Planregels bestemmingsplan "Burgum, brug Burgumerdaam"

 

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

 

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.      plan:

   het bestemmingsplan "Burgum, brug Burgumerdaam" van de gemeente Tytsjerksteradiel;

2.      bestemmingsplan:

de geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.

3.      aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

4.      aanduidingsgrens:

   de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

5.      aan-  en afmeersteiger:

constructie aan een oever of kade, in of op het water, die hoofdzakelijk dient voor het aanleggen en ligplaats innemen van vaartuigen;

6.      archeologisch waardevol gebied:

een gebied waar zich in de bodem met het oog op de bewoningsgeschiedenis beschermingswaardige voorwerpen of sporen van vroegere samenlevingen bevinden;

7.      archeologische waarden:

de waarden die verband houden met het zich in de bodem bevinden van voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen, die wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde van algemeen belang zijn;

8.      bebouwing:

   één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

9.      bebouwingspercentage:

een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, dit met inbegrip van de oppervlakte van (overdekte) bouwwerken, geen gebouwen zijnde;*

10.  beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

 

 

 

 

11.  bestaand:

a. ten aanzien van bouwwerken, werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:

 1.   bestaand ten tijde van de eerste ter inzage legging van het ontwerp van dit plan;

b.ten aanzien van het overige gebruik:

 2.   bestaand ten tijde van het van kracht worden van dit plan;

12.  bestemmingsgrens:

   de grens van een bestemmingsvlak;

13.  bestemmingsvlak:

   een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

14.  bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

15.  bouwgrens:

   de grens van een bouwvlak;

16.  bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

17.  bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

18.  bouwperceelgrens:

   de grens van een bouwperceel;

19.  bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

20.  bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

21.  cultuurgrond:

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden (gronden ten behoeve van houtteelt daaronder begrepen) met uitzondering van bosgronden;

22.  cultuurhistorische waarden:

waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van die geschiedenis;

 

23.  cultuurlandschappelijke waarden:

een gebied met een toegekende waarde ontstaan door het gebruik van dat gebied in de loop van de ge­schiedenis door de mens en dat behou­den dient te worden;

24.  gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

25.  gebruiksmogelijkheden:

de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;

26.  geluidsbelasting:

de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;

 

27.  geluidsgevoelige gebouwen:

woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in de Wet luchtvaart en het Besluit militaire luchthavens

28.  geluidsgevoelige objecten:

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluid­hinder;

29.  geluidszoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vast­gesteld;

30.  grenswaarde voor de geluidsbelasting vanwege een luchthaven:

de maximale waarde voor de geluidsbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit het Besluit militaire luchthavens;

31.  hogere grenswaarde:

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voor­keurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;

32.  kampeermiddel:

33.  een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;

34.  enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde;

één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

35.  kunstobject:

voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

36.  kunstwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

37.  kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in achtgenomen moet worden;

38.  landschappelijke waarden:

waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied.

De landschappelijke waarden van het woudengebied (coulisselandschap) bestaan in het bijzonder uit de relatief kleinschalige verkaveling (regelmatig verkavelingspatroon) en de aanwezigheid van beplanting op of langs perceelsscheidingen in de vorm van hout- of boomsingels (meestal elzen bij sloten) en/of dykswâlen, veelal in combinatie met een fijnmazig netwerk van wegen en paden (deels onverhard) en streekeigen bebouwing (boerderijen en wâldhúskes). Daarnaast kan de aanwezigheid van bospartijen, landgoederen, essen, pingoruïnes, poelen en dobben bepalend zijn voor de landschappelijke waarden.

