In deze regels wordt verstaan onder:
1. plan:
het
bestemmingsplan Burgum, Nieuwstad 15 (Groencentrum Douma) van de gemeente Tytsjerksteradiel;
2. bestemmingsplan:
de geometrische bepaalde planobjecten als vervat
in het GML-bestand NL.IMRO met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
3. aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee
gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten
aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
4. aanduidingsgrens:
de grens
van een aanduiding indien het een vlak betreft;
5. bebouwing:
één of
meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
6. bebouwingspercentage:
een in het plan aangegeven percentage, dat de
grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd,
dit met inbegrip van de oppervlakte van (overdekte) bouwwerken, geen gebouwen
zijnde;
7. bedrijfsgebouw:
een gebouw
dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
8. bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein,
kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens
huisvesting daar in aantoonbare relatie staat tot de bestemming van het gebouw
of het terrein;
9. beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis:
een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit, genoemd
in bijlage 2 dan wel een naar de aard of invloed op de omgeving daarmee gelijk
te stellen activiteit, die in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend op een zodanige
wijze dat:
a.
het woonhuis
in overwegende mate de woonfunctie behoudt;
b.
de
ruimtelijke uitwerking of uitstraling van die activiteit met de woonfunctie in
overeenstemming is, waarbij:
-
het uiterlijk
van de betreffende woning niet wordt aangetast;
-
het beroep/bedrijf
wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
-
het niet gaat
om vormen van detailhandel en/of horeca;
-
er geen
onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreedt;
10. beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale (bruto) vloeroppervlakte van de ruimte
die wordt gebruikt voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, een
(dienstverlenend) bedrijf en/of een dienstverlenende instelling, inclusief
opslag- en administratieruimten en dergelijke;
11. bestaand:
a. bij bouwwerken:
bouwwerken die ten tijde van de ter inzage legging
van het ontwerp van dit plan bestaand, in uitvoering waren, dan wel gebouwd
zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften;
b. bij het overige gebruik:
het gebruik dat bestaand was ten tijde van het van
kracht worden van dit plan;
12. bestemmingsgrens:
de grens
van een bestemmingsvlak;
13. bestemmingsvlak:
een geometrisch
bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
14. bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel
functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindende hoofdgebouw verbonden,
daar al dan niet tegen aan gebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met dak;
15. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk
oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede
het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een
standplaats;
16. bouwgrens:
de grens
van een bouwvlak;
17. bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op
gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is
begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van
onderbouw en zolder;
18. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de
regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
19. bouwperceelgrens:
de grens
van een bouwperceel;
20. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn
aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
21. bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen,
metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is
verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
22. dak:
iedere
bovenbeëindiging van een gebouw;
23. detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder
begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen
aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders
dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
Met bedrijfsmatige activiteiten worden
gelijkgesteld structureel hobbymatige activiteiten, zoals meer dan incidentele
/ min of meer permanente detailhandel door particulieren (bijvoorbeeld in
gebruikte goederen);
24. eerste bouwlaag:
de
bouwlaag op de begane grond;
25. erf:
het binnen de (woon)bestemming en tuinbestemming
gelegen gedeelte van het bouwperceel, met uitzondering van het binnen het bouwvlak
gelegen gedeelte van het bouwperceel;
26. erker:
een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een
woonhuis, bouwkundig bestaande uit een “lichte” constructie met een overwegend
transparante uitstraling;
27. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke,
overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
28. gebruiksmogelijkheden:
de mogelijkheden om gronden en bouwwerken
overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;
29. geluidsbelasting:
de geluidsbelasting vanwege een weg, een
industrieterrein en/of een spoorweg;
30. geluidsgevoelige functies:
in een gebouw of op een terrein aanwezige functies
die maken dat een gebouw of terrein als geluidsgevoelig object wordt
aangemerkt;
31. geluidsgevoelige gebouwen:
woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen,
zoals bedoeld in de Wet luchtvaart en het Besluit militaire luchthavens
32. geluidsgevoelige objecten:
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere
geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder
