Bestemmingsplan
“uitbreiding begraafplaats Canterlandseweg te Gytsjerk”
Regels
gemeente tytsjerksteradiel |
|||
Bestemmingsplan “Buitengebied 1997, uitbreiding
begraafplaats Canterlandseweg te Gytsjerk” |
|||
regels |
|
|
|
inhoudsopgave |
|
|
|
HOOFDSTUK 1............................... Inleidende
regels
HOOFDSTUK 2............................. BESTEMMINGSregels
Artikel 3: Maatschappelijk
- Begraafplaats
Artikel 4: Maatschappelijk
- Religie
HOOFDSTUK 3................................. algemene
REGELS
Artikel 5: Anti-dubbeltelregel
Artikel 6: Algemene
bouwregels
Artikel 7: Algemene
gebruiksregels
Artikel 8: Algemene wijzigingsregels
In
deze regels wordt verstaan onder:
1. plan:
het bestemmingsplan “Buitengebied 1997,
uitbreiding begraafplaats Canterlandseweg te Gytsjerk” van de gemeente
Tytsjerksteradiel;
2. bestemmingsplan:
de geometrische bepaalde planobjecten als
vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0737.00BPIII-vg01 met de bijbehorende regels
en bijlagen;
3. aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur,
waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld
ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
4. aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een
vlak betreft;
5. archeologische
waarden:
de waarden die verband houden met het zich
in de bodem bevinden van voorwerpen of bewoningssporen van vroegere
samenlevingen, die wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of
hun cultuurhistorische waarde van algemeen belang zijn;
6. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen
gebouwen zijnde;
7. bebouwingspercentage:
een in het plan aangegeven percentage, dat
de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden
bebouwd, dit met inbegrip van de oppervlakte van (overdekte) bouwwerken, geen
gebouwen zijnde;*
8. beperkt
kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit
Externe Veiligheid Inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een
risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
9. bestaand:
a.
ten
aanzien van bouwwerken, werken geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden:
-
bestaand
ten tijde van de eerste ter inzage legging van het ontwerp van dit plan;
b.
ten
aanzien van het overige gebruik:
-
bestaand
ten tijde van het van kracht worden van dit plan;
10. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
11. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde
bestemming;
12. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk
oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede
het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een
standplaats;
13. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
14. bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat
door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen
is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van
onderbouw en zolder;
15. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop
ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is
toegelaten;
16. bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
17. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee
gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en
bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
18. bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout,
steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de
grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
19. cultuurhistorische
waarden:
waarden van een gebied en/of de daarin
voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de
beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van die
geschiedenis;
20. cultuurlandschappelijke
waarden:
een gebied met een toegekende waarde
ontstaan door het gebruik van dat gebied in de loop van de geschiedenis door
de mens en dat behouden dient te worden;
21. dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
22. dykswâl:
een door de mens opgeworpen, langgerekte
aarden wal met een aaneengesloten beplanting;
23. eerste
bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond;
24. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen
toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte
vormt;
25. gebruiksmogelijkheden:
de mogelijkheden om gronden en bouwwerken
overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;
26. geluidsbelasting:
de geluidsbelasting vanwege een weg, een
industrieterrein en/of een spoorweg;
27. geluidsgevoelige
functies:
in een gebouw of op een terrein aanwezige
functies die maken dat een gebouw of terrein als geluidsgevoelig object wordt
aangemerkt;
28. geluidsgevoelige
gebouwen:
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere
geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in de Luchtvaartwet en het Besluit
geluidbelasting grote luchtvaart;
29. geluidsgevoelige
objecten:
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere
geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder
en/of het Besluit Geluidhinder;
30. geluidszoneringsplichtige
inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet
geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een
geluidszone moet worden vastgesteld;
31. individueel
aaneen gebouwd:
gebouwen met een tussenruimte van ten
hoogste
32. kap:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw met
een zekere helling;
33. kunstobject:
voortbrengsel van de beeldende kunsten in de
vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
34. kunstwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten
behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug,
een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een
daarmee gelijk te stellen voorziening;
35. kwetsbaar
object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit
Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een
risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in achtgenomen
moet worden;
36. landschappelijke
waarden:
waarden in verband met de verschijningsvorm
van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen
in dat gebied.