In het open landschap is naast de openheid en de beperkte aanwezigheid van bebouwing met name de verkavelingsrichting en het kavelpatroon belangrijk. Tevens worden de landschappelijke waarden bepaald door de eventuele aanwezigheid van open waterpartijen, sloten, vaarten, rietvelden, moerasbosjes en terpen;

39.  meetverschil:

een door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een aangegeven bestemmings- of bouwgrens;

40.  mensa:

   een eetgelegenheid voor leerlingen of studenten;

41.  milieuafstand:

de grootste voor een bepaald bedrijfstype in acht te nemen (richtlijn)afstand tot een milieugevoelige functie in verband met door dat bedrijfstype veroorzaakte hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;

42.  milieusituatie:

de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;

 

43.  natuurwaarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;

44.  overkapping:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

45.  peil:

           

            indien op of in het land wordt gebouwd de hoogte van het afgewerkte omliggende t                            errein ter plaatse van het bouwwerk, met dien verstande dat, indien het bouwwerk zal           worden gebouwd op een nog onbebouwd perceel, deze hoogte ten hoogste 0,5 m ligt       boven of beneden de hoogte van de kruin van de weg waarop het perceel wordt                               ontsloten, eventueel natuurlijk aanwezige reliëfverschillen buiten beschouwing                           gelaten;

 

            indien de hoogte van het afgewerkte terrein niet aan alle zijden van het bouwwerk                                        gelijk is, wordt het peil gerekend vanaf het laagste punt van het omliggende                                                    afgewerkte terrein, incidenteel aangebrachte en ondergeschikte ophogingen en                                               verdiepingen buiten beschouwing gelaten;

 

         indien op of in het water wordt gebouwd het ter plaatse door het waterschap ten tijde                            van de eerste ter inzagelegging  van het bestemmingsplan vastgestelde waterpeil;

46.  recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

47.  risicovolle functie:

een risicovolle inrichting, een transportroute gevaarlijke stoffen of een buisleiding ten behoeve van het transport van gevaarlijke stoffen;

48.  risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

49.  seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

50.  straat- en bebouwingsbeeld:

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

51.  verkeersveiligheid:

de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;

52.  voorbouwgrens:

de naar de weg gekeerde bouwgrens, met dien verstande dat, indien een bouwvlak gericht is op  meerdere wegen, de bouwgrens die door de ligging en/of de situatie ter plaatse als voorbouwgrens moet worden aangemerkt;

53.  voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel  die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

54.  voorkeurgrenswaarde:

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

 

 

 

55.  weg:

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen kunstwerken, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende parkeergelegenheden;

56.  windturbine:

een bouwwerk dat is bedoeld om met een draailichaam (rotor) door middel van windvang elektrische energie op te wekken en waarvan de rotor om een horizontale dan wel om een verticale as draait (horizontale respectievelijk verticale windturbine);

57.  woonschip:

   een zich in het water bevindend object, dat dient als woning;

58.  woonsituatie:

de waarde van een gebied voor de woonfunctie die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkómen of beperken van hinder;

59.  woonwagen:

een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

Artikel 2 Wijze van meten

 

2.1 Methodiek

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

(Ten aanzien van de wijze van meten op de digitale verbeelding geldt dat het hart  van een lijn moet worden aangehouden.)

 

1.       de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.       de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

3.       de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

4.       de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

5.       de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Onderdelen van het bouwwerk gemeten op meer dan 1 m boven het peil, worden meegerekend. Dakoverstekken, luifels, balkons, e.d. worden niet meegeteld, mits zij niet verder uitsteken dan 0,5 meter;

6.       de lengte, breedte en diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren);

7.       het bebouwde oppervlak:

de som van de oppervlakken van alle op een bouwperceel staande gebouwen en overkappingen; (Bouwvergunningsvrije bebouwing wordt op grond van jurisprudentie niet meegerekend.)

8.       de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

de kortste afstand vanaf enig punt tot de zijdelingse bouwperceelgrens;

9.       de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

 

 

 

 

 

 

2.2 Meetverschillen

Bij toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis moet worden aangemerkt.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

 

Artikel 3 Groen - park

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen – Park’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       groenvoorzieningen;

b.      plantsoenen;

c.       waterlopen en waterpartijen;

d.      paden;

e.       een dierenweide;

waarbij de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurwaarden van het park zoveel mogelijk in stand worden gehouden;

 

met daaraan ondergeschikt:

f.        parkeervoorzieningen;

g.      speelvoorzieningen;

h.      openbare nutsvoorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

i.        bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstobjecten en kunstwerken.