en/of het Besluit Geluidhinder;
33. geluidszoneringsplichtige inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet
geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een
geluidszone moet worden vastgesteld;
34. hoekerker:
een erker die
aan twee gevels van een woonhuis is gebouwd;
35. hogere grenswaarde:
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen
maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die
hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden
vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
36. houtopstand
opgaande beplanting in de vorm van bospercelen,
houtsingels en dykswâlen;
37. incidenteel evenement:
een
eenmalig, niet periodiek terugkerend evenement;
38. individueel aaneen gebouwd:
gebouwen met een tussenruimte van ten hoogste
39. kampeermiddel:
tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel
enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte
daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde,
één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen
of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan
wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
40. kantine:
een restauratieve voorziening ten dienste van een
bedrijf of instelling, gericht op het verstrekken van etenswaren, eenvoudige
maaltijden en/of dranken aan de reguliere gebruikers van dat bedrijf of die
instelling;
41. kantoor:
een gebouw zonder of met een ondergeschikte
publieksgerichte functie, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden
en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van
(semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te
stellen dienstverlenende bedrijven en instellingen;
42. kap:
iedere
bovenbeëindiging van een gebouw met een zekere helling;
43. kas:
een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of
grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot
het kweken van vruchten, bloemen of planten;
44. kunstobject:
voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm
van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
45. kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe
Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand
tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in achtgenomen moet worden;
46. meetverschil:
een door de feitelijke terreininrichting aanwezig
verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een aangegeven
bestemmings- of bouwgrens;
47. milieuafstand:
de grootste voor een bepaald bedrijfstype in acht
te nemen (richtlijn)afstand tot een milieugevoelige functie in verband met door
dat bedrijfstype veroorzaakte hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht
en/of trilling;
48. milieusituatie:
de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin
die wordt bepaald door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en
milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan
wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;
49. onderbouw:
het doorlopend gedeelte van een gebouw, begrensd
door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen,
dat geheel of grotendeels is gelegen beneden het peil;
50. overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte
ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;
51. peil:
·
indien op of
in het land wordt gebouwd:
de hoogte van het afgewerkte omliggende terrein
ter plaatse van het bouwwerk, met dien verstande dat, indien het bouwwerk zal worden
gebouwd op een nog onbebouwd perceel, deze hoogte ten hoogste
indien de hoogte van het afgewerkte terrein niet
aan alle zijden van het bouwwerk gelijk is, wordt het peil gerekend vanaf het
laagste punt van het omliggende afgewerkte terrein, incidenteel aangebrachte en
ondergeschikte ophogingen en verdiepingen buiten beschouwing gelaten;
·
indien op of
in het water wordt gebouwd:
wd:
het ter plaatse door het waterschap ten tijde van
de eerste ter inzagelegging van het
bestemmingsplan vastgestelde waterpeil;
52. productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden
vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de
detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
53. prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van
seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
54. recreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden dat
ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve
gebruik is toegestaan;
55. recreatieve bewoning:
de bewoning die plaatsvindt in het kader van de
weekend- en/of verblijfsrecreatie;
56. recreatiewoning:
een gebouw dat naar de aard en inrichting bedoeld
is voor recreatieve bewoning;
57. recreatiewoonschip:
een woonschip dat naar de aard en inrichting
bedoeld is voor recreatieve bewoning;
58. restauratieve voorziening:
een voorziening ten dienste van een bedrijf of
instelling, gericht op het verstrekken van (eenvoudige) spijzen en dranken aan
de medewerkers van dat bedrijf of die instelling, zoals een kantine;
59. risicovolle functie:
een risicovolle inrichting, een transportroute
gevaarlijke stoffen of een buisleiding ten behoeve van het transport van
gevaarlijke stoffen;
60. risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit
Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het
risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het
bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
61. seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte
waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele
handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard
plaatsvinden.
