Planregels
Bestemmingsplan
“Hillamaweg
56 Burgum”
gemeente
tytsjerksteradiel 29 december 2009 |
|||
gebaseerd
op standaardregels (versie 2.0) |
|||
|
|||
regels |
|
|
|
inhoudsopgave |
|
|
|
HOOFDSTUK 1. Inleidende regels
HOOFDSTUK 2. BESTEMMINGSregels
Artikel 3: Wonen
- A1 (vrijstaande woningen)
Artikel 5: Anti-dubbeltelregel
Artikel 6: Algemene bouwregels
Artikel 7: Algemene gebruiksregels
HOOFDSTUK 4. Overgangs- en slotregels
In deze regels wordt verstaan onder:
1.
plan:
het bestemmingsplan “Burgum, Hillamaweg 56
(bouwkavel woning)”
van de gemeente Tytsjerksteradiel;
2.
bestemmingsplan:
de
geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO met de
bijbehorende regels (en eventuele bijlagen*);
* afhankelijk van plan
3.
aanduiding:
een
geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar
ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het
bebouwen van deze gronden;
4.
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een
vlak betreft;
5.
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen
gebouwen zijnde;
6.
bebouwingspercentage:
een
in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein
aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, dit met inbegrip van de oppervlakte
van (overdekte) bouwwerken, geen gebouwen zijnde;*
7.
bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van
een bedrijf;
8.
beroeps- of bedrijfsactiviteit aan
huis:
een
beroeps- of bedrijfsmatige activiteit, genoemd in bijlage 2 dan wel een naar de
aard of invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen activiteit, die in of
bij een woonhuis wordt uitgeoefend op een zodanige wijze dat:
a. het woonhuis in overwegende mate de
woonfunctie behoudt;
b.de ruimtelijke uitwerking of
uitstraling van die activiteit met de woonfunctie in overeenstemming is,
waarbij:
-
het uiterlijk van de betreffende
woning niet wordt aangetast;
-
het beroep/bedrijf wordt
uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
-
het niet gaat om vormen van
detailhandel en/of horeca;
-
er geen onevenredige parkeerdruk
voor de omgeving optreedt;
9.
beroeps- c.q.
bedrijfsvloeroppervlakte:
de
totale (bruto) vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een
beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, een (dienstverlenend) bedrijf en/of
een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en
dergelijke;
10.
bestaand:
a. ten aanzien van bouwwerken, werken, geen
bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:
-
bestaand ten tijde van de eerste
ter inzage legging van het ontwerp van dit plan;
b.ten
aanzien van het overige gebruik:
-
bestaand ten tijde van het van
kracht worden van dit plan;
11.
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
12.
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde
bestemming;
13.
bouwen:
het
plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het
vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten,
vernieuwen of veranderen van een standplaats;
14.
bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
15.
bouwlaag:
een
doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering
gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip
van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
16.
bouwperceel:
een
aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij
elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
17.
bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
18.
bouwvlak:
een
geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de
regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
19.
bouwwerk:
elke
constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die
hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect
steun vindt in of op de grond;
20.
dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
21.
detailhandel:
het
bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop,
het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen
voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een
beroeps- of bedrijfsactiviteit.
Met
bedrijfsmatige activiteiten worden gelijkgesteld structureel hobbymatige
activiteiten, zoals meer dan incidentele / min of meer permanente detailhandel
door particulieren (bijvoorbeeld in gebruikte goederen);
22.
eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond;
23.
erf:
het
binnen de (woon)bestemming en tuinbestemming gelegen gedeelte van het
bouwperceel, met uitzondering van het binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van
het bouwperceel;
24.
erker:
een
hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een woonhuis, bouwkundig bestaande uit
een “lichte” constructie met een overwegend transparante uitstraling;
25.
erotisch getinte vermaaksfunctie:
een
vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen
en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop,
een seksclub en een seksautomatenhal;
26.
gebouw:
elk
bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk
met wanden omsloten ruimte vormt;
27.
gebruiksmogelijkheden:
de
mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende
bestemming te gebruiken;
28.
geluidsbelasting:
de
geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;
29.
geluidsgevoelige functies:
in
een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of
terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;
30.
geluidsgevoelige gebouwen:
gebouwen
welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in
de Luchtvaartwet en het Besluit geluidsbelasting grote luchtvaart;
31.