3.2 Bouwregels

 

 

3.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in lid 3.1 onder l. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.       de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen;

b.      de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 3 m bedragen, met dien verstande dat:

-    de bouwhoogte van masten, palen, kunstobjecten en speelvoorzieningen  ten hoogste 6 meter zal bedragen;

tenzij de aanduiding “maximale bouwhoogte” is aangegeven, in welk geval de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste in die aanduiding de aangegeven bouwhoogte zal bedragen.

3.3 Omgevingsvergunning (werken, werkzaamheden)

3.3.1 Vergunningsplicht werken c.a.

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning), de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

a.       het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;

b.      het aanleggen en/of verharden van paden met een oppervlakte van meer dan 100 m²;

c.       het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m²;

d.      het graven of dempen van waterlopen en/of waterpartijen.

 

 

 

 

3.3.2 Uitzonderingen op vergunningsplicht

Het in lid 3.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

a.       het normale onderhoud betreffen;

b.      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

c.       noodzakelijk zijn voor het aansluiten van bouwwerken op openbare nutsvoorzieningen.

3.3.3 Criterium

De in lid 3.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurwaarden van het park.

3.4 Wijzigingsbevoegdheid

 

3.4.1 Wijzigen

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

 

a.       een nieuw bouwvlak wordt aangegeven, mits:

-    de oppervlakte ten hoogste 20 m² zal bedragen;

b.      een aangegeven bouwvlak wordt verwijderd;

c.       de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Bedrijf – Nutsbedrijf, nutsvoorziening’ ten behoeve van de bouw van transformatiehuisjes en gasdruk- en regelstations, mits:

-    de oppervlakte ten hoogste 50 m² zal bedragen;

d.      in een aanduiding “maximale bouwhoogte” een grotere bouwhoogte voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt aangegeven, mits:

-    de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 10 m zal bedragen.

3.4.2 Algemene criteria

Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 3.4.1 bedoelde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

1.      de (cultuur)historische waarden en/of ruimtelijke kwaliteiten van het park;

2.      het straat- en bebouwingsbeeld;

3.      de milieusituatie;

4.      de woonsituatie;

5.      de landschappelijke waarden;

6.      de archeologische waarden;

7.      de natuurwaarden;

8.      de verkeersveiligheid;

9.      de ontsluitingssituatie;

10.  de parkeersituatie;

11.  de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 4 Natuur - 2

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Natuur – 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       water;

b.      oeverstroken;

c.       moeras en rietland;

d.      grasland;

e.       houtsingels en beplanting;

f.        het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden;

waarbij, ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek”, de bestaande karakteristieke hoofdvorm zoveel mogelijk in stand wordt gehouden;

 

met daaraan ondergeschikt:

g.      het (verblijfs)recreatief  en educatief medegebruik;

h.      de waterhuishouding;

i.        paden en perceel- en/of kavelontsluitingswegen;

j.        groenvoorzieningen;

k.      parkeervoorzieningen;

l.        speelvoorzieningen;

m.    openbare nutsvoorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

n.      tuinen, erven en terreinen;

o.      bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken.

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in lid 4.1 onder y. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.       de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorbouwgrens ten hoogste 1 m zal bedragen;

b.      de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen, met dien verstande dat:

1.      de bouwhoogte van masten, niet zijnde antennemasten, en palen ten hoogste 10 m zal bedragen;

2.      de bouwhoogte van antennemasten ten hoogste 15 m zal bedragen;

tenzij de aanduiding “maximale bouwhoogte” is aangegeven, in welk geval de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste de in die aanduiding aangegeven bouwhoogte zal bedragen;

c.       er zullen geen windturbines worden gebouwd.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend:

a.       het gebruik van andere gebouwen ten dienste van de bedrijfswoon­func­tie dan de bedrijfswoning voor zelfstandige bewoning;

b.      het gebruik van de gronden als (permanente) liggelegenheid voor (recreatie)vaartuigen, tenzij de gronden ter plaatse zijn aangeduid als “specifieke vorm van recreatie - liggelegenheid (recreatie)vaartuigen”;

