Planregels

 

Bestemmingsplan

 

“Hillamaweg 56 Burgum”

 


 

gemeente tytsjerksteradiel    29 december 2009

gebaseerd op standaardregels        (versie 2.0)

 

 

 

regels

 

 

 

 

inhoudsopgave

 

 

                   

 

 

 

 

 

 

HOOFDSTUK 1.     Inleidende regels  3

Artikel 1:          Begrippen  3

Artikel 2:          Wijze van meten  3

HOOFDSTUK 2.     BESTEMMINGSregels  3

Artikel 3:          Wonen - A1 (vrijstaande woningen) 3

Artikel 4:          Tuin  3

HOOFDSTUK 3.     algemene REGELS  3

Artikel 5:          Anti-dubbeltelregel 3

Artikel 6:          Algemene bouwregels  3

Artikel 7:          Algemene gebruiksregels  3

Artikel 8:          Overige regels  3

HOOFDSTUK 4.     Overgangs- en slotregels  3

Artikel 9:          Overgangsrecht 3

Artikel 10:        Slotregel 3

 

 

 

 

HOOFDSTUK 1.       Inleidende regels

Artikel 1:              Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.            plan:

   het bestemmingsplan “Burgum, Hillamaweg 56 (bouwkavel woning)”

   van de gemeente Tytsjerksteradiel;

2.            bestemmingsplan:

de geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen*);

   * afhankelijk van plan

3.            aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

4.            aanduidingsgrens:

   de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

5.            bebouwing:

   één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

6.            bebouwingspercentage:

een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, dit met inbegrip van de oppervlakte van (overdekte) bouwwerken, geen gebouwen zijnde;*

7.            bedrijfsgebouw:

   een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

8.            beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis:

een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit, genoemd in bijlage 2 dan wel een naar de aard of invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen activiteit, die in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend op een zodanige wijze dat:

a.    het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt;

b.de ruimtelijke uitwerking of uitstraling van die activiteit met de woonfunctie in overeenstemming is, waarbij:

-          het uiterlijk van de betreffende woning niet wordt aangetast;

-          het beroep/bedrijf wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;

-          het niet gaat om vormen van detailhandel en/of horeca;

-          er geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreedt;

9.            beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale (bruto) vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, een (dienstverlenend) bedrijf en/of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

10.        bestaand:

a.    ten aanzien van bouwwerken, werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:

-        bestaand ten tijde van de eerste ter inzage legging van het ontwerp van dit plan;

b.ten aanzien van het overige gebruik:

-        bestaand ten tijde van het van kracht worden van dit plan;

11.        bestemmingsgrens:

   de grens van een bestemmingsvlak;

12.        bestemmingsvlak:

   een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

13.        bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

 

14.        bouwgrens:

   de grens van een bouwvlak;

15.        bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

16.        bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

17.        bouwperceelgrens:

   de grens van een bouwperceel;

18.        bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

19.        bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

20.        dak:

   iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

21.        detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

Met bedrijfsmatige activiteiten worden gelijkgesteld structureel hobbymatige activiteiten, zoals meer dan incidentele / min of meer permanente detailhandel door particulieren (bijvoorbeeld in gebruikte goederen);

22.        eerste bouwlaag:

   de bouwlaag op de begane grond;

23.        erf:

het binnen de (woon)bestemming en tuinbestemming gelegen gedeelte van het bouwperceel, met uitzondering van het binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van het bouwperceel;

24.        erker:

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een woonhuis, bouwkundig bestaande uit een “lichte” constructie met een overwegend transparante uitstraling;

25.        erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal; 

26.        gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

27.        gebruiksmogelijkheden:

de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;

28.        geluidsbelasting:

de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;

29.        geluidsgevoelige functies:

in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een ge­bouw of terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;

30.        geluidsgevoelige gebouwen:

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in de Luchtvaartwet en het Besluit geluidsbelasting grote luchtvaart;

31.        geluidsgevoelige objecten:

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluid­hinder;

 

32.        hoekerker:

   een erker die aan twee gevels van een woonhuis is gebouwd;

33.        hogere grenswaarde:

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voor­keurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;

34.        kampeermiddel:

a.   een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;

b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde;

één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

35.        kantoor:

een gebouw zonder of met een ondergeschikte publieksgerichte functie, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen dienstverlenende bedrijven en instellingen;

36.        kap:

   iedere bovenbeëindiging van een gebouw met een zekere helling;

37.        kas:

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;

38.        kunstobject:

voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

39.        kunstwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

40.        landschappelijke waarden:

waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied.