geluidsgevoelige objecten:
gebouwen
welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen,
zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
32.
hoekerker:
een erker die aan twee gevels van een
woonhuis is gebouwd;
33.
hogere grenswaarde:
een
bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de
geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde
en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet
geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
34.
kampeermiddel:
a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of
een caravan;
b. enig ander onderkomen of
enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen
bouwwerk zijnde;
één
en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel
of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden
gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
35.
kantoor:
een
gebouw zonder of met een ondergeschikte publieksgerichte functie, dat dient
voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die
verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het
bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen dienstverlenende bedrijven
en instellingen;
36.
kap:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw met
een zekere helling;
37.
kas:
een
gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of
ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen
of planten;
38.
kunstobject:
voortbrengsel
van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
39.
kunstwerk:
een
bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van civieltechnische en/of
infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel,
een via- of aquaduct of een sluis dan wel een daarmee gelijk te stellen
voorziening;
40.
landschappelijke waarden:
waarden
in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van
waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied.
De
landschappelijke waarden van het woudengebied (coulisselandschap) bestaan in
het bijzonder uit de relatief kleinschalige verkaveling (regelmatig verkavelingspatroon)
en de aanwezigheid van beplanting op of langs perceelsscheidingen in de vorm
van hout- of boomsingels (meestal elzen bij sloten) en/of dykswâlen, veelal in
combinatie met een fijnmazig netwerk van wegen en paden (deels onverhard) en
streekeigen bebouwing (boerderijen en wâldhúskes). Daarnaast kan de
aanwezigheid van bospartijen, landgoederen, essen, pingoruïnes, poelen en
dobben bepalend zijn voor de landschappelijke waarden.
In
het open landschap is naast de openheid en de beperkte aanwezigheid van
bebouwing met name de verkavelingsrichting en het kavelpatroon belangrijk. Tevens
worden de landschappelijke waarden bepaald door de eventuele aanwezigheid van
open waterpartijen, sloten, vaarten, rietvelden, moerasbosjes en terpen;
41.
meetverschil:
een
door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van
lijnen in het veld en een aangegeven bestemmings- of bouwgrens;
42.
milieuafstand:
de
grootste voor een bepaald bedrijfstype in acht te nemen (richtlijn)afstand ten
opzichte van een milieugevoelige functie in verband met door dat bedrijfstype
veroorzaakte hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;
43.
milieusituatie:
de
waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate
van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in
het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur,
stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;
44.
natuurlijke waarden:
de abiotische en biotische waarden van een
gebied;
45.
natuurwaarden:
de
aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige
en biologische elementen voorkomende in dat gebied;
46.
onderbouw:
het
doorlopend gedeelte van een gebouw, begrensd door op gelijke of bij benadering
gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen, dat geheel of grotendeels is
gelegen beneden het peil;
47.
overkapping:
elk
bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met
ten hoogste één wand;
48.
peil:
a. indien
op of in het land wordt gebouwd:
-
de hoogte van het afgewerkte
omliggende terrein ter plaatse van het bouwwerk, met dien verstande dat, indien
het bouwwerk zal worden gebouwd op een nog onbebouwd perceel, deze hoogte ten
hoogste
indien
de hoogte van het afgewerkte terrein niet aan alle zijden van het bouwwerk
gelijk is, wordt het peil gerekend:
-
vanaf het laagste punt van het
omliggende afgewerkte terrein;
incidenteel aangebrachte en
ondergeschikte ophogingen en verdiepingen buiten beschouwing gelaten;
b.indien
op of in het water wordt gebouwd:
-
het ter plaatse door het waterschap
ten tijde van de eerste terrinzagelegging
van het bestemmingsplan vastgestelde waterpeil;
49.
persoonlijke dienstverlening:
dienstverlening
gericht op het persoonlijk welbevinden, de gezondheid en/of op het uiterlijk
van personen, zoals een kappersbedrijf, een schoon-heidsssalon en/of een
(para-)medische praktijk;
50.
prostitutie:
het
zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of
met een ander tegen vergoeding;
51.
recreatief medegebruik:
een
recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de
bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
52.
recreatieve bewoning:
de
bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;
53.
recreatiewoning:
een
gebouw dat naar de aard en inrichting bedoeld is voor recreatieve bewoning;
54.
seksinrichting:
een
voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de
omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of
vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder
een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf,
alsmede een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een
sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
55.