c.       het gebruik van recreatievaartuigen of recreatiewoonschepen voor permanente bewoning;

d.      het gebruik van de gronden als ligplaats voor woonschepen, tenzij de gronden ter plaatse zijn aangeduid als “specifieke vorm van wonen - ligplaats woonschepen”;

e.       het gebruik van de gronden als ligplaats voor recreatiewoonschepen, tenzij de gronden ter plaatse zijn aangeduid als “specifieke vorm van recreatie - ligplaats recreatiewoonschepen”;

f.        het gebruik van de gronden, die ter plaatse zijn aangeduid als "specifieke vorm van wonen - ligplaats woonschepen" of "specifieke vorm van recreatie - ligplaats recreatiewoonschepen" als ligplaats voor meer dan het in die aanduiding aangegeven aantal woonschepen respectievelijk recreatiewoonschepen;

g.      het gebruik van de gronden, die ter plaatse zijn aangeduid als "specifieke vorm van wonen - ligplaats woonschepen” of "specifieke vorm van recreatie - ligplaats recreatiewoonschepen", als ligplaats voor woonschepen respectievelijk recreatiewoonschepen met een onderlinge afstand van minder dan 3,5 m;

h.      het gebruik van de gronden en bouwwerken voor het opslaan van mest;

 

4.4 Omgevingsvergunning (werken, werkzaamheden)

 

4.4.1 Vergunningsplichtige werken c.a.

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning), de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

a.       het aanplanten van bomen en/of houtgewas over een oppervlakte van meer dan 100 m², tenzij, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van natuur - woudenlandschap", het houtsingels betreft;

b.      het verharden van perceel- en/of kavelontsluitingswegen met een grotere breedte dan 4 m;

c.       het aanbrengen van oppervlakteverhardingen buiten het bouwvlak;

d.      het aanleggen van verharde en halfverharde paden;

e.       het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;

f.        het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik;

g.      het graven of dempen van watergangen.

4.4.2 Uitzondering op vergunningsplicht

Het bepaalde in lid 4.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:

a.       het normale onderhoud betreffen;

b.      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

c.       noodzakelijk zijn voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen.

4.4.3 Criterium

De in lid 4.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en/of natuurwaarden van de gronden.

 

 

 

 

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

4.5.1 Wijzigen

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

 

a.       in een aanduiding “maximale bouwhoogte” een grotere bouwhoogte voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt aangegeven, mits:

-    de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 10 m zal bedragen;

b.      de aanduiding “karakteristiek” wordt aangebracht, indien door verbeterwerkzaamheden dan wel door veranderde inzichten een niet als karakteristiek aangeduid gebouw (weer) karakteristiek wordt;

c.       de aanduiding “karakteristiek” geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, mits:

 a.     de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;

 b.    de karakteristieke hoofdvorm in zijn geheel redelijkerwijs niet te handhaven is in relatie tot de functie die het gebouw moet of uitsluitend nog kan vervullen.

 

4.5.2 Algemene criteria

Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 4.5.1 bedoelde wijzigingsbevoegdheden indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

1.   het straat- en bebouwingsbeeld;

2.   de milieusituatie;

3.   de woonsituatie;

4.   de landschappelijke waarden;

5.   de cultuurhistorische waarden;

6.   de archeologische waarden;

7.   de natuurwaarden;

8.   de verkeersveiligheid;

9.   de ontsluitingssituatie;

10. de parkeersituatie;

11. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 5 Verkeer - 1

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer – 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       ontsluitingswegen en -straten;

b.      paden;

c.       parkeervoorzieningen en carpoolplaatsen;

d.      bermen en beplanting;

 

met daaraan ondergeschikt:

e.       gebouwen ten behoeve van het verkeer, zoals wachtruimten voor openbaar vervoer en/of stallingsruimten voor (brom)fietsen;

f.        geluidwerende voorzieningen;

g.      groenvoorzieningen;

h.      tuinen, erven en terreinen;

i.        water;

j.        openbare nutsvoorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

k.      bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken.