De landschappelijke waarden van het
woudengebied (coulisselandschap) bestaan in het bijzonder uit de relatief
kleinschalige verkaveling (regelmatig verkavelingspatroon) en de aanwezigheid
van beplanting op of langs perceelsscheidingen in de vorm van hout- of
boomsingels (meestal elzen bij sloten) en/of dykswâlen, veelal in combinatie
met een fijnmazig netwerk van wegen en paden (deels onverhard), streekeigen
bebouwing (boerderijen en wâldhúskes).
Daarnaast kan de aanwezigheid van
bospartijen, landgoederen, essen, pingoruïnes, poelen en dobben bepalend zijn
voor de landschappelijke waarden.
In het open landschap is naast de openheid
en de beperkte aanwezigheid van bebouwing met name de verkavelingsrichting en
het kavelpatroon belangrijk. Tevens worden de landschappelijke waarden bepaald
door de eventuele aanwezigheid van open waterpartijen, sloten, vaarten, rietvelden,
moerasbosjes en terpen;
37. meetverschil:
een door de feitelijke terreininrichting
aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een aangegeven
bestemmings- of bouwgrens;
38. natuurlijke
waarden:
de abiotische en biotische waarden van een
gebied;
39. natuurwaarden:
de aan een gebied toegekende waarden in
verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende
in dat gebied;
40. onderbouw:
het doorlopend gedeelte van een gebouw,
begrensd door op gelijke of bij benadering
gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen, dat geheel of grotendeels is
gelegen beneden het peil;
41. opvangcentrum:
plaats waar van elders komende personen (met
name vluchtelingen en/of thuis- en daklozen) opgevangen en voorlopig gehuisvest
en verzorgd worden;
42. overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een
overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;
43. peil:
a. indien
op of in het land wordt gebouwd:
-
de hoogte van het afgewerkte omliggende
terrein ter plaatse van het bouwwerk met dien verstande dat, indien het
bouwwerk zal worden gebouwd op een nog onbebouwd perceel, deze hoogte ten
hoogste
indien de hoogte van het afgewerkte terrein
niet aan alle zijden van het bouwwerk gelijk is, wordt het peil gerekend:
-
vanaf het laagste punt van het
omliggende afgewerkte terrein;
incidenteel aangebrachte en
ondergeschikte ophogingen en verdiepingen buiten beschouwing gelaten;
b. indien
op of in het water wordt gebouwd:
-
het ter plaatse door het waterschap
ten tijde van de eerste terinzagelegging
van het bestemmingsplan vastgestelde waterpeil;
44. straat-
en bebouwingsbeeld:
de waarde van een gebied in stedebouwkundige
zin die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing,
daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open
ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en
de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar
georiënteerd is;
45. verkeersveiligheid:
de waarde van een gebied voor de veiligheid van het
verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht
(met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en
overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;
46. verticale
diepte van een gebouw:
de diepte van een gebouw, gemeten vanaf het
peil;
47. voorbouwgrens:
de naar de weg gekeerde bouwgrens, met dien
verstande dat, indien een bouwvlak gericht is op meerdere wegen, de bouwgrens die door de
ligging en/of de situatie ter plaatse als voorbouwgrens moet worden aangemerkt;
48. voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw
of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel,
de gevel die door de ligging, de
situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden
aangemerkt;
49. voorkeurgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen
maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals
deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit
geluidhinder;
50. weg:
alle voor het openbaar rij- of ander verkeer
openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen kunstwerken,
de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg
liggende parkeergelegenheden;
51. woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld
voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden c.q. een daarmee gelijk te
stellen samenhangende groep van personen;
52. woongebouw:
een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of
geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat met één of meer
gemeenschappelijke toegangen en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een
eenheid beschouwd kan worden;
53. woonhuis:
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel
twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen
woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid
beschouwd kan worden;
54. woonsituatie:
De waarde van een gebied voor de woonfunctie
die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en
bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het
uitzicht, de mate van privacy en het voorkómen of beperken van hinder;
2. 1.