stacaravan:
een caravan die als een gebouw valt aan te
merken;
56.
straat- en bebouwingsbeeld:
de
waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin die wordt bepaald door de mate van
samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede
verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en
breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en
ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
57.
verkeersveiligheid:
de
waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer die wordt bepaald door
de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van
wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige
inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;
58.
verticale diepte van een gebouw:
de diepte van een gebouw, gemeten vanaf het
peil;
59.
volkstuin:
gronden
waarop niet-bedrijfsmatige teelt van groente en/of fruit en het kweken van
siergewassen wordt uitgeoefend;
60.
volumineuze detailhandel:
detailhandel
in goederen die vanwege de aard en
omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de
uitstalling, zoals de verkoop van auto’s, boten, caravans, woning- en
tuininrichtingsartikelen, bouwmaterialen, keukens en sanitair;
61.
voorbouwgrens:
de
naar de weg gekeerde bouwgrens, met dien verstande dat, indien een bouwvlak
gericht is op meerdere wegen, de
bouwgrens die door de ligging en/of de situatie ter plaatse als voorbouwgrens
moet worden aangemerkt;
62.
voorgevel:
de
naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met
meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse
en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;
63.
voorkeurgrenswaarde:
de
bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de
geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan
worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
64.
weg:
alle
voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder
begrepen de daarin gelegen kunstwerken, de tot de wegen of paden behorende
bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende parkeergelegenheden;
65.
windturbine:
een
bouwwerk dat is bedoeld om met een draailichaam (rotor) door middel van
windvang elektrische energie op te wekken en waarvan de rotor om een horizontale
dan wel om een verticale as draait (horizontale respectievelijk verticale
windturbine);
66.
woning:
een
complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één
afzonderlijk huishouden c.q. een daarmee gelijk te stellen samenhangende groep
van personen;
67.
woonhuis:
een
gebouw, dat één woning omvat dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of
gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke
verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
68.
woonsituatie:
de
waarde van een gebied voor de woonfunctie die wordt bepaald door de situering van
om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder
gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het
voorkómen of beperken van hinder;
2. 1.
Bij toepassing van deze regels
wordt als volgt gemeten[1]:
1. de
dakhelling:
langs het dakvlak ten
opzichte van het horizontale vlak;
2. de
goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de
bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te
stellen constructiedeel;
3. de
inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de
begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de
scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
4. de
bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het
hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met
uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes,
en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
5. de
oppervlakte van een bouwwerk:
tussen
de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter
plaatse van het bouwwerk. Onderdelen van het bouwwerk gemeten op meer dan
6. de
lengte, breedte en diepte van een gebouw:
tussen (de lijnen, getrokken
door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren);
7. het
bebouwde oppervlak:
de som van de oppervlakken
van alle op een bouwperceel staande gebouwen en overkappingen[2];
8. de
afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
de kortste afstand vanaf
enig punt tot de zijdelingse bouwperceelgrens;
9. de
hoogte van een molen:
vanaf het peil tot aan het
hoogste punt van de kap dan wel, bij het ontbreken daarvan, de draaias van de
molen;
10. de
hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de
(wieken)as van de windturbine.
2. 2.
Bij toepassing van het bepaalde
in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of
bestemmingsvlakken, worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten
beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van
hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer
beperkte betekenis moet worden aangemerkt.
Artikel 3: Wonen - A1 (vrijstaande woningen)
3. 1.
Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen - A1’ aangewezen gronden zijn bestemd
voor:
a.
gebouwen en overkappingen ten
behoeve van:
1. het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
met daaraan ondergeschikt:
b.
groenvoorzieningen;
c.
parkeervoorzieningen;
d.
speelvoorzieningen;
e.
wegen, straten en paden;
f.
water;
g.
openbare nutsvoorzieningen;
met de daarbijbehorende:
h.
tuinen, erven en verhardingen;
i.
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3. 2.
Bouwregels
3. 2.
1. Bouwen
van gebouwen binnen een bouwvlak
Voor het bouwen van gebouwen binnen een bouwvlak gelden
de volgende regels:
a.
het aantal woonhuizen per bouwvlak zal
ten hoogste één bedragen;
b.
de gebouwen zullen met ten minste
60% van de breedte van de voorgevel in de voorbouwgrens worden gebouwd;
c.
de goot- en bouwhoogte zal ten
hoogste
-
de goothoogte binnen een afstand
van
3. 2.
