en lichtmasten, en palen ten hoogste 10 m zal bedragen;

2.      de bouwhoogte van antennemasten ten hoogste 15 m zal bedragen;

3.      de bouwhoogte van lichtmasten ten hoogste 15 m zal bedragen;

tenzij de aanduiding “maximale bouwhoogte” is aangegeven, in welk geval de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste de in die aanduiding aangegeven bouwhoogte zal bedragen. 

4. 3.        Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

a.       het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden;

b.      het gebruik van de gronden en bouwwerken als horecabedrijf;

c.       het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

4. 4.        Aanlegvergunning

4. 4. 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning), de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

a.       het aanplanten van bomen en/of houtgewas, al dan niet ten behoeve van houtteelt over een oppervlakte van meer dan 100 m˛, tenzij, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - woudenlandschap", het houtsingels betreft;

b.      het graven, verdiepen, uitbaggeren, dempen of verbreden van watergangen langs houtsingels, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - woudenlandschap";

c.       het graven of dempen van watergangen, uitsluitend indien dit een wijziging van het kavelpatroon tot gevolg heeft;

4. 4. 2. Het bepaalde in lid 4.4.1. is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:

a.       het normale onderhoud betreffen;

b.      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

c.       noodzakelijk zijn voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen.

4. 4. 3. De in lid 4.4.1. genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en/of natuurwaarden van de gronden.

4. 5.        Wijzigingsbevoegdheid

4. 5. 1. Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

a.       de oppervlakte van een aangegeven bouwvlak wordt vergroot dan wel de ligging van een aangegeven bouwvlak wordt gewijzigd, mits:

-          de vergroting ten hoogste 25% van de oppervlakte van het bouwvlak zal bedragen;

 

 

b.      een nieuw bouwvlak wordt aangegeven, mits:

-          de oppervlakte ten hoogste 50 m˛ zal bedragen;

c.       een aangegeven bouwvlak wordt verwijderd;

d.      in een aanduiding “maximale bouwhoogte” een grotere bouwhoogte voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt aangegeven, mits:

1.      de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 10 m zal bedragen;

2.      de bouwhoogte van lichtmasten ten hoogste 20 m zal bedragen.

4. 5. 2. Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 4.5.1 bedoelde wijzigingsbevoegdheden indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

Artikel 5:               Leiding - Water

5. 1.        Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Leiding – Water’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende betemming(en), mede bestemd voor:

a.       een hoofdwaterleiding;

met de daarbijbehorende:

b.      bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5. 2.        Bouwregels

5. 2. 1. In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomede bestemming(en) mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming.

5. 2. 2. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

5. 2. 3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

§         de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 2 m bedragen.

5. 3.        Aanlegvergunning

5. 3. 1. Het is, in het gebied waarop deze bestemming betrekking heeft, verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning), de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere daar voorkomende bestemming(en):

a.       het egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;

b.      het uitvoeren van graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm;

c.       het in de grond brengen van voorwerpen dieper dan 30 cm;

d.      het aanleggen van oppervlakteverhardingen;

e.       het planten van bomen en het aanbrengen van andere beplantingen die dieper wortelen of kunnen wortelen dan 30 cm.

 

5. 3. 2. Het bepaalde in lid 5.3.1. is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die: 

a.       het normale onderhoud betreffen;

b.      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

5. 3. 3. De in lid 5.3.1. genoemde vergunning zal slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding.

5. 4.        Wijzigingsbevoegdheid

5. 4. 1. Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

a.       de in de andere daar voorkomende bestemming(en) toegelaten gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:

1.      vooraf advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder;

2.      geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding;

b.      de dubbelbestemming ‘Leiding – Water’ wordt verwijderd.

5. 4. 2. Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 5.4.1. bedoelde wijzigingsbevoegdheden indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een veilig en doelmatig functioneren van de leiding.

 

HOOFDSTUK 3.       algemene REGELS

Artikel 6:               Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7:               Algemene bouwregels

7. 1.        Welstandscriteria

De door het plan geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken, kan nader worden ingevuld door de in artikel 12a van de Woningwet bedoelde welstandscriteria.

 

Artikel 8:               Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met de gegeven bestemmingen, zoals bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

 

a.       het gebruik van de gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;

b.      het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming(en) toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;

c.       het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming(en) toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;;

d.      het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;

e.       het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

 


Artikel 9:               Algemene  wijzigingsregels

Burgemeester en Wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

 

a.       in een aanduiding “maximale bouwhoogte” een grotere bouwhoogte voor het bouwen van antennemasten wordt aangegeven, mits:

-          de bouwhoogte van antennemasten ten hoogste 25 m zal bedragen;

b.      de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ wordt aangebracht, indien:

-          door onderzoek archeologische waarden van terreinen naar voren komen;

c.       de dubbelbestemming ‘Waarde – Cultuurhistorie’ wordt aangebracht, indien:

-          door onderzoek cultuurhistorische en (cultuur)landschappelijke waarden van terreinen naar voren komen;

d.      de dubbelbestemming ‘Waarde – Landschap’ wordt aangebracht, indien:

-          door aanvullend historisch onderzoek (cultuur)landschappelijke waarden van terreinen naar voren komen;

 


Artikel 10:           Overige regels

Verwijzingsregel wijzigingsbevoegdheden en/of uit te werken bestemmingen

Voorzover in de bestemmingsregels, dubbelbestemmingsregels en/of de overige regels wordt verwezen naar bestemmingen die daarin niet rechtstreeks zijn opgenomen, zijn de bestemmingsregels en/of de dubbelbestemmingsregels van toepassing als bedoeld in de bijlage "Standaardregels Sumar; uitbreiding sportvelden".