De landschappelijke waarden van het woudengebied (coulisselandschap) bestaan in het bijzonder uit de relatief kleinschalige verkaveling (regelmatig verkavelingspatroon) en de aanwezigheid van beplanting op of langs perceelsscheidingen in de vorm van hout- of boomsingels (meestal elzen bij sloten) en/of dykswâlen, veelal in combinatie met een fijnmazig netwerk van wegen en paden (deels onverhard) en streekeigen bebouwing (boerderijen en wâldhúskes). Daarnaast kan de aanwezigheid van bospartijen, landgoederen, essen, pingoruïnes, poelen en dobben bepalend zijn voor de landschappelijke waarden.

In het open landschap is naast de openheid en de beperkte aanwezigheid van bebouwing met name de verkavelingsrichting en het kavelpatroon belangrijk. Tevens worden de landschappelijke waarden bepaald door de eventuele aanwezigheid van open waterpartijen, sloten, vaarten, rietvelden, moerasbosjes en terpen;

41.        meetverschil:

een door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een aangegeven bestemmings- of bouwgrens;

42.        milieuafstand:

de grootste voor een bepaald bedrijfstype in acht te nemen (richtlijn)afstand ten opzichte van een milieugevoelige functie in verband met door dat bedrijfstype veroorzaakte hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;

43.        milieusituatie:

de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;

44.        natuurlijke waarden:

   de abiotische en biotische waarden van een gebied;

45.        natuurwaarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;

46.        onderbouw:

het doorlopend gedeelte van een gebouw, begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen, dat geheel of grotendeels is gelegen beneden het peil;

47.        overkapping:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

48.        peil:

a.       indien op of in het land wordt gebouwd:

-         de hoogte van het afgewerkte omliggende terrein ter plaatse van het bouwwerk, met dien verstande dat, indien het bouwwerk zal worden gebouwd op een nog onbebouwd perceel, deze hoogte ten hoogste 0,5 m ligt boven of beneden de hoogte van de kruin van de weg waarop het perceel wordt ontsloten, eventueel natuurlijk aanwezige reliëfverschillen buiten beschouwing gelaten;

indien de hoogte van het afgewerkte terrein niet aan alle zijden van het bouwwerk gelijk is, wordt het peil gerekend:

-         vanaf het laagste punt van het omliggende afgewerkte terrein;

incidenteel aangebrachte en ondergeschikte ophogingen en verdiepingen buiten beschouwing gelaten;

b.indien op of in het water wordt gebouwd:

-         het ter plaatse door het waterschap ten tijde van de eerste terrinzagelegging  van het bestemmingsplan vastgestelde waterpeil;

49.        persoonlijke dienstverlening:

dienstverlening gericht op het persoonlijk welbevinden, de gezondheid en/of op het uiterlijk van personen, zoals een kappersbedrijf, een schoon-heidsssalon en/of een (para-)medische praktijk;

50.        prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

51.        recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

52.        recreatieve bewoning:

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;

53.        recreatiewoning:

een gebouw dat naar de aard en inrichting bedoeld is voor recreatieve bewoning;

54.        seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

55.        stacaravan:

   een caravan die als een gebouw valt aan te merken;

56.        straat- en bebouwingsbeeld:

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

 

57.        verkeersveiligheid:

de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;

58.        verticale diepte van een gebouw:

   de diepte van een gebouw, gemeten vanaf het peil;

59.        volkstuin:

gronden waarop niet-bedrijfsmatige teelt van groente en/of fruit en het kweken van siergewassen wordt uitgeoefend;

60.        volumineuze detailhandel:

detailhandel in goederen die vanwege de aard en  omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto’s, boten, caravans, woning- en tuininrichtingsartikelen, bouwmaterialen, keukens en sanitair;