2. Bouwen
van gebouwen en overkappingen buiten een bouwvlak
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen buiten een
bouwvlak gelden de volgende regels:
a.
de goot- en bouwhoogte van
niet-vrijstaande gebouwen zal ten hoogste
1.
de goothoogte van gebouwen binnen
een afstand van
2.
de goothoogte van gebouwen binnen
een afstand van
b.
de goot- en bouwhoogte van een
vrijstaand gebouw zal ten hoogste 3 respectievelijk
c.
de bouwhoogte van overkappingen zal
ten hoogste
d.
de gezamenlijke oppervlakte van de
gebouwen en overkappingen per bouwperceel zal ten hoogste 30% van de
oppervlakte van het erf, met een maximum van
e.
de oppervlakte van een vrijstaand
gebouw zal ten hoogste
3. 2.
3. Bouwen
van bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van de in lid 3.1. onder i. genoemde
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen zal ten hoogste
b.
de bouwhoogte van de overige
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste
1.
de bouwhoogte van masten, niet
zijnde antennemasten, en palen ten hoogste
2.
de bouwhoogte van antennemasten ten
hoogste
tenzij de aanduiding
“maximale bouwhoogte” is aangegeven, in welk geval de bouwhoogte van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste de in die aanduiding aangegeven
bouwhoogte zal bedragen.
3. 3.
Specifieke
gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a.
het gebruik van vrijstaande gebouwen
buiten het bouwvlak als zelfstandige woning;
b.
het gebruik van de gronden en
bouwwerken ten behoeve van detailhandel
c.
het gebruik van de gronden en
bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden
d.
het gebruik van de gronden en
bouwwerken als horecabedrijf;
e.
het gebruik van de gronden en
bouwwerken ten behoeve van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, zodanig
dat de beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan
-
30% van de totale gezamenlijke
begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, of
-
tenzij de gronden ter plaatse zijn aangeduid als “dienstverlening”.
3. 4.
Wijzigingsbevoegdheid
3. 4.
1. Burgemeester
en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
a.
de oppervlakte van een aangegeven
bouwvlak in combinatie met de oppervlakte van gebouwen en overkappingen buiten
een bouwvlak wordt vergroot, mits:
1.
de oppervlakte van het bouwvlak ten
hoogste 25% van de opper-vlakte van het bouwperceel zal bedragen, met een
maximum van
2.
het bebouwingspercentage van het
erf ten hoogste 30% zal bedra-gen, met een maximum van
3.
de oppervlakte van een vrijstaand
gebouw ten hoogste 10% van de oppervlakte van het bouwperceel zal bedragen, met
een maximum van
4.
de afstand ten opzichte van de
zijdelingse bouwperceelgrens ten minste
5.
geen onevenredige afbreuk wordt
gedaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het gebied, waarbij met name
rekening wordt gehouden met de structuur en het karakter van de omgeving (dorpskern, dorpsuitlopers of landelijk
gebied) en de oppervlakte, de ligging en
de afmetingen van de gebouwen op de aangrenzende bouwpercelen;
6.
de geluidsbelasting van
geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of
een vastgestelde hogere grenswaarde;
b.
de ligging van een aangegeven
bouwvlak wordt gewijzigd, mits:
1.
de oppervlakte van het bouwvlak
niet groter wordt dan ten hoogste
2.
de afstand ten opzichte van de
zijdelingse bouwperceelgrens ten minste
3. de
geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende
voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
3. 4.
2. Burgemeester
en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 3.4.1. bedoelde wijzigingsbevoegdheden
indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en
bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke
waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden, de verkeersveiligheid en
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
1. 1.
Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. tuinen;
b. erkers;
met daaraan ondergeschikt:
c. groenvoorzieningen;
d. parkeervoorzieningen;
e. speelvoorzieningen;
f.
wegen, straten en paden;
g. water;
h. openbare
nutsvoorzieningen;
met de daarbijbehorende:
i.
erven en verhardingen;
j.
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1. 2.
Bouwregels
1. 2.
1. Voor
het bouwen van erkers gelden de volgende regels:
a. een
erker zal ten hoogste
b. de
afstand van een erker tot de zijdelingse bouwperceelgrens zal ten minste
1. er
sprake is van twee aaneen te bouwen erkers voor twee afzonderlijke, aaneen
gebouwde woonhuizen;
2. er
sprake is van een hoekerker of een erker aan de zijgevel van een gebouw, in
welk geval de afstand tot de zijdelingse bouwperceel-grens ten minste
c. een
erker zal ten hoogste over 50% van de voorgevel worden gebouwd;
d. de
oppervlakte van een erker zal ten hoogste
1. 2.