HOOFDSTUK 4.       Overgangs- en slotregels

Artikel 11:           Overgangsrecht

11. 1.   Overgangsrecht bouwwerken

a.       Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

1.      gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2.      na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

b.      Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van sublid a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10 %.

c.       Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11. 2.   Overgangsrecht gebruik

a.     Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b.     Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c.     Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d.     Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

 

Regels van het

Bestemmingsplan “Sumar; uitbreiding sportvelden”

van de gemeente Tytsjerksteradiel.

 

 

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van ……………………….

 

 

 

De voorzitter,                                                                                  De griffier,

 

 

 

……………….                                                                                     ……………

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bijlage "Standaardregels Sumar; uitbreiding sportvelden".

 

Artikel 12:          Leiding – Overig <type leiding>

12. 1.   Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Leiding – Overig <type leiding>’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

a.       een <type leiding>;

met de daarbijbehorende:

b.      bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

12. 2.   Bouwregels

12. 2. 1. In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en), mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming.

12. 2. 2. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

12. 2. 3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde zal ten hoogste 2 m bedragen.

12. 3.   Aanlegvergunning

12. 3. 1. Het is, in het gebied waarop deze bestemming betrekking heeft, verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning), de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemming(en):

a.       het egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;

b.      het uitvoeren van graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm;

c.       het in de grond brengen van voorwerpen dieper dan 30 cm;

d.      het aanleggen van oppervlakteverhardingen;

e.       het planten van bomen en het aanbrengen van andere beplantingen, die dieper wortelen of kunnen wortelen dan 30 cm.

12. 3. 2. Het bepaalde in lid 12.3.1. is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die: 

a.       het normale onderhoud betreffen;

b.      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

12. 3. 3. De in lid 12.3.1. genoemde vergunning zal slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding.

12. 4.   Wijzigingsbevoegdheid

12. 4. 1. Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

a.       de in de andere daar voorkomende bestemming(en) toegelaten gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:

1.      vooraf advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder;

2.      geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding;

b.      de dubbelbestemming ‘Leiding – Overig <type leiding>’ wordt verwijderd.

12. 4. 2. Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 12.4 bedoelde wijzigingsbevoegdheden indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een veilig en doelmatig functioneren van de leiding.

 


Artikel 13:          Waarde - Archeologie

13. 1.   Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden.

13. 2.   Aanlegvergunning

13. 2. 1. Het is, in het gebied waarop deze bestemming betrekking heeft, verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning), de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:

a.       het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gron­den en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodem­struc­tuur;

b.      het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 30 cm, tenzij deze in het kader van onderzoek naar mogelijke historische vindplaatsen worden uitgevoerd.

13. 2. 2. Het bepaalde in lid 13.2.1. is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die: 

a.       het normale onderhoud betreffen;

b.      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

c.       betrekking hebben op een oppervlakte van 50 m˛ of minder;

d.      betrekking hebben op het delven van graven, indien de gronden bestemd zijn als ‘Maatschappelijk - Begraafplaats’.

13. 2. 3. De in lid 13.1. genoemde vergunning zal slechts worden verleend, indien:

§         geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan de archeologische waarden van het gebied.

 

13. 3.   Wijzigingsbevoegdheid

13. 3. 1. Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

§         de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ wordt verwijderd.

13. 3. 2. Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 13.1. bedoelde wijzigingsbevoegdheid, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied.


Artikel 14:          Waarde - Cultuurhistorie

14. 1.   Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Cultuurhistorie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de cultuurhistorische waarden.

14. 2.   Aanlegvergunning

14. 2. 1. Het is, in het gebied waarop deze bestemming betrekking heeft, verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning), de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:

a.       het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gron­den en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodem­struc­tuur;

b.      het graven en dempen van waterpartijen en watergangen.

14. 2. 2. Het bepaalde in lid 14.2.1. is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die: 

a.       het normale onderhoud betreffen;

b.      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

14. 2. 3. De in lid 14.2.1. genoemde vergunning zal slechts worden verleend, indien:

§         geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan de cultuurhistorische van het gebied.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

14. 3.   Wijzigingsbevoegdheid

14. 3. 1. Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

§         de dubbelbestemming ‘Waarde – Cultuurhistorie’ wordt verwijderd.

14. 3. 2. Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 14.3.1. bedoelde wijzigingsbevoegdheid indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarden van het gebied.


Artikel 15:          Waarde – Landschap

15. 1.   Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Landschap’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van (cultuur)landschappelijke waarden.

15. 2.   Aanlegvergunning

15. 2. 1. Het is, in het gebied waarop deze bestemming betrekking heeft, verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning), de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:

a.       het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gron­den en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodem­struc­tuur;

b.      het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 30 cm;

c.       het graven en dempen van waterpartijen en watergangen.

15. 2. 2. Het bepaalde in lid 15.2.1. is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die: 

a.       het normale onderhoud betreffen;

b.      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

c.       betrekking hebben op het delven van graven, indien de gronden bestemd zijn als ‘Maatschappelijk - Begraafplaats’.

15. 2. 3. De in lid 15.2.1. genoemde vergunning zal slechts worden verleend, indien:

§         geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan de (cultuur)landschappelijke waarden van het gebied.

 

 

 

 

 

 

15. 3.   Wijzigingsbevoegdheid

15. 3. 1. Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

de dubbelbestemming ‘Waarde – Landschap’ wordt verwijderd.

15. 3. 2. Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 15.3.1. bedoelde wijzigingsbevoegdheid, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de (cultuur)landschappelijke waarden van het gebied.



[1] Ten aanzien van de wijze van meten op de digitale verbeelding geldt dat het hart     van een lijn moet worden aangehouden.

 

[2] Bouwvergunningsvrije bebouwing wordt op grond van jurisprudentie niet meegerekend.