Onder een seksinrichting wordt in ieder geval
verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische-massagesalon, een
seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan
niet in combinatie met elkaar;
62. sierteelt:
de teelt van opgaande sier- en tuinbeplanting als bomen,
struiken, heesters, planten en aanverwante gewassen, bloembollenteelt daaronder
niet begrepen;
63. slopen:
geheel of gedeeltelijk afbreken;
64. stacaravan:
een
caravan, die of soortgelijk onderkomen al dan niet op wielen, dat - mede gelet
op de afmetingen - niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de
verkeerswegen over grote afstanden als aanhangsel van een auto te worden
voortbewogen en
bestemd om uitsluitend door een huishouden of een
daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders
heeft, gedurende een gedeelte van het jaar bewoond te worden, uitsluitend voor
recreatieve doeleinden;
65. straat- en bebouwingsbeeld:
de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin
die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in
het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte,
een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de
samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar
georiënteerd is;
66. tuincentrum:
een bedrijf waarbinnen bedrijfsmatig bomen,
heesters en andere siergewassen worden gekweekt en/of waarbinnen detailhandel
in tuininrichtingsartikelen plaatsvindt;
tuininrichtingsartikelen:
specifieke artikelen voor de inrichting en het
onderhoud van particuliere tuinen en de daarmee rechtstreeks samenhangende
artikelen, zoals genoemd in bijlage 3;
67. verkeersveiligheid:
de waarde van een gebied voor de veiligheid van
het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij
uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke)
effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van
verkeersdeelnemers;
68. verkoopvloeroppervlakte:
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten)
winkelruimte ten behoeve van detailhandel;
69. verticale diepte van een gebouw:
de diepte
van een gebouw, gemeten vanaf het peil;
70. voorgevelrooilijn:
zie: voorgevelrooilijn
71. voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of,
indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de
gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het
gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;
72. voorgevelrooilijn:
de naar
de weg gekeerde bouwgrens of, indien een bouwvlak gericht is op meerdere wegen, de bouwgrens die door de
ligging en/of de situatie ter plaatse als voorgevelrooilijn moet worden
aangemerkt;
73. voorkeurgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale
waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze
rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit
geluidhinder;
74. weg:
alle voor het openbaar rij- of ander verkeer
openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen kunstwerken,
de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg
liggende parkeergelegenheden;
75. windturbine:
een bouwwerk dat is bedoeld om met een
draailichaam (rotor) door middel van windvang elektrische energie op te wekken
en waarvan de rotor om een horizontale dan wel om een verticale as draait
(horizontale respectievelijk verticale windturbine);
76. winkel:
een gebouw dat een ruimte omvat, welke door zijn
indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel;
77. woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor
de huisvesting van één afzonderlijk huishouden c.q. een daarmee gelijk te
stellen samenhangende groep van personen;
78. woonhuis:
een gebouw, dat één woning omvat dan wel twee of
meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen
omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan
worden;
79. woonsituatie:
de waarde van een gebied voor de woonfunctie die
wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en
bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het
uitzicht, de mate van privacy en het voorkómen of beperken van hinder;
Bij toepassing
van deze regels wordt als volgt gemeten:
(Ten aanzien van de wijze van meten op de digitale
verbeelding geldt dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.)
1. de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale
vlak;
2. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot
c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen
constructiedeel;
3. de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde
van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van
daken en dakkapellen;
4. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een
gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van
ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard
daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
5. de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart
van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van
het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Onderdelen van het
bouwwerk gemeten op meer dan
6. de lengte, breedte en diepte van een gebouw:
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde
van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren);
7. het bebouwde oppervlak:
de som van de oppervlakken van alle op een
bouwperceel staande gebouwen en overkappingen;
8. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
de kortste afstand vanaf enig punt tot de
zijdelingse bouwperceelgrens;
9. de hoogte van een molen:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van de kap
dan wel, bij het ontbreken daarvan, de draaias van de molen;
10. de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de
windturbine.
Bij toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien
van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, worden afwijkingen ten
gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil,
mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten
(bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis moet worden
aangemerkt.
De voor ‘Bedrijf –
a. gebouwen ten behoeve van:
1.
bedrijven die
zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2 en bedrijven die naar de
aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen zijn, met
uitzondering van geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle
inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;
b.
bedrijfswoningen
en de daarbij gebouwen en overkappingen, ter plaatse van de aanduiding
“bedrijfswoning”;
met daaraan ondergeschikt:
c. restauratieve voorzieningen;
d. groenvoorzieningen;
e. parkeervoorzieningen;
f. speelvoorzieningen;
g. wegen, straten en paden;
h. water;
i. openbare nutsvoorzieningen;
j.
productiegebonden
detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voeding- en genotmiddelen;
met de daarbij behorende:
k. tuinen, erven en terreinen;
l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Voor het bouwen van de in lid 3.1 onder a. genoemde bedrijfsgebouwen gelden de
volgende regels:
a.
een gebouw
zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.
ter plaatse
van de aanduiding “maximale goot-, bouwhoogte
(m) en maximum bebouwingspercentage (%)” zal de goothoogte van een gebouw ten
hoogste de in die aanduiding aangegeven goothoogte, de bouwhoogte van een
gebouw ten hoogste de in die aanduiding aangegeven bouwhoogte en het
bebouwingspercentage van een bouwvlak ten hoogste het in die aanduiding
aangegeven percentage bedragen.