61.        voorbouwgrens:

de naar de weg gekeerde bouwgrens, met dien verstande dat, indien een bouwvlak gericht is op  meerdere wegen, de bouwgrens die door de ligging en/of de situatie ter plaatse als voorbouwgrens moet worden aangemerkt;

62.        voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel  die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

63.        voorkeurgrenswaarde:

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

64.        weg:

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen kunstwerken, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende parkeergelegenheden;

65.        windturbine:

een bouwwerk dat is bedoeld om met een draailichaam (rotor) door middel van windvang elektrische energie op te wekken en waarvan de rotor om een horizontale dan wel om een verticale as draait (horizontale respectievelijk verticale windturbine);

66.        woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden c.q. een daarmee gelijk te stellen samenhangende groep van personen;

67.        woonhuis:

een gebouw, dat één woning omvat dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

68.        woonsituatie:

de waarde van een gebied voor de woonfunctie die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkómen of beperken van hinder;

 


Artikel 2:              Wijze van meten

2. 1.        Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten[1]:

1.      de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.      de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

3.      de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

4.      de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

5.      de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Onderdelen van het bouwwerk gemeten op meer dan 1 m boven het peil, worden meegerekend. Dakoverstekken, luifels, balkons, e.d. worden niet meegeteld, mits zij niet verder uitsteken dan 0,5 meter;

6.      de lengte, breedte en diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren);

7.      het bebouwde oppervlak:

de som van de oppervlakken van alle op een bouwperceel staande gebouwen en overkappingen[2]; 


8.      de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

de kortste afstand vanaf enig punt tot de zijdelingse bouwperceelgrens;

9.      de hoogte van een molen:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van de kap dan wel, bij het ontbreken daarvan, de draaias van de molen;

10.  de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2. 2.        Bij toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis moet worden aangemerkt.

 


HOOFDSTUK 2.       BESTEMMINGSregels

Artikel 3:              Wonen - A1 (vrijstaande woningen)

3. 1.        Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen - A1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.      gebouwen en overkappingen ten behoeve van:

1.      het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;

 

met daaraan ondergeschikt:

b.      groenvoorzieningen;

c.      parkeervoorzieningen;

d.      speelvoorzieningen;

e.      wegen, straten en paden;

f.        water;

g.      openbare nutsvoorzieningen;

 

met de daarbijbehorende:

h.      tuinen, erven en verhardingen;

i.         bouwwerken, geen gebouwen zijnde.


3. 2.        Bouwregels

3. 2. 1. Bouwen van gebouwen binnen een bouwvlak

Voor het bouwen van gebouwen binnen een bouwvlak gelden de volgende regels:

a.       het aantal woonhuizen per bouwvlak zal ten hoogste één bedragen;

b.      de gebouwen zullen met ten minste 60% van de breedte van de voorgevel in de voorbouwgrens worden gebouwd;

c.       de goot- en bouwhoogte zal ten hoogste  9 m bedragen met dien verstande dat:

-          de goothoogte binnen een afstand van 3 m gerekend vanuit de voorbouwgrens, ten hoogste 4 m zal bedragen.

3. 2. 2. Bouwen van gebouwen en overkappingen buiten een bouwvlak

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen buiten een bouwvlak gelden de volgende regels:

a.       de goot- en bouwhoogte van niet-vrijstaande gebouwen zal ten hoogste 9 m bedragen, met dien verstande dat:

1.      de goothoogte van gebouwen binnen een afstand van 3 m gerekend vanuit het verlengde van de voorbouwgrens, ten hoogste 3 m zal bedragen;

2.      de goothoogte van gebouwen binnen een afstand van 2 m gerekend vanuit de zijdelingse bouwperceelgrens, ten hoogste 3 m zal bedragen;

b.      de goot- en bouwhoogte van een vrijstaand gebouw zal ten hoogste 3 respectievelijk 6 m zal bedragen;

c.       de bouwhoogte van overkappingen zal ten hoogste 3,5 m bedragen;

d.      de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en overkappingen per bouwperceel zal ten hoogste 30% van de oppervlakte van het erf, met een maximum van 100 m² bedragen;

e.       de oppervlakte van een vrijstaand gebouw zal ten hoogste 60 m² bedragen;