Bij toepassing van deze regels
wordt als volgt gemeten[1]:
1.
de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het
horizontale vlak;
2. de
goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant
van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen
constructiedeel;
3. de
inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane
grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de
scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
4. de
bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van
een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van
ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard
daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
5. de
oppervlakte van een bouwwerk:
tussen
de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter
plaatse van het bouwwerk. Onderdelen van het bouwwerk gemeten op meer dan
6. de
lengte, breedte en diepte van een gebouw:
tussen (de lijnen, getrokken door) de
buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren);
7. het
bebouwde oppervlak:
de som van de oppervlakken van alle op een
bouwperceel staande gebouwen en overkappingen;[2]
8. de
afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
de kortste afstand vanaf enig punt tot de
zijdelingse bouwperceelgrens;
2. 2.
Bij de toepassing van het
bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of
bestemmingsvlakken worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten
beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van
hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer
beperkte betekenis moet worden aangemerkt.
Artikel 3: Maatschappelijk - Begraafplaats
3. 1.
Bestemmingsomschrijving
De
voor ‘Maatschappelijk – Begraafplaats’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. een begraafplaats;
b. gebouwen ten behoeve
van onderhoud en beheer van een begraafplaats;
met daaraan
ondergeschikt:
c. groenvoorzieningen;
d. parkeervoorzieningen;
e. wegen, straten en
paden;
f.
water;
g. openbare
nutsvoorzieningen;
met
de daarbij behorende:
h. tuinen, erven en
terreinen;
i.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, waaronder (graf)monumenten, gedenktekens en
kunstobjecten.
3. 2.
Bouwregels
3.
2. 1. Voor het bouwen van de in lid 3.1. onder b. genoemde
gebouwen gelden de volgende regels:
a. het aantal gebouwen
zal ten hoogste 2 bedragen;
b. de gezamenlijke
oppervlakte van de gebouwen zal ten hoogste
c. de bouwhoogte van
een gebouw zal ten hoogste
3.
2. 2. Voor het bouwen van de in lid 3.1. onder j. genoemde
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van
erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste
b. de bouwhoogte van de
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste
-
de
bouwhoogte van masten, palen, gedenktekens en kunstobjecten ten hoogste
tenzij de aanduiding “maximale bouwhoogte
(m)” is aangegeven, in welk geval de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, ten hoogste de in die aanduiding aangegeven bouwhoogte zal bedragen.
3. 3.
Wijzigingsbevoegdheid
3.
3. 1. Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan
wijzigen in die zin dat:
a. de bestemming wordt
gewijzigd in de bestemming ‘Bedrijf – Nutsbedrijf, nutsvoorziening’ ten behoeve
van de bouw van transformatiehuisjes en gasdruk- en regelstations, mits:
-
de
oppervlakte ten hoogste
b. een aangegeven
bouwvlak wordt verwijderd.
3.
3. 2. Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan
de in lid 3.3.1. bedoelde wijzigingsbevoegdheden indien hierdoor geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
1. het straat- en
bebouwingsbeeld;
2. de milieusituatie;
3. de woonsituatie;
4. de landschappelijke
waarden;
5. de
cultuurhistorische waarden;
6. de archeologische
waarden;
7. de natuurwaarden;
8. de
verkeersveiligheid;
9. de
ontsluitingsituatie;
10. de parkeersituatie;
11. de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 4:
Maatschappelijk - Religie
4. 1.
Bestemmingsomschrijving
De
voor ‘Maatschappelijk – Religie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. gebouwen ten behoeve
van levensbeschouwelijke voorzieningen;
met
daaraan ondergeschikt:
b. restauratieve
voorzieningen;
c. groenvoorzieningen;
d. parkeervoorzieningen;
e. speelvoorzieningen;
f.
wegen,
straten en paden;
g. water;
h. openbare
nutsvoorzieningen;
met
de daarbij behorende:
i.
tuinen,
erven en terreinen;
j.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
4. 2.
Bouwregels
4.
2. 1. Voor het bouwen van de in lid 4.1. onder a. genoemde
gebouwen gelden de volgende regels:
a. een gebouw zal
binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b. ter plaatse van de
aanduiding “maximale goot-, bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)”
zal de goothoogte van een gebouw ten hoogste de in die aanduiding aangegeven
goothoogte, de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste de in die aanduiding
aangegeven bouwhoogte en het bebouwingspercentage van een bouwvlak ten hoogste
het in die aanduiding aangegeven percentage bedragen.
4.