3.2.2 Bedrijfswoning en daarbij behorende gebouwen
en overkappingen
Voor het bouwen van de in lid 3.1 onder b. genoemde bedrijfswoningen en de daarbij
behorende gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
a.
een
bedrijfswoning zal binnen een bouwvlak worden gebouwd ter plaatse van de
aanduiding “bedrijfswoning”;
b.
het aantal
bedrijfswoningen zal ten hoogste één bedragen, tenzij in het bouwvlak de
aanduiding “maximum aantal woonheden” is aangegeven, in welk geval het aantal
bedrijfswoningen ten hoogste het in die aanduiding aangegeven aantal zal
bedragen;
c.
voor
inpandige bedrijfswoningen zijn de regels van lid 3.2.1 van overeenkomstige toepassing;
d.
voor
niet-inpandige bedrijfswoningen gelden, ter plaatse van de aanduiding
“specifieke bouwaanduiding - a” de volgende regels:
·
de goothoogte
van een bedrijfswoning zal ten hoogste
·
de bouwhoogte
van een bedrijfswoning zal ten hoogste
·
de dakhelling
van een bedrijfswoning zal ten hoogste 60° bedragen;
e.
de andere gebouwen
ten dienste van de bedrijfswoonfunctie zullen binnen een bouwvlak en bij een op
hetzelfde bouwperceel gelegen bedrijfswoning worden gebouwd;
f.
de goothoogte
van andere gebouwen ten dienste van de bedrijfswoonfunctie zal ten hoogste
g.
de bouwhoogte
van andere gebouwen ten dienste van de bedrijfswoonfunctie zal ten hoogste
h.
de bouwhoogte
van overkappingen ten dienste van de bedrijfswoonfunctie zal ten hoogste
i.
de
gezamenlijke oppervlakte van andere gebouwen en overkappingen ten dienste van
de bedrijfswoonfunctie zal ten hoogste 30% van de oppervlakte van het erf, met
een maximum van
j.
de
oppervlakte van een vrijstaand gebouw ten dienste van de bedrijfswoonfunctie
zal ten hoogste
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van de in lid 3.1 onder l. genoemde bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste
b.
de bouwhoogte
van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste
1.
de bouwhoogte
van masten, niet zijnde antennemasten, en palen ten hoogste
2.
de bouwhoogte
van antennemasten ten hoogste
Tot een gebruik strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a.
het gebruik
van de in lid 3.1 onder a.
genoemde bedrijfsgebouwen voor bewoning, tenzij de gronden zijn aangeduid als
“bedrijfswoning” in welk geval een bedrijfswoning is toegestaan;
b.
het gebruik
van andere gebouwen ten dienste van de bedrijfswoonfunctie dan de
bedrijfswoning voor zelfstandige bewoning;
c.
het gebruik
van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan die welke
zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2 en bedrijven die naar de
aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen zijn dan wel,
indien de gronden zijn voorzien van een aanduiding met een specifieke
bedrijfstypering, het gebruik van deze gronden en bouwwerken ten behoeve van
andere dan deze c.q. de in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2 genoemde
bedrijven;
d.
het gebruik
van de gronden en bouwwerken als horecabedrijf;
e.
het gebruik
van de gronden bouwwerken ten behoeve van detailhandel, met uitzondering van:
1.
productiegebonden
detailhandel, niet zijnde detailhandel in voeding- en genotmiddelen;
2.
volumineuze
detailhandel, ter plaatse van de aanduiding “detailhandel volumineus”;
f.
het gebruik
van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een verkooppunt van
motorbrandstoffen.
