12. 1.
Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Recreatie - 3A’ aangewezen gronden zijn bestemd
voor:
a.
een jachthaven;
b.
gebouwen voor bijzondere
recreatieve voorzieningen ten behoeve van een jachthaven, in de vorm van
toiletgebouwen en gebouwen voor onderhoud en beheer;
c.
een watersportwinkel, ter plaatse
van de aanduiding "detailhandel";
d.
gebouwen voor de stalling, opslag,
reparatie en het onderhoud van recreatievaartuigen, onderdelen van recreatievaartuigen
en scheepsbenodigdheden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van
bedrijf – jachthavenbedrijf”.
e.
bedrijfswoningen en de
daarbijbehorende gebouwen en overkappingen, ter plaatse van de aanduiding
“bedrijfswoning”;
met daaraan ondergeschikt:
f.
het recreatief medegebruik,
waaronder een kampeerterrein, ter plaatse van de aanduiding “kampeerterrein”;
g.
een restauratieve voorziening;
h.
groenvoorzieningen;
i.
parkeervoorzieningen;
j.
speelvoorzieningen;
k.
wegen, straten en paden;
l.
waterhuishouding;
m.
openbare nutsvoorzieningen;
met
de daarbijbehorende:
n.
tuinen, erven en terreinen;
o.
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
12. 2.
Bouwregels
12.
2. 1. Voor
het bouwen van de in lid 12.1. onder b., c. en d. genoemde gebouwen gelden de
volgende regels:
a. een
gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b. ter
plaatse van de aanduiding “maximale goot-, bouwhoogte (m) en maximum
bebouwingspercentage (%)” zal het bebouwingspercentage van een bouwvlak ten
hoogste het in die aanduiding aangegeven percentage bedragen, en zullen de
goothoogte en de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste de in die aanduiding
aangegeven hoogte bedragen;
12. 2. 2. Voor het bouwen van de in lid 12.1. onder e. genoemde bedrijfswoningen en de daarbijbehorende gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
a. een bedrijfswoning zal worden gebouwd binnen de gronden die ter plaatse zijn aangeduid als “bedrijfswoning”;
b. het aantal bedrijfswoningen zal ten hoogste één per recreatiebedrijf bedragen;
c. voor inpandige bedrijfswoningen zijn de regels van lid 12.2.1. van overeenkomstige toepassing;
d. de andere gebouwen ten dienste van de bedrijfswoonfunctie zullen binnen een bouwvlak en bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen bedrijfswoning worden gebouwd;
e.
de goothoogte van andere gebouwen ten dienste
van de bedrijfswoonfunctie zal ten hoogste
f.
de bouwhoogte van andere gebouwen ten dienste
van de bedrijfswoonfunctie zal ten hoogste
g. de bouwhoogte van overkappingen ten dienste van de bedrijfswoonfunctie zal ten hoogste 3,5 m bedragen;
h.
de gezamenlijke oppervlakte van andere gebouwen
en overkappingen ten dienste van de bedrijfswoonfunctie zal ten hoogste 30% van
de oppervlakte van het erf, met een maximum van
i.
de oppervlakte van een vrijstaand gebouw ten
dienste van de bedrijfswoonfunctie zal ten hoogste
12.
2. 3. Voor
het bouwen van de in lid 12.1. onder o. genoemde bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen zal ten hoogste
b.
de bouwhoogte van de overige
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste
1.
de bouwhoogte van masten, niet
zijnde antennemasten, en palen ten hoogste
2.
de bouwhoogte van antennemasten ten
hoogste
12. 3.
Specifieke
gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a.
het gebruik van de gronden en
bouwwerken als (permanente) liggelegenheid voor woonschepen;
b.
het gebruik van de gronden en
bouwwerken ten behoeve van woondoeleinden, tenzij de gronden ter plaatse zijn
aangeduid als "bedrijfswoning";
c.
het gebruik van andere gebouwen ten
dienste van de bedrijfswoonfunctie dan bedrijfswoning voor zelfstandige
bewoning;
d.
het gebruik van de gronden en
bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden;
e.
het gebruik van de gronden en
bouwwerken als horecabedrijf;
f.
het gebruik van de gronden en
bouwwerken ten behoeve van detailhandel, tenzij de gronden ter plaatse zijn
aangeduid als "detailhandel";
g.
het gebruik van de gronden als
standplaats voor kampeermiddelen.
12. 4. Omgevingsvergunningsplicht
12. 4. 1. Het is ter plaatse van de aanduiding “groen” verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren:
a. het geheel of gedeeltelijk verwijderen van bomen en/of opgaande beplanting.
12. 4. 2. Uitzonderingen op vergunningsplicht
Het in lid 12.4.1. vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:
a. het normale onderhoud betreffen;
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
c. noodzakelijk zijn voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen.
12. 4. 3. Criterium
De in lid 12.4.1. genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke inpassing van het recreatieterrein.
12. 5.
Wijzigingsbevoegdheid
12.
5. 1. Burgemeester
en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
a.
de oppervlakte van een aangegeven
bouwvlak wordt vergroot dan wel de ligging van een aangegeven bouwvlak wordt
gewijzigd, mits:
1.
de vergroting ten hoogste 25% van
de oppervlakte van het bouwvlak zal bedragen;
2.
de afstand ten opzichte van de
zijdelingse bouwperceelgrens ten minste
b. de
aanduiding “detailhandel” wordt aangebracht of verwijderd, mits:
1. de
oppervlakte van de aanduiding ten hoogste
2. het aantal kampwinkels per recreatieterrein ten hoogste één zal bedragen;
3. de omvang van de kampwinkel passend is bij de schaal van het recreatieterrein;
c.
de oppervlakte van de aanduiding
“bedrijfswoning” wordt vergroot dan wel de ligging van de aanduiding
“bedrijfswoning” wordt gewijzigd, mits:
1.
de oppervlakte van de aanduiding
ten hoogste
2.
de afstand ten opzichte van de
zijdelingse bouwperceelgrens ten minste
3.
de geluidsbelasting van
geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of
een vastgestelde hogere grenswaarde;
d.
de aanduiding “bedrijfswoning”
wordt verwijderd;
e.
de aanduiding “kampeerterrein”
wordt aangebracht, mits:
1.
ten hoogste 15 kampeermiddelen,
niet zijnde stacaravans, per perceel worden geplaatst;
2.
het kamperen niet binnen de periode
van 1 november tot 15 maart zal plaatsvinden;
3.
het kamperen direct aansluitend op
de erven van bestaande bebouwing zal plaatsvinden;
4.
sanitaire voorzieningen zoveel
mogelijk zullen worden onderge-bracht in de bestaande bebouwing;
5.
het perceel waarop gekampeerd zal
worden op een afstand van ten minste
6.
het kamperen inpasbaar zal zijn in
het landschap door eventueel (afhankelijk van het landschapstype, open dan wel
besloten) gebruik te maken van afschermende erfbeplanting, waarbij de breedte
van de erfbeplanting ten minste
7.
de situering, de omvang en het
gebruik de kleinschaligheid van het kamperen beogen;
f.
de aanduiding “kampeerterrein”
wordt verwijderd, indien ter plaatse geen kampeerterrein meer aanwezig is.
12.
5. 2. Burgemeester
en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 12.4.1. bedoelde
wijzigingsbevoegdheden indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de
landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden, de
verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.