 


3. 2. 3. Bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in lid 3.1. onder i. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.       de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorbouwgrens ten hoogste 1 m zal bedragen;

b.      de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen, met dien verstande dat:

1.      de bouwhoogte van masten, niet zijnde antennemasten, en palen ten hoogste 10 m zal bedragen;

2.      de bouwhoogte van antennemasten ten hoogste 15 m zal bedragen;

tenzij de aanduiding “maximale bouwhoogte” is aangegeven, in welk geval de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste de in die aanduiding aangegeven bouwhoogte zal bedragen.

3. 3.        Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

a.       het gebruik van vrijstaande gebouwen buiten het bouwvlak als zelfstandige woning;

b.      het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel

c.       het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden

d.      het gebruik van de gronden en bouwwerken als horecabedrijf;

e.       het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, zodanig dat de beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan

-        30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, of

-        50 m²,

tenzij de gronden ter plaatse zijn aangeduid als  “dienstverlening”.

3. 4.        Wijzigingsbevoegdheid

3. 4. 1. Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

a.       de oppervlakte van een aangegeven bouwvlak in combinatie met de oppervlakte van gebouwen en overkappingen buiten een bouwvlak wordt vergroot, mits:

1.      de oppervlakte van het bouwvlak ten hoogste 25% van de opper-vlakte van het bouwperceel zal bedragen, met een maximum van 400 m²;

2.      het bebouwingspercentage van het erf ten hoogste 30% zal bedra-gen, met een maximum van 300 m²;

3.      de oppervlakte van een vrijstaand gebouw ten hoogste 10% van de oppervlakte van het bouwperceel zal bedragen, met een maximum van 250 m²; 

4.      de afstand ten opzichte van de zijdelingse bouwperceelgrens ten minste 3 m zal bedragen;

5.      geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het gebied, waarbij met name rekening wordt gehouden met de structuur en het karakter van de omgeving  (dorpskern, dorpsuitlopers of landelijk gebied) en de oppervlakte, de  ligging en de afmetingen van de gebouwen op de aangrenzende bouwpercelen; 

6.      de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;

b.      de ligging van een aangegeven bouwvlak wordt gewijzigd, mits:

1.      de oppervlakte van het bouwvlak niet  groter wordt dan ten hoogste 150 m²;

2.      de afstand ten opzichte van de zijdelingse bouwperceelgrens ten minste 3 m zal bedragen;

3.      de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;

 

3. 4. 2. Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 3.4.1. bedoelde wijzigingsbevoegdheden indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 1:              Tuin

1. 1.        Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       tuinen;

b.      erkers;

 

met daaraan ondergeschikt:

c.       groenvoorzieningen;

d.      parkeervoorzieningen;

e.       speelvoorzieningen;

f.        wegen, straten en paden;

g.      water;

h.      openbare nutsvoorzieningen;

 

met de daarbijbehorende:

i.        erven en verhardingen;

j.        bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1. 2.        Bouwregels

1. 2. 1. Voor het bouwen van erkers gelden de volgende regels:

a.       een erker zal ten hoogste 1,5 m vanuit de aangrenzende bouwgrens worden gebouwd;

b.      de afstand van een erker tot de zijdelingse bouwperceelgrens zal ten minste 1 m bedragen, tenzij:

1.      er sprake is van twee aaneen te bouwen erkers voor twee afzonderlijke, aaneen gebouwde woonhuizen;

2.      er sprake is van een hoekerker of een erker aan de zijgevel van een gebouw, in welk geval de afstand tot de zijdelingse bouwperceel-grens ten minste 3 m zal bedragen;

c.       een erker zal ten hoogste over 50% van de voorgevel worden gebouwd;

d.      de oppervlakte van een erker zal ten hoogste 20 m² bedragen.