Burgemeester en wethouders kunnen het
bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
a.
de
oppervlakte van een aangegeven bouwvlak wordt vergroot dan wel de ligging van
een aangegeven bouwvlak wordt gewijzigd, mits:
a. de vergroting ten hoogste 25% van de oppervlakte
van het bouwvlak zal bedragen;
b. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens ten
minste
b.
in een
bouwvlak in een aanduiding “maximale goot-,
bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)” een andere goothoogte en/of
andere bouwhoogte en/of ander bebouwingspercentage wordt aangegeven, mits:
a. de goothoogte van een gebouw ten hoogste
b. de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste
c.
de oppervlakte
van de aanduiding “bedrijfswoning” wordt vergroot dan wel de ligging van de
aanduiding “bedrijfswoning” wordt gewijzigd, mits:
a. de oppervlakte van de aanduiding ten hoogste
b. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens ten
minste
c. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten
niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere
grenswaarde;
d.
de aanduiding
“bedrijfswoning” wordt verwijderd;
e.
in een
aanduiding “maximale bouwhoogte” een grotere bouwhoogte voor het bouwen van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt aangegeven, mits:
- de
bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste
Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven
aan de in lid 3.4.1 bedoelde
wijzigingsbevoegdheden indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan:
1. straat- en bebouwingsbeeld;
2. de milieusituatie;
3. de woonsituatie;
4. de landschappelijke waarden;
5.
de
cultuurhistorische waarden;
6.
de
archeologische waarden;
7.
de
natuurwaarden;
8.
de
verkeersveiligheid;
9.
de
ontsluitingssituatie;
10. de parkeersituatie;
11. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende
gronden.
Artikel 4 Detailhandel - Tuincentrum
De voor ‘Detailhandel – Tuincentrum’ aangewezen
gronden zijn bestemd voor:
a.
gebouwen ten
behoeve van een tuincentrum, waaronder kassen;
b.
bedrijfswoningen
en de daarbij behorende gebouwen en overkappingen, ter plaatse van de
aanduiding “bedrijfswoning”;
met daaraan ondergeschikt:
c. restauratieve voorzieningen;
d. groenvoorzieningen;
e. parkeervoorzieningen;
f. speelvoorzieningen;
g. wegen, straten en paden;
h. water;
i. openbare nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
j. tuinen, erven en terreinen;
k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Voor het bouwen van de in lid 4.1 onder a. genoemde bedrijfsgebouwen gelden de
volgende regels:
a.
een gebouw
zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.
ter plaatse
van de aanduiding aanduiding “maximale goot-,
bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)” zal de goothoogte van een gebouw
ten hoogste de in die aanduiding aangegeven goothoogte, de bouwhoogte van een
gebouw ten hoogste de in die aanduiding aangegeven bouwhoogte en het
bebouwingspercentage van een bouwvlak ten hoogste het in die aanduiding
aangegeven percentage bedragen.
4.2.2 Bedrijfswoning en daarbij behorende gebouwen
en overkappingen
Voor het bouwen van de in lid 4.1 onder b. genoemde bedrijfswoningen en de daarbij
behorende gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
a.
een
bedrijfswoning zal binnen een bouwvlak worden gebouwd ter plaatse van de
aanduiding “bedrijfswoning”;
b.
het aantal
bedrijfswoningen zal ten hoogste één per bedrijf bedragen;
c.
voor
inpandige bedrijfswoningen zijn de regels van lid 4.2.1 van overeenkomstige toepassing;
d.
voor
niet-inpandige bedrijfswoningen gelden, ter plaatse van de aanduiding
“specifieke bouwaanduiding - a” de volgende regels:
1.
de goothoogte
van een bedrijfswoning zal ten hoogste
2.
de bouwhoogte
van een bedrijfswoning zal ten hoogste
3.
de dakhelling
van een bedrijfswoning zal ten hoogste 60° bedragen;
e.
de andere
gebouwen ten dienste van de bedrijfswoonfunctie zullen binnen een bouwvlak en
bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen bedrijfswoning worden gebouwd;
f.
de goothoogte
van andere gebouwen ten dienste van de bedrijfswoonfunctie zal ten hoogste
g.
de bouwhoogte
van andere gebouwen ten dienste van de bedrijfswoonfunctie zal ten hoogste
h.
de bouwhoogte
van overkappingen ten dienste van de bedrijfswoonfunctie zal ten hoogste
i.
de
gezamenlijke oppervlakte van andere gebouwen en overkappingen ten dienste van
de bedrijfswoonfunctie zal ten hoogste 30% van de oppervlakte van het erf, met
een maximum van
j.