2. Voor
het bouwen van de in lid 4.1. onder j. genoemde bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, gelden de volgende regels:
a. de
bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste
b. de
bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste
1. de
bouwhoogte van masten, niet zijnde antennemasten, en palen ten hoogste
2. de
bouwhoogte van antennemasten ten hoogste
tenzij de aanduiding
“maximale bouwhoogte” is aangegeven, in welk geval de bouwhoogte van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste de in die aanduiding aangegeven
bouwhoogte zal bedragen.
1. 3.
Specifieke
gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a. het
gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden;
b. het
gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
c. het
gebruik van de gronden en bouwwerken als horecabedrijf.
1. 4.
Wijzigingsbevoegdheid
1. 4.
1. Burgemeester
en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
de bestemming wordt gewijzigd in de
bestemming(en) ‘Wonen - A1’, alsmede nieuwe bouwvlakken worden aangebracht,
mits:
1. de
wijzigingsbevoegdheid met betrekking tot het aanbrengen van nieuwe bouwvlakken
uitsluitend betrekking heeft op een wijziging van de oorsponkelijke
voorbouwgrens ten behoeve van een veranderende situering van het woonhuis;
2. de
oppervlakte van het bouwvlak niet groter wordt dan ten hoogste de oppervlakte
van het oorspronkelijke bouwvlak;
3. gebouwen
en overkappingen die buiten een bouwvlak mogen worden gebouwd, niet voor de
voorbouwgrens worden gebouwd;
4. de
gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen buiten een bouwvlak per
bouwperceel ten hoogste
5. de
afstand ten opzichte van de zijdelingse bouwperceelgrens ten minste
6. de
geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende
voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
7. rekening
wordt gehouden met de structuur en het karakter van de omgeving (dorpskern,
dorpsuitlopers of landelijk gebied) en de op-pervlakte, de ligging en de
afmetingen van de gebouwen op de aangrenzende bouwpercelen.
1. 4.
2. Burgemeester
en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 4.4.1. bedoelde
wijzigingsbevoegdheden indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de
landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden, de
verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 2: Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel
3:
Algemene bouwregels
3. 1. Welstandscriteria
De
door het plan geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van
bouwwerken, kan nader worden ingevuld door de in artikel 12a van de Woningwet
bedoelde welstandscriteria.
Artikel
4:
Algemene
gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met
de gegeven bestemmingen, zoals bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke
ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van de gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming(en) toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
c. het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming(en) toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;;
d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, tenzij de gronden ter plaatse zijn aangeduid als “kampeerterrein” of de gronden zijn bestemd als ‘Recreatie – 1C’;
e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
Verwijzingsregel wijzigingsbevoegdheden
en/of uit te werken bestemmingen
Voorzover in de bestemmingsregels,
dubbelbestemmingsregels en/of de overige regels wordt verwezen naar
bestemmingen die daarin niet rechtstreeks zijn opgenomen, zijn de
bestemmingsregels en/of de dubbelbestemmingsregels van toepassing als bedoeld
in de bijlage "Standaardregels (versie 2.0)".
6. 1.
Overgangsrecht
bouwwerken
a. Een
bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig
of in uitvoering is dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en
afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt
vergroot,
1. gedeeltelijk
worden vernieuwd of veranderd;
2. na
het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of
veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar
na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b. Burgemeester
en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van sublid a. voor het
vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met
maximaal 10 %.
c. Sublid
a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip
van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in
strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling
van dat plan.
6. 2.
Overgangsrecht
gebruik
a.
Het gebruik van grond en bouwwerken
dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee
in strijd is, mag worden voortgezet.
b.
Het is verboden het met het
bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te
laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze
verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c.
Indien het gebruik, bedoeld in
sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode
langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te
hervatten of te laten hervatten.
d.
Sublid a. is niet van toepassing op
het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan,
daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het
Bestemmingsplan “Burgum, Hillamaweg
56 Burgum”
van de gemeente
Tytsjerksteradiel.
Aldus vastgesteld in de
raadsvergadering van 27 mei 2010.
De voorzitter, De griffier,
………………. ……………