2. 2. Voor het bouwen van de in lid 4.1. onder j. genoemde
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van
erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste
b. de bouwhoogte van de
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste
1. de bouwhoogte van
masten, niet zijnde antennemasten, en palen ten hoogste
2. de bouwhoogte van
antennemasten ten hoogste
tenzij de aanduiding “maximale bouwhoogte
(m)” is aangegeven, in welk geval de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, ten hoogste de in die aanduiding aangegeven bouwhoogte zal bedragen.
4. 3.
Specifieke gebruiksregels
Tot
een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.10 van de
Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van de
in lid 4.1. onder a. genoemde gebouwen voor bewoning;
b. het gebruik van de
gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden;
c. het gebruik van de
gronden en bouwwerken als horecabedrijf;
d. het gebruik van de
gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel.
4. 4.
Wijzigingsbevoegdheid
4.
4. 1. Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan
wijzigen in die zin dat:
a. De oppervlakte van
het aangegeven bouwvlak wordt vergroot dan wel de ligging van een aangegeven
bouwvlak wordt gewijzigd, mits:
- de vergroting ten hoogste 25% van de oppervlakte
van het bouwvlak zal bedragen.
Artikel
5:
Anti-dubbeltelregel
Grond
die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan
uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling
van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel
6:
Algemene bouwregels
De door het plan
geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken
kan nader worden ingevuld door de in artikel 12a van de Woningwet bedoelde
welstandscriteria.
Artikel 7:
Algemene gebruiksregels
Tot een gebruik
strijdig met de gegeven bestemmingen, zoals bedoeld in artikel 7.10 van de Wet
ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a. het
gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
b. het
gebruik van gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen,
anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten
bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
c. het
gebruik van gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk
gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan ten behoeve van de
uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en
werkzaamheden;
d. het
gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
e. het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 8:
Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en
Wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
a. de
dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ in een bestemmingsvlak wordt aangebracht,
indien:
1. wordt
voldaan aan de regels uit de van toepassing zijnde wettelijke regels;
2. hierdoor
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de
milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de archeologische
waarden, de natuurwaarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden
van de aangrenzende gronden;
b. de
dubbelbestemming ‘Leiding – Hoogspanningsverbinding’ in een bestemmingsvlak
wordt aangebracht, indien:
-
hierdoor geen onevenredige afbreuk
wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de
woonsituatie, de landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de
natuurwaarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
c. de
dubbelbestemming ‘Leiding – Overig’ in een bestemmingsvlak wordt aangebracht,
indien:
1. wordt
voldaan aan de regels uit de van toepassing zijnde wettelijke regels;
2. hierdoor
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de
milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de archeologische
waarden, de natuurwaarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden
van de aangrenzende gronden;
d. de
dubbelbestemming ‘Leiding – Water’ in een bestemmingsvlak wordt aangebracht,
indien:
-
hierdoor geen onevenredige afbreuk
wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de
woonsituatie, de landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de
natuurwaarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
e. de
dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ in een bestemmingsvlak wordt
aangebracht, indien:
-
door aanvullend historisch
onderzoek archeologische waarden van terreinen naar voren komen;
f.
de dubbelbestemming ‘Waarde –
Landschap’ in een bestemmingsvlak wordt aangebracht, indien:
-
door aanvullend historisch
onderzoek archeologische, cultuurhistorische en (cultuur)landschappelijke
waarden van terreinen naar voren komen;
OVERGANGS- EN SLOTREGELS
9. 1.
Overgangsrecht
bouwwerken
a. Een
bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan
aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een
bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en
omvang niet wordt vergroot,
1. gedeeltelijk
worden vernieuwd of veranderd;
2. na
het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of
veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar
na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b. Burgemeester
en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van sublid a. voor het
vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met
maximaal 10 %.
c. Sublid
a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip
van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in
strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling
van dat plan.
9. 2.
Overgangsrecht
gebruik
a.
Het gebruik van grond en bouwwerken
dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en
hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b.
Het is verboden het met het
bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te
laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze
verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c.
Indien het gebruik, bedoeld in
sublid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode
langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te
hervatten of te laten hervatten.
d.
Sublid a is niet van toepassing op
het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan,
daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Deze
regels worden aangehaald als:
Regels van het Bestemmingsplan “uitbreiding begraafplaats Canterlandseweg te
Gytsjerk” van de gemeente
Tytsjerksteradiel.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van
……………………….
De voorzitter, De griffier,
……………………………… ………………………………
Bestemmingsplan
“uitbreiding begraafplaats Canterlandseweg te Gytsjerk”