de
oppervlakte van een vrijstaand gebouw ten dienste van de bedrijfswoonfunctie
zal ten hoogste
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van de in lid 4.1 onder k. genoemde bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste
b.
de bouwhoogte
van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste
1.
de bouwhoogte
van masten, niet zijnde antennemasten, en palen ten hoogste
2.
de bouwhoogte
van antennemasten ten hoogste
Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a.
het gebruik
van de in lid 4.1 onder a.
genoemde bedrijfsgebouwen voor bewoning, tenzij de gronden zijn aangeduid als
“bedrijfswoning” in welk geval een bedrijfswoning is toegestaan;
b.
het gebruik
van andere gebouwen ten dienste van de bedrijfswoonfunctie dan de
bedrijfswoning voor zelfstandige bewoning;
c.
het gebruik
van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden, anders dan een
tuincentrum;
d.
het gebruik
van de gronden en bouwwerken als horecabedrijf;
e.
het gebruik
van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan in
tuininrichtingsartikelen, zoals genoemd in bijlage 3.
Burgemeester en wethouders kunnen het
bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
a.
de oppervlakte
van een aangegeven bouwvlak wordt vergroot dan wel de ligging van een
aangegeven bouwvlak wordt gewijzigd, mits:
1.
de vergroting
ten hoogste 25% van de oppervlakte van het bouwvlak zal bedragen;
2.
de afstand
tot de zijdelingse bouwperceelgrens ten minste
b.
de
oppervlakte van de aanduiding “bedrijfswoning” wordt vergroot dan wel de
ligging van de aanduiding “bedrijfswoning” wordt gewijzigd, mits:
1.
de
oppervlakte van de aanduiding ten hoogste
2.
de afstand
tot de zijdelingse bouwperceelgrens ten minste
3.
de
geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende
voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
c.
de aanduiding
“bedrijfswoning” wordt verwijderd;
d.
in een bouwvlak
in een een aanduiding “maximale goot-,
bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)” een andere goothoogte en/of
andere bouwhoogte en/of ander bebouwingspercentage wordt aangegeven, mits:
1.
de goothoogte
van een gebouw ten hoogste
2.
de bouwhoogte
van een gebouw ten hoogste
e.
in een
aanduiding “maximale bouwhoogte” een grotere bouwhoogte voor het bouwen van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt aangegeven, mits:
- de bouwhoogte
van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste
Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven
aan de in lid 4.4.1 bedoelde wijzigingsbevoegdheden
indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
1.
het
straat- en bebouwingsbeeld;
2.
de
milieusituatie;
3.
de
woonsituatie;
4.
de
landschappelijke waarden;
5.
de
cultuurhistorische waarden;
6.
de
archeologische waarden;
7.
de
natuurwaarden;
8.
de
verkeersveiligheid;
9.
de
ontsluitingssituatie;
10. de parkeersituatie;
11. de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het
toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden
gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
De door het plan geboden ruimte ten aanzien van de
situering en de maatvoering van bouwwerken, kan nader worden ingevuld door de
in artikel 12a van de Woningwet bedoelde welstandscriteria.
6.2 Omgevingsvergunning voor het slopen van een
bouwwerk
6.2.1 Omgevingsvergunningsplicht
Ter plaatse van de aanduiding
"karakteristiek" is het verboden zonder of in afwijking van een
omgevingsvergunning van het bevoegd gezag gebouwen geheel of gedeeltelijk te
slopen.
6.2.2 Uitzonderingen op vergunningsplicht
Het bepaalde in lid 6.2.1 is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden die:
a. het normale onderhoud betreffen;
b.
reeds in
uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
De in lid 6.2.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend
mits:
a.
de
karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende
wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;
b.
de
karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven;
c.
het delen van
gebouwen betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken,
en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke
hoofdvorm plaatsvindt.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven
bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
a.
het gebruik
van de gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
b.
het gebruik
van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders
dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming(en) toegelaten
bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
c.
het gebruik
van de gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik
onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan ten behoeve van de
uitvoering van krachtens de bestemming(en) toegelaten bouwactiviteiten en
werken en werkzaamheden;;
d.