5.2 Bouwregels

 

5.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van de in lid 5.1 onder f. genoemde gebouwen gelden de volgende regels:

a.       een gebouw zal binnen een bouwvlak gebouwd worden;

a.       de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 3 m bedragen.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in lid 5.1 onder l. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.       de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen, met dien verstande dat:

1.      de bouwhoogte van palen en masten ten hoogste 10 m zal bedragen;

2.      de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer ten hoogste 10 m zal bedragen;

tenzij de aanduiding “maximale bouwhoogte” is aangegeven, in welk geval de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste de in die aanduiding aangegeven bouwhoogte zal bedragen;

b.      er zullen geen windturbines worden gebouwd.

5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend:

·         het inrichten van het bestemmingsvlak in afwijking van het (de) aangegeven dwarsprofiel(en).

 

 

 

 

5.4 Wijzigingsbevoegdheid

 

5.4.1 Wijzigen

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

a.       een ander dwarsprofiel wordt aangegeven, mits:

-    de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten als gevolg daarvan niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;

b.      een nieuw bouwvlak wordt aangegeven, mits:

-    de oppervlakte ten hoogste 20 m² zal bedragen;

c.       de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Bedrijf – Nutsbedrijf, nutsvoorziening’, ten behoeve van de bouw van transformatiehuisjes en gasdruk- en regelstations, mits:

-    de oppervlakte ten hoogste 50 m² zal bedragen;

d.      de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Verkeer – Verblijf’, mits:

1.      de functie van de betreffende weg is gewijzigd;

2.      de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;

e.       een aangegeven bouwvlak wordt verwijderd;

f.        in een aanduiding “maximale bouwhoogte” een grotere bouwhoogte voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt aangegeven, mits:

1.      de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer ten hoogste 15 m zal bedragen;

2.      de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 10 m zal bedragen.

 

5.4.2 Algemene criteria

Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 5.4.1 bedoelde wijzigingsbevoegdheden indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

1.      het straat- en bebouwingsbeeld;

2.      de milieusituatie;

3.      de woonsituatie;

4.      de landschappelijke waarden;

5.      de cultuurhistorische waarden;

6.      de archeologische waarden;

7.      de natuurwaarden;

8.      de verkeersveiligheid;

9.      de ontsluitingssituatie;

10.  de parkeersituatie;

11.  de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 6 Water - 1

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Water - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       sloten, vaarten, kanalen, meren en plassen, en daarmee gelijk te stellen waterlopen en waterpartijen, al dan niet voor verkeer en vervoer te water;

b.      kaden en oevers;

c.       de waterhuishouding;

d.      het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden;

 

met daaraan ondergeschikt:

e.       het recreatief medegebruik;

f.        groenvoorzieningen;

g.      paden;

h.      openbare nutsvoorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

i.        bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder:

1.      kunstwerken;

 

6.2 Bouwregels

 

6.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden  mogen geen gebouwen worden gebouwd.

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in lid 6.1 onder I. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.       de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 3 m bedragen, met dien verstande dat:

b.      de bouwhoogte van palen en masten ten hoogste 10 m zal bedragen;

1.      de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer op het water ten hoogste 10 m zal bedragen;

2.      de bouwhoogte van kunstwerken ten hoogste 15 m zal bedragen;

3.      de bouwhoogte van aanleggelegenheden, anders dan aan- en afmeersteigers, ten hoogste 1 m zal bedragen;

4.      de oppervlakte van een aanleggelegenheid, anders dan aan- en afmeersteigers, ten hoogste 10 m² zal bedragen.

5.      er zullen geen windturbines worden gebouwd.                                                                           

6.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend:

a.       het gebruik van de gronden als (permanente) liggelegenheid voor recreatievaartuigen;

b.      het gebruik van recreatievaartuigen of recreatiewoonschepen voor permanente bewoning;

c.       het gebruik van de gronden als ligplaats voor woonschepen;

d.      het gebruik van de gronden als ligplaats voor recreatiewoonschepen;

6.4 Omgevingsvergunning (werken, werkzaamheden)

 

6.4.1 Vergunningsplichtige werken c.a.

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning), de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

a.       het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;

b.      het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik;

c.       het graven of dempen van watergangen.