1. 2. 2. Voor het bouwen van de in lid 4.1. onder j. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.       de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorbouwgrens ten hoogste 1 m zal bedragen;

b.      de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 1 m bedragen, met dien verstande dat:

1.      de bouwhoogte van masten, niet zijnde antennemasten, en palen ten hoogste 10 m zal bedragen;

2.      de bouwhoogte van antennemasten ten hoogste 15 m zal bedragen;

tenzij de aanduiding “maximale bouwhoogte” is aangegeven, in welk geval de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste de in die aanduiding aangegeven bouwhoogte zal bedragen.

1. 3.        Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

a.       het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden;

b.      het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;

c.       het gebruik van de gronden en bouwwerken als horecabedrijf.

1. 4.        Wijzigingsbevoegdheid

1. 4. 1. Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming(en) ‘Wonen - A1’, alsmede nieuwe bouwvlakken worden aangebracht, mits:

1.      de wijzigingsbevoegdheid met betrekking tot het aanbrengen van nieuwe bouwvlakken uitsluitend betrekking heeft op een wijziging van de oorsponkelijke voorbouwgrens ten behoeve van een veranderende situering van het woonhuis;

2.      de oppervlakte van het bouwvlak niet groter wordt dan ten hoogste de oppervlakte van het oorspronkelijke bouwvlak;

3.      gebouwen en overkappingen die buiten een bouwvlak mogen worden gebouwd, niet voor de voorbouwgrens worden gebouwd;   

4.      de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen buiten een bouwvlak per bouwperceel ten hoogste 100 m² of de in een aanduiding aangegeven oppervlakte zal bedragen;

5.      de afstand ten opzichte van de zijdelingse bouwperceelgrens ten minste 3 m zal bedragen;

6.      de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;

7.      rekening wordt gehouden met de structuur en het karakter van de omgeving (dorpskern, dorpsuitlopers of landelijk gebied) en de op-pervlakte, de ligging en de afmetingen van de gebouwen op de aangrenzende bouwpercelen.

1. 4. 2. Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 4.4.1. bedoelde wijzigingsbevoegdheden indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.


 

HOOFDSTUK 3.       algemene REGELS

Artikel 2:              Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 3:              Algemene bouwregels

3. 1.        Welstandscriteria

De door het plan geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken, kan nader worden ingevuld door de in artikel 12a van de Woningwet bedoelde welstandscriteria.

Artikel 4:              Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met de gegeven bestemmingen, zoals bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

 

a.       het gebruik van de gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;

b.      het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming(en) toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;

c.       het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming(en) toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;;

d.      het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, tenzij de gronden ter plaatse zijn aangeduid als “kampeerterrein” of de gronden zijn bestemd als ‘Recreatie – 1C’;

e.       het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

 


 

Artikel 5:              Overige regels

Verwijzingsregel wijzigingsbevoegdheden en/of uit te werken bestemmingen

Voorzover in de bestemmingsregels, dubbelbestemmingsregels en/of de overige regels wordt verwezen naar bestemmingen die daarin niet rechtstreeks zijn opgenomen, zijn de bestemmingsregels en/of de dubbelbestemmingsregels van toepassing als bedoeld in de bijlage "Standaardregels (versie 2.0)".


HOOFDSTUK 4.       Overgangs- en slotregels

Artikel 6:              Overgangsrecht

6. 1.        Overgangsrecht bouwwerken

a.       Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

1.      gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2.      na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

b.      Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van sublid a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10 %.

c.       Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

6. 2.        Overgangsrecht gebruik

a.     Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b.     Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c.     Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d.     Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 


Artikel 7:              Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

 

Regels van het

Bestemmingsplan “Burgum, Hillamaweg 56 Burgum”

van de gemeente Tytsjerksteradiel.

 

 

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 27 mei 2010.

 

 

 

De voorzitter,                                                                                  De griffier,

 

 

 

……………….                                                                                     ……………

 

 


 

 

 



* bouwvergunningsvrije bebouwing wordt op grond van jurisprudentie niet meegerekend

[1] Ten aanzien van de wijze van meten op de digitale verbeelding geldt dat het hart     van een lijn moet worden aangehouden.

 

[2] Bouwvergunningsvrije bebouwing wordt op grond van jurisprudentie niet meegerekend.