het gebruik
van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, tenzij de gronden ter
plaatse zijn aangeduid als “kampeerterrein” of de gronden zijn bestemd als
‘Recreatie – 1C’;
e.
het gebruik
van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 8 Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en Wethouders kunnen het
bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
a.
in een
aanduiding “maximale bouwhoogte” een grotere bouwhoogte voor het bouwen van
antennemasten wordt aangegeven, mits:
-
de bouwhoogte
van antennemasten ten hoogste
b.
de dubbelbestemming
‘Leiding – Gas’ wordt aangebracht, indien:
1.
wordt voldaan
aan de regels uit de van toepassing zijnde wettelijke regels;
2.
hierdoor geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de
milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de
cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden, de
verkeersveiligheid, de ontsluitingssituatie, de parkeersituatie en de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
c.
de
dubbelbestemming ‘Leiding – Hoogspanningsverbinding’ wordt aangebracht, indien:
-
hierdoor geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de
milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de
cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden, de
verkeersveiligheid, de ontsluitingssituatie, de parkeersituatie en de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d.
de
dubbelbestemming ‘Leiding – Overig’ wordt aangebracht, indien:
1.
wordt voldaan
aan de regels uit de van toepassing zijnde wettelijke regels;
2.
hierdoor geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de
milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de
cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden, de
verkeersveiligheid, de ontsluitingssituatie, de parkeersituatie en de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
e.
de
dubbelbestemming ‘Leiding – Water’ wordt aangebracht, indien:
-
hierdoor geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de
milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de
cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden, de
verkeersveiligheid, de ontsluitingssituatie, de parkeersituatie en de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
f.
de
dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ wordt aangebracht, indien:
-
door
onderzoek archeologische waarden van terreinen naar voren komen;
g.
de
dubbelbestemming ‘Waarde – Cultuurhistorie’ wordt aangebracht, indien:
-
door onderzoek
cultuurhistorische en (cultuur)landschappelijke waarden van terreinen naar
voren komen;
h.
de
dubbelbestemming ‘Waarde – Landschap’ wordt aangebracht, indien:
-
door
aanvullend historisch onderzoek (cultuur)landschappelijke waarden van terreinen
naar voren komen;
i.
de
dubbelbestemming ‘Waterstaat – Waterstaatkundige functie’ wordt aangebracht,
indien:
-
dit
noodzakelijk is ten behoeve van de bescherming, ophoging en verbetering van de
gronden met een waterkerende en/of waterregulerende (neven)functie;
j.
de
gebiedsaanduiding “vrijwaringszone - vaarweg” wordt aangebracht, indien:
-
een
verandering in de klassering van de betreffende vaarweg in de Provinciale
Vaarwegenverordening daartoe aanleiding geeft;
k.
de
gebiedsaanduiding “milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied” wordt
aangebracht, indien:
-
een wijziging
van het beloop en/of een verandering in de omvang en de begrenzing van
milieubeschermingsgebieden in de Provinciale Milieuverordening daartoe
aanleiding geeft.
Verwijzingsregel
wijzigingsbevoegdheden en/of uit te werken bestemmingen
Voorzover in de bestemmingsregels,
dubbelbestemmingsregels en/of de overige regels wordt verwezen naar
bestemmingen die daarin niet rechtstreeks zijn opgenomen, zijn de
bestemmingsregels en/of de dubbelbestemmingsregels van toepassing als bedoeld
in de bijlage "Standaardregels (versie 2.1)".
Hoofdstuk 4 OVERGANGS- SLOTREGELS
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
a.
Een bouwwerk dat
op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in
uitvoering is dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan,
mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1.
gedeeltelijk
worden vernieuwd of veranderd;
2.
na het teniet
gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits
de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag
waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b.
Het bevoegd
gezag kan eenmalig in afwijking van het
bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van
de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10 %.
c.
Sublid a. is
niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van
inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd
met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat
plan.
a.
Het gebruik
van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van
het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b.
Het is
verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te
veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik,
tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c.
Indien het
gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het
plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden
dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d.
Sublid a. is
niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen
geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat
plan.
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het
Bestemmingsplan "Burgum, Nieuwstad 15 (Groencentrum Douma)"
van de gemeente Tytsjerksteradiel.
Aldus vastgesteld in de
raadsvergadering van 22 december
De voorzitter, De griffier,
………………. ……………