6.4.2 Uitzondering op vergunningsplicht

Het bepaalde in lid 6.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:

a.       het normale onderhoud betreffen;

b.      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

c.       noodzakelijk zijn voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen.

6.4.3 Criterium

De in lid 6.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en/of natuurwaarden van de gronden.

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

 

6.5.1 Wijzigen

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

a.       de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer op het water ten hoogste 15 m zal bedragen.

 

6.5.2 Algemene criteria

Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 6.5.1 bedoelde wijzigingsbevoegdheden indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

1.      het straat- en bebouwingsbeeld;

2.      de milieusituatie;

3.      de woonsituatie;

4.      de landschappelijke waarden;

5.      de cultuurhistorische waarden;

6.      de archeologische waarden;

7.      de natuurwaarden;

8.      de verkeersveiligheid;

9.      de ontsluitingssituatie;

10.  de parkeersituatie;

11.  de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 7 waterstaat - waterstaatkundige functie

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waterstaat – Waterstaatkundige functie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

a.       werken ten behoeve van de waterstaat, waaronder kaden en dijken;

met de daarbij behorende:

b.      bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder sluizen en gemalen.

 

7.2 Bouwregels

 

7.2.1 Gebouwen

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming.

 

 

7.2.2 Geen gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 10 m bedragen.

 

 

7.3 Omgevingsvergunning (werken, werkzaamheden)

 

7.3.1 Vergunningsplichtige werken c.a.

Het is, in het gebied waarop deze bestemming betrekking heeft, verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning), de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere daar voorkomende bestemming(en):

a.       het ophogen en afgraven van de gronden;

b.      het verwijderen en aanbrengen van verhardingen, waaronder de toegelaten wegen en paden.

 

 

 

 

 

 

7.3.2 Uitzonderingen op vergunningsplicht

Het bepaalde in lid 7.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die: 

a.       het normale onderhoud betreffen;

b.      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

 

 

7.4 Wijzigingsbevoegdheid

 

7.4.1 Wijzigen

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

a.       de in de andere daar voorkomende bestemming(en) toegelaten gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:

1.      vooraf advies wordt ingewonnen bij de beheer van de desbetreffende waterstaatkundige functie;

2.      geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan de gronden met een waterkerende (neven)functie;

3.      de dubbelbestemming ‘Waterstaat – Waterstaatkundige functie’ wordt verwijderd.

 

 

7.4.2 Geen onevenredige afbreuk

Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 7.4.1 bedoelde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gronden met een waterkerende en/of waterregulerende (neven)functie.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

 

 

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 9 Algemene bouwregels

 

9.1 Welstandscriteria

De door het plan geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken, kan nader worden ingevuld door de in artikel 12a van de Woningwet bedoelde welstandscriteria.

 

 

9.2 Horizontale windturbines

Er zullen geen horizontale windturbines worden gebouwd, tenzij de gronden zijn bestemd als ‘Bedrijf – 1’, ‘Bedrijf – 2’, ‘Bedrijf – 3’, ‘Bedrijf – 4’, ‘Bedrijventerrein – 1’, ‘Bedrijventerrein – 2’, ‘Bedrijventerrein – 3’ en/of ‘Bedrijventerrein – 4’.

 

 

9.3 Omgevingsvergunning (slopen)

 

 

9.3.1 Vergunningsplichtige sloopactiviteiten

Ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning), gebouwen geheel of gedeeltelijk te slopen.

 

9.3.2 Uitzonderingen op vergunningsplicht

Het bepaalde in lid 9.3.1 is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden die:

a.       het normale onderhoud betreffen;

b.      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

 

9.3.3 Criteria

De in lid 9.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend mits:

a.       de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;

b.      de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven;

c.       het delen van gebouwen betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met de gegeven bestemmingen, zoals bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend:

 

a.       het gebruik van de gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;

b.      het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming(en) toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;

c.       het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming(en) toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;;

d.      het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, tenzij de gronden ter plaatse zijn aangeduid als “kampeerterrein” of de gronden zijn bestemd als ‘Recreatie – 1C’;

e.       het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

 

 

 

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

 

11.1 Geluidzone - industrie

De functie van de gebiedsaanduiding “geluidzone – industrie” is het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege een industrieterrein van geluidsgevoelige objecten.

 

 

11.1.1 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemming(en) geldt, ter plaatse van de aanduiding “geluidzone – industrie”, de volgende regel:

 

een op grond van de daar voorkomende bestemming(en) toe­laatbaar gebouw, of de uitbreiding daar­van, welke aangemerkt kan worden als een geluidsgevoelig object, mag slechts worden gebouwd indien de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein van de gevels van dit gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor gel­dende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grens­waarde.

 

11.1.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze gebiedsaanduiding, zoals bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend:

het gebruik van niet-geluidsgevoelige objecten als geluidsgevoelig object.

 

11.2 Vrijwaringszone - vaarweg

De functie van de gebiedsaanduiding “vrijwaringszone – vaarweg” is de bescherming van het doelmatig en veilig functioneren van de nabijgelegen vaarweg.

 

 

 

 

11.2.1 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemming(en) gelden ter plaatse van de aanduiding “vrijwaringszone - vaarweg” de volgende regels:

a.       ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding - bebouwingsvrije zone” mogen er geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de gebiedsaanduiding “vrijwaringszone - vaarweg”;

b.      er mogen geen gebouwen worden gebouwd;

c.       de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde zal ten hoogste 2 m bedragen.

 

 

11.2.2 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

1.      de aanduiding “specifieke bouwaanduiding - bebouwingsvrije zone” geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, mits:

a.            vooraf advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de vaarweg;

b.       geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan de gronden met een waterkerende (neven)functie;

1.      de gebiedsaanduiding “vrijwaringszone - vaarweg” geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, indien:

-               een verandering in de klassering van de betreffende vaarweg in de Provinciale       Vaarwegenverordening daartoe aanleiding geeft.

 

 

11.2.3 Geen onevenredige afbreuk

Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 11.2.2 onder a. bedoelde wijzigingsbevoegdheden indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gronden met een waterkerende (neven)functie.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en Wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

 

a.       in een aanduiding “maximale bouwhoogte” een grotere bouwhoogte voor het bouwen van antennemasten wordt aangegeven, mits:

-         de bouwhoogte van antennemasten ten hoogste 25 m zal bedragen;

b.      de dubbelbestemming ‘Waterstaat – Waterstaatkundige functie’ wordt aangebracht, indien:

-         dit noodzakelijk is ten behoeve van de bescherming, ophoging en verbetering van de gronden met een waterkerende en/of waterregulerende (neven)functie;

c.       de gebiedsaanduiding “vrijwaringszone - vaarweg” wordt aangebracht, indien:

-         een verandering in de klassering van de betreffende vaarweg in de Provinciale Vaarwegenverordening daartoe aanleiding geeft;

 

Artikel 13 Overige regels

Verwijzingsregel wijzigingsbevoegdheden en/of uit te werken bestemmingen

Voorzover in de bestemmingsregels, dubbelbestemmingsregels en/of de overige regels wordt verwezen naar bestemmingen die daarin niet rechtstreeks zijn opgenomen, zijn de bestemmingsregels en/of de dubbelbestemmingsregels van toepassing als bedoeld in de bijlage "Standaardregels (versie 2.0)".

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- SLOTREGELS

 

Artikel 14 Overgangsrecht

 

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

a.       Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

1.      gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2.      na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

b.      Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van sublid a. een omgevingsvergunning verlenenvoor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10 %.

c.       Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

 

14.2 Overgangsrecht gebruik

a.     Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b.     Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c.     Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d.     Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

 

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

 

Regels van het

Bestemmingsplan Burgum, Brug Burgumerdaam

van de gemeente Tytsjerksteradiel.

 

 

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van {...}

 

 

 

De voorzitter,                                                                                  De griffier,

 

 

 

……………….                                                                                      ……………

 

 

 

 

BIJLAGE 1 Bedrijvenlijst